NL8603043A - Maaimachine. - Google Patents

Maaimachine. Download PDF

Info

Publication number
NL8603043A
NL8603043A NL8603043A NL8603043A NL8603043A NL 8603043 A NL8603043 A NL 8603043A NL 8603043 A NL8603043 A NL 8603043A NL 8603043 A NL8603043 A NL 8603043A NL 8603043 A NL8603043 A NL 8603043A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
shaft
drive shaft
gearbox
mowing
pin
Prior art date
Application number
NL8603043A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from NL7305887A external-priority patent/NL7305887A/xx
Priority claimed from NL8201507A external-priority patent/NL8201507A/nl
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8603043A priority Critical patent/NL8603043A/nl
Publication of NL8603043A publication Critical patent/NL8603043A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/01Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus
    • A01D34/412Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters
    • A01D34/63Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis
    • A01D34/64Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle
    • A01D34/66Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle with two or more cutters
    • A01D34/664Disc cutter bars

Description

C. van der Lely N.V., Maasland.
MAAIMACHINE
De uitvinding heeft betrekking op een maaimachine met om opwaarts gerichte draaiingsassen draaibare maai-organen, die aan een draagbalk zijn aangebracht, die voor althans nagenoeg elk maaiorgaan een bak met overbrengings-5 organen omvat, in welke bak een met het maaiorgaan verbonden drager is gelegerd, die door middel van de overbrengings-organen met zich door de draagbalk uitstrekkende aandrijf-middelen is gekoppeld, welke aandrijfmiddelen zich in ' de lengterichting van de draagbalk door de bakken uitstrekken. 10 Een machine van deze sooirt is bekend uit het
Duitse Offenlegungsschrift 2007716.
Een doel van de uitvinding is een machine van bovengenoemde soort op gunstige wijze te kunnen fabriceren. Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de 15 aandrijfmiddelen een enkele aandrijfas omvatten, die zich door de bakken van althans nagenoeg alle maaiorganen uitstrekt en in elke bak zich door een opening uitstrekt van een overbrengingsorgaan dat onafhankelijk van de aandrijfas in de tandwielbak is gelegerd, welke opening zich in de 20 lengterichting van de maaibalk door de bak uitstrekt en waarbij de aandrijfas althans in een gedeelte van de opening is gelegen en met de opening in doorsnede onrond is gevormd voor de aandrijvende verbinding van de aandrijfas met het overbrengingsorgaan.
25 Bij deze constructie is de montage van de draag balk met de maaiorganen eenvoudig uit te voeren daar de bakken met de overbrengingsorganen geheel voorgefabriceerd kunnen worden, terwijl de aandrijfas onafhankelijk daarvan in de draagbalk aan te brengen is.
30 Een gunstige ondersteuning van het overbrengings orgaan dat met de aandrijfas is verbonden wordt hierbij verkregen door de beide einden van dit overbrengingsorgaan te legeren in in de bak aangebrachte legers.
8603043 ·, V +' - 2 - ,
De uitvinding zal nader worden uiteengezet aan de hand van de volgende figuren.
Fig. 1 is een bovenaanzicht van een aan een trekker bevestigde machine volgens de uitvinding.
5 Fig. 2 is een achteraanzicht van de machine volgens fig. 1, volgens de pijlen II-II in fig. 1.
Fig. 3 is, gezien in bovenaanzicht, gedeeltelijk een doorsnede en gedeeltelijk een aanzicht volgens de pijlen III-III in fig. 2.
10 Fig. 4 is een achteraanzicht van het deel van de machine volgens fig, 3.
Fig. 5 is een in de rijrichting gelegen doorsnede door V een maairotor volgens de pijlen V-V in fig. 1.
Fig. 6 is, gezien in bovenaanzicht, een doorsnede van 15 de aandrijving van een maairotor volgens de pijlen VI-VI in fig. 5.
Fig. 7 is een bovenaanzicht van een maaimes volgens de pijl VII in fig, 5.
Fig. 8 is een vooraanzicht van een maaimes volgens de 20 pijl VIII in fig. 7·
Fig. 9 is een bovenaanzicht van een tweede uitvoerings-voorbeeld van een maaimes volgens de pijl VII in fig. 5.
Fig. 10 is een bovenaanzicht van een derde uitvoeringsvorm van een maaimes volgens de pijl VII in fig. 5.
£ 25 Fig. 11 is gedeeltelijk een doorsnede en gedeeltelijk een aanzicht van het maaimes volgens fig. 10 en zijn bevestiging.
Fig. 12 is gedeeltelijk een bovenaanzicht en gedeeltelijk een doorsnede van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een deel van de machine volgens fig. 1.
30 Fig. 13 is een doorsnede volgens de pijlen XIII-XIII in fig. 12.
Fig. 14 is een doorsnede volgens de pijlen XIV-XIV in fig. 12.
De machine is in hoofdzaak opgebouwd uit een bevesti-35 gingsdeel 1, een steunorgaan 2 en een draagbalk 3» die rotoren 4-7 draagt (fig. 1 en 2). Het bevestigingsdeel 1 omvat in hoofdzaak een bok 8, die de vorm heeft van een omgekeerde V of U en waarvan het symmetrievlak tijdens bedrijf samenvalt ___________________4.
8603043 * 3 - 3 - met tiet langssymmetrievlak van een de machine voortbewegende trekker 9· Nabij de beide vrije uiteinden van de bok 8 zijn horizontale, zich loodrecht op de rijrichting A uitstrekkende pennen 10 bevestigd, die gestoken zijn door gaten die nabij de 5 achterste uiteinden in de onderste hefarmen 11 van de hefin-richting van de trekker 9 zijn aangebracht, terwijl nabij het bovenste punt van de bok 8 bevestigingsmiddelen 12 zijn aangebracht, die kunnen worden gekoppeld aan het achterste uiteinde van een topstang 13, die tot de hef inrichting van de trek-10 ker 9 behoort. De uit een gebogen pijp bestaande bok 8 strekt zich tijdens bedrijf evenwijdig aan een ongeveer vertikaal, dwars op de rijrichting A gelegen vlak uit; deze stand kan ( echter worden gewijzigd, doordat de lengte van de topstang 13 instelbaar is. Nabij één der vrije uiteinden van de bok 8 is, 15 gerekend ten opzichte van de rijrichting A, achter deze bok een gaffel 14 bevestigd, die twee evenwijdige, op afstand boven elkaar gelegen, ongeveer horizontale platen omvat, in elk waarvan een gat zodanig is aangebracht, dat de hartlijnen van beide gaten in eikaars verlengde liggen en tijdens bedrijf 20 zodanig opwaarts zijn gericht, dat zij in het algemeen een kleine hoek met de vertikaal insluiten en evenwijdig aan een vlak lopen waaraan ook de bok 8 evenwijdig is, terwijl deze samenvallende hartlijnen zijn gelegen in een vertikaal, in de rijrichting A gelegen vlak. Deze hartlijnen vormen tevens de 25 hartlijn van een zwenkas 15, die gerekend vanaf zijn onderzijde C en gerekend in de rijrichting A, in het algemeen tijdens be drijf naar boven en iets naar voren is gericht. De zwenkas 15 ligt achter de bok 8 en nabij een van de vrije einden van de bok 8. On de zwenkas 15 is een koppelstuk 16 zwenkbaar gele-30 gerd, dat als legering dient voor een zwenkas 1?, die op korte afstand van de zwenkas 15 is aangebracht en waarvan de hartlijn de hartlijn van de zwenkas 15 loodrecht kruist. De zwenkas 17 is gelegen, gezien in achteraanzicht, tussen de zwenkas 15 en bet verticale langssymmetrievlak van de trekker. Om de zwenkas 35 17 is een steunpijp 18 zwenkbaar gelegerd, zodat de steunpyp 18 door middel van een de zwenkassen 15 en 17 omvattend uni-verseel-schamier is verbonden met de bok 8. De steunpijp 18 strekt zich vanuit de ruimte die aan de zijde van de gaffel 14 van het langssymmetrievlak van de trekker is gelegen, over 8603043
v Z
- 4 - dit symmetrievlak uit naar de ruimte die aan de andere zijde van het langssymmetrievlak ligt en wel ongeveer tot aan het vertikale, in de rijrichting A gelegen begrenzingsvlak van de trekker 9, dat van de gaffel 14 is afgekeerd, terwijl de steun-5 pijp 18, gezien in bovenaanzicht, althans tijdens bedrijf, loodrecht op de rijrichting A is gelegen en, gezien in achteraanzicht zich vanaf de gaffel 14 schuin neerwaarts uitstrekt.
