NL8603241A

NL8603241A - Inrichting voor het afmeren van een drijvend lichaam, bijvoorbeeld een schip, aan een aan de zeebodem verankerd lichaam, bijvoorbeeld een meertoren.

Info

Publication number: NL8603241A
Application number: NL8603241A
Authority: NL
Original assignee: Bluewater Terminal Systems Nv
Priority date: 1986-12-19
Filing date: 1986-12-19
Publication date: 1987-04-01
Also published as: NL193530C; CH675402A5; US4838823A; FR2608548B1; FR2608548A1; GB2201930A; NL193530B; GB8729618D0

Description

865166/Ks/AP ^

Korte aanduiding: Inrichting voor het afmeren van een drijvend lichaam, bijvoorbeeld een schip, aan een aan de zeebodem verankerd lichaam, bijvoorbeeld een meertoren.

De uitvinding heeft betrekking op een meerinrichting voor een drijvend lichaam, zoals een schip, omvattende een aan de zeebodem verankerde inrichting, zoals een meertoren of een meerboei, of een tweede drijvend lichaam, tenminste een stijve 5 arm, tenminste één via een op trek belast orgaan met het drijvende lichaam of de zeebodem verankerde inrichting verbonden gewicht en een additioneel krachtmiddel. Een dergelijke inrichting is bekend uit onder andere het Franse octrooischrift 2 420 475 (EMH).

10 Inrichtingen van de genoemde soort worden in het algemeen gebruikt voor het op zee af meren van tankschepen aan offshore terminals. Deze offshore terminals kunnen bestaan uit bijvoorbeeld een meertoren of een meerboei, waarop zich middelen kunnen bevinden voor het laden of het lossen van de tanker met olie.

15 In gebieden waar zeer sterke wind en stroming en hoge golven kunnen voorkomen moet de afmeerinrichting in staat zijn de bewegingen van het tankschip van en naar de afmeerinrichting zo geleidelijk mogelijk op te vangen. Daarvoor moet de inrichting als geheel een- aanzienlijke elasticiteit bezitten. Pogingen 2d in deze richting hebben bestaan uit het toepassen van zeer zware ankerkettingen, gewichten aan de ankerkettingen, het toepassen van stijve armen met een gewicht aan het uiteinde, etc.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een 25 zodanige inrichting met een verbeterde elasticiteit.

Te dien einde verschaft de uitvinding een inrichting van de genoemde soort, gekenmerkt doordat, zolang een bepaalde afmeerkracht niet wordt overschreden, de weg die het drijvende lichaam ten opzichte van de aan de zeebodem verankerde inrichting 30 of het tweede drijvende lichaam in van de genoemde inrichting of het genoemde tweede lichaam verwijderde richting aflegt korter of gelijk is aan de weg die het drijvende lichaam zou afleggen indien er geen additioneel krachtmiddel aanwezig was, terwijl indien de bepaalde afmeerkracht wordt overschreden 8603241 i · 2 het drijvende lichaam in de genoemde richting een weg kan afleggen die groter of gelijk is aan de weg die het zou kunnen afleggen indien er geen additioneel krachtmiddel aanwezig was.

Het effect van de maatregel volgens de uitvinding is te 5 vergelijken met het in serie schakelen van verschillende veren, met dien verstande dat niet alle "veren" tegelijk worden "uitgerekt", maar dat eerst de eerste "veer" wordt "uitgerekt" waarna de volgende "veer" wordt "uitgerekt". Onder normale omstandigheden van golven, wind en stroming zal er geen zodanig 10 grote afmeerkracht optreden dat het additionele krachtmiddel in werking treedt; maar als onder uitzonderlijke omstandigheden dergelijke krachten op het schip worden uitgeoefend ontstaat een nieuw dynamisch evenwicht binnen het werkingsgebied van het additionele krachtsmiddel, doordat het schip in staat is 15 een grotere weg af te leggen.