Aan het van de gaffel 14 af gekeerde vrije uiteinde van de bok 8 is een zich in horizontale richting voorwaarts en 10 schuin zijwaarts uitstrekkende uithouder 19 aangebracht. Tus-* sen het vrije uiteinde van deze uithouder 19 en de steunpijp 18 is een veiligheidsinrichting 20 aangebracht, die tijdens C normaal gebruik van de machine een achterwaartse verzwenking van het steun orgaan 2 verhindert, maar bij overschrijding van 15 bepaalde krachten op de draagbalk 3 of de rotoren 4-7 een achterwaartse verzwenking van het steunorgaan 2 en de draagbalk 3 om de zwenkas 15 toelaat. De veiligheidsinrichting 20 is op op zichzelf bekende wijze samengesteld. Tevens is om de van de gaffel 14 verst verwijderde pen 10 een tuimelaar 21 om 20 deze pen 10 verzwenkbaar aangebracht. Het voorste uiteinde van de tuimelaar 21 is tijdens bedrijf onder de betreffende hefarm 11 gestoken en is, in achterwaartse richting gerekend, opwaarts afgebogen, zodanig dat het achterste uiteinde ervan op afstand boven de steunpijp 18 ligt. Aan de achterzijde van ^ 25 de steunpijp 18 is een hefboom 22 om een ongeveer horizontale, in de rijrichting A gelegen zwenkas 23 zwenkbaar gelegerd, terwijl de uiteinden van de ongeveer L-vormig gebogen hefboom 22 door middel van stangen 24 resp. 25, kettingen of dergelijke verbonden zijn met het achterste uiteinde van de tuime-30 laar 21 resp. het bovenste vrije uiteinde van een star aan het nabij gelegen uiteinde van de draagbalk 3 bevestigde, opwaarts gerichte hefboom 26. Aan de steunpijp 18 is een ongeveer cilindrisch gevormd huis 27 gelegerd, dat de legering van een ingaande as 28 omvat en welk huis zodanig is opge-35 steld, dat zijn ongeveer horizontale symmetrieas ongeveer in het vertikale symmetrievlak van de trekker 9 is gelegen. De uitgaande as van het huis 27 ligt, gezien in bovenaanzicht, achter de steunpijp 18 en is aldaar voorzien van een meer- 8603043 ·» « -5 - voudige riemschijf 29, die draaibaar is om een evenwijdig aan de hartlijn van de zwenkas 17 gelegen draaiingsas. Het van de gaffel 14 af gekeerde uiteinde van de steunpijp 18 is voorzien van een gaffelstuk 30, waarin een tandwielkast 31 verzwenkbaar 5 is gelegerd om een evenwijdig aan de hartlijn van de zwenkas 17 gelegen zwenkas 32. De tandwielkast 31 en de star daaraan verbonden draagbalk 3 zijn dus can de zwenkas 32 verzwenkbaar ten opzichte van de steunpijp 18 van het steunorgaan 2. De tandwielkast 31 draagt aan zijn achterzijde een meervoudige riem-10 schijf 33» die ten opzichte van de riemschijf 29 zodanig is opgesteld, dat'de voor dezelfde riem bestemde groeven even ver verwijderd zijn van een vlak, dat loodrecht op hun onderling ζ evenwijdige draaiingsassen is gelegen. De riemschijven 29 en 33 bezitten in dit uitvoeringsvoorbeeld elk vier groeven bestemd 15 voor V-riemen 29A.
De tandwielkast 31 (fig. 3) is in het gaff elstuk 30 zwenkbaar gelegerd door middel van een astap 34 en een as 35, waarvan de hartlijnen in eikaars verlengde liggen en samenvallen met de zwenkas 32. Op de, gerekend ten opzichte van de 20 rijrichting A, achterzijde van de as 35 is de riemschijf 33 met behulp van een spie 36 bevestigd. De astap 34 is vast in de tandwielkast 31 aangebracht en steekt buiten de kast 31, gerekend ten opzichte van de rijrichting A, naar voren uit; de astap 34 is op niet-getekende wyze, bijvoorbeeld door middel van 25 een bus, gelegerd in een legerplaat 37, die met behulp van C bouten 38 nabij een der vrije uiteinden van het gaffelstuk 30 is bevestigd. De as 35 is door middel van legers 39 in de tandwielkast 31 gelegerd, welke legers 39 zijn opgenomen in een legerbuis 40, dat met behulp van bouten 41 aan de tand-30 wielkast 31 is aangebracht. De as 35 steekt, gerekend ten opzichte van de rijrichting A, aan de voorzijde van het legerbuis 40 uit en draagt op dit uiteinde een door middel van een spie 42 bevestigd conisch tandwiel 43· Aan de zijde van de steunpijp 18 is in de tandwielkast 31 een leger 44 zodanig bevestigd, 35 dat zyn hartlijn evenwijdig aan de hartlijn van de steunpijp 18 loopt en zich tussen de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de astap 34 en de as 35 bevindt. Aan de tijdens bedrijf van de steunpijp 18 afgekeerde zijde van de tandwielkast 31 is een in vertikale richting langwerpig schotelvormig tandwielhuis 45 8603043 v *- - β - zodanig bevestigd, dat bet huis 45 met zijn. open zijde naar de tandwielkast 31 is gericht, terwijl een opwaarts gerichte sym-metrieas van het huis 45 zodanig is opgesteld, dat zij het verlengde van de hartlijn van het leger 44 snijdt. Het huis 45 is 5 door middel van bouten 46 met de tandwielkast 31 losneembaar verbonden. In het tandwielhuis 45 is een leger 47 aangebracht, waarvan de hartlijn in het verlengde ligt van die van het leger 44. In de legers 44 en 47 is een as 48 gelegerd, waarvan de hartlijn de hartlijnen van de astap 34 en van de as 35, welke 10hartlijnen, zoals vermeld, samenvallen met de zwenkas 32, loodrecht snijdt. Aan de van het leger 44 afgekeerde zijde is de as 48 over ongeveer de helft van zijn lengte voorzien van spieba-C nen 49. Op dit deel van de as 48 is een conisch tandwiel 50 aangebracht, dat van inwendige spiebanen is voorzien, die 15 corresponderen met de spiebanen 49. De as 48 en het conische tandwiel 50 zijn in gemonteerde toestand ten opzichte van de as 35 en het conische tandwiel 43 zodanig opgesteld, dat het tandwiel 50 in aangrijping in met het tandwiel 43. Tussen het leger 44 en het tandwiel 50 is een afstandsbus 51 om de as 48 20 aangebracht. Tussen de van het leger 44 af gekeerde zijde van het tandwiel 50 en de naar het leger 44 toegekeerde zijde van het leger 47 is een bus 52 om het spiebaangedeelte van de as 48 aangebracht. Het tandwiel 50 is dus door middel van de afstandsbus 51 en de bus 52 ten opzichte van de tandwielkast 31 ^ 25 en het huis 45 in de richting van de hartlijn van de as 48 ge fixeerd. Op de bus 52 is een recht tandwiel 53 gelast, dat -tussen het tandwiel 50 en het leger 47 is gelegen, en waarvan de steekcirkel groter is dan de buitenwerkse afmeting van de tandwielkast 31, 'gemeten in de richting van de zwenkas 32. De 30 bus 52 bezit, ten dienste van de aandrijving van het tandwiel 53, een inwendige vertanding, die correspondeert mèt de spiebanen 49 van de as 48. Het tandwielhuis 45 bezit een enigszins langwerpige vorm en is zodanig ten opzichte van de tandwielkast 31 opgesteld, dat de grootste afmeting zich in verti-35 kale richting uitstrekt, waarbij het tandwielhuis 45 zich ten dele onder de tandwielkast 31 uitstrekt. Het tandwielhuis 45 bezit een inwendige ruimte, die gemeten in vertikale richting, voor ongeveer 40fo van de vertikale afmeting van de tandwielkast 31 onder deze kast is gelegerd (fig. 4). 3n laatstbedoel- 8603043 - 7 - ί ? de ruimte is een recht tandwiel 54 opgesteld, waarvan de draai-ingsas evenwijdig aan de hartlijn van de as 48 is gelegen en welk tandwiel in aangrijping is met het tandwiel 53· De diameter van de steekcirkel van het tandwiel 54 bedraagt ongeveer 5 20?$ van die van het tandwiel 53. De hartlijn van de draaiings-as van het tandwiel 54 ligt ongeveer vertikaal beneden de hartlyn van de as 48. Aan de van de steunpijp 18 af gekeerde zijde van het tandwielhuis 45 zijn een aantal, bijvoorbeeld vier stuks, star aan het huis 45 bevestigde, van inwendige schroef-10 draad voorziene afstandsbussen 55 aangebracht, waarvan de van de tandwielkast 31 af gekeerde ee.ndvlakken in één zelfde vlak liggen, dat loodrecht op de hartlijn van de as 48 is gelegen.
^ Op deze eindvlakken van de afstandsbussen 55 sluit een stijf montagedeksel 56 aan, dat met behulp van bouten 57 aan de af-15 standsbussen 55, en daarmede aan het tandwielhuis 45 is bevestigd. Het montagedeksel 56 is eveneens schotelvormig en zodanig opgesteld, dat de open zijde ervan om het tandwielhuis 45 heen ligt, terwijl de bodem van deze schotelvorm aan de van het leger 44 afgekeerde eindvlak van het tandwielhuis 45 is gele-20 gen en zich tevens loodrecht op de hartlijn van de as 45 uitstrekt. Het deksel 56 bezit een omgezette tand 53 ter verstijving van dit deksel.
Het tandwiel 54 is draaibaar bevestigd in een leger 59 en is aangebracht op een zeskantige aandrijfas 60, waarvan de 25hartlija zich evenwijdig aan die van de as 48 uitstrekt. De aan-C- drijfas 60 is gelegen binnen een holle draagbalk 61, die de rotoren 4-7 draagt, stijf aan het ondereinde van het van de steunpijp 18 af gekeerde eindvlak van het montagedeksel 56 is bevestigd, en wel zodanig, dat gezien in horizontale richting, 30 de draagbalk 61 geheel beneden de onderste begrenzingslijn van de tand',vielkast 31 ligt. In gemonteerde toestand ligt de draagbalk 61 evenals de tandwielkast 31, fret tandwielhuis 45 en het montagedeksel 56 geheel buiten het van de gaffel 14 afgelegen vertikale, in de rijrichting A gelegen, begrenzingsvlak van de 35 trekker 9· De draagbalk 61 is zodanig aan het montagedeksel 56 bevestigd, dat de onderrand van de draagbalk 61 zich ongeveer ter hoogte van de onderrand van het montagedeksel 56, maar tijdens bedrijf iets hoger dan het grondoppervlak ligt.
De draagbalk 61 is opgebouwd uit, in dit geval, vier gelijke 8603043
V
- 8 - draagbalkdelen 62 - 65. Elk van deze delen 62 - 65 bezit, gezien in bovenaanzicht (fig. 1) een rechte achterrand, waarbij deze delen zodanig aan elkaar zijn bevestigd, dat deze rechte achterranden in eikaars verlengden zijn gelegen. Elk deel wordt 5 tevens begrensd door, tijdens bedrijf, in de rijrichting A gelegen, zich loodrecht op. deze achterrand uitstrefckende eind-vlakken. De delen 62 - 65 zijl aan deze eindvlakken aan elkaar bevestigd, respectievelijk met een dergelijk einvlak met het montagedeksel 56 bevestigd. De, gezien in bovenaanzicht, zich 10 tussen de eindvlakken uit strekkende voorrand van elk der delen 62 - 65 bezit nabij de beide eindvlakken van elk deel gedeelten die zich evenwijdig aan de rechte achterrand van elk deel £ uitstrekt, terwijl hier tussen een half cirkelvormig deel van de voorrand is gelegen, waarvan het middelpunt vóór de rechte, 15 nabij de eindvlakken gelegen delen van de voorrand ligt. De draagbalk 61 steekt vanaf het montagedeksel 56 in een richting vanaf de trekker buitenwaarts vrij uit in een richting loodrecht op de rijrichting A.
Elk van de delen 62 - 65 (zie deel 63 in fig. 5) is, 20 gezien in doorsnede, opgebouwd uit een holle bak 66, die aan de bovenzijde voor het grootste deel wordt afgesloten door een deksel 67» 71 dat in bovenaanzicht dezelfde vormgeving bezit als de in het voorgaande beschreven vormgeving van elk der delen 62 - 65. De bak 66 bezit een, gezien in doorsnede, 25 zich vanaf zijn achterrand naar onderen en naar voren uitstreken kende, gedeeltelijk bolvormige ondersteuning 68 die meer naar voren overgaat in een ongeveer vlakke bodem 69. De bodem 69 is, gerekend in voorwaartse richting, in lichte mate opwaarts af gebogen en gaat nabij de voorrand over in een opwaartse rand, 30 waarvan het eindvlak ligt in een bovenvlak 70, in welk vlak tevens de bovenzijde van de achterrand van de bak 66 is gelegen.
De tussen deze voor- en achterrand gelegen deksel 67, 71, die door middel van lassen aan de voor- en achterrand van de bak 66 is bevestigd en waarvan het bovenste begrenzingsvlak in 35 het vlak 70 is gelegen. Het vlak 70 sluit tijdens bedrijf een kleine hoek van ongeveer 5 ê, 10° in met het horizontale vlak en vormt met dit horizontale vlak een snijlijn, die, gerekend ten opzichte van de rijrichting A, vóór de machine is gelegen en die tijdens bedrijf, gezien in bovenaanzicht, een hoek van 860 3 0 4 3 .. ---- S Λ - 9 - 90° insluit met de rijrichting A. Ia het deksel 67, 71 is een in bovenaanzicht cirkelvormige verstijving 72 aangebracht. Het deksel 67, 71 bezit in het midden een opening waarin een tandwielkast 73 zodanig is aangebracht dat deze kast zich groten-5 deels onder het deksel 71 bevindt en met zijn onderzijde af steunt op de bovenzijde van de bodem 69 van de draagbalk 61. De tandwielkast 73 is met behulp van bouten 74 losneembaar met het deksel 67, 71 verbonden. De tandwielkast 73 bezit een deksel 75, die ten opzichte van de tandwielkast 73 eveneens met be-10 hulp van de bouten 74 is, vastgezet. 3h het deksel 75 en in de tandwielkast 73 zijn legers 76 resp. 77 aangebracht, die een as 78 legeren, waarvan de hartlijn zich loodrecht op het vlak ^ 70 uitstrekt. De as 78 is over ongeveer de helft van zijn leng te onder het deksel 75 en in de tandwielkast 73 gelegen, en 15 steekt over ongeveer de helft van zijn lengte boven het deksel 75 uit. Gerekend in de rijrichting A is de as 78, gezien in de doorsnede volgens fig. 5, ongeveer midden in de breedte van deze doorsnede van de bak 66 aangebracht, terwijl de hartlijn 79 van de as 78 de bodem 69, gerekend ten opzichte van de rij-20 richting A, snijdt v<5<5r de ondersteuning 68. De tandwielkast 73 bezit aan die zijde, waar de as 60 deze kast binnentreedt, respectievelijk verlaat, losneembare legerdeksels 80 en 81 (fig.É>), elk voorzien van afdichtingen 82 en legers 83 en 84.
Elk legerdeksel 80 en 81 is aan zijn buitenzijde voorzien van 25 een zoeker-vormig vlak, dat overeenkomt met een deel van een C kegelmantel waarvan de top binnen de tandwielkast 73 en welk vlak is gelegen rondom een zeskantige opening in het legerdeksel 80 resp. 81, welke opening correspondeert met het buitenomtrek van de aandrijfas 60. De hartlijnen van deze ope-3Qningen liggen in eikaars verlengden. Tussen de beide legerdeksels 80 en 81 is, ondersteund door de legers 83 en 84, een schroefwiel 87 gelegen. Het schroefwiel 87 is voorzien van een gat waarvan de begrenzing zeskantig is en overeenstemt met de buitenomtrek van de aandrijfas 60 (fig. 6). ïïabij het ondereinde 35 van de as 78 (fig. 5) is een schroefwiel 88 door middel van op de as 78 aangebrachte spieën aangebracht, die in aangrijping is met het schroefwiel 87.
Op het boven het deksel 75 uitstekende einde van de as 78 is door middel van een spie een draagorgaan 89 bevestigd, 8603043 - 10 - dat, gezien evenwijdig aan de hartlijn 79 cirkelvormig is en waarvan de diameter ongeveer gelijk is aan de in de rijrichting A gemeten breedte van de bak 66. Het draagorgaan 89 bezit aan zijn bovenzijde een kegelvormig bovenvlak 90, waarvan de top 5 op de hartlijn 79 is gelegen en dat nabij de as 78 overgaat in een zich evenwijdig aan een loodrecht op de hartlijn 79 uitstrekkend vlak gelegen bevestigingsplaat 91. Nabij de cirkelvos-mige buitenrand van het bovenvlak 90 wordt dit vlak ondezstemd door een steunplaat 92, die zich evenwijdig uitstrekt aan een 10loodrecht op de hartlijn 79 gelegen vlak. De steunplaat 92 is voorzien'van een cilindervormige rand 93» die de cirkelvormige verstijving 72 in radiale richting nauw omsluit en dienst doet ( als afdichtingsrand tegen vervuiling. Nabij de cirkelvormige omtrek van het bovenvlak 90 zijn een aantal, hieronder nader te 15beschrijven maaimessen 94 bevestigd. Het bovenste uiteinde van de as 78 is uitgevoerd als een tapeind 95, die een kleinere diameter bezit dan het overige deel van de as 78. Om de tap 95 is een legerhuis 96 gelegen, waarin twee boven elkaar gelegen legers 97 en 98 zijn aangebracht, waarvan de bizmen-ringen 20het tapeinde 95 omsluiten. Aan het legerhuis 96 is een boven het draagorgaan 89 gelegen afneembare schotel 99 bevestigd, . die een ten dele kegelvormig bovenvlak 100 omvat, waarvan de top op de hartlijn 79 en boven het bovenste punt van de as 78 is gelegen, welk bovenvlak zich ongeveer evenwijdig aan het 2 5 kegel vormige bovenvlak 90 van het draagorgaan 89 uitstrekt.'