Mét andere woorden: totdat een zekere afmeerkracht wordt bereikt, wordt het schip betrekkelijk dicht bij het afmeersysteem gehouden door de werking van de eerste "veer", maar indien het schip door de werking van bijvoorbeeld een opeenschakeling 20 van hogere golven (golfgroep) tot een grotere verplaatsing van de afmeerinrichting vandaan wordt gedreven, dan is die verplaatsing zonder hoge krachten in het systeem op te wekken mogelijk door het gebruik van een additionele "veer".

Afhankelijk van de gekozen uitvoeringsvorm kan de uitvin-25 ding worden toegepast op zowel, een meerboei als een toren.

Nadere uitvoeringsvormen zijn beschreven in de volgconclu- sies.

De uitvinding zal in het hiernavolgende worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening.

30 Figuur 1 toont een uitvoeringsvorm van de uitvinding waarbij het additionele krachtmiddel bestaat uit een gewicht.

Figuur 2 toont de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 waarbij de afmeerkracht zodanig groot is dat het gewicht krachten uitoefent op het systeem.

35 Figuur 3 toont een afmeerinrichting volgens de uitvinding waarbij het op trek belaste element bestaat uit een kabel of ketting die tegen een aan het schip bevestigde aanslag aanligt 860324 1' -3—

Piguur 4 toont een afmeerinrichting volgens de uitvinding waarbij het additionele krachtmiddel bestaat uit een automatische lier.

Figuur 5 toont een afmeerinrichting volgens de uitvinding 5 waarbij het additionele krachtmiddel bestaat uit een gewicht en op de kabel een stop- of blokkeerelement is aangebracht dat op een aan het schip bevestigde aanslag stuit.

Figuur 5a toont een uitvoeringsvorm van de uitvinding 10 waarbij het op trek belaste orgaan tegen een aanslag aanligt.

Figuur 6 toont een uitvoeringsvorm waarbij van het op trek belaste orgaan twee kabels elk naar een krachtmiddel toe leiden.

Figuur 7 toont een uitvoeringsvorm waarbij de verbinding 15 van het optrek belaste orgaan aan het schip horizontaal verplaatsbaar is uitgevoerd.

Figuur 8 toont een afmeerinrichting overeenkomstig figuur 7t maar waarbij op de verbinding van het optrek belaste orgaan op het schip in horizontale richting een kracht wordt 20 uitgeoefend.

Figuur 9 toont een uitvoeringsvorm waarbij het additionele krachtmiddel bestaat uit een gewicht dat buiten het schip hangt.

Figuur 10 toont een uitvoeringsvorm waarbij het 25 additionele krachtmiddel bestaat uit een lengte ketting die buiten het schip hangt.

Figuur -11 toont een uitvoeringsvorm waarbij het eerste element van het op trek belaste orgaan stijf is en waarbij het additionele krachtmiddel is bevestigd aan een 30 dwars uitstaande arm die op zijn beurt is bevestigd aan het eerste element van het op trek belaste orgaan.

Figuur 12 toont een uitvoeringsvorm waarbij het eerste en tweede element uitschuifbaar aan elkaar zijn bevestigd en waarbij het additionele krachtmiddel bestaat uit een 35 gewicht dat aan het schip of de meertoren c.q. meerboei is verbonden door middel van kabels die over het aan het 860324 1 T- 9 \ -4- uiteinde van de stijve arm bevestigde gewicht zijn geleid.

Figuur 13 toont een uitvoeringsvorm waarbij het aan het schip bevestigde element van het op trek belaste orgaan wordt gevormd door een aan de buitenkant van het schip 5 bevestigde boom.

In figuur 1 is een schip 1 afgemeerd aan een meertoren of meerboei 2. De afmeerinrichting bestaat uit een stijve arm 3, aan het uiteinde waarvan zich een gewicht 4 bevindt. Het gewicht 4 is verbonden met het schip 1 door middel van een 10 op trek belast orgaan dat bestaat uit 2 elementen 5a en 5b.