Het bovenvlak 100 is door middel van een bevestigingsplaat 101 aan het legerhuis 96 bevestigd, welke plaat 101 evenwijdig is gelegen aan een loodrecht op de hartlijn 79 gelegen vlak. Ongeveer midden tussen de cirkelvormige vrije rand van het boven-30vlak 100 en de bevestiging aan de bevestigingsplaat 101 wordt het bovenvlak 100 afgesteund door middel van een cirkelvormige steunplaat 102, die aan zijn binnenrand vast is bevestigd aan het legerhuis 96. De schotel 99 is door middel van de legers 97 en 98 vrij draaibaar op de as 78 en tevens ten opzichte van 35het draagorgaan 89.
Het maaimes 94 (fig.7) is door middel van een vast aan het draagorgaan 89 bevestigde pen of stift 103 losneembaar en verzwenkbaar bevestigd aan de bovenzijde van het bovenvlak 90 van dit draagorgaan. Het mes 94 kan van het draagorgaan 89 8603043 - 11 - * * worden af genomen door het van de pen 103 in opwaartse richting af te schuiven. De pen 103 bezit een hartlijn, die loodrecht op het vlak gericht is, waaraan het bovenvlak 90 ter plaatse evenwijdig ligt; deze hartlijn is een beschrijvende van eenkegel-5 oppervlak waarvan de symmetrieas samenvalt met de hartlijn 79 en waarvan de top onder de bak 66 is gelegen. Het maaimes 94 is gevormd uit plaatvormig materiaal van verenstaal, dat zich in hoofdzaak loodrecht op de hartlijn van de pen 103 uitstrekt. Het maaimes 94 is, gezien evenwijdig aan de hartlijn van de pen 10 103, in hoofdzaak rechthoekig van vorm, bezit echter aan die zijde van de pen 103» welke tijdens bedrijf naar de as 78 is gekeerd, een half-cirkelvormige afronding. Het maaimes is onge-£ veer één milimeter dik en is vrij · -zwenkbaar om de pen 103 aangebracht. Het in radiale zin buiten het bovenvlak 90 uit-15 stekend gedeelte van het maaimes 94 is ten opzichte van het rondom de pen 103 gelegen gedeelte van het in hoofdzaak plaatvormige mes over een hoek van ongeveer 7,5° omgebogen en wel zodanig, dat de snijkant 104 van het maaimes 94, gerekend ten opzichte van een door de uiterste punt van de snijkant 104 20 gaand, loodrecht op de hartlijn 79 gelegen vlak 105 en .gerekend ten opzichte van het onderste uiteinde van de as 78, lager ligt dan de, tegen de draairichting C in gerekend, van de snijkant 104 afgelegen rand 106 van het maaimes 94. Het bovenvlak van het maaimes 94 strekt zich, gerekend vanaf de snijkant 104, in 25 de richting van de rand 106, dus gerekend tegen de draairich-ting C in, over de genoemde hoek schuin opwaarts uit (fig.8).
Het gedeelte van het maaimes 94, dat gelegen is tussen de snijkant 104 en de achterrand 106 is ten opzichte van dat gedeelte dat rondom de pen 103 is gelegen, omgezet volgens een zetrand 30 107, die een kleine hoek van ongeveer 10° insluit met een tangentiale lyn ter plaatse,
De vorm van het maaimes 94 volgens een tweede uitvoerings-voorbeels (fig. 9) is dezelfde als die volgens de figuren 7 en 8. In dit voorbeeld zijn echter in het bovenvlak 90 twee aan· 35 slagen 108 resp. 109 aangebracht, die penvormig zijn en waarvan de hartlijnen zich evenwijdig aan die van de pen 103 uitstrekken. De aanslag 108 is, in radiale richting gemeten, op een grotere afstand van de hartlijn 79 geplaatst dan die van de pen 103. De aanslag 108 is ten opzichte van de pen 103 zodanig in het bo- 8603045 - 12 - venvlak 90 aangebracht, dat indien het maaimes 94 zijn door de centrifugaalkracht bepaalde radiale stand inneemt, een in het verlengde van de snijkant 104 gelegen zijkant van het mes met de aanslag 108 in aanraking is. De aanslag 109 is, gemeten in 5 radiale richting, op kleinere afstand vanaf de hartlijn 79 aangebracht dan de pen 103 en is zodanig gelegen, dat de achterrand 106 van het maaimes 94 juist met de aanslag 109 in aanraking is, indien dit maaimes in tangentiale stand (stippellijnen in fig.9) inneemt. Aan het maaimes 94 is in dit uit-10 voeringsvoorbeeld een oog 110 bevestigd, terwijl aan het bovenvlak 90 een oog 111 is aangebracht. Indien het maaimes 94 de door de centrifugaalkracht bepaalde radiale stand inneemt, is ζ gezien in radiale richting het oog 110 tussen de hartlijn van de pen 103 en de hartlijn van de pen 108 aangebracht, en be-15 vindt zich op een kleinere radiale afstand van de hartlijn 79 dan de pennen 103 en 108. Het oog 111 is, gerekend in radiale richting, tussen de hartlijn 79 en de pen 109 aan het bovenvlak 90 bevestigd. Tussen de ogen 110 en 111 is een trekveer 112 gespannen, die de in het verlengde van de snijkant 104 liggende 20 rand van het mes 94 tegen de aanslag 108 tracht aan te drukken. Het bovenvlak 100 van de van de as 78 afneembare schotel 99 ligt nabij zijl buitenrand boven de pen 103 en verhindert uittreden van het maaimes tijdens bedrijf. In alle uitvoeringsvoor-beelden zijn vier maaimessen per rotor aangebracht, die over 25 45° in fase verschoven, zijn bevestigd ten opzichte van messen (^ van naastliggende rotors.
In het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 10 en 11 is een maaimes getekend, dat echter meer door middel van slag-werking het gewas maait dan door middel van snijwerking. Ih dit 30 uitvoeringsvoorbeeld strekt het bovenvlak 90 zich evenwijdig aan een loodrecht op de hartlijn 79 gelegen vlak uit, of kan als een voortzetting van de steunplaat 92 worden gezien. Het bovenvlak 100 van de schotel 99 bezit nabij zijn buitenomtrek in dit uitvoeringsvoorbeeld een rand 113, die sterker neer-35waarts is afgebogen dan het daarop aansluitende bovenvlak 100 zelf. Nabij de buitenrand van de plaat 92 zijn een aantal pennen 114 aan deze plaat gelast, welke pennen voor het grootste gedeelte van hun lengte boven het bovenvlak van de plaat 92 uitsteken. Aan de bovenzijde van de plaat 92 is een cilindervormjge Q60 3 0 4 S' - 13 - verstijvings- en af lichtingsraad 115 aangebracht, die coaxiaal ten opzichte van de hartlijn 79 ligt. De hoogte van deze cilindervormige rand 115 is ongeveer gelijk aan de helft van de lengte van het boven‘de plaat 92 uitstekende lengte van de pen 5 114. Het maaimes 94 is in dit uitvoeringsvoorbeeld gevormd uit één stuk verenstaaldraad. Het niet werkzame uiteinde 116 van dit stuk verenstaaldraad ligt op de bovenzijde van de plaat 92 en strekt zich, gezien evenwijdig aan de hartlijn 79, langs de cilindervormige buitenomtrek van de rand 115 uit. Het uitein-10 de 116 is zodanig geÏgen, dat het zich aan weerszijden van een door de hartlijn van de pen 114 lopende radiaal over ongeveer even grote lengte uitstrekt. Aan het uiteinde dat afgekeerd (is van het vrije uiteinde, gaat het deel 116 via een krul van
A
bijne 180 over in een recht gedeelte 117, dat bijna tangentiaa! 15 ten opzichte van de buitenrand van het bovenvlak 90 en radiaal ten opzichte van de omtrek van de pen 114 is gelegen en deze pen nadert op een punt dat aan de van de rand 115 afgekeerde zijde van deze pen ligt. Het gedeelte 117 sluit vanaf de genoemde krul tot aan het punt waarop het de pen 114 nadert een 20 kleine hoek in met het bovenvlak van de plaat 92 en wel zodanig, dat het gedeelte 117 vanaf de krul ten opzichte van de plaat 92 opwaarts is gericht. Nabij de pen 114 gaat het gedeelte 117 over in een aantal windingen 118 die om de pen 114 zijn gelegen; de windingen 118 eindigen nabij een punt aan de omtrek 25 van de pen 114 dat in de richting van de krul tussen de delen C 116 en 117 is gelegen. Het aantal volledige windingen in dit uitvoeringsvoorbeeld bedraagt ongeveer 2¾. Op het punt waar de windingen 118 eindigen gaat het stuk verenstaaldraad over in een werkzaam recht gedeelte 119, nadat zich in radiale 30 richting ten opzichte van de hartlijn 79 uitstrekt, tangentiaal ten opzichte van de pen 114 is gelegen, met zijn onderzijde op het bovenvlak van de plaat 92 rust en met zijn buiten de plaat 92 uitstekend gedeelte het werkzame gedeelte van het mes 94 vormt. In het uitvoeringsvoorbeeld (fig. 11) is, gezien evenwij-35 dig aan de plaat 92 het werkzame gedeelte 119 gerekend vanaf de pen 114 taps af geschuind. De pen 114 en de windingen 118 worden door de rand 113 van het bovenvlak 100 tegen indringend vuil afgeschermd. De windingen worden aan hun bovenzijde opgesloten door een ring 120, die door middel van een aan de boven- 0603043 « * - 14 - zijde ervan door een door de pen 114 aangebrachte boring gevoerde clip 121 op zijn beurt wordt opgesloten.
In de figuren 12-14 wordt de andere uitvoeringsvorm van de draagbalkdelen 62, 63 of 64, 65 getoond. Overeenkomstige 5 onderdelen zijn met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid. Het deksel 67, 71 van elk van de draagbalkdelen 62-65 is in dit uitvoeringsvoorbeeld niet voorzien van een in zich. gesloten opening voor de bevestiging van de tandwielkast 73, maar van een spleet, die zich over de gehele lengte (gemeten dwars op 10de rijrichting A) van het gestelbalkdeel uit strekt, en welke opening begrensd wordt door twee zich evenwijdig aan de achterrand van de draagbalk en tevens evenwijdig aan de hartlijn van ^ de aandrijfas 60 gelegen begrenzingslijnen. De verstijving 72 in het deksel 67, 71 is in dit geval wel cirkelvormig uitgevoerd, 15maar wordt ter plaatse van de bedoelde sleufvormige opening onderbroken. In deze sleufvormige opening in de bovenzijde van de bak 66 wordt een in hoofdzaak prismatisch aandrijf orgaan aangebracht, welk orgaan zich over vrijwel de gehele lengte van de draagbalk 3 uitstrekt. Het aandrijf orgaan 122 omvat een aantal 20althans in hoofdzaak prismatische kokers 123, die aan beide zijden resp. één zijde, zijn voorzien van losneembaar bevestigde tandwielkasten 124 en wel zodanig, dat zich tussen twee naast elkaar liggende kokers 123 een tandwielkast 124 bevindt (fig. 12-14). De naast het montagedeksel 56 gelegen koker is recht-25streeks aan dit deksel gelast. Elke koker 123 heeft dezelfde t afmetingen en is in een in de rijrichting A gelegen doorsnede in hoofdzaak rechthoekig van vorm, waarbij echter de onderste hoekpunten sterk zijn afgeschuind (fig. 14). Elke koker 123 is nabij één of beide uiteinden voorzien van een flens 125 en door 30middel van in deze flens aangebrachte bouten 126 aan de tandwielkast 124 bevestigd. Een in doorsnede ronde aandrijfas 127 is in dit uitvoeringsvoorbeeld aan het tandwiel 54 bevestigd en is gelegen binnen in de koker 123, evenals de aandrijfassen tussen de rotoren 4 en 5, 5 en 6, en 6 en 7. Deze aandrijfassen 35 hebben hartlijnen die in eikaars verlengde liggen. De aandrijfassen 127 worden door een opening in het huis van elke tandwielkast 124 gevoerd (fig. 13) en zijn daar gelegerd in legers 128. De uiteinden van in elke tandwielkast aangebrachte aandrijfassen 127 zijn voorzien van conische tandwielen 129, die 8603045 - 15 - beide in aangrijping zijn met een conisch tandwiel 130, dat bevestigd is op een draaiingsas 131, waarvan de hartlijn 132 de in eikaars verlengden liggende hartlijnen van de beide aansluitende assen 127 loodrecht snijdt. De hartlijn 132 is opwaarts 5 gericht en neemt tijdens bedrijf dezelfde stand in als de hartlijn 79 van de vorige uitvoeringsvoorbeelden. De draaiingsas 139 zet zich tot onder de beide nabij gelegen aandrijvingsassen 127 voort en rust met zijn onderzijde door middel van een taatsleger 133 op de bodem van de tandwielkast 124. De tandwielkast 10 124 is aan zijn bovenzijde voorzien van een losneembare deksel 134, dat door middel van bouten 135 aan de tandwielkast 124 bevestigbaar is. Bi het deksel 134 is een leger 136 aangebracht, C dat de draaiingsas 131 ondersteunt en axiale verplaatsing van deze as verhindert. Aan de, gerekend ten opzichte van de rij-15 richting A, vóór en achterzijde van de tandwielkast 124 zijn oren 137 (fig. 12) aangebracht, door middel waarvan de tandwielkasten 124 inclusief de daaraan bevestigde kokers 123, met behulp van bouten 138 kunnen worden bevestigd aan de delen 67A en 71A van het deksel, waarby van elke tandwielkast 124 20 één oor 137 aan de achterzijde van de genoemde sleufvormige opening in het deksel 71 is bevestigd en het andere oor aan het aan de voorzyde van deze opening. De oren 137 zijn op zodanige hoogte aan de tandwielkast 124 bevestigd, dat in gemonteerde toestand tenminste 60fa van de hoogte van de tandwiel-g 25 kast 124 onder het deksel 71 is gelegen. De bodem van de tand-wielkast 124 rust hierbij op de bodem 69 van de bak 66. De genoemde sleufvormige opening in het deksel 71 heeft een breedte die iets groter is dan de in de rijrichting aangemeten breedte van de tandwielkast 124. Ih het midden van de lengte van elke, 30 tussen twee tandwielkasten 124 gelegen koker 123 bezit deze’"’ koker aan zijn voorzijde een uitholling 139, die in gemonteerde toestand passend is tegen de voorzijde van de beide corresponderende draagbalkdelen 62 en 63, en wel over relatief korte afstand aan weerszijden van het scheidingsvlak tussen deze 35 draagbalkdelen.