Het op trek belaste orgaan is d.m.v. een kabel 6 verbonden met het additionele krachtmiddel, in dit voorbeeld een gewicht 7. In de figuur is het gewicht 7 in rust en ligt het op het vlak van het schip. Er worden door wind, 15 stroming of golven geen zodanige krachten uitgeoefend dat het gewicht van het vlak wordt opgeheven. De weg die het schip kan afleggen wordt bepaald door de elasticiteit van het systeem bestaande uit de stijve arm 3, het gewicht 4, en het element 5b van het op trek belaste orgaan.

20 In figuur: 2 worden op het schip zodanige krachten uitgeoefend dat de elasticiteit van het systeem bestaande uit de stijve arm 3, het gewicht 4 en het element 5b onvoldoende is om het schip de beweging te laten uitvoeren die het "wil". De afmeerkracht is nu groter dan de 25 gewichtskracht van het gewicht 7, dat nu van het vlak van het schip wordt opgeheven. Bij de elasticiteit van het systeem bestaande uit de stijve arm 3, het gewicht 4 en het element 5b wordt nu opgeteld de elasticiteit van het systeem bestaande uit het element 5a de kabel 6 en het 30 gewicht 7. De weg die het schip kan afleggen is nu groter.

In figuur 3 bestaat het op trek belaste orgaan uit een kabel die tegen een aan het schip bevestigde aanslag aanligt. Zolang de afmeerkracht niet te groot wordt, is de weg die het schip kan afleggen afhankelijk van de 35 elasticiteit van het systeem, bestaande uit de stijve arm 3, het gewicht 4 en het deel 5b van de kabel dat zich onder 880 3 24 1 -5- * $ " — de aanslag bevindt. Als het schip zich verder van de afmeertoren c.q. de meerboei wil verwijderen dan komt de kabel los van de aanslag en wordt de door het schip af te leggen weg bepaald door de elasticiteit van het systeem 5 bestaande uit de stijve arm 3, het gewicht 4, de beide elementen 5a en 5b en het schip zelf.

In figuur 4 is het additionele krachtmiddel een automatische lier 71. Set additionele krachtmiddel kan ook een hydraulische zuigcylinder inrichting, een elastisch 10 trekelement of dergelijke zijn.

In figuur 5 is het additionele krachtmiddel een gewicht dat in rust vrij hangt. De plaats van het gewicht in rust wordt bepaald door een op de kabel 6 aangebracht stopelement 9, dat stuit op een aanslag 10. Deze aanslag kan bijvoorbeeld 15 een leioog of een kluis in het schip zijn.

In figuur 5a hangt het gewicht eveneens vrij, maar wordt de hoogte waarop het gewicht hangt bepaald doordat het op trek belaste orgaan - de elementen 5a en 5b - aanligt tegen een aanslag 10', ook hier mogelijk leioog of kluis.

20 Ia figuur 5 is het op trek belaste orgaan verdeeld in drie elementen 5a, 5b en 5c. Van de verbindingen tussen twee opeenvolgende elementen lopen kabels 6a, 6b ieder naar additionele krachtmiddelen (niet weergegeven). Het effect hiervan is van drie achtereenvolgens gekoppelde "veren" 25 waardoor de bewegingen van het schip nog geleidelijker worden opgevangen.

Figuur 7 toont een uitvoeringsvorm waarbij de bevestiging van het element 5a aan het schip horizontaal verplaatsbaar is uitgevoerd door middel van een daartoe geëigende 30 inrichting 11.

Figuur 8 toont een opstelling die overeenkomt met die van figuur 7, met het verschil dat op de bevestiging II 'in horizontale richting een kracht kan worden uitgeoefend door een tweede additioneel krachtmiddel. Het effect hiervan is 35 vergelijkbaar met dat van de uitvoeringsvorm volgens figuur 6.