Om het boveneinde van de draaiingsas 131 is een naaf 140 gelegen, die door middel van een spie aan deze as is bevestigd. Aan de naaf 140 zijn op korte afstand boven elkaar twee plaatvormige organen bevestigd, die beide, althans ten dele de vorm 8603043 - 16 - * * hebben van een deel van een kegelmantel, waarvan de symmetrie-as gevormd wordt door de hartlijn 132. Het bovenste van deze plaatvormige delen, het draagorgaan 141, waarvan de buitenrand cirkelvormig is en waarvan de diameter ongeveer gelijk is aan 5 de in de rijrichting A gemeten breedte van de bak 66, draagt vier maaimessen 143· Het onderste van deze beide delen, een steunplaat 142, is nabij zijn omtrek bijna loodrecht op de hartlijn 132 omgebogen en is daar rechtstreeks bevestigd aan het draagorgaan 141, en wel op een plaats, die gemeten in radiale 10 richting, iets binnen de bevestiging van het maaimes 143 ligt. De steunplaat 142 is tevens voorzien van een cilindrische, coaxiaal om de hartlijn 132 gelegen, afschermrand 144, waarvan r de diameter zodanig is dat deze rand nauw om de verstijving 72 heen ligt en met zijn onderrand juist boven het bovenvlak van 15 de dekseldelen 67, 71 is gelegen. Elk maaimes 143 is aan het draagorgaan 141 bevestigd door middel van een pen of stift 145, waarvan de hartlijn loodrecht op het oppervlak van het draagorgaan 141 ter plaatse is gelegen, en welke hartlijn ongeveer een hoek van 15° met de hartlijn 132 van de betreffende rotors 20 insluit. Elk maaimes 143 heeft, gezien evenwijdig aan de hartlijn van de pen 145, de vorm van twee op elkaar aansluitende rechthoeken (fig.12). De pen of stift 145 is nabij één der uiteinden van een der rechthoeken, en wel midden tussen de lange' zijden van deze rechthoek aangebracht. Aan het van de pen 145 25 afgekeerde uiteinde van deze rechthoek is een tweede rechthoek £ op de eerste aangesloten, en wel zodanig, dat de hoeken tus sen de lange zijden van de beide rechthoeken onderling een hoek insluiten van ongeveer 140°. Tijdens bedrijf nemen de maaimessen 143 cL® in fig. 12 getekende stand in, waarbij de bovengenoemde 30 eerste, op de pen 145 aansluitende rechthoek globaal gezien tangentiaal ten opzichte van het overige deel van de rotor is opgesteld, terwijl de lange zijden van de daaraan aansluitende rechthoek ten opzichte van de radiaal door het nabij een snijkant 146 gelegen aansluitpunt tussen de lange zijden van beide 35 genoemde rechthoeken, en gerekend ten opzichte van de draairichting B, met deze radiaal een hoek van ongeveer 45° insluiten, waarbij de snijkant 146 achter deze radiaal is gelegen. Het maaimes 143, die op cle boven omschreven wijze, wat zijn vormgeving betreft, is opgebouwd uit de beide boven omschreven 8603043 - 17 - rechthoeken, is uit één dunne plaat ‘verenstaal opgebouwd, dat evenwijdig is gelegen aan een raakvlak ter plaatse van de pen 145 aan het kegeloppervlak van de bovenzijde van het draagor-gaan 141. Het maaimes wordt tijdens bedrijf door een penvormige 5 aanslag 147 verhinderd om, om de pen zwenkend, zich verder in buitenwaartse of radiale richting te bewegen. De afstand tussen de pen 145 en de aanslag 147 is ongeveer gelijk aan de helft van de totale lengte van het maaimes 143. De aanslag 147 ligt tijdens bedrijf aan tegen de nabij de buitenrand van het 10 draagorgaan 141 gelegen lange zijde van de eerstebcwea^noenKfe lechthoek De snijkant 146 neemt dus tijdens bedrijf geen radiale stand in, maar sluit daarbij een ten opzichte van de draairichting B £ achterliggende hoek in met de radiaal van ongeveer 50°. In het draagorgaan 141 is tevens een tweede aanslag 148 aange-15 bracht, die de binnenwaartse beweging van de om de pen 145 vrij zwenkbare maaimes 143 begrenst. Daarbij ligt de tegenover de snijkant 146 gelegen lange zijde van de tweede buitenste bovengenoemde rechthoek tegen deze aanslag 148 aan.
Het buitenste eindvlak van het buitenste draagbalkdeel 20 65 wordt afgesloten door een rib 149 (fig.1), welke rib direct achter de achterrand van het draagbalk-deel 65 schuin binnenwaarts, d.w.z. in de richting van het symmetrievlak van de trekker 9 is afgebogen. Aan dit afgebogen achtereinde van de rib 149 is een zwadbord 150 bevestigd, die door middel van een 25 verende constructie 151 aan de omgebogen achterzijde van de rib (. 149 is bevestigd. Het zwadbord 150 omvat een vertikale plaat 152, die tijdens bedrijf met zijn onderzijde over de grond glijdt en daar is voorzien van een in horizontale richting afgebogen flens 153» die zich vanaf de plaat 152 in de richting van de 30 rotoren 4-7 uit strekt. Aan de bovenzijde van de plaat 152 is op analoge wijze een flens 154 aangebracht, die zich eveneens in horizontale richting en in de richting van de rotoren uitstrekt.
De flens 154 is, gezien in bovenaanzicht, in hoofdzaak driehoekig van vorm, en bezit zijn grootste breedte nabij de achter-35 zijde van de plaat 152, een breedte die daar groter is dan de breedte van de onderliggende flens 153.
De werking van de inrichting is als volgt. Tijdens bedrijf neemt de machine de in fig. 1 voorgestelde stand in, waarbij de hartlijnen 79 resp. 132 van de rotoren 4-7 evenwijdig aan 8603043 - 18 - elkaar zijn opgesteld en alle liggen in een vlak, waarvan de snijlijn met de grond loodrecht staat op de rijrichting A. De uitgaande as van de trekker 9 wordt door middel van een tus-senas gekoppeld met de ingaande as van het huis 27, en daar-5 mee tevens met de draaiingsas van de riemschijf 29. De draaiende beweging wordt door middel van het viertal op de riemschij-ven 29 en 33 liggende riemschijven 29A omgezet in een draaiende beweging van de as 35 van de tandwielkast 31. Door de draaing van de riemschijf 33, waarvan de diameter ongeveer 60$ van die 10 van de riemschijf 29 bedraagt, wordt het conische tandwiel 43 en het daarmee in aangrijping zijnde even grote conische tandwiel 50 in draaiing gebracht; deze draaiing wordt door middel £ van de as 48 overgebracht op het tandwiel 53, dat in aangrij ping is met het er onder gelegen tandwiel 54, zodat hierdoor 15 de aandrijfas 60, resp. de aandrijf as 127 in draaiing wordt gebracht. Deze draaiing wordt ter plaatse van elke rotor door middel van de schroefwielen 87 en 88 omgezet in een rotatie van de assen 78 resp. door middel van de conische tandwielen 129 en 130 in een rotatie van de as 131 van de rotor en ver-20 volgens via het tandwiel 129 en de corresponderende aandrijfas 127 op de naastliggende rotor enz. De overbrengingsverhouding tussen de riemschijven 29 en 33, alsmede de overbrengingsverhouding in de tandwielkast 31, ’ tengevolge van de tandwiel en 53 en 54, de schroefwielen 87 en 88, resp. de conische 25 tandwielen 129 en 130 is zodanig, dat bij een normaal uitgangs-C toerental van de trekker 9 (bijvoorbeeld 540 omw./min.) het toerental van elk van de rotoren in beide uitvoeringsvoorbeel-den groter is dan 3500 omwentelingen per minuut, bij voorkeur ongeveer 4000 omwentelingen per minuut. De bij deze rotatie-30 snelheid toegepaste rotordiameter is groter dan 25 cm en kleiner dan 50 cm. Het aantal benodigde rotoren voor een werk-breedte van 160 cm bedraagt ten minste vier. Sr wordt de voorkeur aan gegeven om een relatief groot aantal messen (ten minste vier) per rotor toe te passen, die relatief weinig bui-35 ten de rotoromtrek uitsteken, terwijl tevens wordt gestreëfd naar een relatief gering gewicht (massa) per mes. De inhoud van een stalen mes dient kleiner te zijn dan 5 cm^. In het uitvoeringsvoorbeeld is de rotordiameter 38 cm, elk van de vier messen per rotor is 8 cm lang, 3 cm breed en 1 mm dik 8603043 m - 19 - (2,4 cm^), terwijl het mes 5 cm buiten de rotoromtrek uitsteekt. De machine volgens de uitvinding bezit een snijsnelheid (gemeten halverwege het uitstekend deel van elk der messen) die ten minste 85 meter per seconde bedraagt, bij voorkeur 90 meter per 5 seconde of meer, by een rotordiameter die kleiner is dan 50 cm en groter dan 25 em. Ih het uitvoeringsvoorbeeld is de snijdia-meter 38 + 2 x 2,5 =43 cm, bij een toerental van ongeveer 378Ο omw./min. ontstaat een snijsnelheid van ongeveer 85 m/sec. resp. bij een toerental van 4000 omw./min. een snijsnelheid van 10 90 m/sec. Een belangrijk resultaat dat bij genoemde relatief hoge omwentelingssnelheden optreedt, is de mogelijkheid om de aandrijving zeer licht te kunnen uitvoeren, daar het door de ( aandrijving over te brengen moment relatief klein is. Deze lage waarde heeft tevens invloed op de uitvoering van de construe-15 tie van het gehele gestel, zodat een totaal gewicht van de machine van 150 kg bereikbaar kan zijn. Tengevolge van de hoge snijsnelheid in combinatie van het genoemde gebied van rotor-diameters blijkt het voor de aandrijving benodigde vermogen als functie van de snijsnelheid relatief klein te zijn ten opzichte 20 van het benodigde vermogen bij de bekende waarden van genoemde combinaties, m het bijzonder blijkt het voordelig te zijl zeer lichte messen toe te passen (bij stalen messen een inhoud die ten hoogste 5 cm^ bedraagt). In dit geval kan het mes wegens zijn kleine masse gemakkelijk verzwenken indien het obstakels 25 ontmoet, zodat de kans op beschadiging relatief gering is.
Het is dan mogelijk om elk mes ten hoogste 5 cm buiten de rotoromtrek te laten uitsteken, waarbij waarden van ongeveer 3 cm in de praktgk kunnen voldoen, daar, vooral indien ten minste vier messen per rotor aanwezig zijn wegens de hoge 30 snij- en rotatie snelheid, voldoende snijcapacite it aanwezig is, terwyl de kans op beschadiging door obstakels geringer wordt.
Tijdens bedrijf bevindt de bodem 69 van de draagbalk 3 zich op zeer geringe afstand boven de grond, waarbij het buitenste vrije uiteinde van de draagbalk 3 op de grond wordt af-35 gesteund door middel van de onderzijde van de rib 149, waarbij de mogelijkheid aanwezig kan zijn om de hoogte van het onder de draagbalk uitstekende deel van de rib 149 te wijzigen. De rotoren 4-7 worden zodanig aangedreven, dat zij paarsgewijs in tegengestelde zin roteren, zodat de rotoren 4 en 5 in de 8603043 * » - 20 - draairichtingen B resp. C draaien, en de rotoren 6 en 7 in de draairichtingen D resp. E (fig. 1). Tijdens rotatie overlappen de hanen van de uiterste punten van de maaimessen 94 resp. 143 elkaar. Daar de onderzijde van de rib 149 de bodemoneffenheden 5 zal volgen, zal de draagbalk 3 tijdens bedrijf om de zwenkas 32 op en neer verzwenken. Indien de geheel buiten de trekker uitstekende draagbalk 3 tijdens bedrijf een hindernis ontmoet, kan de draagbalk 3 tezamen met het steunorgaan 2 in achterwaartse richting verzwenken om de zwenkas 15, zodanig, dat deze hin-10 demis geen schade aan de machine kan veroorzaken. Deze ver-zwenking wordt mogelijk door de werking van de op zichzelf bekende veiligheidsinrichting 20. Tydens bedrijf zal tevens de ζ onderzijde van het montagedeksel 56 over de grond glijden en ‘ daarbij de bodemoneffenheden kunnen volgen; de hierbij optreden-15 de op- en neerwaartse beweging van het deksel 56 wordt toegelaten door de verzwenkingsmogelijkheid van de steunpijp 18 om de zwenkas 17, Indien narhet bedrijf de machine in een trans-portstand dient te worden gebracht, wordt de gehele machine door middel van de hefarmen 11 geheven, waarbij de tuimelaar 20 21 om de pen 10 zal verzwenken tengevolge van het feit dat het voorste uiteinde van deze tuimelaar onder de hefarm is gelegen, en daarbij een standsverandering tussen de hefarmen en het gestel van de machine optreedt, zodat de draagarm 3 om de zwenkas 32 in de in fig. 2 met stippellijnen aangegeven stand zal 25 verzwenken; deze verzwenking wordt mogelijk gemaakt, doordat C het achterste uiteinde van de tuimelaar 21 tengevolge van de genoemde onderlinge standsverandering tussen de hefarmen 11 en het machinegestel omhoog zal verzwenken en deze verzwenking via de stangen 24 en 25, en de hefboom 22 op de star aan de 30 draagarm 3 bevestigde hefboom 26 woidtovergebracht. Tijdens bedrijf zal de schotel 99, die vrij draaibaar om de as 78 is aangebracht, in dezelfde richting gaan roteren als de rest van de met een hoog toerental draaiende bijbehorende rotor. Deze draaizin van de schotel 99 wordt onder andere verooorzaakt 35 door de lucht stroming die tussen de schotel 99 en het draag-orgaan 89 optreedt tengevolge: van het draaien van het draag-orgaan 89, en door de onderlinge mechanische, wrijving. Het gemaaide gewas wordt tengevolge van het feit dat het bovenoppervlak van elk maaimes 94, gerekend tegen de draairichting C in 860 3 0 4 3 ; * -21- (fig.7), in opwaartse richting is gericht en mede door de daarbij ontstane plaatselijke· opwaartse lucht stroming, over het maaimes 94 heen in schuin opwaartse richting geworpen, waardoor het gewas, mede tengevolge van de door het hoge toeren-5 tal van de rotoren mogelijk gemaakte hoge rijsnelheid van de machine, op de draaiende schotel 99 terecht komt en tussen de beide, in tegengestelde zin draaiende rotoren door in schuin achterwaartse richting wordt afgeworpen, zodat op deze wijze een automatisch afvoerorgaan is ontstaan. De maaimessen 94 10 (fig.7-9) zullen tengevolge van de centrifugaalkracht zich in radiale richting opstellen, en kunnen bij het ontmoeten van obstakels om de pen 103 in achterwaartse richting wegzwenken en ( na het passeren van het obstakel ommiddellijk weer de radiale stand innemen. Ih het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig, 9, 15 waarbij tijdens bedrijf, mede onder invloed van de veer 112, het maaimes 94 tegen de aanslag 108 aanligt, zal na het ontmoeten van een obstakel het maaimes hoogstens tot in de gestippelde stand kunnen terugverzwenken, waarbij het tegen de aanslag 109 zal aanliggen. Nadat het obstakel is gepasseerd, zal het maai-20 mes 94 tengevolge van het om de pen 103 door de veer 112 uitgeoefende moment zeer snel in de radiale stand terugzwenken totdat het tegen de aanslag 108 aanligt. Op deze wijze wordt vermeden, dat het maaimes 94 tijdens het terugzwenken tengevolge van zijn massakracht te ver om de pen 103 verzwenkt en 25 het mes na vele amplituden weer in de radiale stand is terug-^ gekeerd. In dit geval wordt voorkomen, dat gedeelten van het gewas ongemaaid blijft staan en een onregelmatig maaibeeld optreedt. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 10 en 11 wordt een bewerkingsorgaan voor het maaien toegepast, dat 30 eveneens in bijzondere mate geschikt is voor het werken bij de hierboven aangegeven zeer hoge toerentallen. Het stuk verenstaaldraad 119 werkt hierbij als slagorgaan en zal daarbij een veel langere levensduur bezitten dan de relatief snel bot wordende maaimessen 94, die herhaaldelijk moeten worden ver-35 wisseld om te worden geslepen of om definitief te worden vervangen. Het slagdeel 119 zal ondanks de optredende slijtage een aanmerkelijk langere levensduur bezitten dan een traditioneel maaimes, maar verwisseling is hierbij onnodig. Het slagdeel 119 is tevens ongevoeliger voor beschadiging tengevolge van 8603043 - 22 - het ontmoeten van obstakels dan de gebruikelijke messen. Het slagdeel 119 kan bij het ontmoeten van obstakels tengevolge van de windingen 118 op zeer elastische wijze uitwijken. Verder wordt opgemerkt, dat de kostprijs van het bewerkingsorgaan 5 volgens de figuren 10 en 11 aanzienlijk lager is dan die van de gebruikelijke maaimessen.
Tijdens fabricage van de machine volgens de figuren 3 -6 worden de uit diepgetrokken plaatdelen van de bakken 66, die de bolvormige ondersteuning 68 en de bodem 69 vormen, voor-10 zien van de aangelaste deksels 67, 71. Door middel van de bouten 74 worden de tandwielkasten 73 op de draagbalkdelen 62 - 65 aangebracht, welke tandwielkasten 73 zijn voorzien van C de legerdeksels 80 en 81, de afdichtingen 82, legers 83 en 84, alsmede van de schroefwielen 87 en 88. De draagbalkdelen 62 15-65 worden hierna in een mal naast elkaar opgesteld, zoals dit in fig. 1 is getekend, waarbij dus de achterranden van deze draagbalken, gezien in bovenaanzicht, een rechte lijn vormen. Daarna worden de loodrecht op deze achterrand liggende zijvlakken van de draagbalkdelen aan elkaar gelast. Ha 20 deze bewerking wordt, nog voordat de rib 149 is aangebracht, de as 60, die over de gehele lengte van de draagbalk 3 uit één stuk bestaat, vanaf het uiteinde, dat bestemd is voor het bevestigen van de rib 149, in het draagbalkdeel 65 gestoken, waarbij de aandrijfas 60 met behulp van de zoekervormige vlakken g. 25 85 of 86 door de openingen in de legerdeksels 81 en in de ^ schroefwielen 87 gestoken; nadat de aandrijfas 60 de tandwiel kast 73 van de rotor 7 is gepasseerd, wordt de aandrijfas 60 op dezelfde wijze verder door de overeenkomstige delen van de overige rotoren geschoven, en ten slotte zo ver doorgevoerd, 30 dat de aandrijfas 60 over de gewenste afstand buiten het aan het montage deksel 5 6 te bevestigen eindvlak van het draagbalkdeel 62 uitsteekt om daar het tandwiel 54 op te kunnen bevestigen. Hierbij wordt opgemerkt, dat het schroefwiel 87 voordat de as 60 wordt doorgestoken, reeds praktisch op zijn 35 definitieve plaats is gefixeerd, doordat dit schroefwiel 87 door de binnenringen van de legers 83 en 84 reeds op zijn plaats wordt gehouden. Het doorsteken van de as 60 kan worden bevorderd, door de bouten 74 (fig. 5) aanvankelijk nog niet geheel vast te zetten en de tandwielkasten 73, na het aanbrengen 1603043 - 23 - van de as 60, definitief te "bevestigen op de rij bakken 66. levens dient te worden opgemerkt, dat voor het door steken van de as 60 de rotoren moeten worden opgesteld, zoals dit in fig. 1 is afgebeeld, dat wil zeggen, dat elke rotor (die 5 vier maaimessen omvat) in een stand moet worden geplaatst, die 45° is verdraaid ten opzichte van de stand van de naastliggende rotor. Deze stand kan uiteraard in de betreffende las- en/of montagemal worden vastgelegd. Daar de tandwielkasten 73 zeer diep in de draagbalkdelen worden aangebracht, is 10een zerer kleine hoogte van de draagbalk bereikbaar.