860 3 24 1 -6- P ·ΐχ -

In figuur 9 is het additionele krachtmiddel een gewicht 7 dat buiten het schip hangt.

ïn figuur 10 is het additionele krachtmiddel een 'lengte ketting 7". Deze is- rechtstreeks bevestigd aan het 5 op trek belaste orgaan 5a-5b en vervangt aldus tegelijkertijd de kabel 6.

In figuur 11 is het eerste element 5a van het op trek belaste orgaan stijf en ligt het met zijn ondereinde tegen een aanslag 8'. Het additionele krachtmiddel is een 10 gewicht 7 dat zich aan het uiteinde bevindt van een arm 12 die op zijn beurt is bevestigd aan het element 5a nabij zijn boveneinden.

In figuur 12 is een afmeerinrichting van het zogenaamde wishbone-type weergegeven. Deze inrichting is bij 12 1.5 verbonden aan de meertoren en door middel van de kabels 13 is het gewicht 4 verbonden aan het schip. De bevestiging van de stijve arm 3 aan de meertoren c.q. meerboei is bij 14a en 14b schuifbaar uitgevoerd. Het additionele krachtmiddel bestaat uit een gewicht 7 dat door middel van 20 kabels 6 is verbonden met de meertoren c.q. meerboei.

Zolang een bepaalde afmeerkracht niet wordt overschreden zijn de onderdelen 14a en 14b in elkaar geschoven; als echter op het schip zodanige krachten worden uitgeoefend dat het schip een grotere verplaatsing wil maken dan de 25 inrichting in rust toestaat dan schuiven de onderdelen 14a en 14b uit elkaar en wordt het gewicht 7 opgetild. Het schip kan nu een grotere weg afleggen die wordt beperkt door de lengtes van de onderdelen 14a en 14b van de kabels 6.

In figuur 13 bestaan de elementen van het op trek belaste 30 orgaan die met het schip zijn verbonden uit stijve bomen 5a' die om een vertikale as kunnen draaien bij 15.

Het spreekt vanzelf dat de uitvinding niet is beperkt tot de hier weergegeven uitvoeringsvormen. Met name kan binnen de beschermingsomvang van de conclusies in alle gevallen 35 het additionele krachtmiddel zijn bevestigd aan de aan de zeebodem verankerde inrichting in plaats van aan het drijvende lichaam.

8693241

Claims

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het op trek belaste orgaan bestaat uit tenminste twee afzonderlijke elementen 25 (5a,5b,5c) en de door het additionele krachtmiddel (7,7*) uit te oefenen kracht aangrijpt bij de verbinding tussen twee elementen.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het additionele 30 krachtmiddel bestaat uit een gewicht (7), dat op geschikte wijze is verbonden met de verbinding van de beide elementen (5a,5b) van het op trek belaste orgaan.
4. Inrichting volgens conclusie 1, met het ken-merk, dat het additionele 35 krachtmiddel wordt gevormd door het drijvende lichaam (1) zelf, waarbij zolang het drijvende lichaam niet 8603241 ,ν* > -3- ten gevolge van het overschrijden van de bepaalde afmeerkracht een daarvan afhankelijke weg heeft afgelegd, het op trek belaste orgaan aanligt tegen een aanslag (8) ter hoogte .van de verbinding tassen de beide elementen.
5. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het additionele krachtmiddel bestaat uit een hydraulische zuiger-cylinderinrichting, die op geschikte wijze is verbonden met de verbinding van twee elementen van het 10 op trek.belaste orgaan.
6. Inrichting volgens conclusie 2, met het k e n m e r k, dat het additionele krachtmiddel bestaat uit een automatische lier (71), die op geschikte wijze is verbonden met de verbinding 15 van twee elementen van het op trek belaste orgaan.
7. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het additionele krachtmiddel bestaat uit een elastisch trekelement, dat op geschikte wijze is verbonden met de verbinding van 20 twee elementen van het op trek belaste orgaan.
8. Inrichting volgens conclusie 1-3 of 5-7, met het kenmerk, dat het additionele krachtmiddel, zolang het geen kracht uitoefent op het op trek belasteorgaan, zich binnen het drijvende lichaam (1) of 25 de aan de zeebodem verankerde inrichting (2) aan het uiteinde van een ketting of kabel (6) bevindt, waarbij de ruststand van het krachtmiddel (7,7') wordt bepaald door een stop- of blokkeermiddel (9), aangebracht op de ketting of kabel (6).
9. Inrichting volgens conclusie 1-3 of 5-7, met het kenmerk, dat het krachtmiddel (7,7') zich binnen het drijvende lichaam (1) of de aan de zeebodem verankerde inrichting (2) aan het uiteinde van een ketting of kabel (6) bevindt, waarbij de ruststand van het krachtmiddel 35 (7,7') wordt bepaald door een aanslag (10*) waartegen het op trek belaste orgaan (5a,5b) komt aan te liggen. 8603241 -3* *r %-
10. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies,, met het kenmerk., dat het op trek. belaste orgaan bestaat uit tenminste drie elementen (5a,5b,5c). en dat er meerdere additionele krachtmiddelen aangrijpen 5 op ten minste twee verbindingen tussen twee afzonderlijke elementen.
11. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bevestiging van het op trek belaste orgaan (11) aan het drijvende lichaam (1) 10 of de aan de zeebodem verankerde inrichting (2) ongeveer horizontaal verplaatsbaar is,
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat ook op de genoemde bevestiging (11) een door een additioneel krachtmiddel 15 uit te oefenen kracht aangrijpt.
13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmer k,'dat de horizontale verplaatsing verkregen wordt door middel van om een in· hoofdzaak verticale as (15) verdraaibare ophangmiddelen 20 (5a')·
14. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het gewicht (7) zich binnen het drijvende lichaam of de aan de zeebodem verankerde inrichting bevindt. 25 15, inrichting volgens conclusie 14, met het kenmer k, dat het gewicht (7) zolang het geen kracht uitoefent op het op trek belaste orgaan op een in hoofdzaak horizontaal oppervlak ligt.
16. Inrichting volgens conclusie 3, 6-13 30 met het kenmerk, dat het gewicht (7) buiten het drijvende lichaam (1) of de aan de zeebodem verankerde inrichting (2) hangt.
17. Inrichting volgens conclusie 6-13 of 16 met het kenmerk, dat het gewicht en het 35. middel voor het verbinden daarvan aan het op trek belaste orgaan in één stuk zijn uitgevoerd en bestaan uit een 8603241 s % \ ... -UB- 1engte ketting of kabel (7").
18. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het bovenste element (5a) van het op trek belaste onderdeel stijf is, dat dit element 5 zolang de bepaalde afmeerkracht niet is overschreden nabij zijn ondereinde tegen een aanslag (81) rust, en dat er aan het boveneinde een arm (12) is aangebracht aan het uiteinde waarvan het additionele krachtmiddel (7) is bevestigd.
19. Inrichting volgens conclusie 1, met. het kenmerk, dat de stijve arm (3) uitschuifbaar is bevestigd aan het drijvende lichaam (1) of de aan de zeebodem verankerde inrichting (2), en dat het additionele krachtmiddel hangt aan geëigende ophangmiddelen 15 (6), zoals kabels of kettingen, die zijn bevestigd aan de aan de zeebodem verankerde inrichting (2) of het drijvende lichaam (lj*.·
20. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, \ uitgevoerd aan weerszijden van het drijvende lichaam (1) of 20 de aan de zeebodem verankerde inrichting (2).
21. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gewicht (4) zich boven water bevindt.
22. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, 25 met het kenmerk, dat het additionele krachtmiddel (7,71). is voorzien van een dempingsinrichting. SS 0 3 24 1