Bij de samenbouw van de machine volgens het uitvoerings-voorbeeld van de figuren 12-14 worden eerste de kokers 123 C en de tandwielkasten 124 in de in de figuren aangeduide volg orde aan elkaar vastgebouwd door middel van de bouten 126.
15De tandwielkasten 124 zijn hierbij nog niet voorzien van het draagorgaan 141. Het op laatstgenoemde wijze aan elkaar bevestigde centrale dragende gedeelte van de draagarm 3 wordt nu in zijn geheel in de sleufvormige openingen van de reeds aan" elkaar gelaste draagbalkdelen 62 - 65 geplaatst. De aandrijf-20 assen 127 zyn dan uiteraard al in de kokers 123 aanwezig. De draagbalkdelen 62 - 65 worden daarna door middel van de bouten 138 aan de tandwielkasten 124, en tengevolge van de aanwezigheid van de kokers 123 daarmee eveneens ten opzichte van elkaar aan dit dragende gedeelte bevestigd, waarbij de voorzijde 25 van de draagbalkdelen ter plaatse van de uitholling 139 met enige spanning tegen de kokers 123 aanliggen. Ook hierbij zijn de bolvormige ondersteuningen 68, alsmede de achter de kokers gelegen dekseldelen 71A in hoofdzaak achter de kokers door middel van lassen aan elkaar bevestigd, waardoor een goede op-30 sluiting tussen de kokers 123 en de tandwielkasten 124 enerzijds en de draagbalkdelen 62 - 65 anderzijds ontstaat. Ook bij deze uitvoeringsvorm is een zeer kleine hoogte van de draag— balk bereikbaar , daar de tandwielkasten tot op de boden reiken.
De maaimessen 143, die bij het laagstgenoemde uitvoerings-35 voorbeeld aan de rotoren zija aangebracht, welke messen 143 uit twee één. geheel vormende gedeelten bestaat, die een stompe hoek met elkaar insluiten, worden tijdens bedrijf tengevolge van de centrifugaalkraeht met kracht tegen de aanslag 147 aangedrukt, zodat zij bij het raken van een obstakel reeds bij het 8603043 - 24 - begin van bun achterwaartse verzwenking een grote tegenwerkende kracht op het obstakel uitoefenen. Deze tegenwerkende kracht blijft bestaan, zelfs al wordt het maaimes 143 tegen de aanslag 148 terugverzwenkt. Het weer in de bedrijfsstand zwenken van 5 het mes 143 geschiedt dan ook tot in de bedrijfsstand zelf onder volle werking van de centrifugaalkracht. Hierdoor wordt vermeden, dat, na het opnieuw bereiken van de bedrijf stand, ongewenste heen- en we er zwenkingen ontstaan met langdurig optredende amplituden. Op deze wijze wordt de toepassing van 10 een veer, zoals de veer 112 in fig. 9, vermeden. Doordat de snijkant 146 achter de corresponderende radiaal ligt en een hoek met deze radiaal insluit, ontstaat een zeer geringe ge-C reduceerde snijhoek van de snijkant van het mes en wordt het gemaaide gewas niet alleen schuin opwaarts, maar ook enigs-15 zins in radiale richting van het mes èf bewogen, waardoor het gewas, omdat vanwege het hoge toerental met grote rijsnelheid gereden wordt, over de rotoren heen achter de draagbalk 3 op de grond komt.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene dat in de 20 beschrijving en/of de conclusies is vermeld, maar heeft ook betrekking op de details van de figuren al dan niet beschreven.
c
860304J

Claims (5)

1. Maaimachine met om opwaarts gerichte draaiings-assen draaibare maaiorganen, die aan een draagbalk zijn aangebracht, die voor althans nagenoeg elk maaiorgaan een bak met overbrengingsorganen omvat, in welke bak een met het 5 maaiorgaan verbonden drager is gelegerd die door middel van de overbrengingsorganen met zich door de draagbalk uitstrekkende aandrijfmiddelen is gekoppeld, welke aandrijf-middelen zich in de lengterichting van de draagbalk door de bakken uitstrekken, met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen 10 een enkele aandrijfas omvatten, die zich door de bakken van althans nagenoeg alle maaiorganen uitstrekt en in elke bak zich door een opening uitstrekt van een overbrengingsorgaan dat onafhankelijk van de aandrijfas in de tandwielbak is gelegerd, welke opening zich in de lengterichting van de 15 maaibalk door de bak uitstrekt en waarbij de aandrijfas althans in een gedeelte van de opening is gelegen en met de opening in doorsnede onrond is gevormd voor de aandrijvende verbinding van de aandrijfas met het overbrengingsorgaan.
2. Maaimachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, 20 dat het overbrengingsorgaan dat met de aandrijfas is verbonden met beide einden is gelegerd in in de bak aangebrachte legers.
3. Maaimachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het met de aandrijfas verbonden overbrengings- 25 orgaan aandrijvend is gekoppeld met een op een in de tandwielkast gelegerde, het maaiorgaan dragende draagas aangebracht overbrengingsorgaan.
4. Maaimachine volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat dichtingen centrisch om de einden van openingen 30 waardoor de aandrijfas is gestoken in de tandwielkast zijn gelegen.
5. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tandwielkast in hoogterichting verplaatsbaar aan de draagbalk is aangebracht en door middel 35 van zich in hoogterichting uitstrekkende bevestigingsorganen met de draagbalk is verbonden. 860 3 0 4 3.
NL8603043A 1973-04-27 1986-11-28 Maaimachine. NL8603043A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8603043A NL8603043A (nl) 1973-04-27 1986-11-28 Maaimachine.

Applications Claiming Priority (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL7305887 1973-04-27
NL7305887A NL7305887A (nl) 1973-04-27 1973-04-27
NL8201507 1982-04-08
NL8201507A NL8201507A (nl) 1973-04-27 1982-04-08 Maaimachine.
NL8603043A NL8603043A (nl) 1973-04-27 1986-11-28 Maaimachine.
NL8603043 1986-11-28

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8603043A true NL8603043A (nl) 1987-03-02

Family

ID=27351858

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8603043A NL8603043A (nl) 1973-04-27 1986-11-28 Maaimachine.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL8603043A (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US3974630A (en) Mowing machine
US3965658A (en) Mowing machines
US4497161A (en) Mower
JPS6035082B2 (ja) モア−
US4157004A (en) Mowing machines
NZ195288A (en) Mower with helical-flighted swath former
NL8006522A (nl) Hooibouwmachine.
NL8400818A (nl) Maaimachine.
NL8600047A (nl) Maaimachine.
NL193967C (nl) Machine voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas.
EP0206965A1 (fr) Faucheuse rotative
JP2004041058A (ja) 草刈り機
NL8603043A (nl) Maaimachine.
NL9600023A (nl) Maaimachine voor landbouwdoeleinden.
NL8201507A (nl) Maaimachine.
US4050224A (en) Mowing implement
JP5065754B2 (ja) リアディスチャージモーア
NL193337C (nl) Maaimachine.
JPS5942826Y2 (ja) 背高飼料刈取機
JPS606181Y2 (ja) モアの前ゲ−ジ輪支持装置
NL8702876A (nl) Maaimachine.
JP3799848B2 (ja) マルチングモア
NL8402926A (nl) Maaimachine.
NL8204104A (nl) Maaimachine.
NL8702877A (nl) Maaimachine met vrijsnijdende maaiorganen.

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed