NL8601614A - Communicatienetwerk en communicatiewerkwijze. - Google Patents
Communicatienetwerk en communicatiewerkwijze. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8601614A NL8601614A NL8601614A NL8601614A NL8601614A NL 8601614 A NL8601614 A NL 8601614A NL 8601614 A NL8601614 A NL 8601614A NL 8601614 A NL8601614 A NL 8601614A NL 8601614 A NL8601614 A NL 8601614A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- messages
- message
- down link
- unit
- remote
- Prior art date
Links
Classifications
-
- H—ELECTRICITY
- H04—ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
- H04L—TRANSMISSION OF DIGITAL INFORMATION, e.g. TELEGRAPHIC COMMUNICATION
- H04L45/00—Routing or path finding of packets in data switching networks
-
- H—ELECTRICITY
- H02—GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
- H02J—CIRCUIT ARRANGEMENTS OR SYSTEMS FOR SUPPLYING OR DISTRIBUTING ELECTRIC POWER; SYSTEMS FOR STORING ELECTRIC ENERGY
- H02J13/00—Circuit arrangements for providing remote indication of network conditions, e.g. an instantaneous record of the open or closed condition of each circuitbreaker in the network; Circuit arrangements for providing remote control of switching means in a power distribution network, e.g. switching in and out of current consumers by using a pulse code signal carried by the network
- H02J13/00006—Circuit arrangements for providing remote indication of network conditions, e.g. an instantaneous record of the open or closed condition of each circuitbreaker in the network; Circuit arrangements for providing remote control of switching means in a power distribution network, e.g. switching in and out of current consumers by using a pulse code signal carried by the network characterised by information or instructions transport means between the monitoring, controlling or managing units and monitored, controlled or operated power network element or electrical equipment
- H02J13/00007—Circuit arrangements for providing remote indication of network conditions, e.g. an instantaneous record of the open or closed condition of each circuitbreaker in the network; Circuit arrangements for providing remote control of switching means in a power distribution network, e.g. switching in and out of current consumers by using a pulse code signal carried by the network characterised by information or instructions transport means between the monitoring, controlling or managing units and monitored, controlled or operated power network element or electrical equipment using the power network as support for the transmission
-
- H—ELECTRICITY
- H04—ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
- H04B—TRANSMISSION
- H04B3/00—Line transmission systems
- H04B3/54—Systems for transmission via power distribution lines
-
- H—ELECTRICITY
- H04—ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
- H04L—TRANSMISSION OF DIGITAL INFORMATION, e.g. TELEGRAPHIC COMMUNICATION
- H04L12/00—Data switching networks
-
- H—ELECTRICITY
- H04—ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
- H04B—TRANSMISSION
- H04B2203/00—Indexing scheme relating to line transmission systems
- H04B2203/54—Aspects of powerline communications not already covered by H04B3/54 and its subgroups
- H04B2203/5404—Methods of transmitting or receiving signals via power distribution lines
- H04B2203/5408—Methods of transmitting or receiving signals via power distribution lines using protocols
-
- H—ELECTRICITY
- H04—ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
- H04B—TRANSMISSION
- H04B2203/00—Indexing scheme relating to line transmission systems
- H04B2203/54—Aspects of powerline communications not already covered by H04B3/54 and its subgroups
- H04B2203/5462—Systems for power line communications
- H04B2203/5495—Systems for power line communications having measurements and testing channel
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Computer Networks & Wireless Communication (AREA)
- Signal Processing (AREA)
- Power Engineering (AREA)
- Small-Scale Networks (AREA)
- Cable Transmission Systems, Equalization Of Radio And Reduction Of Echo (AREA)
- Mobile Radio Communication Systems (AREA)
- Data Exchanges In Wide-Area Networks (AREA)
- Selective Calling Equipment (AREA)
Description
• i * · *ΜΛ«*·Λ»·ϊ»ί ^ • · . «-!·*. *. _ - £»* V «*».
; -^-*' - ' “ 3w- i-- · ·>-- ' ' ' :e ' ïu t-ir* * .
i»JMiti >·ι *- ft nf — rÏi-Thi*ii ~··~ι"τ ·ι~ι^ΐίίηι r, — m· m <ν,Λ#.
*:’Vi»>" <-»it«f -< :;··5.·.·,τ'·< ’ · ί « ·*>’.-λ^· »*·-·'· *·;**' ··.*«»- r,’> ί»w**ir r·^ :**»v
Communicatienetwerk en commucatiewerkwijze: i t · ·:· ·' ... · ' ·
De onderhavige uitvinding?heeft; betrekking in het algemeen op communicatienetwerken en ( - wijzen, en in het bijzonder op een geschikt communicatienetwerk met een bes tunings- of hoofdeenhe'id,die in verbinding staat 5 met ^meerdere eenheden op af stand en die in·staat is tof het automatisch veranderen van coinmunicatiebanen bij aanwezigheid van ruis en andere veranderingen in het netwerk»
In vele communicatienetwerken is het nodig voor verschillende zendeenheden op afstand om periodiek gegevens te ...... ...... ......v . ··«-—·- ·»«--“----« · - ....... “·· i- · - 10 sturen naar hun centrale of hoofdeenheid. Bij wijze van voor* beeld hebben vele oudere gebouwen,-zoals gebouwen met appartementen een zodanige bedrading, dat bet alleen geschikt is'otó'dë"hoeveelheid elektrische energie, gebruikt door het gehele gebouw of een relatief groter gedeelte van het gebouw dat een centrale meter 15 gebruikt te meten. Vaak is het niet geschikt om aparte meters in de aparte eenheden of appartementen te installeren omdat toegang tot de meters in de appartementen gewoonlijk niet beschikbaar is.
Een oplossing voor het voorgaande probleem is om 20 het gebouw 'opnieuw te bedraden* om."^èen *ïeidingf‘n¥ appartement vanaf elke meter naar een centrale plaats *te *omvattenv-De^-kosten van dergelijk opnieuw bedraden is typisch veel te hoog. .De spannings.leidingen jnjiet .gebpuw.die .toegevoerd worden aan elk appartemënt'kunnen' gebi^ikt'£wordêii' vbor -het verzenden^vari ' *' rffciv nt. *;·.· *-!»r t- *' py**·*.·^ · ~·ο·> -·· ·*· - · ' -» ·♦' · 25 gegevens naar een- centrale eenheid door het invoegen van een gemodelleerd dragersignaal op de leidingen. Derhalve is het 8 6 Ü 1 δ 1 4 # - 2 - niet nodig het gebouw opnieuw te bedraden. Spanningsleidingen zijn echter berucht om hun ruis; derhalve is het moeilijk een betrouwbare, communicatieverbinding in te stellen zonder een ongewoon groot bedrag aan signaalspanning te gebruiken. Bovendien 5 zal de ruis op een bijzondere gegevensbaan typisch drastisch veranderen ten aanzien van de tijd. Bij wijze van voorbeeld, indien een elektrisch apparaat, dat een normaliter ruisvrije leiding gebruikt, aangezet wordt , kan de ruistoename zo groot zijn, dat geen redelijk bedrag aan signaalspanning een betrouwbare 10 verbinding over de leiding zal verzekeren.
De onderhavige uitvinding verhelpt de boven vermelde beperkingen in bekende meettoepassingen. Bestaande spanningsleidingen worden gebruikt voor het zenden van een gemodelleerde drager, en daarom behoeven nagenoeg geen veranderingen 15 in de bedrading van het gebouw aangebracht te worden. Bovendien wordt ongevoeligheid voor ruis verschaft dankzij een gegevens-pakket-opslag en een gegevensverzendfunktie, die uitgevoerd wordt door elke eenheid op afstand, zodat een gegevenspakket, afkomstig van eenheden op afstand, opnieuw uitgezonden kan worden door 20 andere eenheden op afstand naar de hoofdeenheid. De bijzondere baan, genomen door een gegevenspakket, wordt derhalve automatisch veranderd om rekening te houden met veranderingen in spannings-leidingsruis en andere netwerkomstandigheden. Deze en andere voordelen van de onderhavige uitvinding zullen duidelijk worden 25 voor dekunstigen na het lezen van de volgende beschrijving samen met de tekeningen.
Een communicatiestelsel om te gebruiken in een netwerk van onderling verbonden banen wordt vermeld. De communicatie-banen kunnen bijvoorbeeld een betwerk van spanningsleidingen 30 voor het verdelen van elektrische energie omvatten. Het stelsel omvat meerdere communicatieknooppunten, die in staat zijn voor het zenden van berichten op het netwerk, omvattende een hoofd-einheid en meerdere eenheden op afstand, die eveneens in staat zijn voor ontvangen van berichten op het netwerk. Elk knooppunt 8601314 - 3 - τ * > . _ Si bezit een ermee verbonden adres voor het identificeren van het knooppunt. Het stelsel kan eveneens eenheden op afstand omvatten, waarnaar soms verwezen is als secundaire eenheden op afstand, die alleen in staat zijn voor het verzenden 5 van berichten. Eenheden op afstand in staat voor zowel het verzenden als het ontvangen van berichten worden soms primaire eenheden op afstand genoemd teneinde hen te onderscheiden van de secundaire eenheden op afstand.
De primaire eenheden op afstand zijn elk in 10 staat tot het starten van een volgorde van omhoogkoppelings- berichten, waarin een gegevenspakket overgedragen wordt vanaf de eenheid op afstand naar de hoofdeenheid. Het gegevenspakket kan bijvoorbeeld spanningsgebruikgegevens omvatten, afgegeven door een spanningsmeter, verbonden met de startende eenheid op 15 afstand. Het gegevenspakket kan eveneens verbonden worden met een secundaire eenheid, die een bericht verzond, ontvangen door de volgorde startende primaire eenheid op afstand, indien secundaire eenheden op afstand gebruikt worden.
De volgorde van omhoogkoppelingsberichten omvat 20 het verzenden van tenminste ëën bericht, waarbij dergelijke
Berichten omhoogkoppelingsberichten genoemd worden. Het is mogelijk dat twee of meer opeenvolgende zendingen van omhoogkoppelingsberichten vereist worden om het gegevenspakket over te brengen naar de hoofdeenheid.
25 De omhoogkoppelingsberichten omvatten naast het gegevenspakket een bronadres dat het knooppunt identificeert dat verbonden wordt met het gegevenspakket. Bijvoorbeeld, indien het omhoogkoppelingsbericht een gegevenspakket omvat uit een secundaire eenheid op afstand zal het bronadres overeenkomen 30 met het adres van de secundaire eenheid op afstand. De omhoog koppelingsberichten kunnen eveneens een tussenbronadres omvatten, dat identificeert welk knooppunt het bericht verzond, en een tussenbestemmingsadres, dat identificeert welk knooppunt de »3 .2 Λ d A ί, V V Ίί/ Ï V ft 4 - 4 - Λ < .. - f berichten dient te ontvangen.
Bij wijze van voorbeeld, indien een eerste eenheid op afstand een bericht ontving vanaf een secundaire eenheid op afstand en een daaropvolgend bericht verzendt naar 5 een tweede primaire eenheid op afstand zal het daaropvolgende bericht een bronadres bezitten dat overeenkomt met het adres van de secundaire eenheid op afstand, een tussenbronadres dat overeenkomt met het eerste adres van de primaire eenheid op afstand, en hun tussenbestemmingsadres, dat overeenkomt 10 met het tweede adres van de primaire eenheid op afstand. Het is waarschijnlijk dat andere eenheden op afstand naast de tweede primaire eenheid op afstand het bericht zullen ontvangen omdat de primaire eenheden op afstand allen in staat zijn tot het ontvangen van berichten op het netwerk.
15 De hoofdeenheid is in staat tot het starten van een volgorde van omlaagkoppelingsberichten in antwoord op het ontvangen van een van de omhoog-koppelingsberichten De omlaag-koppelingsvolgorde dient voor het informeren van de eenheid op afstand die de omhoog-koppelingsvolgorde doet ontstaan, 20 dat de hoofdeenheid het gegevenspakket ontving van de eenheid op afstand die de volgorde voortbracht. De omlaagkoppelings-volgorde omvat het verzenden van een of meer berichten, omlaag koppelingsberichten genoemd.
De omlaagkoppelingsberichten omvatten een 25 tussenbronadres, dat het knooppunt identificeert, dat het bericht verzond, een tussenbestemmingsadres, dat identificeert welk knooppunt het bericht moet ontvangen, en een eindbestemmings-adres dat het knooppunt identificeert dat verbonden is met het gegevenspakket aanwezig in het omhoogkoppelingsbericht, ontvangen 30 door de hoofdeenheid, resulterende in het omlaag koppelings- bericht als antwoord. Bij wijze van voorbeeld, indien het gegevenspakket, verbonden met een secundaire eenheid op afstand, overgedragen was vanaf een eerste primaire eenheid op afstand naar de r" 1· ί p * «fe •i* W ^ fc ^ fc * j * s - 5 - hoofdeenheid, zal het omlaagkoppelingsbericht als antwoord, dat verzonden is vanaf de hoofdeenheid naar de eerste primaire eenheid op afstand, een tussenbronadres bezitten dat overeenkomt met het adres van de hoofdeenheid, een tussenbestemmingsadres, 5 dat overeenkomt met het eerste adres van de primaire eenheid op afstand, en een eindbestemmingsadres dat overeenkomt met het adres van de secundaire eenheid op afstand.
De eenheden op afstand worden voorzien van een afstandsinvoerorgaan voor het ontvangen van een gegevenspakket 10 dat overgedrage-n moet worden aan de hoofdeenheid. Het afstandsinvoerorgaan omvat afstandsontvangorganen voor het ontvangen van berichten verzonden via het netwerk. In dat geval wordt het gegevenspakket afgeleid uit de ontvangen berichten. Het afstandsinvoerorgaan kan eveneens gegevensinvoerorganen omvatten voor 15 het ontvangen van het gegevenspakket uit een gegevensbron verbonden met de eenheid op afstand. Een tot voorbeeld dienende verbonden gegevensbron zou een spanningsmeter kunnen zijn.
Het afstandsontvangorgaan omvat stuurorganen voor het onderscheid maken tussen de omlaagkoppeling- en omhoog-20 koppelingsberichten, ontvangen door de eenheid op afstand.
Bij wijze van voorbeeld kunnen de berichten een of meer bits omvatten, die de berichtrichting aangeven, waarbij de stuurorganen dergelijke bits van ontvangen gegevens onderzoeken. De afstandsontvangorganen omvatten verder opslag- en zendorganen 25 voor het identificeren van ontvangen berichten, die een zend- handeling door de eenheid op afstand vereisen. De zendhandeling kan zenden van een bericht omvatten gedurende een volgorde van omlaagkoppeling- of omhoogkoppelingsberichten. Een zendhandeling kan eveneens het starten van een volgorde van omhoog-30 koppelingsberichten omvatten. Dit kan plaats vinden wanneer een primaire eenheid op afstand een bericht ontvangt vanaf een secundaire eenheid op afstand, indien dergelijke eenheden aanwezig zijn. 1 * Q 1 S i h
-r : J
- 6 -
Naast de afstandsinvoerorganen omvatten de eenheden op afstand een afstandszendorgaan voor het zenden van de berichten in antwoord op het ontvangen door de eenheid op afstand van een bericht, dat een zendhandeling vereist door 5 de eenheid. Het afstandszendorgaan omvat omhoogkoppelingszend- organen voor het zenden van omhoogkoppelingsberichten die een gegevenspakket omvatten. Voor het geval de communicatie-knooppunten secundaire eenheden op afstand bevatten zullen de omhoogkoppelingszendorganen omhoogkoppelingsberichten verzenden, 10 welke een gegevenspakket verkregen uit berichten ontvangen vanaf de secundaire eenheden omvatten.
De omhoog-koppelingszendorganen omvatten omhoog-koppelingsadresorganen voor het bepalen van het tussenbestemmings-adres van berichten, verzonden door de eenheden op afstand.
15 Het adres wordt bepaald door tenminste een parameter te gebruiken die een aanwijzing vormt voor de netwerkomstandigheden verkregen uit berichten ontvangen door de eenheden op afstand. De parameters worden tenminste gedeeltelijk verkregen uit berichten die niet gestuurd worden naar de afhankelijke eenheid op afstand, 20 dat wil z'eggen ontvangen berichten met een tussenbestemmings- adres dat anders is dan dat van de ontvangende eenheid op afstand. Juist deze berichten, die informatie bevatten betreffende netwerkomstandigheden, doen de ontvangende eenheid op afstand andere omhoogkoppelingsadressen kiezen, die meer de voorkeur 25 verdienen dan het tot dan toe door de eenheid op afstand voor het zenden van omhoog koppelingsberichten verzenden gebruikte bestemmingsadres.
Er zijn verschillende mogelijke parameters die een aanwijzing vormen voor netwerkomstandigheden, die gebruikt 30 kunnen worden door de omhoogkoppelingsadresorganen voor het bepalen van de optimale onhoogkoppelingstussenbestemmingsadressen. In het uitvoeringsvoorbeeld dat op dit ogenblik de voorkeur heeft wordt een totaal van zeven parameters gebruikt, alhoewel minder 860 1 * ? i i * > -Ιοί meer parameters en verschillende parameters een voldoende werking zullen verschaffen. Een dergelijke parameter geeft aan of een potentieel omhoogkoppelingstussenbestemmingsadres eveneens gebruikt wordt voor tussenbestemmingsadressen voor 5 omlaag-koppelingsberichten. Indien dit het geval is is het knoop punt, geïdentificeerd door het adres, waarschijnlijk minder geschikt om omhoog-koppelingsberichten te ontvangen. De hoeveelheid ruis, aanwezig in berichten verzonden door het knooppunt, is een voorbeeld van een volgende parameter.
10 Het afstandszendorgaan omvat verder omlaag- koppelingszendorganen voor het verzenden van omlaagkoppelings-berichten voor het geval het bericht ontvangen door de eenheid op afstand een omlaagkoppelingsbericht is. Het omlaagkoppelings-zendorgaan omvat omlaagkoppelingsadresorganen voor het bepalen 15 van het tussenbestemmingsadres van het omlaagkoppelingsbericht.
In het uitvoeringsvoorbeeld dat de voorkeur heeft wordt het omlaagkoppelingstussenadres typisch bepaald gedurende een voorafgaande volgorde van omhoogkoppelingsberichten.
De hoofdeenheid wordt voorzien van een hoofd-20 ontvangorgaan en een hoofdzendorgaan. Het hoofdzendorgaan is een orgaan voor het zenden van berichten, verzonden over het netwerk, en het omvat stuurorganen voor het onderscheid maken tussen omlaagkoppeling- en omhoogkoppelingsberichten. Het hoofdzendorgaan is een orgaan voor het verzenden van omlaagkoppelings-25 berichten in antwoord op het ontvangen vanaf de hoofdeenheid van een omhoogkoppelingsbericht. Het omlaagkoppelingsbericht kan bijvoorbeeld het eerste bericht zijn van een volgorde van omlaagkoppelingsberichten, waarin een eenheid op afstand die een omhoogkoppelingsvolgorde voortbrengt geïnformeerd wordt 30 van het ontvangen van een gegevenspakket door de hoofdeenheid zoals hiervoor beschreven is.
Fig. I is een schema van een tot voorbeeld dienend gebouw met appartementen dat een typische spanningsleidings- 8^01 s 1 4 w ^ V ê \j % t <Γ ϊ - 8 - inrichting afbeeldt, welke gebruikt kan worden in samenhang met het onderhavige communicatiestelsel.
Fig. 2 is een schema dat een typisch communicatiestelsel en tot voorbeeld dienende communicatiebanen tussen 5 verschillende communicatieeenheden op afstand en de hoofd- communicatieeenheid van een uitvoeringsvoorbeeld van de onderhavige uitvinding dat de voorkeur heeft toont.
Fig. 3 is een blokschema van een communicatie-eenheid van het onderhavige communicatiestelsel.
10 Fig. 4A is een blokschema van het ontvanggedeelte van de communicatie-eenheden van het onderhavige communicatiestelsel.
Fig. 4B is een blokschema van het zendgedeelte van de communicatieeenheden van het onderhavige communicatie-15 stelsel.
Fig. 5 is een diagram dat de verschillende registers van de communicatieeenheden van het onderhavige communicatiestelsel afbeeldt.
Fig. 6 is een vereenvoudigd stroomschema dat 20 het supervisieprogramma voor het besturen van de algehele werking van de communicatieeenheden van het onderhavige stelsel afbeeldt.
De fig. 7A-7E geven een stroomschema dat de wijze afbeeldt waarop eenheden op afstand in het begin ontvangen berichten verwerken.
25 Fig. 8 is een stroomschema voor een volgorde opgeroepen door het supervisieprogramma (fig. 6) voor het bepalen of een ontvangen bericht verzonden werd door een communicatieeenheid, soms loos knooppunt genoemd, dat niet in staat is tot het ontvangen van berichten.
30 Fig. 9 is een stroomschema voor een subroutine voor het testen/terugstellen van opslag- en zendbuffer-organen.
Fig. 10 is een stroomschema voor een subroutine, 8 3 0 1 5 1 - 9 - * _ ΐ ΐ dat de wijze afbeeldt waarop een ontvangen bericht getest wordt teneinde te bepalen of een ingang aangebracht wordt in een Verwachte. lijst, gebruikt voor het zichtbaar maken van berichten waarvoor een antwoordbericht verwacht wordt.
5 Fig. 11 is een stroomschema voor een subroutine die de volgorde afbeeldt voor het instellen van een storingstimer verbonden met een ingang in de Verwachte lijst voor het bepalen of een verwacht antwoordbericht ontvangen wordt binnen een vooraf bepaalde tijd.
10 De figuren 12A-12C vormen een stroomschema voor een volgorde, opgeroepen door het supervisieprogramma (fig. 6) voor het kiezen optimale adressen te gebruiken voor het zenden van ferichten ofwel in omlaagkoppeling- ofwel omhoogkoppelingsrichting.
15 Fig. 13 is een vereenvoudigd stroomschema dat de wijze afbeeldt waarop de Goede lijst die de omhoogkoppelings-adressen bevat gesorteerd wordt, gebaseerd op een enkele sorteerparameter.
De fig. 14A-14B vormen een gedetailleerd stroom- 20 schema van een subroutine waarin de Goede lijst-adressen gesorteerd worden, gebaseerd op meerdere sorteerparameters, waarbij de volgorde van de lijst de omhoogkoppelingsadressen welke de voorkeur hebben bepaald.
Fig. 15 is een subroutine, opgeroepen door de 25 Goede lijst-sorteervolgorde (fig. 14) voor de Kwaliteit van de koppeling-sorteerparameter.
Fig. 16 is een subroutine, opgeroepen door de Goede lijst-sorteervolgorde (fig. 14) voor de Staptel-sorteerparameter.
30 Fig. 17 is een subroutine, opgeroepen door de
Goede lijst-sorteervolgorde (fig. 14) voor de Storingsqiotient sorteerparameter.
Fig. 18 is een subroutine, opgeroepen door de £ 3 ··; 1 ; Λ <* 1 - 10 - >
Goede lijst - sorteervolgorde (fig. 14) voor de Kwaliteit van de terugkopp ding-sorteerpar ameter.
Fig. 19 is een subroutine, opgeroepen door de Goede lijst-sorteervolgorde (fig. 14) voor de Signaal/ruis-5 verhoudingsbepaling-sorteerparameter.
De figuren 20A-20B vormen een stroomschema dat de volgorde afbeeldt welke plaats vindt wanneer een verwacht antwoordbericht niet tijdig ontvangen wordt.
Fig. 21 is een stroomschema voor een subroutine, 10 dat de wijze afbeeldt waarop de Verwachte... lijst teruggesteld wordt.
Fig. 22 is een schema dat een typisch communi-catiestelsel en tot voorbeeld dienende communcatiebanen van een ander uitvoeringsvoorbeeld van de onderhavige uitvinding afbeeldt. 15 De figuren 23A - 23C vormen een stroomschema dat een periodieke volgorde, opgeroepen door het supervisiepro-gramma (fig. 6) voor het bijwerken en testen van verschillende netwerkparameters afbeeldt.
Fig. 24 is een stroomschema voor een subroutine 20 voor het voltooien van een volgorde die een waarschijnlijkheids zend timer bestuurt.
Fig. 25 is een stroomschema dat een startvolgorde afbeeldt voor het vastzetten en verzenden van een gegevens-pakket waarin een bericht gezonden zal worden in de omlaag-25 koppelingsrichting.
Fig. 26 is een stroomschema dat de volgorde afbeeldt waardoor omlaagkoppelings- en omhoogkoppelingsberichten overgebracht worden vanaf een ingangsbuffer naar een vastzet- en ver z endbuf f er inricht ing.
30 Fig. 27 is een stroomschema dat een start volgorde afbeeldt voor het vastzetten en verzenden van een gegevenspakket waarin een bericht verzonden zal worden in de omlaagkoppelingsrichting.
'·* .<·* -Λ „( .¾ 9 .1 vi 0 ij l 3 J 4 , * > - 11 -
Fig. 28 is een stroomschema voor een subroutine die de wijze afbeeldt waarop adresingangen aangebracht worden in de Koppelingslijst.
Fig. 29 is een stroomschema voor een volgorde 5 opgeroepen door het supervisieprogramma (fig. 6) voor het overbrengen van berichten die verzonden moeten worden vanaf de vastzet- en verzendbufferinrichting naar de zendbuffer.
De figuren 30A-30B vormen een stroomschema, opgeroepen door het supervisieprogramma (fig. 6) dat de eindzend- 10 volgorde voor berichten afbeeldt.
Fig. 31 is een stroomschema voor een volgorde, opgeroepen door het supervisieprogramma (fig. 6) dat de wijze afbeeldt waarop een ingang aangebracht wordt in de Verwachte lijst.
15 Fig. 32 is een stroomschema, opgeroepen door het supervisieprogramma, dat de wijze afbeeldt waarop een eenheid op afstand een gegevenspakket voortbrengt, verbonden met de eenheid op afstand voor een bericht dat verzonden moet worden naar de eenheid op afstand.
20 Fig. 33 is een stroomschema van een subroutine die de wijze afbeeldt waarop een opwekbuffer verkregen wordt uit een gegevenspakket verbonden met de eenheid op afstand teneinde verzonden te worden door de eenheid op afstand.
t
Fig. 34 is een stroomschema van een subroutine die 25 de wijze afbeeldt waarop de gegevensvoorrang ingesteld wordt voor een bericht dat een gegevenspakket omvat, voortgebracht door de eenheid op afstand.
Fig. 35 is een stroomschema dat ingevoerd wordt wanneer de waarschijnlijkheidszendtimer het afbeelden van de 30 volgorde uitvoert waarin een poging gedaan wordt een bericht dat een gegevenspakket omvat voortgebracht door de eenheid op afstand te verzenden.
Het onderhavige geschikte communicatienetwerk r* Λ J » j t n j * - .*
a* V
' f " ί - 12 - zal beschreven worden in samenhang met een spanningsmeetstelsel voor een gebouw met appartementen. Men moet echter begrijpen dat de onderhavige uitvinding andere toepassingen heeft dan spanningsmeetstelsels.
5 De spanningsbedrading van een gebouw, zoals een gebouw met appartementen, zal sterk variëren, afhankelijk van vele faktoren welke willekeurige keuzen omvatten gemaakt door de bouwer. Het is een hoofddoel van de onderhavige uitvinding zo wat elke denkbare spanningsbedradingconfiguratie / 10 voor een gebouw aan te passen.
Onder verwijzing nu naar de tekeningen is fig. 1 een vereenvoudigd schema van een gebouw met appartementen en een daarmee verbonden tot voorbeeld dienende bedradings-configuratie. Het gebouw met appartementen, in het algemeen 15 aangeduid door het cijfer 10, bezit vier etages, met vier appartementeenheden 18 en 20 op elke etage. Men moet opmerken dat het onderhavige communicatienetwerk voornamelijk bedoeld is voor veel grotere gebouwen waarbij een kleiner gebouw beschreven wordt om de kenmerken van een typische bedradingsconfiguratie 20 van een gebouw te tonen.
Het getoonde gebouw wordt van spanning voorzien door twee aparte spanningstransformatoren, waarbij dit nogal gebruikelijk is. De transformatoren bezitten driefasige Y-gevormde secundaire windingen 12a en 12b, waarbij elk resp.
25 een neutrale verbinding 14d en 16d bezit. Elke appartement- eenheid 18 ontvangt spanning vanaf de ene of de andere secundaire winding. Secundaire winding 12a verschaft spanning aan appartementeenheden 18, en secundaire winding 12 verschaft spanning aan appartementeenheden 20.
30 Alle drie de fasen van de uitgangen van de secundai re windingen van beide transformatoren zijn beschikbaar op elke etage van het gebouw. De leidingen 14a, 14b en 14c voeren de drie fases van de secundaire windingen 12a en de leidingen 16a, 16b ^ A 4 & ·3 Λ *fj' f * -»v ί. * i ' - 13 - en 16c voeren de drie fases van de secundaire winding 12b. Twee van de drie fases worden verdeeld aan de appartementeenheden op elke etage. Bij wijze van voorbeeld worden de faseuitgangen op de leidingen 14a en 14b van de secundaire winding I2a verdeeld 5 over de appartementeenheden I8d, 18e en 18f van de tweede etage, en de fase-uitgangen op de leidingen 16a en 16c van de secundaire winding 12b worden verdeeld op de appartementeenheid 20b op de tweede etage. Bovendien wordt een neutrale leiding (niet/getoond) gekoppeld aan de neutrale verbinding (I4d, 16d) van elk van de 10 twee transformatoren, eveneens verdeeld over elk van de appartementeenheden.
Alhoewel niet afgeheeld in fig. 1 wordt elke appartementeenheid 18 en20 voorzien van een communcatieeenheid en een ermee verbonden elektronische spanningsmeter. Elke communi-15 catieeenheid wordt geprogrammeerd om periodiek spanningsgebruik-gegevens verschaft door de meter te zenden aan een centrale of hoofdeenheid geplaatst in het gebouw waarbij de spanningsleidingen gebruikt worden. Andere vormen van gegevens kunnen eveneens verzonden worden naar de hoofdeenheid.
20 Communicatieeenheden, aangebracht in de apparte menteenheden 18, hierin soms eenheden op afstand of knooppunten genoemd, zijn vaak niet in staat tot het verzenden van gegevens direkt naar de hoofdeenheid. Dit is het gevolg van vele faktoren, omvattende bijvoorbeeld ruis aanwezig op de spanningsleidingen, 25 de fysieke scheiding van de eenheden op afstand vanaf de hoofdeenheid, en de configuratie van de bedrading van het gebouw. Dienovereenkomstig gebruikt de uitvinding een vastzet- en verzendtechniek, zoals hierna meer in detail beschreven zal worden, waarin elke eenheid op afstand in staat is tot het 30 ontvangen en opnieuw versturen van informatie, soms gegevenspakket genoemd, in berichten afkomstig uit andere eenheden op afstand.
Aannemende bij wijze van voorbeeld dat de hoofd-communicatieeenheid aangebracht is in appartementeenheid 18c 350' r ’ ; - 14 - is het waarschijnlijk dat een verwijderde communicatieeenheid aangebracht in aangrenzend appartement 18b in staat zal zijn tot het direkt in verbinding staan met de hoofdeenheid. Van een eenheid op afstand, aangebracht in appartementeenheid 181 bij— 5 voorbeeld, zal echter meest waarschijnlijk gevraagd worden in verbinding te staan met de hoofdeenheid door middel van ertussen gelegen eenheden op afstand. Een typische communicatiekoppeling zou hun afstandseenheid in appartement 18k kunnen omvatten, vanaf appartement 18k via de secundaire winding 12a naar eenheid 10 18a, dan naar appartement 18b en tenslotte naar appartement 18c.
Er bestaan verschillende andere alternatieve communicatiekoppe-lingen die gebruikt zouden kunnen worden, waarbij de bijzondere koppelingsbaan gekozen wordt gebaseerd op verschillende faktoren, die hierna beschreven worden, teneinde het algehele communicatie-15 rendement te optimaliseren.
De appartementeenheden 20 zijn niet in staat tot het in verbinding staan met de hoofdcommunicatieeenheid door uitsluitend de spanningsleiding te gebruiken omdat de hoofdeenheid gekoppeld wordt aan een andere spanningstransformator.
20 In dergelijke gevallen, waar een enkel gebouw elektrische spanning ontvangt uit meer dan één spanningstransformator is het nodig een of meer vaste communicatiekoppelingen te verschaffen tussen de aparte segementen van het spanningsstelsel. Dergelijke permanente koppelingen omvatten bij voorkeur elektro-optische 25 isolatoren teneinde elektrische isolatie te behouden tussen de segmenten. Radiokoppelingen zouden eveneens gebruikt kunnen worden voor deze toepassing. Bij wijze van voorbeeld wordt een vaste koppeling 22 verschaft tussen appartementeenheid 181, bekrachtigd door de secundaire winding 12a, en appartementeenheid 30 20e, bekrachtigd door de secundaire winding 12b. Alle verbindingen tussen de appartementeenheden 18 en 20 moeten de koppeling 22 gebruiken.
De primaire mode van de verbinding omvat het
$ 3 0- '1 * 4 A
w ** > -y t * * 1 - 15 - zenden van een bericht dat een gegevenspakket omvat door een van de eenheden op afstand, dat bestemd wordt tot hoofdeenheid, gevolgd door een bevestigings- of antwoordbericht uit de hoofdeenheid terug naar de voortbrengende eenheid op afstand.
5 Berichten kunnen eveneens verzonden worden naar de hoofdeenheid vanaf een eenheid op afstand zonder een volgend bevestigingsbericht. Bovendien kunnen berichten ontstaan vanaf de hoofdeenheid die een gegevenspakket omvat bedoeld voor een bijzondere eenheid op afstand, een groep van eenheden op afstand of alle - 10 eenheden op afstand.
Een kort overzicht van het onderhavige communicatienetwerk zal nu gegeven worden in samenhang met het schema in fig. 2. Het schema, dat een tot voorbeeld dienend netwerk geeft, omvat meerdere afstandseenheden 26 en een ermee verbonden 15 hoofdeenheid 24, soms gezamenlijk knooppunten genoemd. De afstandseenheden en de hoofdeenheid worden gekoppeld aan een spanningsleidingsrooster (niet afgebeeld) dat een of meer vaste koppelingen kan omvatten.
De leidingen, die de onderlinge verbinding 20 vormen tussen de afstandseenheden en de hoofdeenheid, vertegenwoordigen tot voorbeeld dienende gegevensbanen via de spannings-leiding en/of vaste koppeling op een bijzonder tijdstip. Wanneer een afstandseenheid 26 een bericht verzendt dat een gegevenspakket omvat voortgebracht door de eenheid, dat typisch meter-25 gegevens zal bevatten, zal de hoofdeenheid 24 de eindbestemming zijn voor het gegevenspakket. De afstandseenheid omvat een lijst van ëén of meer knooppuntadressen die de voorkeur hebben, waarheen het bericht gestuurd zal worden. De knooppuntadressen, omhoogkoppelingsadressen genoemd, worden geselecteerde gebaseerd 30 op verschillende netwerk-parameters, die kunnen veranderen met de tijd.
Voor de omstandigheden, afgebeeld in fig. 2, heeft de afstandseenheid 26m bepaald dat het omhoogkoppelingsadres $ S Λ Ί 5 * é - 16 - r r ‘ , dat de voorkeur heeft het adres is van de hoofdeenheid 24. Dienovereenkomstig zal de eenheid 26m omhoogkoppelingsberichten direkt naar de hoofdeenheid 24 zenden. Voor dezelfde netwerk-omstandigheden heeft afstandseenheid 26e bepaald dat het de 5 voorkeur zou verdienen omhoogkoppelingsberichten te zenden naar de tussengelegen afstandseenheid 26f in plaats van direkt naar de hoofdeenheid. De tussengelegen afstandseenheid 26f zal dan het gegevenspakket in het bericht vastzetten en verzenden naar het omhoogkoppelingsknooppuntadres dat de voorkeur heeft, dat 10 in dit geval het adres van de hoofdeenheid is. Men kan zien dat het gegevenspakket, verzonden in het bericht door de afstandseenheid 26e vastgezet en verzonden moet worden door vier tussengelegen afstandseenheden resp. 26c, 26d , 26e en 26f, teneinde de hoofdeenheid te bereiken. De afstandseenheden zijn geschikt 15 om de omhoogkoppelingsadressen welke de voorkeur hebben te veranderen indien de netwerkomstandigheden zouden wijzigen. Bijvoorbeeld, indien de afstandseenheid 26f onbekwaam zou worden om direkt in verbinding te staan met de hoofdeenheid vanwege een toename in ruis op de spanningslijn, is de afstandseenheid 26e 20 geschikt om de verandering in de netwerkomstandigheden op te merken en een ander knooppuntadres te kiezen voor de omhoogkoppelingsberichten.
De omhoogkoppelingsadresselectie wordt bij voorkeur gebaseerd op meerdere netwerkparameters. Een belangrijke parameter 25 is het getoonde vermogen van een bijzondere afstandseenheid om in verbinding te staan met de hoofdeenheid. Een andere belangrijke parameter is de hoeveelheid ruis aanwezig in de gegevensbaan tussen de afstandseenheid en de omhoogkoppelings-eenheid die de voorkeur heeft. De afstand van de eenheid op afstand 30 vanaf de hoofdeenheid is nog een andere belangrijke parameter.
Een dergelijke afstand wordt gemeten in termen van het aantal verzendingen van berichten vereist voor een gegevenspakket, voortkomende uit de eenheid op afstand teneinde de hoofdeenheid 860 1 S 1 4 , ‘ * 1 - 17 - te bereiken en wordt staptelling genoemd. Extra parameters zullen hierna besproken worden.
Een tot voorbeeld dienende berichtzendings-volgorde zal nu beschreven worden. Elke eenheid op afstand is 5 geschikt om een gegevenspakket voort te brengen teneinde periodiek een volgorde van omhoogkoppelingsberichten te starten door het zenden van een bericht dat een gegevenspakket omvat, voortgebracht door de eenheid in de vorm van meetgegevens waarin het gegevenspakket overgedragen wordt uit de eenheid op afstand 10 naar de hocfdeenheid. Het bericht zal typisch eens per dag gezonden worden en het gegevenspakket zal aetergegevens omvatten. Wanneer de hoofdeenheid het gegevenspakket eenmaal ontvangen heeft wordt de hoofdeenheid aangepast om een volgorde van omlaagkoppelingsberichten te starten, die een of meer berichten 15 omvat, waarnaar verwezen wordt als omlaagkoppelingsberichten, waarin de zendende afstandseenheden in de volgorde van de omhoogkoppelingsberichten inkennis gesteld worden van het ontvangen door de hoofdeenheid van het gegevenspakket.
Aannemende dat de afstandseenheid 26c een bericht 20 verzonden heeft dat een gegevenspakket omvat voortgebracht door de afstandseenheid zal het bericht gestuurd worden naar de afstandseenheid 26d omdat die afstandseenheid op dat ogenblik de voorkeur heeft. Naast de raetergegevens zal het bericht een Tussenbestemmingsadres omvatten, dat het adres is 25 van de afstandseenheid 26d, en een tussenbronadres, dat het adres is van de eenheid 26c. Een extra adres zal omvat worden, dat aangeeft, dat de eenheid 26c de bron is van het gegevenspakket in het bericht. Het bericht zal verder informatie omvatten die aangeeft dat het bericht een omhoogkoppelingsbericht is, 30 en derhalve dat de hoofdeenheid de eindbestemming vormt. Dien overeenkomstig zal de eenheid 26d bepalen dat de meter-gegevens vastgezet moeten worden en verzonden moeten worden in de omhoogkoppe1ingsrichting.
8 6 0 1 S 1 4 τ «· 1 , - 18 -
De afstandseenheid 26e is het omhoogkoppelings-adres dat op dat ogenblik de voorkeur heeft voor de eenheid 26d. Dienovereenkomstig dat de eenheid 26d een extra omhoog-koppelingsbericht zal de metergegevens omvat verzenden, waarbij 5 het Tussenbestemmingsadres dat van de eenheid 26e is, en waarbij het Tussenbronadres dat van de eenheid 26d is. Het adres van de eenheid 26c, verbonden met de meetgegevens in de volgorde van omhoogkoppelingsberichten zal achterblijven in alle berichten, wanneer het gegevenspakket vastgezet en verzonden wordt. De eenheid 10 26d zal ook het Tussenbronadres van het ontvangen bericht, de eenheid 26c, vastzetten, hetgeen gebruikt zal worden in het verzenden van het omlaagkoppelingsantwoordbericht. Het adres van de afstandseenheid, dat het gegevenspakket voortbrengt, zal eveneens vastgezet worden, zodat het antwoordbericht geidentifi-15 ceerd kan worden.
De eenheid op afstand 26e zal de metergegevens in een volgend omhoogkoppelingsbericht vastzetten en verzenden, gevolgd door een vastzet-verzendvolgorde, uitgevoerd door de eenheid 26f. Het Tussenbestemmingsadres van het bericht verzonden 20 door de eenheid 26f zal het adres zijn van de hoofdeenheid 24.
De afstandseenheden 26e en 26f en de hoofdeenheid 24 zullen elk het respectieve Tussenbronadres van het ontvangen bericht vastzetten, tezamen met het adres van de eenheid op afstand die het gegevenspakket voortbrengt.
25 Na het ontvangen van het slotomhoogkoppelings- bericht van de volgorde wordt de hoofdeenheid geschikt gemaakt om een volgorde van omlaagkoppelingsberichten te starten, die het verzenden van een of meer omlaagkoppelingsberichten omvat. De baan, genomen door het omlaagkoppelingsbericht, 30 zal dezelfde zijn als die welke genomen is door de voorgaande volgorde van omhoogkoppelingsberichten. Het omlaagkoppelingsbericht, verzonden door de hoofdeenheid, zal een eindbestemmings-adres omvatten, dat hetzelfde is als het adres verbonden met het €601 6f4 , * * * - 19 - gegevenspakket in het bericht ontvangen door de hoofdeenheid, namelijk de eenheid op afstand 26c. Het omlaagkoppelingsbericht van het bericht, het Tussenbestemmingsadres, zal hetzelfde zijn als het vastgezette Tussenbronadres van het ontvangen 5 bericht, namelijk de eenheid op afstand 26f.
Het bericht, ontvangen door eenheid 26f, zal informatie bevatten, die aangeeft dat het bericht een omlaagkoppelingsbericht is. Bovendien zal het eindbestemmingsadres, aanwezig in het bericht, niet dat zijn van de eenheid 26f, waardoor 10 aangegeven wordt, dat de bevestiging vastgezet en verzonden moet worden in de omlaagkoppelingsrichting. De eenheid 26f zal het hiervoor vastgezette Tussenbronadres gebruiken als het Tussenbestemmingsadres van het te verzenden bericht.
Het eindbestemmingsadres van het ontvangen bericht 15 zal gebruikt worden on het vastgezette omlaagkoppelingsadres te identificeren.
De omlaagkoppelings-vastzet- en verzendhandeling zal herhaald worden door de eenheden op afstand 26e en 26d.
Het eindbestemmingsadres van het bericht, verzonden door eenheid 20 26d, zal het adres van de eenheid 26c aanpassen. Dienovereenkomstig zal de eenheid 26c bepalen dat dit de eindbestemming van het antwoordbericht is en zal de kennisgeving niet verder vastzetten en verzenden.
Elke eenheid op afstand wordt aangepast om te 25 bevestigen dat een verwachte bevestiging op antwoordbericht ontvangen wordt. Wanneer een omhoogkoppelingsbericht waarvoor een antwoord verwacht wordt verzonden wordt, start de zendende eenheid op afstand een ermee verbonden storingstimer. Indien het verwachte antwoordbericht niet ontvangen wordt binnen een tijds-30 periode bepaald door de timer, wordt een vlag, verbonden met de afstandseenheid, waarnaar verwezen is als een Koppelings^ bevestigingsvlag, teruggesteld. De vlag wordt ingevoerd in alle berichten, verzonden door de afstandseenheid. Indien de zendende
o o 0 1 6U
' . v , - 20 - afstandseenheid eveneens de volgorde startte, wordt eveneens een timer voor opnieuw proberen gestart, wanneer het bericht verzonden wordt. Indien een verwacht antwoordbericht niet ontvangen wordt voorafgaande aan de blokkeertijd van de 5 timer voor opnieuw proberen, zal de opwekeenheid een volgende volgorde met omhoogkoppelingsberichten, omvattende dezelfde meter-gegevens, starten.
Wanneer een bericht verzonden wordt op het netwerk, zal het bericht gewoonlijk gestuurd worden naar een enkele eenheid . 10 op afstand of naar de hoofdeenheid, zoals bepaald is door het
Tussenbestemmingsadres van het bericht. Er zijn echter adrestypen, die gestuurd worden naar meer dan een knooppunt, zoals hierna toegelicht zal worden. Voor zover de knooppunten alle gekoppeld worden aan een gemeenschappelijke spanningsleiding/ 15 vast koppelnetwerk, zullen knooppunten, andere dan die waaraan een bericht gestuurd wordt, gewoonlijk het bericht ontvangen.
Bij wijze van voorbeeld kunnen berichten, verzonden door de afstandseenheid 26 c en gericht naar de eenheid 26d ontvangen worden door omgevende eenheden, omvattende de eenheden 26b, 26i, 26g en 20 26e. Berichten, ontvangen door een knooppunt maar niet gericht naar het knooppunt, worden soms bestempeld als hulpberichten. Alhoewel hulpberichten niet beïnvloed worden of vastgezet en verzonden worden, worden de berichten verwerkt met het doel informatie te verkrijgen met betrekking tot de netwerkomstandig-25 heden. Dergelijke berichten dienen een belangrijke funktie bij het doen bepalen door de ontvangende afstandseenheid van de optimum Tussenbesteramingsadressen voor de omhoogkoppelingsberichten, gezonden door de eenheid.
Het voorgaande kan verder getoond worden door 30 opnieuw te verwijzen naar het diagram in fig. 2. We nemen aan dat de afstandseenheid 26k een omhoogkoppelingsbericht gezonden heeft waarvoor een antwoord verwacht wordt. Het omhoogkoppelings-adres dat op dit ogenblik de voorkeur heeft voor eenheid 26k is :-. X * 3 14 , ‘ * ‘ - 21 - eenheid 261. Eenheid 261 zal het bericht vastzetten en verzenden, gevolgd door eenheid 26m. Indien het verwachte antwoordbericht tijdig ontvangen wordt door eenheid 261, zullen alle verdere berichten, verzonden door de eenheid 261, een ingestelde 5 Koppelingsbevestigingsvlag bevatten. Afstandseenheden, in staat tot het ontvangen van berichten verzonden door de eenheid 261 zullen de Koppelingbevestigingsvlag onderzoeken en zij zullen in staat zijn te verzekeren dat tenminste ten aanzien van de laatste poging om in verbinding te staan met de hoofdeenheid, 10 de eenheid 261 succesvol was. Deze informatie zal gebruikt worden door de ontvangende afstandseenheden bij het selecteren van omhoogkoppelingsadressen die de voorkeur hebben, zoals het adres van de eenheid 261.
Indien een eenheid op afstand een verwacht 15 antwoordbericht niet ontvangt zullen verdere berichten, verzonden door de eenheid, een teruggestelde Koppelingbevestigingsvlag bevatten, indien de storingstimer geëindigd is, zoals hiervoor beschreven is. Echter, een aanzienlijk tijdsbedrag kan voorbijgaan, voorafgaande aan het uitgeven van een dergelijk verder 20 bericht. Teneinde meer gangbare informatie ten aanzien van de status van andere afstandseenheden te verkrijgen wordt elke afstandseenheid aangepast om verwachte antwoordberichten te volgen, niet alleen verwacht door de onderhavige eenheid maar verwacht door andere eenheden. Wanneer bijvoorbeeld de eenheid 25 261 de omhoogkoppeling waarvoor een antwoordbericht verwacht wordt verzond zullen andere afstandseenheden, die de omhoogkoppel ingsberichten ontvangen, de eenheid 261 volgen teneinde te controleren dat de eenheid 261 het verwachte omlaagkoppelings-antwoordbericht verzendt naar de eenheid 26k..
30 Het voorgaande kan als volgt getoond worden.
Indien bijvoorbeeld de afstandseenheid 26j in staat is tot het ontvangen van berichten verzonden door de eenheid 261, zal hij het omhoogkoppelingsbericht gestuurd naar de eenheid 26m 0-0 Ki : : t 4 - 22 - ontvangen. De eenheid 26j zal de eenheid 261 volgen teneinde te controleren dat de eenheid 261 het verwachte antwoordbericht naar de eenheid 26k verzendt. Indien de verwachte zending door 261 niet wordt ontvangen door de eenheid 26j zal de eenheid 5 26j minder waarschijnlijk de eenheid 261 selecteren voor het verzenden van omhoogkoppelingsberichten. Andere afstands-eenheden, instaat tot het ontvangen van berichten verzonden door de eenheid 261, zullen op soortgelijke wijze werken.
Bij voorkeur worden vele andere parameters gebruikt 10 met het doel de optimum-omhoogkoppelingsadressen te selecteren.
Als verder voorbeeld is elke afstandseenheid in staat tot het schatten van de signaalruisverhouding (SNR) van de ontvangen berichten. Afstandseenheden die berichten zenden met een hoge SNR zullen de voorkeur hebben boven die welke berichten 15 verzenden met een lage SNR. Een andere parameter is de Staptelling van het knooppunt, waarbij de staptelling omvat wordt in berichten verzonden door de eenheid. De Staptelwaarde van een knooppunt vormt een aanwijzing van het aantal omhoogkoppelingsberichtzendingen, die vereist worden om een gegevenspakket over te dragen, zoals 20 metergegevens, vanuit het knooppunt naar de hoofdeenheid.
De hoofdeenheid heeft per definitie een vaste Staptelling van nul.
De eenheid 26d bezit op dat ogenblikmeen Staptelling van drie bijvoorbeeld, en de eenheid 26m bezit een Staptelling van één.
Bij andere gelijke parameters zal de eenheid 261 de eenheid 26m 25 kiezen boven de eenheid 26d voor de omhoogkoppelingsberichten vanwege de lagere Staptelling. Deze en andere netwerkparameters, gebruikt bij het selecteren van omhoogkoppelingsadressen, zullen verder meer in detail beschreven worden.
Verder moet opgemerkt worden dat elke afstands-30 eenheid aangepast wordt om een volgorde van omhoogkoppelingsberichten te starten met het doel andere afstandseenheden te helpen bij het selecteren van omhoogkoppelingsadressen. Het gegevenspakket in dergelijke omhoogkoppelingsberichten kan J>. ƒ* jl ,««» A 1 -4 1 f5 * js - 23 - wel of niet metergegevens omvatten.
Bij aangezette faeginspanning heeft geen van de afstandseenheden optimum-omhoogkoppelingsadressen bepaald.
De eenheden worden toegerust automatisch in het begin een omhoog-5 koppelingsbericht te zenden. Het bericht zal het adres bezitten van de hoofdeenheid als het Tussenbestemmingsadres. Opnieuw verwijzend naar fig. 2 kan men zien dat de beginadressen, verzonden door de eenheid op afstand 26f ontvangen zal worden door de hoofdeenheid en de hoofdeenheid zal een omlaagkoppelings-10 antwoordbericht verzenden, dat de eenheid 26f zal ontvangen.
We nemen aan dat de eenheid 26e eveneens een beginbericht verzond, dat niet ontvangen werd door de hoofdeenheid, ten gevolge van bijvoorbeeld ruis aanwezig op het spanningsleidingsgedeelte tussen de twee eenheden. De eenheid IS 26e zal geen bevestiging ontvangen uit de hoofdeenheid.
Voor de netwerkomstandigheden, afgeheeld in het diagram, is de eenheid 26e in staat tot het ontvangen van berichten uit de eenheid 26f. Berichten verzonden door de eenheid 26f zullen informatie bevatten, zoals de met een Staptelwaarde, en de 20 Koppelingsbevestigingsvlag, die aangeeft dat de eenheid succesvol in verbinding gestaan heeft met de hoofdeenheid. Dienovereenkomstig zal de eenheid 26e het adres van 26f gebruiken als het Tussenbestemmingsadres voor de omhoogkoppelingsberichten in plaats van het adres van de hoofdeenheid. Dit proces gaat 25 verder bij elk van de afstandseenheden die een optimum omhoog- koppelings- Tussenbestemmingsadres instellen.
Het onderhavige verbindingsstelsel is eveneens in staat tot het zenden van opdrachten vanaf de hoofdeenheid naar een of meer afstandseenheden. De opdrachten, waarnaar 30 verwezen is als Globale volgordeopdrachten, worden typisch gestuurd naar alle afstandseenheden of een groep van eenheden.
Elke opdracht bezit een ermee verbonden uniek Globaal volgorde-nummer. Zoals hierna beschreven zalworden wordt het Globale § o 0 ! o ; * ' i r , - 24 - volgordenummer gebruikt om te verzekeren dat elke afstands-eenheid alle Globale volgordeopdrachten ontvangt.
Voor zover alle knooppunten gekoppeld worden aan een gemeenschappelijk gegevensbaannetwerk en relatief 5 asynchroon werken, is het mogelijk dat botsingen tussffl.berichten zullen plaats vinden. Dergelijke botsingen wissen waarschijnlijk eén of beide berichten uit. Het onderhavige stelsel omvat talrijke kenmerken, die de waarschijnlijkheid verkleinen dat botsingen zullen plaats vinden. Bij wijze van voorbeeld worden 10 de meeste verzendingen door een knooppunt aangevangen in antwoord op een willekeurig opgewekt nummer. Bovendien is de waarschijnlijkheid, dat een zekere zending van een knooppunt die een berichtenvolgorde aanvangt zal plaats vinden bij een bijzonder gebeurtenistijdstip een funktie van de hoeveelheid berichten-15 verkeer op het netwerk. Indien de hoeveelheid berichtenverkeer groot is wordt de waarschijnlijkheid van het zenden per gebeurtenistijdstip verkleind. Derhalve wordt de waarschijnlijkheid op een botsing dienovereenkomstig verkleind.
Botsingen binnen het stelsel worden verder 20 verkleind door een kanaaltoewijzingsschema te gebruiken.
Zoals verder beschreven zal worden omvatten vele berichten informatie die andere afstandseenheden opdrachten geven zich te onthouden van het zenden van berichten op het netwerk voor een vaste of variabele tijdsperiode. Bijvoorbeeld kan de eenheid 25 op afstand 26b een volgorde van omhoogkoppelingsberichten starten waarvoor een antwoord verwacht wordt. Het startbericht zal typisch zendvasthoudvertragingsinformatie omvatten om beïnvloedt te worden door andere afstandseenheden. Indien eenheid 26i het bericht ontvangt, zal de eenheid zich onthouden 30 van het zenden op het netwerk gedurende een tijdsperiode die voldoende lang is teneinde het mogelijk te maken dat het verwachte antwoordbericht ontvangen wordt door de opwekeenheid 26b. Omhoogkoppelingsafstandseenheden die het gegevenspakket uit de 8 6 0 1314 τ * * * - 25 - eenheid 26b vastzetten en verzenden omvattende de eenheden 26c, 26d, 26e en 26f, zullen eveneens berichten verzenden, die de omgevende eenheden instrueren zich tijdelijk te onthouden van zenden.
5 Na een kort overzicht van de werking van het onderhavige communicatiestelsel zal nu een meer gedetailleerde beschrijving van de struktuur en de werking van het stelsel gegeven worden. Onder verwijzing nu naar fig. 3 wordt een vereenvoudigd blokschema van een verbindingseenheid afgeheeld.
10 De afstandseenheden en de hoofdeenheid worden op dezelfde wijze opgebouwd, waarbij het voornaamste verschil berust in het ermee verbonden programmeren in plaats van in de hardware.
Bovendien kunnen een of meer afstandseenheden of hoofdeenheden een ermee verbonden afleesinrichting naar keuze (niet getoond) 15 voor het aflezen van verschillende berichten bezitten, die uitsluitend gebruikt wordt voor diagnostische doeleinden.
Een communicatieeenheid, in het algemeen aangeduid door het cijfer 28, omvat een zendergedeelte 34 met een uitgang gekoppeld aan de spanningsleiding 32. Het zendergedeelte 34 20 gebruikt typisch een 36 kHz-drager, die fase gemoduleerd wordt door digitaal gecodeerde basisbandgegevens, verschaft op de ingangsleiding 42. De basisbandgegevenssnelheid is typisch 180 bits per sec.
De communicatieeenheid omvat verder een ontvang-25 gedeelte 30 met een ingang gekoppeld aan de spanningsleiding 32.
Het ontvanggedeelte 30 ontvangt 36kHz-fase gemoduleerde signalen, aanwezig op de spanningslijn 32, en verschaft een gedemoduleerd basisband-digitaal gecodeerd uitgangssignaal op de leiding 40.
Het ontvanggedeelte 30 verschaft eveneens digitale gegevens 30 op aparte uitgangen, weergegeven door leiding 44, die gebruikt worden om een kwaliteitsfaktorsignaal af te geveidat de geschatte signaal/ruisverhouding van een bepaald ontvangen bericht weergeeft.
£ § Q i * < £ - 26 - f - ï
Jf j.
De communicatieeenheid omvat verder een geschikt geprogrammeerde centrale verwerkingseenheid ( (CVE) 36, die gekoppeld wordt aan de ontvanger en het zendergedeelte via bekende invoer/uitvoerinrichtingen, weergegeven door blok 38.
5 Blok 38 ontvangt eveneens digitaal gecodeerde gegevens op leiding 48 uit externe bronnen, zoals een elektronische spannings-meter 46 in het geval de communicatieeenheid een eenheid op afstand is, in plaats van de hoofdeenheid. Andere gegevensbronnen kunnen eveneens gebruikt worden, zoals die voor een '' 10 alarm en dergelijke.
Het blok 38 kan verder gekoppeld worden aan een vaste koppeling 22. Het blok 38 ontvangt en zendt niet gemoduleerde berichten via de koppeling. De inrichting voor het omzetten van de elektrische signalen uit het blok 38 in optische 15 signalen en de optische signalen op de koppeling naar elektrische signalen is bekend en wordt niet afgeheeld. Vanwege het vereenvoudigen kan aangenomen worden dat de vaste koppeling een gegevensbaan in hardware is, die nagenoeg geen ruis introduceert.
Verdere details van het ontvanggedeelte 30 van de 20 communicatieeenheden worden getoond in het blokschema van fig. 4A.
Het ontvanggedeelte omvat een ingangsversterker 50, gekoppeld aan de spanningsleiding 32 voor het versterken van de 36 kHz-fasegemoduleerde drager. De versterker 50 omvat eveneens bekende amplitudebegrenzingsschakelingen.
25 De uitgang van de versterker 50 wordt verbonden met de ingang van een doorlaatbandfilter 52 met een centrale frequentie van 36 kHz. De ontvangschakeling omvatten verder hun SNRE-schakeling 60, die geheel beschreven wordt in een gelijktijdig ingediende Amerikaanse octrooiaanvrage, met 30 titel "Apparatus and Method for Producing a Signal-to-Noise
Ratio Figure of Merit for Digitally Encoded-Data", met de naam van dezelfde uitvinder als die van de onderhavige aanvrage, waarvan de inhoud hierdoor geheel hierin omvat wordt.
f* λ y* $ a .5 ; 8 0 U ? i _________ I * * * - 27 -
De schakeling 60 heeft twee funkties. De eerste funktie is het demoduleren van de fasegemoduleerde drager, aanwezig bij de uitgang van het filter 52. De banddoorlaat-gegevens worden uitgevoerd op leiding 40. De schakeling 60 5 verschaft verder signaal/ruisverhoudingsschattingsparameters (SNRE) op de uitgangsleidingen, weergegeven door 44. Zoals uiteengezet is in de hierboven genoemde aanvrage worden de SNRE-parameters gebruikt door de CVE 36 teneinde een SNRE-waarde af te geven, die een aanwijzing is van de signaal/ 10 ruisverhouding van het ontvangen bericht.
Fig. 4B toont verder details van de struktuur van het zendgedeelte 34. Het zendgedeelte omvat een oscillator 64 die een digitaal uitgangssignaal met een frequentie van 36 kHz verschaft. De uitgang van de oscillator 64 wordt 15 verbonden met de drageringang van een digitale modulator 62.
De modulerende ingang wordt gekoppeld aan de leiding 42, die de digitaal gecodeerde gegevens uit blok 38 leidt.
De uitvoer van de modulator 62 is een fase verschoven vergrendeld signaal (PSK), waarin de fase van de drager omgekeerd is 20 in overeenstemming met de gegevens op de leiding 42.
De modulator 62 kan toegerust worden tot het gebruiken van een uitsluitende OF-poort, zoals bekend is.
Het gemoduleerde 36 kHz-signaal wordt dan versterkt door een bekende versterker 66, waarbij de uitgang 25 van de versterker toegevoerd wordt aan een impedantie-aanpassings-schakeling 68. De uitgang van de schakeling 68 wordt gekoppeld aan de spanningsleiding 32.
Fig. 5 is een vereenvoudig blokschema, dat de buffer- of registeropbouw van een tot voorbeeld dienende 30 communicatieeenheid toont. De eenheid wordt voorzien van twee berichtinvoerbuffers voor het ontvangen van gedemoduleerde berichten. Berichten, ontvangen via de spanningsleiding, worden overgedragen aan de spanningsleidingsbuffer 70 en berichten, 86 0 1 ; J 4 - 28 - t £ » j.
ontvangen via de vaste koppeling,worden overgedragen aan de buffer 72 met vaste koppeling.
De berichten worden overgebracht vanaf de ingangsbuffers 70, 72 naar een werkbuffer 74. Indien het 5 ontvangen bericht niet naar de onderhavige communicatieeenheid gestuurd wordt, dat wil zeggen dat het bericht- Tussenbestemmings-adres anders is dan het adres van de ontvangende eenheid op afstand, het bericht verwerkt wordt met het doel omhoogkoppelings-adressen die de voorkeur hebben te selecteren, zoals weergegeven - 10 is door blok 76. Aangezien het bericht niet naar de onderhavige eenheid gestuurd wordt, zal geen verdere aktie ondernomen worden ten aanzien van het bericht. Zoals hierna beschreven zal worden zullen bepaalde typen opdrachten, afkomstig uit de hoofdeenheid, gericht worden naar meer dan één afstandseenheid, 15 afhankelijk van het bericht type en bepaalde ermee verbonden gegevensvlaggen, zoals later beschreven zal worden. Indien een opdracht gericht wordt naar één of meer eenheden op afstand, zullen dergelijke eenheden de opdracht beïnvloeden, indien geschikt.
20 Indien de onderhavige communicatieeenheid de eindbestemming vormt voor het gegevenspakket zal het bericht eveneens verwerkt worden met het doel de omhoogkoppelings-adressen te optimaliseren, zoals weergegeven door blok 78.
Daarnaast zal het bericht beïnvloed worden in overeenstemming 25 met de inhoud van het gegevenspakket, zoals aangegeven door blok 80.
Indien het bericht gericht wordt naar de onderhavige eenheid maar de eenheid niet de eindbestemming vormt van het gegevenspakket zal het gegevenspakket in het 30 bericht vastgezet en verzonden worden in een volgend bericht.
Zoals weergegeven is door blok 67 zal het bericht eerst verwerkt worden met het doel de omhoogkoppelingsadressen bij te werken.
Het bericht zal dan overgedragen worden naar één of twee 8 6 0 1 **λ , * . * - 29 - vastzet- en verzendbuffers 82, 84, De berichten zullen achterblijven in elke buffer 82, 84 totdat de zendvolgorde gestart wordt. Op dat tijdstip zal het bericht overgedragen worden aan een zendbuffer 96.
5 Indien de onderhavige eenheid gekoppeld wordt aan een vaste koppeling wordt het bericht dat een vast te zetten en te verzenden gegevenspakket bevat overgedragen aan een buffer 98 met vaste koppeling. Het bericht wordt dan verzonden via de spanningsleiding die zender 34 (niet getoond) gebruikt.
10 Indien daar een vaste koppeling is zal het bericht eveneens via de koppeling verzonden worden, zoals hierna meer in detail beschreven zal worden is het spanningsleiding-basisbandbericht nagenoeg identiek aan het vaste koppeling-bericht, waarbij het hoofdverschil is dat het spanningsleidingsbericht opgedeeld ]5 wordt en een opdeelconstante, die gebruikt wordt voor het omvormen van het bericht, en synchronisatiebits omvat.
De communicatieeenheid omvat verder 5 buffers 86, 88, 90, 92 en 94 voor het vasthouden van gegevenspakketten, afkomstig uit de onderhavige eenheid. De gegevenspakketten worden 20 vastgehouden in de buffers totdat de eenheid klaar is om een volgorde met omhoogkoppelingsberichten te starten door een bericht te zenden dat een van de gegevenspakketten bevat. Omdat de waarschijnlijkheid voor het zenden van een volgorde startend bericht op een bijzonder gebeurtenistijdstip een funktie kan 25 zijn van de hoeveelheid berichtenverkeer kan een aanzienlijke hoeveelheid tijd in de orde van 2 tot 3 uur voorbijgaan\oordat het bericht feitelijk verzonden wordt. Dienovereenkomstig worden meerdere opwekbuffers gebruikt om gegevenspakketten te herbergen die zich kunnen ophopen.
30 Zoals hierna beschreven zal worden zullen alle oorspronkelijke gegevenspakketten, wanneer de zending eenmaal begint, opeenvolgend verzonden worden, teneinde de doorvoer van berichten door het netwerk te maximaliseren, waarbij elk r»· ·» y*i 4 ·» J Ί j y j « -/ -30- r <·
* K
bericht een volgorde van omhoogkoppelingsberichten veroorzaakt, gevolgd door een volgorde van omlaagkoppelingsantwoorden.
Wanneer de feitelijke verzending eenmaal begint wordt het bericht overgedragen vanaf de ermee verbonden buffer van 5 herkomst naar de zendbuffer en verzonden via de spanningslijn öp dezelfde wijze als hiervoor beschreven in samenhang met de vastzet- en verzendberichten. Het verzenden zal eveneens plaats vinden over de vaste verbinding die de buffer 98 gebru.ikt indien een vaste koppeling aanwezig is.
10 De werking van het onderhavige communicatie netwerk zal nu beschreven worden in samenhang met de stroomdiagrammen in de figuren 6-35. Tabel 1 hieronder toont de inhoud van de berichten die verzonden worden en ontvangen worden door de communicatieeenheden in het onderhavige communicatie-15 netwerk.
, * . ’ 31
Tabel 1 BERICHTINHOUD Begintekens (16 bits)
Sync (8 bits) 5 Opdeelconstant (5 bits)
Staptelling (4 bits)
Globaal volgordegetal (8 bits)
Berichttype (6 bits)
Volgordegetal (5 bits) 10 Berichtvolgvlag (1 bit)
TerugkoppelingskwaLiteit (2 bits)
Gegevensvlaggen (3 bits)
Koppelingsbevestiging (1 bit)
Gemeten voorrang (4 bits) 15 Tussenbestemmingsadres (10 bits)
Bron/Bestemmingsadres (10 bits)
Tussenbronadres (10 bits)
Stelselgetal (8 bits)
Gegevensveld (104 bits) 20 Cyclische redundantiecontrole (16 bits)
Elk bericht omvat een totaal van 221 bits. Zoals vermeld in tabel 1 omvatten 16 bits van elk bericht een begin-teken, gevolgd door 8 synchronisatiebits. Extra 5 bits vertegenwoordigen een opdeelconstante gebruikt om het bericht bij de 25 ontvanger te decoderen. Ongeveer 80 bits van het bericht omvatten verschillende besturingsvelden die opeenvolgend beschreven zullen worden. Het bericht omvat verder een gegevensveld van ongeveer 100 bits voor het vasthouden van bericht-gegevens. De laatste 16 bits van elk bericht dienen als 30 cyclische redundantiecontrolebits, die,zoals bekend, gebruikt worden voor gegevensverificatie.
Tabel 2A omvat een lijst van definities van de
860 1 o U
f ‘ * 1 - 32 - termen gebruikt in de berichten, waarvan sommige hiervoor vermeld zijn. Deze termen zullen verder toegelicht worden in samenhang met de algehele beschrijving van de uitvinding.
Tabel 2A
5 BERICHTTEKM DEFINITIE
Globaal volgordegetal (GSN) Een getal dat de opdrachten identificeert, afkomstig uit de hoofdeenheid
Staptelling (HC) Het aantal berichtzendingen, vereist 10 om een gegevenspakket over te brengen vanaf de eenheid op afstand die het bericht naar de hoofdeenheid zond.
Tussenbestemmingsadres Het adres van de communicatieeenheid 15 (IDA) bedoeld om het bericht te ontvangen, dat wil zeggen de eenheid waaraan het bericht gericht wordt
Tussenbronadres (ISA) Het adres van de communicatieeenheid welke het bericht zond 20 Koppelingsbevestigings- Geeft of de eenheid op afstand vlag (L) welke het bericht zond de laatste communicatievolgorde naar de hoofdeenheid geheel voltooide
Stelselgetal (SYN) Identificeert een stelsel, omvat door 25 een hoofdeenheid en ermee verbonden afstandseenheden
Berichtvolgvlag (MFF) Een vlag die aangeeft dat een andere berichtvolgorde volgt onmiddellijk uit de afstandseenheid, geidentifi-30 ceerd door het Bron/bestemmingsadres van het bericht
Gemeten prioriteit (MP) Een meting van het drukste gemiddelde 8601614 - 33 - * r f * berichtenverkeer, ondervonden door elke afstandseenheid binnenin de virtuele koppeling (tabel 2B) van het bericht 5 Terugkoppelingskwaliteit Een meting van het geval met de meest (Q) slechte kwaliteit voor de signaal/ruis- verhouding voor alle segmenten van de virtuele koppeling (tabel 2B) van het bericht 10 Bron/bestemmingsadres (SDA) Het adres van de eenheid op afstand verbonden met het gegevenspakket in het bericht (tabel 2B) of het adres van de afstandseenheid die de eindbestemming van het bericht vormt 15 Volgordegetal (SN) Een getal dat constant blijft voor alle berichten in een volgorde van omhoogkoppelingsberichten en dat een omlaag-koppelingsvolgorde beantwoord en gebruikt wordt om het gegevenspakket 20 te identificeren
Tabel 2B omvat een lijst van definities van enkele andere termen in alfabetische volgorde, die gebruikt zullen worden om de werking van het onderhavige communicatienetwerk te beschrijven
25 Tabel 2B
ANDERE TERMEN DEFINITIES
Werkelijke opdracht ont- Een waarde die een aanwijzing is vangen (ACR) van het laatste Globale opdracht- getal, ontvangen door de eenheid op 30 afstand
Gegevensverspreidings- Bericht met geen bijzondere bestemming bericht en een tussenbestemmingsadres met allemaal nullen 8 6 0 1 6 14 t *
* X
- 34 -
Berekende voorrang (CP) Een meting van het gemiddelde berichtenverkeer, ondervonden door een eenheid op afstand
Omhoogkoppelingsbericht Een bericht verzonden door een eenheid 5 op afstand met een gegevenspakket dat overgedragen moet worden aan de hoofdeenheid
Verwachte lijst (XPLST) Een lijst van adressen van afstands- eenheden waarvoor een antwoordbericht 10 verwacht wordt tezamen met een ermee verbonden vlag voor elke ingang die aangeeft of het bericht waarvoor een antwoord verwacht wordt verzonden werd door een eenheid op afstand ver-15 bonden met de lijst
Storingslijst (FLST) Een lijst van meest slechte uitvoer- omhoogkoppelingsadressen die geweest zijn of die staan op de Goede lijst
Storiigpquotient (FQ) Kwaliteitsfaktor voor de storing/succes- 20 verhouding van een afstandseenheid gedurende de tijd om een verwacht antwoord omlaagkoppelingsbericht te ontvangen
Globale volgordeopdracht Een bericht dat opdrachtinformatie 25 (GSC) omvat afkomstig uit de hoofdeenheid om beïnvloed te worden door een of meer afstandseenheden
Goede lijst (G00DLST) Een lijst met adressen die gebruikt zijn als omhoogkoppelings-tussen- 30 bestemmingsadressen in volgorde van voorkeur
Laatste adres (LSTADD) Het laatste bron/bestemmingsadres (SDA) dat veroorzaakte dat het communicatiekanaal toegewezen werd S 6 01614 - 35 - 4 t f *
Koppelingslijst (LNKLST) Een lijst met adressen, gebruikt als tussenbestemmingsadressen gedurende de volgorde van omlaagkoppelings-berichten van een virtuele koppeling, 5 die ingesteld worden gedurende de voorgaande volgorde van omhoogkoppe-lingsberichten
Semafoorlijst (SEMLST) Een indexlijst voor alle berichttype die verschillende informatie voor elk 10 type verschaft (tabel 4)
Signaal/ruisverhoudings- Een waarde die een schatting van de schatting (SNEE) signaal/kruisverhouding voor een ont vangen bericht vertegenwoordigd Vastzet- en verzend- Het verzenden van een bericht door 15 handeling (S F) een eenheid op afstand die een gegevens- pakket omvat, verkregen uit een ontvangen bericht dat overgedragen moet worden naar een andere eenheid op afstand of naar de hoofdeenheid 20 Stelselvoorrang (SP) Een waarde gebruikt door een afstands- eenheid om de waarschijnlijkheid van het/zenden van bepaalde berichten te regelen
Omlaagkoppelingsbericht Een bericht, dat een gegevenspakket 25 omvat afkomstig uit de hoofdeenheid en bedoeld om ontvangen te worden door een of meer eenheden op afstand
Virtuele koppeling De baan tussen communicatieknooppunten voor een berichtenvolgorde 30 . .
Een supervisieprogramma wordt gebruikt voor het be-sturen van de volgorde die, waarbij verschillende taken of bewerkingen uitgevoerd worden door de communicatieeenheden.
Zoals bekend geven supervisieprogramma’s een voorrang aan de λ 5 n 1 β *j a t *
* X
- 36 - verschillende bewerkingen wanneer de bewerkingen eenmaal in een wachtrij geplaatst zijn. In het onderhavige stelsel omvatten de bewerkingen bijvoorbeeld het verwerken van berichten ontvangen via de spanningsleiding, waarbij het verwerken van de berichten 5 ontvangen via de vaste koppeling, het vastzetten en verzenden van een gegevenspakket en het breken van een waarde welke een schatting is van de signaal/ruisverhouding van een ontvangen bericht. Andere bewerkingen, bestuurd door het supervisieprogramma, zullen hierna beschreven worden.
10 Een vereenvoudigd stroom-schema , dat de werking van het supervisieprogramma afbeeldt, wordt getoond in fig. 6.
Het begin van de volgorde wordt weergegeven door element 100.
Zoals aangegeven door element 102 wordt een bepaling uitgevoerd of elk van de verschillende bewerkingen, bestuurd door het 15 supervisieprogramma, in een wachtrij geplaatst is. Indien geen bewerkingen in een wachtrij. geplaatst zijn blijft de volgorde in een lus.
Aannemende dat een of meer bewerkingen in een wachtlijn geplaatst zijn worden de bewerkingen dan uitgevoerd 20 zoals aangegeven door blok 104. Indien er meer dan één bewerking uitgevoerd moet worden vindt de volgorde van uitvoeringen plaats in overeenstemming met een vooraf bepaalde voorrang.
Wanneer de bewerking (bewerkingen) eenmaal uitgevoerd zijn keert de volgorde terug naar het beginpunt en wordt 25 een bepaling uitgevoerd of elke volgende bewerking in een waeht- lijn geplaatst is. Het programma zal in een lus blijven totdat een bewerking in een wachtrij geplaatst is.
De volgorde voor de beginbewerking van ontvangen berichten wordt afgeheeld in de stroomdiagrammen 7A-7E. Wanneer 30 een ontvangen bericht gedetecteerd wordt wordt een bewerking in een wachtrij geplaatst voor het uitvoeren van een dergelijk beginberichtbewerking, Het supervisieprogramma veroorzaakt dat de volgorde begonnen wordt. Indien het bericht ontvangen wordt δ s 0 1 s ü - 37 - * Γ t * over de spanningsleiding wordt het begin van de volgorde weergegeven door element 106 van fig. 7A. Het gedemoduleerde bericht wordt overgedragen naar de spanningsleidingsingangshuifer 70 (fig. 5). Zoals weergegeven door blok 108 wordt een 5 interne wijze gericht naar de spanningsleidingsbuffer.
Indien de beschouwde eenheid op afstand verbonden wordt met een vaste koppeling wordt het begin van de volgorde voor het bewerken van een bericht ontvangen over de koppeling weergegeven door element 110. Het ontvangen bericht wordt 10 overgedragen aan de buffer 72 met vaste koppeling (fig. 5).
Zoals weergegeven door blok 112 wordt een interne wijzer dan gericht naar de buffer met vaste koppeling.
Dan wordt een bepaling uitgevoerd op een ontvangen bericht dan verwerkt wordt, zoals aangegeven door element 114.
15 Deze bepaling wordt uitgevoerd door een vlag verbonden met een werkbuffer 74 (fig. 5) te onderzoeken. Indien een ander bericht verwerkt wordt zal het ontvangen bericht achterblijven in de ingangsbuffer. Een lewerking zal in een rij geplaatst worden teneinde te proberen het ontvangen bericht op een later tijdstip 20 te verwerken. Zoals aangegeven door element 118 keert de volgorde dan terug naar het supervisieprogramma dat zal regelen wanneer de opnieuw te proberen bewerking uitgevoerd zal worden.
Aannemende dat een ander bericht niet verwerkt wordt, zal het ontvangen bericht overgedragen worden naar de werk-25 buffer. Verschillende groepen van informatie zullen dan uit het bericht gehaald worden en overgedragen worden aan vooraf aangewezen registers.
Berichten, ontvangen over de spanningsleiding en de vaste koppeling worden in het algemeen identiek behandeld 30 op enkele uitzonderingen na. In het geval het bericht ontvangen wordt over de vaste koppeling wordt een interne vlag aangesteld, zoals eveneens weergegeven is door blok 122, welke dat feit aangeeft.
6601$14 r t ► j.
- 38 -
Zoals aangegeven door blok 124 worden de 6 bits inhet ontvangen bericht dat het berichttype weergeeft eruit gehaald. In het onderhavige voorbeeld zijn er 46 mogelijke bericht-typen. Deze typen omvatten bijvoorbeeld omhoogkoppelingsberichten 5 van een volgorde van omhoogkoppelingsberichten, gestart door eenheden op afstand, welke een gegevenspakket omvatten, zoals elektrische verbruikgegevens. Een ander type bericht is het omhoog omlaagkoppelingsbericht uit een volgorde van omlaagkoppelings-berichten, gestart door de hoofdeenheid in antwoord op het 10 ontvangen van een voorgaand omhoogkoppelingsbericht. De hiervoor beschreven Globale volgordeopdrachten (GSC’s welke opdracht-informatie omvatten afkomstig uit de hoofdeenheid, omvatten nog een ander berichttype. Deze en andere berichttypen zullen later meer in detail besproken worden.
15 Zoals aangegeven door blok 126 wordt de staptel- waarde HC eveneens uit het ontvangen bericht gehaald. Zoals hiervoor opgemerkt en vermeld in tabel 2Δ geeft de waarde HC in een ontvangen bericht het aantal berichtzendingen, vereist om een gegevenspakket over te dragen vanuit de zendende eenheid 20 op afstand naar de hoofdeenheid, weer. Berichten, gezonden door de hoofdeenheid, bezitten een waarde nul voor HC, zoals hiervoor gesteld is.
In het geval het ontvangen bericht een bericht is dat een gegevenspakket omvat dat vastgezet en gezonden moet 25 worden in de omlaagkoppelingsrichting zal de waarde HC in het verzonden bericht gelijkgesteld worden aan de waarde van HC in het ontvangen bericht, plus ëên. Dienovereenkomstig, zoals aangegeven door blok 128, zal de waarde HC bewaard blijven om te gebruiken in het geval de berichtinformatie vastgezet en 30 verzonden moet worden in de omlaagkoppelingsrichting. De wijze, waarop de waarde van HC bepaald wordt voor berichten, verzonden in de omhoogkoppelingsrichting, zal hierna beschreven worden.
Zoals aangegeven door blok 130 worden dan vijf Volgordegetallen SN-bits eruit gehaald worden. Zoals vermeld 35 in tabel 2A blijft de SN constant voor alle berichten in een 560i?ii , * . ·' - 39 - bijzondere volgorde van omhoogkoppelingsberichten en in antwoord op een omlaagkoppelingsvolgorde en wordt gebruikt door eenheden op afstand om de bijzondere berichtenvolgorde te identificeren.
Het voorgaande kan verder geïllustreerd worden 5 onder verwijzing naar het diagram in fig. 2. We nemen aan dat eenheid op afstand 26h een volgorde van omhoogkoppelingsberichten gestart heeft en een bericht van het type, waarvoor een antwoord verwacht wordt, verzond. De SN, verbonden met eenheid 26h zal verhoogd worden, zodat het antwoordende antwoordbericht !0 onderscheiden kan worden \an de antwoordberichten verkregen uit voorgaande volgordes van omhoogkoppelingsberichten, gestart door de eenheid. De verhoogde SN zal ingevoegd worden in het verzonden bericht. Daarnaast zal de waarde van SN vastgezet worden in de overeenkomstige ene of oorspronkelijke buffers 15 86, 88, 90, 92, 94 (fig. 5).
Het omhoogkoppelingsbericht zal verzonden worden naar eenheid 26e, gegeven de onderhavige status van het stelsel zoals afgebeeld in het schema. Eenheid 26e zal het gegevens-pakket vastzetten en verzenden door het zenden van een bericht 20 naar eenheid 26f. De waarde van SN in het bericht verzonden door eenheid 26e zal niet veranderd worden omdat het gegevens-pakket in het bericht voortgebracht werd door eenheid 26h.
Eenheid 26e zal het gegevenspakket vastzetten en verzenden door het zenden van een bericht naar eenheid 26f en 26f zal het 25 gegevenspakket vastzetten en verzenden door het zenden van een bericht naar de hoofdeenheid 24 met de oorspronkelijke waarde van SN.
De hoofdeenheid 24 zal een omlaagkoppelings-antwoordbericht terugsturen naar eenheid 26f. De waarde van 30 SN zal hetzelfde zijn als die van de omhoogkoppelingsberichten. De eenheden 26f en 26e zullen opeenvolgend omlaag-koppelingsberichten zenden totdat starteenheid 26h het eindigende omlaagkoppelingsbericht ontvangt. De waarde van SN in het ont- .J ί rt <J ^ 4 i Cï u 1 0 1 4 f * τ * - 40 - vangen bericht zal onderzocht worden bij eenheid 26h en vergeleken worden met waarden van SN vastgezet in de herkomst-buffers met het doel het bericht te identificeren, als het verwachte antwoord op het oorspronkelijke omhoogkoppelings-5 bericht.
Terugkerende naar het stroomschema in fig. 7 A wordt de kwaliteitswaarde van de terugkoppeling Q dan uit het ontvangen bericht gehaald, zoals aangegeven door blok 132. Zoals vermeld in tabel 2A geeft de waarde van Q een meting van de 10 kwaliteitswaarde voor het meest slechte geval weer, afgeleid uit de signaal/ruisverhouding voor alle berichten van hun virtuele koppeling. Q is êën van de netwerkparameters, gebruikt in het kiezen van omhoogkoppelingsadressen die de voorkeur hebben en in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld kan hij vaceren van 15 3 (minste ruis) tot 0 (meeste ruis).
Zoals hiervoor opgemerkt is elke eenheid op afstand geschikt om een SNRE-waarde af te geven, die een schatting weergeeft van de signaal/ruisverhouding voor elk ontvangen bericht. De signaal/ruisverhouding-schattingswaarde, SNRE- 20 waarde genoemd, is een andere netwerkparameter, gebruikt in het kiezen van omhoogkoppelingsadressen die de -voorkeur hebben.
t # \
Daarnaast wordt de SNRE-waarde gebruikt om de kwaliteit van de terugkoppelingswaarde Q af te geven.
Elke eenheid op afstand omvat een lijst van omhoog-25 koppelingsadressen die de voorkeur hebben, gebruikt voor het zenden van omhoogkoppelingsadressen. Zoals vermeld in tabel 2B wordt de lijst van adressen de Goede lijst GOODLST genoemd, waarbij elke adresinvoer een reeks van ermee verbonden parameters bezit, omvattende SNRE en Q. De adressen worden in een lijst 30 gezet in volgorde van voorkeur, waarbij het adres dat de voorkeur heeft bovenaan de GOODLST geplaatst wordt. De hoogste GOODLST invoer wordt gebruikt door een heid op afstand voor het zenden van alle omhoogkoppelingsberichten. De adressen van de lijst 860 1 o 1 4 - 41 - ' τ f * en de adresvolgorde kan veranderd worden indien de netwerk-omstandigheden veranderen, zoals hierna beschreven zal worden.
Elke keer als een bericht ontvangen wordt uit 5 een eenheid op afstand zal de ontvangende eenheid het bericht onderzoeken met het doel om te bepalen of de zendeenheid toegevoegd zou moeten worden aan de Goede lijst GOODLST of, indien reeds aanwezig op de lijst, of de lijstvolgorde veranderd zou moeten worden.
10 De wijze waarop de GOODLST bijgewerkt wordt met een SNRE-waarde en Q zal nu kort beschreven worden.
Onder verwijzing naar het diagram van fig. 2 nemen wij bijvoorbeeld aan dat eenheid 26e een omlaagkoppelingsbericht uit de eenheid 26f ontvangen heeft. De waarde van Q in het bericht, 15 verzonden door eenheid 26f, wordt genomen uit de bovenste invoer van de eenheid 26f GOODLST. Dit is waarvoor alle berichten verzonden door de communicatieknooppunten met uitzondering van de hoofdeenheid. Berichten verzonden door de hoofdeenheid omvatten altijd een Q-waarde voor het beste 20 geval van 3 (minste ruis). Voor de netwerkomstandigheden, afgebeeld in fig. 2, kan men zien dat de hoogste G00DLST-invoer voor eenheid 26f de hoofdeenheid 24 is. Dit komt omdat de pijl aangeeft dat het omhoogkoppelingsadres dat de voorkeur heeft voor eenheid 26f de hoofdeenheid is. De waarde 25 van Q voor deze invoer geeft de hoeveelheid ruis aan aanwezig in de communicatieverbinding tussen de hoofdeenheid en de eenheid 26f.
De ontvangende eenheid 26e zal een SNRE-waarde berekenen die een aanwijzing is van de hoeveelheid ruis ingevoerd 30 in het bericht in de koppeling tussen de eenheid 26f en de een heid 26e. Indien zendeenheid 26f aanwezig is op de GOODLST van de ontvangende eenheid 26e zal de berekende SNRE-waarde gemiddeld worden met de SNRE-waarde van de GOODLST. Indien 8 6 C16 14 r » * * - 42 - het zendadres niet aanwezig is op de eenheid 26e-GOODLST- zal geen middeling plaats vinden en de berekende SNRE-waarde wordt gebruikt. Men kan zien in fig. 2 dat voor de onderhavige netwerkomstandigheden eenheid 26f aanwezig is op de eenheid 5 26e-GOODLST.
De SNRE-waarde kan lopen van 0 tot 45, waarbij de grotere waarde een hogere geschatte signaal/ruisverhouding weergeeft. Een plaatselijke waarde van Q wordt bepaald uit de SNRE-waarde in overeenstemming met tabel 3 hieronder 10 Tabel 3
Q SNRE
0 0-11 1 12-23 15 2 24“35 3 36 en hoger
De plaatselijke waarde van Q voor de eenheid vormt een aanwijzing van de hoeveelheid ruis aanwezig in de communicatieverbinding tussen eenheid 26e en 26f. De plaatselijke 20 waarde van Q wordt vergeleken met de ontvangen waarde en de meest lage of meest slechte waarde van Q voor dat geval wordt vastgehouden. Indien de zendeenheid aanwezig is op de GOODLST van de eenheid wordt de lijstinvoer bijgewerkt met de waarde van Q voor het meest slechte geval en wordt de SNRE-25 waarde berekend. Indien er geen aanwezige GOODLST-invoer is wordt een conditionele invoer aangebracht die twee waarden bevat. Zoals hierna beschreven zal worden kan de conditionele invoer vastgehouden worden indien de ermee verbonden parameters aangeven dat het ingevoerde adres geschikt zou kunnen zijn 30 om te gebruiken als een omhoogkoppelingsadres.
Alle berichten, verzonden door eenheid 26e, zullen een waarde van Q bevatten, genomen uit de hoogste GOODLST-invoer voor de eenheid. In het onderhavige voorbeeld ύ w v ? ' J i -43- t * * is eenheid 26f de hoogste GOODLST-invoer; daarom wordt de hiervoor beschreven waarde van Q voor het meest slechte geval ingevoegd in de berichten. Alle eenheden op afstand, die berichten ontvangen van eenheid 26e, zullen geschikt zijn om de kwaliteit 5 van de communicatieverbinding tussen de eenheid en de hoofdeenheid te bepalen door de waarde van Q te onderzoeken. Deze informatie, tezamen met andere informatie die hierna beschreven moet worden, wordt gebruikt door de ontvangende eenheden op afstand voor het kiezen van omhoogkoppelingsadressen die de voorkeur hebben 10 voor de ontvangende eenheid- GOODLST.
Terugverwijzend naar fig. 7A, wordt, wanneer eenmaal de waarde van Q van het ontvangen berichfruitgehaald wordt, een serie van semaforen voor het bericht verkregen.
De semaforen worden verkregen voor een semafoorlijst met 15 SEMLST, vastgezet in de eenheid op afstand. De SEMLST is een opzoektabel, die zakelijke informatie betreffende het ontvangen bericht bevat, gebaseerd op het berichttype. Tabel 4 hieronder vermeldt tot voorbeeld dienende informatie, omvat in de SEMLST voor elk van de zesenveertig mogelijke berichttypen.
20 Elk bijzonder berichttype kan een of meer kenmerken bezitten, vermeldt in de SEMLST, mits de kenmerken logisch zijn. Bij wijze van voorbeeld is een Globale volgordeopdracht GSC eveneens een omlaagkoppelingsbericht. Een GSC kan per definitie geen omhoogkoppelingsbericht zijn.
25 Tabel 4 SEMAFOOR LIJST-INFORMATIE Globale volgordeopdracht Omlaagkoppelingsbericht Omhoogkoppelingsbericht 30 Antwoord verwacht
Verlopen tijdregister vereist
Vaste zendvasthoudvertraging voor een berichttijdsduur Vaste zendvasthoudvertraging voor twee berichttijdsduur 8301314 r * * * -4^-
Vaste zendvasthoudvertraging voor drie berichttijdsduur Vaste zendvasthoudvertraging voor vier berichttijdsduur Variabele zendvasthoudvertraging = HC berichttijdsduren Variabele zendvasthoudvertraging = 25¾^ berichttijdsduren 5 Zoals men kan zien in tabel 4 geeft de SEMLST
aan of het bericht een Globale volgordeopdracht GSC is. Zoals beschreven in tabel 2B is een GSC eenbericht, voortgebracht door de hoofdeenheid en bedoeld om beïnvloed te worden door een of meer eenheden op afstand. Zoals hierna toegelicht zal 10 worden zijn er vier typen GSC’s, waarbij het bijzondere opdracht-type aangegeven wordt door de drie gegevensvlagbits, aanwezig in het bericht (tabel 1).
De SEMLST omvat ook berichtrichtinginformatie voor elk berichttype. Het bericht zal typisch een omlaag-15 koppelings- of omhoogkoppelingsbericht zijn. Zoals hierna beschreven zal worden, wordt een type bericht niet aangeduid als berichtrichting.
De SEMLST omvat verder informatie of het bericht van het type is dat een responsie of antwoordverzoek vereist.
20 Omhoogkoppelingsberichten die per definitie informatie bevatten met de hoofdeenheid als eindbestemming, zijn typisch van het type waarvoor een responsie verwacht wordt. Omlaagkoppelings-berichten zijn typisch van het type waarvoor geen responsie verwacht wordt.
25 Sommige berichten zijn eveneens van het type welke tijdkritiek zijn. In die gevallen wordt informatie met betrekking tot de hoeveelheid tijd vereist voor berichten om te lopen via het netwerk, waarbij een verlopen toevoertijd-register gebruikt wordt. Zoals vermeld in tabel 4 zullen de 30 semaforen voor het bijzondere berichttype aangeven of een verstreken tijdregister vereist wordt. De werking van de verstreken tijdregisterfunktie zal hierna beschreven worden.
Zoals hiervoor opgemerkt worden netwerkbericht- 6 δ 01614 -4f- * ί
., I
botsingen verkleind door te veroorzaken dat gekozen afstands-eenheden zich tijdelijk onthouden van zenden. Vele berichttypen zullen aangeven dat een dergelijke zendvasthoudvertraging vereist wordt voor bepaalde eenheden die het bericht ontvangen.
5 De semaforen voor het berichttype zullen aangeven of een zendvasthoudvertraging vereist wordt, en, indien dit het geval is, de duur van de vertraging. Zoals vermeld in tabel 4 vragen bepaalde berichttypen voor een vaste vasthoudvertraging van 1, 2, 3 of 4 berichttijdsduren, 10 waarbij een berichttijdsduur in het onderhavige uitvoeringsvoor- beeld ongeveer 1,3 sec. is. Andere berichten vragen voor een variabele vasthoudvertraging, die een funktie is van de staptelwaarde HC aanwezig in het ontvangen bericht. De grootte van de vasthoudvertraging kan ofwel de waarde van HC vermenig-15 vuldigd met een berichttijdsduur ofwel de waarde van HC vermenigvuldigd met twee berichttijdsduren zijn.
Zoals hiervoor opgemerkt wordt de waarschijnlijkheid van botsingen van berichten verkleind door het besturen van de waarschijnlijkheid van het zenden van een bericht bij 20 elk tijdstip van een bijzondere gebeurtenis, soms pagina- tijdsduur genoemd. De waarschijnlijkheid van het zenden is in het algemeen omgekeerd evenredig met de hoeveelheid berichtenverkeer op het netwerk en wordt bestuurd door een tijdregister, waar-schijnlijkheidszendtijdregister genoemd. Elk ontvangen bericht 25 omvat informatie betreffende het verkeer op het netwerk; daarom, wanneer een bericht ontvangen wordt, wordt een bepaling uitgevoerd of het waarschijnlijkheidszendtijdregister bijgewerkt zou moeten worden.
De volgorde voor het bijwerken van het waarschijn-30 lijkheidszendtijdregister zal nu kort beschreven worden. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld omvat het zendtijdregister een zeventien bit-teller, die elke ongeveer 88 millisec. geklokt wordt door een paginatijdregister. De teller wordt gestart bij een 9 u ϋ i a 14 - 4 - beginwaarde die willekeurig gekozen wordt. Een berichtzending zal beginnen wanneer bepaalde bits van de teller nul worden.
De waarschijnlijkheid van het zenden bij een gegeven paginatijdsduur wordt geregeld in overeenstemming met 5 de volgende vergelijking: P = 1/(2NT) (1) waarin P de waarschijnlijkheid is van het zenden en NT het aantal onderzochte telbits is en loopt van 0 tot 17.
Men kan in het voorgaande zien, dat indien 10 NT op 0 gesteld wordt, geen van de telbits onderzocht wordt.
De berichten worden verzonden bij de volgende paginatijdsduurtik bij een waarschijnlijkheid P van éën. Indien NT ingesteld wordt op 17 worden alle telbits onderzocht. De waarschijnlijkheid _6 P zal ongeveer 8 x 10 zijn. Omdat het paginatijdregister een 15 periode bezit van 88 ms kan men zien dat indien NT gelijk is aan 17 een zending kan beginnen voor ongeveer 3 uur.
Men moet opmerken dat het paginatijdregister opnieuw gesynchroniseerd wordt elke keer als een communicatie-eenheid een bericht ontvangt. Een tijdregisterklok zal proberen 20 te beginnen aan het begin van elk bericht, zodat de verschillende paginatijdregisters in het stelsel onderling nagenoeg gesynchroniseerd zullen zijn.
Berichten, verzonden over het netwerk, bezitten verschillende prioriteiten, afhankelijk van verschillende 25 faktoren,waaronder het type bericht. De berichten kunnen gegroepeerd worden in berichten met een drijvende prioriteit en berichten met een vaste prioriteit. De waarschijnlijkheid van het zenden van berichten met een drijvende prioriteit zal veranderen indien het berichtenverkeer over het netwerk verandert. 30 De waarschijnlijkheid van het zenden van berichten met vaste prioriteit zal niet veranderen bij veranderingen in het netwerkverkeer.
Berichtenvolgordes, gestart door een eenheid op 8 6 ö1 314 -1- A , , φ afstand, zijn meestal onveranderlijk omhoogkoppelingsberichten met een gegevenspakket dat per definitie de hoofdeenheid als eindbestemming heeft. Wanneer een bericht eenmaal succesvol verzonden is op het netwerk zonder botsing zal de vasthoudvertragings-5 instruktie in het bericht en in volgende vasthoud- en zend- berichten veroorzaken dat andere eenheden op afstand zich onthouden van zenden. Zoals hierna toegelicht zal worden, wanneer een bericht uit een volgorde dat een eenheid op afstand start eenmaal verzonden is, zal het kanaal toegewezen worden aan 10 de beginnende eenheid en andere eenheden op afstand zullen zich onthouden van zenden totdat het antwoordomlaagkoppelings-bericht ontvangen is.
Berichten, verzonden door een eenheid op afstand, die een omhoogkoppelingsberiehtvolgorde start, vallen soms 15 in de categorie van drijvende priAeiten. In dat geval is de waarschijnlijkheid van zenden een funktie van de stelsel-prioriteit SP-waarde, zoals vermeld in tabel 2B. De stelsel-prioriteit SP is een aanduiding van het netwerkverkeer in het meest slechte geval op elk bijzonder tijdstip. Hoe groter de 20 waarde van SP, des te kleiner de waarschijnlijkheid van het zenden van berichten met drijvende prioriteit.
Het voorgaande kan verder geïllustreerd worden onder verwijzing naar het diagram in fig. 2. We nemen bijvoorbeeld aan dat de eenheid op afstand 26k op het punt staat 25 een volgorde met omhoogkoppelingsberichten te starten. Het is mogelijk dat de eenheid 26c een grote hoeveelheid berichtenverkeer ondervindt, welke de eenheid 26k niet kan detecteren.
Beide eenheden zullen berichten verzenden met de hoofdeenheid 24 als eindbestemming, waarbij de hoofdeenheid een flessehals 30 in het netwerk vormt. De funktie van de Stelselprioriteit SP- waarde is informatie te verschaffen over het berichtenverkeer aan afstandseenheden, welke gebruikt kan worden voor het besturen van de waarschijnlijkheid van het zenden.
a Λ η 1 1 i 35 · --- - 43- r * * x
Berichten met drijvende prioriteit, verzonden door een eenheid op afstand die een volgorde start, worden verzonden met een waarschijnlijkheid, bepaald door de heersende waarde van de Stelselprioriteit SP. Het aantal onderzochte 5 telbits NT, soms berichtenprioriteit genoemd, wordt bepaald voor dergelijke berichten met drijvende prioriteit in overeenstemming met de volgende vergelijking: NT = NTO + PCF (2) waar NTO een oorspronkelijke prioriteitswaarde en PCF een 10 prioriteitcorrectiefaktor is, gelijk aan de waarde (SP-17).
De oorspronkelijke prioriteitswaarde NTO van de vergelijking is in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld gelijk aan 17. Voor berichten die een bepaalde volgorde starten, waar een snelle responsie gewenst is, wordt NTO ingesteld op 6.
15 De prioriteitregelfaktor PCF = (SP-17) wordt bij gewerkt, elke keer als een bericht ontvangen wordt, en wordt eveneens periodiek bijgewerkt. De stelselprioriteit SP kan variëren vanaf een minimumwaarde van 6 tot aan een maximumwaarde van 17. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld bezit 20 NT, berekend in overeenstemming met vergelijking (2) een minimumwaarde van 6, onafhankelijk van PCF. Zo zal SP bijvoorbeeld, indien het berichtenverkeer erg groot is bij elke plaats in het netwerk, idialiter het maximum van 17 benaderen voor alle afstandseenheden PCF zal 0 zijn, zodat de berichtenprioriteit NT gelijk zal 25 zijn aan de oorspronkelijke prioriteitswaarde NTO van 17. Zo zal in overeenstemming met vergelijking (1) de waarschijnlijkheid van het zenden P bij elke paginatijdsduur liggen bij de minimumwaarde (ongeveer 8 x 10 Indien de waarde van SP klein is, waardoor aangegeven wordt dat het verkeer weinig is, 30 zal de waarschijnlijkheid van het zenden toenemen in overeen stemming met de vergelijkingen (1) en (2).
Wanneer de teller van het waarschijnlijkheids-zendtijdregister eenmaal ingesteld is met een willekeurige 8301314 * 4 -τ beginwaarde voor eenbericht met drijvende prioriteit kan een aanzienlijke hoeveelheid tijd voorbijgaan alvorens een werkelijke zending geprobeerd wordt. Indien de netwerkverkeeromstandigneden veranderen, terwijl het zendtijdregister loopt, 5 onderzochte telbits (NT) zoals hiervoor beschreven.
Berichten, verzonden door een eenheid op afstand voor het vastzetten en verzenden van een gegevenspakket in een omhoogkoppelingsbericht vallen in de categorie met vaste priori-10 teit. Wanneer de waarschijnlijkheid van het zenden P eenmaal bepaald is blijft de waarde vast en varieert niet in overeenstemming met vergelijking (2).
Omhoogkoppelingsberichten, die gegevenspakketten vastzetten en verzenden, bezitten een vaste prioriteit, die 15 bepaald wordt in overeenstemming met de volgende vergelijking: NT » Log2 SP (3)
Alhoewel berichtenprioriteit NT een funktie is van stelselprioriteit SP zal NT, wanneer NT in het begin eenmaal berekend is en het zendtijdregister loopt, niet 20 veranderen bij veranderingen in de Stelselprioriteit. Omdat NT een geheel getal is wordt de exacte relatie tussen NT en SP van vergelijking (3) vermeld in tabel 5 hieronder.
Tabel 5
NT_SP
25 _4_16, 17 3_8-15 2_6-7
Men kan zien uit tabel 5 en vergelijking (1) dat de waarschijnlijkheid van het zenden van vastzet- en verzend-30 omhoogkoppelingsberichten tamelijk hoog is in vergelijking tot berichten met drijvende prioriteit die een volgorde start. De minimumwaarde van NT voor be-richten met vaste prioriteit is 2, terwijl de minimumwaarde voor berichten met drijvende prioriteit 8601514 - £€- 6 is, zoals hiervoor opgemerkt. Zo, indien het berichtenverkeer klein is, zal SP 6 zijn en zal NT 2 zijn, aangevende dat het bericht verzonden zal worden met een waarschijnlijkheid P van 0,25 bij de volgende paginatijdregisteraanduiding, in overeen-5 stemming met vergelijking (1).
Vastzet- en verzend-omlaagkoppelingsberichten bezitten eveneens een vaste prioriteit, met bepaalde uitzonderingen, deze berichten worden verzonden met berichtenprioriteit NT, ingesteld op 0, onafhankelijk van SP. Zoals hierna beschreven 10 zal worden verzenden afstandseenheden, die gefaald hebben voor zover de eenheid niet in staat is tot het ontvangen van berichten, periodiek gegevenspakketten naar de hoofdeenheid. De berichten worden loos knooppunt-berichten genoemd. Een loos knooppunt wordt toegerust om periodiek vier identieke berichten te 15 verzenden en om dan het bericht opzij te schuiven. De vier berichten worden verzonden met een NT van resp. 17, 16, 15 en 14. Een eenheid op afstand, die een loos knooppunt-bericht ontvangt, verzonden door het loze knooppunt, zal een volgend loos knooppunt-bericht verzenden, dat het gegevenspakket bevat, voortgebracht door het 20 loze knooppunt. De ontvangende eenheid op afstand zal een omhoogkoppelingsvolgorde van loos knooppunt-berichten starten waarbij het bericht dat de volgorde start verzonden wordt met NT gelijk aan 12. Alle volgende berichten van de volgorde van loos knooppunt-berichten zullen verzonden worden als elk 25 normaal vast-verzend-omhoogkoppelingsbericht met NT bepaald in overeenstemming met vergelijking (3).
Gegevensverspreidingsberichten, berichten die geen bijzonder bestemming (tabel 2B) bezitten, worden verzonden met een drijvende prioriteit NTO van 6. De hoofdeenheid 30 zendt omlaagkoppelingsberichten in antwoord op omhoogkoppelings- berichten met eenvaste prioriteit van 0.
Stelselprioriteit SP wordt afgeleid uit Berekende prioriteit GP- en Gemeten prioriteit NP-waarden.
'3591 514 - 5<f -
Zoals hierna meer in detail beschreven zal worden berekent elke eenheid op afstand en de hoofdeenheid een lokale Berekende prioriteit CP-waarde, die een aanwijzing is van het lokale berichtenverkeer (tabel 2B). In het onderhavige uitvoeringsvoor-5 beeld is CP nagenoeg evenredig met het gemiddelde aantal berichten, ontvangen en verzonden door een communicatieeenheid binnen een interval van 46 sec. CP bezit een minimumwaarde van 2 en een maximumwaarde van 17.
Een Gemeten prioriteit MP-waarde (tabel 2A) wordt 10 ingevoegd in elk bericht, verzonden door een eenheid op afstand of door de hoofdeenheid. MP wordt berekend door een eenheid op afstand wanneer een bericht ontvangen wordt door het vergelijken van de ontvangen MP-waarde met de plaatselijke CP-waarde.
De grootste van de twee waarden, die een grotere hoeveelheid 15 berichtenverkeer weergeeft, wordt ingevoegd als de MP-waarde in berichten, verzonden door de eenheid. SP wordt eveneens ingesteld gelijk aan de verzonden MP van de omlaagkoppelings-berichten voor het besturen van het waarschijnlijkheidzendtijd-register in overeenstemming met vergelijking (2) voor berichten 20 met variabele prioriteit en vergelijking (3) voor bepaalde berichten met vaste prioriteit. Zoals hierna beschreven zal worden zal SP periodiek bijgewerkt worden, elke keer wanneer een lokale waarde van CP berekend wordt.
De verzonden MP dient om een ontvangende eenheid 25 op afstand te informeren betreffende berichtenverkeeromstandig- heden elders in het netwerk. Omdat de verzonden waarde van MP de grootste is van de ontvangen MP-waarde en de plaatselijke CP-waarde, zijn de verzonden MP en SP een aanwijzing van het maximum berichtenverkeer op elke plaats in het netwerk.
30 Alhoewel de waarden van SP voor alle afstandseenheden in het netwerk niet noodzakelijkerwijze dezelfde zijn, zullen alle waarden van SP de neiging hebben te stijgen en vallen binnen het berichtenverkeer voor het meest slechte geval bij elke netwerk- ö 50 1 o 14 - 51- r 1 ·* ί plaats.
Informatie betreffende netwerkverkeeromstandig-heden wordt verzameld wanneer berichten in de omhoogkoppelings-richting gaan vanaf de afstandseenheden van herkomst. Dien-5 overeenkomstig worden de waarden van SP voor de afstandseen- heden alleen bij gewerkt door omlaagkoppelingsberichten omdat dergelijke berichten verkeersinformatie bevatten die vollediger is dan de overeenkomstige omhoogkoppelingsberichten.
Teruggaande naar het stroomschema van fig. 7A 10 worden de semaforen voor het ontvangen berichttype verkregen zodat een bepaling uitgevoerd kan worden of het ontvangen bericht een omlaagkoppelingsbericht is, zoals aangegeven door element 136. Indien het bericht een omlaagkoppelingsbericht is wordt een volgorde ingevoerd voor het bijwerken van de waarde van SP voor 15 de ontvangende eenheid op afstand. Indien het bericht een omhoogkoppelingsbericht is wordt de waarde van SP bijgewerkt om redenen welke hiervoor vermeld zijn.
Aannemende dat het bericht een omlaagkoppelingsbericht is wordt de ontvangen waarde van MP bijgewerkt met de 20 plaatselijke waarde van SP, zoals aangegeven door element 138.
Indien de twee waarden dezelfde zijn, bestaat er geen vereiste voor het veranderen van SP. Indien SP niet gelijk is aan de ontvangen MP, wordt een voorlopig bij gewerkte waarde van SP gelijkgesteld aan de grootste van de ontvangen MP en de plaatselijke Berekende 25 prioriteit CP, zoals weergegeven door blok 140. Wanneer de voorlopige waarde van SP bepaald wordt, wordt een subroutine ingevoerd voor het voltooien van de prioriteitbijregelvolgorde, zoals aangegeven door element 142.
Een stroomschema voor het voltooien van de 30 prioriteitbijregelsubroutine wordt afgebeeld in fig. 24. De ingang naar de subroutine wordt weergegeven door het element 296. Zoals aangegeven door het element 298 wordt eerst een bepaling uitgevoerd om de voorlopige waarde van SP kleiner is dan de minimum- »λ· & ƒ'« A Λ Λ L· @ö {J I U d ^ -53- waarde van 6. Indien de waarde kleiner is dan 6 wordt de minimumwaarde gebruikt, zoals getoond door blok 300.
Wanneer de nieuwe waarde van SP eenmaal bepaald is, wordt de voorgaande waarde SP vergeleken met de onderhavige 5 waarde van SP. Zoals aangegeven door elementen 302, indien de twee waarden niet verschillen, is het niet nodig te veranderen. Dienovereenkomstig zal de volgorde terugkeren naar het oproep-programma, dat doorgaat in het stroomschema in fig. 7B, zoals weergegeven door element 312.
10 Aannemende dat de twee waarden van SP verschillen, 2al de nieuwe waarde van SP vastgezet worden, zoals weergegeven door blok 304. Wanneer de nieuwe waarde van SP eenmaal vastgezet is, wordt de bijregelfaktor PCF berekend door het getal 17 af te trekken van de nieuwe waarde van SP zoals weergegeven door 15 blok 306. Zoals hiervoor opgemerkt in samenhang met vergelijking (2), geeft PCF de verandering weer in het aantal waarschijnlijk-heidstijdregisterbits NT die onderzocht moeten worden. Het werkelijke aantal bits dat onderzocht is wordt dan berekend in overeenstemming met vergelijking (2).
20 Zoals vermeld in vergelijking (1) regelt de waarde van NT de werkelijke waarschijnlijkheid van het zenden bij een gegeven paginatijdsduur. Wanneer NT eenmaal berekend is wordt het waarschijnlijkheidszendtijdregister bijgewerkt en keert de volgorde terug naar het oproepprogramma, zoals 25 weergegeven door resp, blok 308 en element 310. Zoals hiervoor opgemerkt, zal de bijgewerkt prioriteitswaarde niet gebruikt worden, tenzij het te verzenden bericht een bericht met drijvendeproriteit is. Voor berichten met vaste prioriteit wordt de prioriteitswaarde NT niet veranderd wanneer hij eenmaal 30 ingesteld is.
Zoals gedefinieerd in tabel 2A bevat elk bericht een Stelselgetal SYN, dat het netwerk verbonden met het bericht identificeert. Elke eenheid op afstand in het stelsel zal p λΠ " 3 i h u * .....
, J, * t - 5H- geprogrammeerd worden met de geschikte SYN, zodat berichten uit andere stelsels, buitenberichten genoemd, geïdentificeerd kunnen worden. Dergelijke buitenberichten worden gebruikt voor beperkte doeleinden, zoals hierna beschreven zal worden.
5 Zoals weergegeven door element 144 in fig. 7B
wordt eerst een bepaling uitgevoerd of de SYN in het ontvangen bericht uit allemaal nullen bestaat. Een SYN met allemaal nullen is een aanwijzing dat de eenheid op afstand, die het bericht zond, niet werkzaam is. Dergelijke berichten worden behandeld als 10 buitenberichten. Zoals weergegeven door blok 146 wordt een buiten- berichtteller, gebruikt voor diagnostische doeleinden, verhoogd.
Het is mogelijk dat een buitenbericht kan botsen met plaatselijke berichten, Zoals hierna beschreven zal worden zullen alle berichten, die buitenberichten en plaatselijke berichten 15 omvatten, verwerkt worden voor het besturen van een zendvasthoud- vertragingstijdregister dat kan voorkomen dat de ontvangende eenheid op het netwerk zendt. Indien het ontvangen bericht een buitenbericht is zal geen kanaal toegewezen worden aan een buiteneenheid, die een buitenbericht zendt, zelfs terwijl een vasthoud-20 vertraging ingesteld kan zijn, zoals aangegeven door blok 148.
Zoals hiervoor wordt opgemerkt, wordt het kanaal toegewezen aan een eenheid op afstand die een berichtvolgorde start, teneinde te voorkomen dat andere afstandseenheden berichten verzenden, die waarschijnlijk een botsing veroorzaken. De volgorde zal dan verder 25 gaan naar het stroomschema in fig. 7E, tot welk tijdstip het zend- vasthoudvertragingstijdregister bij gewerkt zal worden, zoals vereist is.
Aannemende dat de ontvangen SYN niet nul is wordt het Tussenbronadres ISA van het ontvangen bericht onder-30 zocht. Zoals hiervoor beschreven is het ISA het adres van de eenheid op afstand die het ontvangen bericht verzond. Een dergelijke eenheid kan wel of niet de eenheid zijn die de berichtenvolgorde startte.
ƒ* *» . *. 4 Λ Λ > ,-» Λ . --"5 0¾ ^ V C3 - -3? J .
- 5ζ- ί 1
Afstandseenheden, die berichten zenden met een ISA met allemaal nullen werken niet op de juiste wijze. Zoals weergegeven door element 150, zal de volgorde, indien de ontvangen ISA uit allemaal nullen bestaat, verdergaan naar het 5 stroomschema van fig. 7E. Het bericht zal opzij gezet worden en de afleesinrichting, verbonden met het stelsel, zal bijgewerkt worden om het ontvangen van een bericht uit een niet werkzame afstandseenheid weergegeven.
Indien de ISA niet uit nullen bestaat, zal de 10 SYN verbonden met de onderhavige afstandseenheid, onderzocht worden, zoals aangegeven door element 152. Een SYN met allemaal nullen geeft aan dat de onderhavige afstandseenheid nog niet geprogrammeerd is. In dat geval zal de eenheid afzien van verder verwerken van het ontvangen bericht, met uitzondering van het 15 bijwerken van de Goede lijst GOODLST. Zoals hiervoor beschreven wordt de GOODLST gebruikt bij het kiezen van omhoogkoppelings-adressen die de voorkeur hebben en hij zal hierna meer in detail in samenhang met het stroomschema van fig.7E beschreven worden.
20 Indien de onderhavige afstandseenheid geprogrammeerd is zal de plaatselijke SYN niet nul zijn. Zoals aangegeven door element 154 wordt de ontvangen SYN vergeleken met de plaatselijke SYN om te bepalen of het bericht een buitenbericht is. Indien het bericht een buitenbericht is, wordt het bericht behandeld 25 op dezelfde wijze zoals indien de ontvangen SYN allemaal nullen zouden zijn. De buitenberichtteller wordt verhoogd (blok 146) de kanaaltoewijzing blijft onveranderd (blokl48) en het zend-vasthoudvertragingstijdregister wordt bijgewerkt (fig. 7E), indien vereist.
30 Aannemende dat de SYN’s passen, wordt het berichttype onderzocht om te bepalen of het bericht is hetgeen genoemd wordt een koppelingstestbericht. Dit bericht, dat ofwel een omlaagkoppelings- ofwel een omhoogkoppelingsbericht ? o l' - j- £ 4 , r ♦ * - d - is, dient om eenvaste'koppeling 22 (fig. 1) in het stelsel te testen. Indien een afstandseenheid verbonden wordt met een vaste koppeling zou de eenheid periodiek een bericht ontvangen via de koppeling indien het netwerk op normale wijze funktioneert.
5 Indien een dergelijk bericht niet ontvangen wordt binnen een vooraf bepaalde tijdsperiode zal de afstandseenheid een koppelingstestbericht zenden, waarbij aan een afstandseenheid gekoppeld aan de vaste koppeling gevraagd wordt een antwoord-bericht te zenden. Alle afstandseenheden, gekoppeld aan een 10 vaste koppeling, worden toegerust om koppelingstestberichten te antwoorden, vooropgezet dat het bericht ontvangen wordt over een vaste lengte, ongeacht de IDA van het bericht. Dienovereenkomstig hoeft het adres van de eenheid, gekoppeld aan de koppeling, niet bekend te zijn bij de zendeenheid.
15 Indien een antwoordbericht niet ontvangen wordt over de vaste koppeling door de eenheid die het koppelingstestbericht zendt, wordt aangenomen dat de koppeling, of het ontvang-gedeelte verbonden met de koppeling, gefaald heeft.
Zoals weergegeven door element 156 wordt het 20 berichttype onderzocht om te bepalen of het ontvangen bericht een koppelingstestbericht is. Indien het bericht een koppelingstestbericht is dan wordt een bepaling uitgevoerd of het bericht ' ontvangen werd over een vaste koppeling, zoals weergegeven is door element 158. Deze bepaling wordt uitgevoerd door het bepalen 25 van de hiervoor aangegeven inwendige vaste koppeling-vlag, die ingesteld wordt, wanneer een bericht ontvangen wordt over de koppeling, in tegenstelling tot de spanningsleiding. Indien het bericht niet ontvangen werd over de koppeling wordt aangenomen dat het bericht verzonden werd om een andere koppeling in het 30 stelsel te testen en dan wordt het geannuleerd.
Indienhet bericht ontvangen werd over de vaste koppeling wordt een bewerking in een wachtrij geplaatst voor de eenheid teneinde een antwoordbericht te zenden over zowel de 8601314 -5|- * * vaste koppeling als de spanningsleiding, zoals weergegeven door blok 160. Het bijzondere type antwoordberieht is niet kritisch omdat het doel van het bericht is het inschakelen van de eenheid op afstand die het koppelingstestberieht zendt om vast 5 te stellen of hij in staat is tet het ontvangen van elk bericht over de vaste koppeling. Wanneer de bewerking eenmaal in een wachtrij geplaatst is zal het afleesorgaan bijgewerkt worden, zoals hierna beschreven wordt in samenhang met het stroomschema in fig. 22. Het supervisieprogramma zal bewerking veroorzaken * 10 die uitgevoerd moet worden, gebaseerd op de bewerkingsprioriteit.
Koppelingstestberichten worden verzonden om een koppeling te testen die verbonden is met de zendende eenheid op afstand; daarom veroorzaken dergelijke berichten niet een vastzet-verzendwerking.
Indien het ontvangen bericht geen koppelingstest-15 bericht is zal het bericht verder verwerkt worden. Het gegevens-pakket in het bericht zal typisch vastgezet en verzonden worden, zoals hierna beschreven zal worden.
De volgende stap behelst een volgorde voor het bewerken met een Globaal volgordegetal GSN. Zoals vermeld in 20 tabel 2A bezit elke Globale volgordeopdracht GSC, afkomstig van de hoofdeenheid, een ermee verbonden GSN. De GSN wordt gebruikt om teverzekeren dat alle afstandseenheden, bedoeld om opdrachtinformatie te ontvangen in een GSC, in werkelijkheid de informatie zullen ontvangen.
25 Elk bericht, verzonden door een afstandseenheid, omvat een plaatselijke GSN, die de laatste GSN aanwezig in berichten ontvangen door de eenheid weergeeft. Indien een afstandseenheid een verder bericht dat een GSN omvat welke groter is dan de plaatselijke GSN, ontvangt, zal een bewerking 30 in een wachtrij geplaatst worden om de hoofdeenheid in kennis te stellen van de laatste Globale volgordeopdracht. De plaatselijke GSN van de eenheid op afstand zal dan bijgewerkt worden, zelfs als de eenheid nog geen enkele ontbrekende opdracht ontvangen heeft. Een aparte waarde, een Werkelijke opdracht ontvangen 3 5 0 1614 - 5«- J- t ACR-waarde, wordt vastgezet om een registratie van de opdrachten die feitelijk ontvangen zijn door de onderhavige afstandseenheid vast te houden, zoals vermeld in tabel 2B. Het is eveneens mogelijk dat het ontvangen bericht zelf de ontbrekende opdrachtinformatie 5 bevat, waardoor elk vereiste voor het vragen om een opdracht opgeheven wordt.
Teruggaande naar het stroomschema van fig. 7B wordt de GSN van het ontvangen bericht onderzocht, zoals weergegeven door element 162. Indien de GSN uit allemaal nullen bestaat, 10 zal het verwerken van de Globale volgorde niet verder uitgevoerd worden en zal het ontvangen bericht verwerkt worden zoals een gewoon bericht, zoals hierna beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig. 7D.
Indien een afstandseenheid bepaald heeft dat hij 15 niet in staat is tot het ontvangen van berichten zal de eenheid beginnen met berichten te verzenden, loos knooppunt-berichten genoemd, die een ermee verbonden gegevenspakket bevatten, dat de hoofdeenheid als eindbestemming heeft. Stappen zullen genomen worden om te verzekeren dat slechts een afstandseenheid erbij 20 zal komen om te helpen bij het loze knooppunt door het starten van een volgorde van omhoogkoppelingsberichten waardoor een gegevenspakket verbonden met het loze knooppunt overgebracht wordt naar de hoofdeenheid. De berichten van de berichtenvolgorde hiervan bevatten een SN, verschaft door het loze knooppunt in 25 plaats van door de afstandseenheid die de volgorde start. Wanneer een eerste vastzet- en verzendwerking eenmaal voltooid is zullen de volgende vastzet- en verzendwerkingen uitgevoerd worden op dezelfde wijze als voor een gewoon bericht.
Loos knooppunt-berichten worden geïdentificeerd 30 door het onderzoeken van de GSN omvat in het bericht, waarbij een GSN met allemaal enen aangeeft dat het bericht een gegevenspakket omvat, verbonden met een loze afstandseenheid. Zoals aangegeven door het element 164 wordt een bepaling uitgevoerd op een bericht 8 6 0 1 ί 1 4 f ' * * -ί- een loos knooppunt-bericht Is. Indien het bericht een loos knooppunt-bericht is zal dan een bepaling uitgevoerd worden of de onderhavige afstandseenheid een volgorde van omhoogkoppelings-berichten zou moeten starten. Indien de GSN uit allemaal enen 5 bestaat zal de GSN verder onderzocht worden, zoals beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig. 7C.
Het Tussenbestemmingsadres IDA van de berichten, verzonden door een loze afstandseenheid, worden geannuleerd.
Dit komt omdat de zendeenheid niet in staat is voor het ontvangen 10 van berichten en derhalve niet in staat is tot het kiezen van omhoogkoppelingsberichten die de voorkeur hebben, gebruikende een GOODLST. Dienovereenkomstig kan elke afstandseenheid, die een bericht ontvangt verzonden door een loos knooppunt, een berichten-volgorde starten, onafhankelijk van elke IDA, die aanwezig kan 15 zijn in het bericht.
Zoals weergegeven door element 166 wordt een bepaling uitgevoerd of de eenheid die het loos knooppunt-bericht zond, een loos knooppunt is. Dit wordt gedaan door het Tussenbron-adres ISA te vergelijken met het Bron/bestemmingsadres SDA van het 20 ontvangen bericht. Zoals vermeld in tabel 2B is het ISA het adres van de eenheid die het bericht zend. Dfe SDA is het adres van de eenheid verbonden met het gegevenspakket in het bericht.
Indien de twee adressen niet passen is reeds een andere afstandseenheid erbij gekomen om te helpen bij het loze 25 knooppunt door het starten van een volgorde van omhoogkoppelings berichten. Dienovereenkomstig zal het niet nodig zijn voor de onderhavige afstandseenheid een volgende volgorde met omhoogkoppelingsberichten te starten, alhoewel van de onderhavige eenheid gevraagd kan worden het gegevenspakket, omvat in het 30 loos knooppunt-bericht vast te zetten en te verzenden, zoals het geval zou zijn voor elk gewoon omhoogkoppelingsbericht, gericht naar de onderhavige eenheid.
Indien de onderhavige eenheid reeds eerder een 880 1 3 il - U - T ► * χ identiek lood knooppunt-bericht, verzonden door het loze knooppunt ontvangen had, en nog geen volgorde met omhoogkoppelings-berichten gestart heeft, zal het afschriftbericht voor het starten van de volgorde gewist worden, zoals aangegeven is door 5 blok 168, zoals verder beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema bij fig. 8 wordt het extra bericht geïdentificeerd door het onderzoeken van de SDA en SN van elk bericht aanwezig in elke vastzet- en verzendhuifer. Het bericht zal verder verwerkt worden, zoals beschreven zal worden in samenhang met het 10 stroomschema van fig. 7B. Indien het bericht gestuurd wordt naar het onderhavige knooppunt, zoals bepaald door het bericht IDA, zal het gegevenspakket in het bericht tenslotte vastgezet en verzonden worden op de gewone wijze.
Indien de ISA en SDA passen werd het loos knoop-15 punt-bericht verzonden door een loos knooppunt en de onderhavige eenheid op afstand zal het gegevenspakker in het bericht vastzetten en verzenden, onder bepaalde omstandigheden door het starten van een volgorde van omhoogkoppelingsberichten. Zoals weergegeven door element 170 zal het gegevenspakket niet vast-20 gezet en verzonden worden indien een vastzet-verzendvolgorde voor hetzelfde loos knooppunt-bericht zich reeds in het proces bevindt. Dit kan plaats vinden in het geval het loos knooppunt een ander loos knooppunt-bericht verzonden had op een eerder tijdstip en de onderhavige afstandseenheid begonnen was een omhoogkoppelings-25 volgorde te starten. De volgorde voor het testen om te bepalen of een volgorde van omhoogkoppelingsberichten voor het loos knooppunt-bericht gestart wordt, zal beschreven worden in samenhang met het stroomschema in fig. 8. Zoals hierna beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig. 7E wordt de aflees-30 inrichting bij gewerkt, waarbij aangegeven wordt dat het ontvangen gegevenspakket niet vastgezet en verzonden zal worden.
Indien een vastzet-verzendvolgorde van het loos knooppunt-gegevenspakket zich niet in het proces bevindt zal een SOU I 0 14 - 6# - « , t * bewerking in een wachtrij geplaatst worden voor het vastzetten en verzenden van het loos knooppunt-gegevenspakket door een omhoogkoppelingsvolgorde te beginnen, zoals weergegeven door blok 172. De GSN van de berichten in de omhoogkoppelingsvolg-5 orde zullen allen enen blijven om aan te geven dat het bericht een gegevenspakket omvat opgewekt door een loos knooppunt.
Wanneer de bewerking eenmaal in een wachtrij geplaatst is zal het ontvangen bericht verder verwerkt worden, zoals beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig 7D.
10 Een loos knooppunt-volgorde wordt ingevoerd wanneer een loos knooppunt-bericht ontvangen wordt om te bepalen of er reeds een volgorde met omhoögkoppelingsberichten gestart is door de onderhavige afstandseenheid (element 170) en voor het wissen van elk afschrift-gegevenspakket in het geval een andere 15 afstandseenheid reeds een volgorde met omhoogkoppelingsberichten gestart heeft teneinde het loze knooppunt (blok 168) te assisteren. Het invoeren in de volgorde wordt weergegeven door element 314 in het stroomschema van fig. 8. Zoals aangegeven door blok 316 vindt de eerste stap van de volgorde plaats om de inhoud 20 van de vastzet- en verzendbuffer ( S F) A 82 (fig. 5) te onderzoeken.
Een controle/terugstelsubroutine, afgebeeld in het stroomschema van fig. 9, wordt dan opgeroepen, zoals weergegeven door element 318. Het binnentreden in deze routine 25 wordt weergegeven door element 326. Indien de beschouwde buffer geen bericht bevat keert de volgorde terug naar het oproep-programma van fig. 8, zoals aangegeven is door resp. de elementen 328 en 330.
Aannemende dat de vastzet- en verzendbuffer een 30 bericht bevat wordt een vergelijking gemaakt tussen SDA van het bericht in de werkbuffer 74 (fig. 5) en de SDA van het bericht gevonden in de beschouwde vastzet- en verzendbuffer.
Indien er geen aanpassing is zal de volgorde terugkeren naar het > .Λ U * Λ 7 & ij 'JJ L * » * - 61- oproepprogramma zoals weergegeven is door resp. de elementen 332 en 334.
Aannemende dat de adressen passen wordt een bepaling uitgevoerd of er een Volgordegetal SN-aanpassing 5 is, zoals aangegeven is door element 336. Zoals hiervoor opgemerkt identificeert de SN op unieke wijze het gegevens-pakket in een volgorde van omhoogkoppelingsberichten en antwoordende de omlaagkoppelingsvolgorde, zodat afstandseenheden de omlaag-koppelingsantwoordberichten kunnen identificeren. Indien er geen 10 aanpassing is is het gegevenspakket in de vastzet- en verzend-buffer geen afschrift van het gegevenspakket aanwezig in de werkbuifer. Dienovereenkomstig zal de volgorde terugkeren naar het oproepprogramma, zoals getoond is door element 338.
Indien er een SN-aanpassing is is het gegevens-15 pakket een afschrift. De GSN’s van de berichten worden weer onderzocht teneinde opnieuw te bevestigen dat de berichten loos knooppunt-berichten zijn, zoals aangegeven door element 340. Indien de berichten niet van een loos knooppunt komen heeft een anomalie plaats gevonden en de volgorde keert terug naar 20 het oproepprogramma, zoals weergegeven door element 342.
Aannemende dat de berichten loos knooppunt-berichten zijn wordt een bepaling uitgevoerd of de subroutine ingevoerd werd met het doel zowel van het controleren als het terugstellen van de vastzet-verzendbuffers of juist het 25 controleren, zoals aangeduid door element 344. Indien de subroutine ingevoerd werd alleen om te bepalen of de onderhavige afstandseenheid reeds een volgorde met omhoogkoppelingsberichten begonnen is teneinde het loze knooppunt (fig. 7B, element 170) te assisteren, dan zullen de vastzet-30 verzendbuffers alleen gecontroleerd worden. Indien de subroutine ingevoerd werd om een afschriftgegevenspakket (fig. 7B, blok 168) te wissen, dan worden de vastzet- en verzendbuffers zowel gecontroleerd als teruggesteld.
3 3 0 1014 t t - H -
Aannemende dat de vastzet- en verzendbuffers alleen gecontroleerd moeten worden dan wordt een vlag ingesteld die een aanpassing tussen de werk- en vastzet- en verzendbuffers aangeeft, zoals aangegeven door een blok 348. Indien het 5 extra gegevenspakket eveneens gewist moet worden dan wordt de vastzet- en verzendbuffer teruggesteld, zoals weergegeven door blok 346, gevolgd door het instellen van de aanpassingsvlag.
De volgorde keert dan terug naar het oproepprogramma, afgebeeld in fig. 8.
10 Wanneer de S F-buffer A gecontroleerd en terug gesteld is zoals vereist, wordt de SF-buffer B onderzocht, zoals weergegeven door blok 320. De controle/terugstelsubroutine in fig. 9 wordt opgeroepen, zoals weergegeven door element 322.
De volgorde behandelt een samenhang met buffer A, wordt dan 15 herhaald voor buffer B. Wanneer de subroutine eenmaal voltooid is kert de volgorde terug naar het programma, afgebeeld in het stroomschema van fig. 7B, zoals weergegeven door element 324 van fig. 8.
De SDA geeft de eindbestemming aan voor omlaag-20 koppelingsgegevenspakketten. Voor het geval de volgorde met omlaagkoppelingsberichten in responsie is teneinde een omhoog-koppelings loos bericht te ontvangen zal het adres van het loze knooppunt de SDA zijn van de omlaagkoppelingsberichten, zelfs indien het loze knooppunt niet in staat is tot het ontvangen 25 van het eindbericht, verzonden door de afstandseenheid die de omhoogkoppelingsvolgorde start. Een dergelijk eindbericht is echter bruikbaar om het voor andere afstandseenheden mogelijk te maken het bericht te ontvangen om de respectieve G00DLST's bij te werken.
30 Indien de GSN in het ontvangen bericht niet
geheel uit enen bestaat (fig. 7B, element 164) is het bericht geen loos knooppunt-bericht. Onder verwijzing nu naar fig. 7C wordt de GSN van het ontvangen bericht verder verwerkt. De GSN
8501 314 r * -* j.
- 6lf - van het ontvangen bericht wordt vergeleken met de plaatselijke GSN van de onderhavige eenheid op afstand.
Indien de GSN van het ontvangen bericht kleiner is dan de plaatselijke GSN is de zendeenheid op de hoogte 5 gesteld van minder opdrachten dan de onderhavige eenheid. Er wordt geen aktie ondernomen door de ontvangende eenheid op afstand. Indien de plaatselijke GSN kleiner is dan de ontvangen GSN is het mogelijk dat de onderhavige eenheid een of meer opdrachten gemist heeft. Het is eveneens mogelijk dat het ontvangen 10 bericht ëën of meer ontbrekende opdrachten vormt. Zoals weergegeven door element 174 uit fig. 7C, indien een groot aantal verzonden opdrachten niet ontvangen is door de onderhavige eenheid, wordt geen poging ondernomen de ontbrekende opdrachten te verkrijgen.
In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld wordt geen aktie onder-15 nomen indien er meer dan 128 opdrachtnummers ontbreken. De GSN
van de onderhavige eenheid zal nu bijgewerkt worden tot de waarde van de ontvangen GSN, zoals ‘ weergegeven door blok 178.
g s 01§14 * » - 6f-
Indien het aantal ontbrekende opdrachten, indien er zijn, kleiner is dan een maximumwaarde, wordt een bepaling uitgevoerd of de plaatselijke waarde van GSN uit allemaal nullen bestaat, aangegeven door element 176. Een plaatselijke 5 GSN uit allemaal nullen geeft aan dat de onderhavige eenheid zijn werking juist startte. In dat geval zal geen poging gedaan worden de ontbrekende commando’s te verkrijgen en de onderhavige waarde van GSN zal bijgewerkt worden.
Aannemende dat de onderhavige waarde van GSN 10 groter is dan nul, of nadat de plaatselijke waarde van GSN
bijgewerkt is, wordt het berichttype van het ontvangen bericht onderzocht om te bepalen of het bericht een Globale volgorde opdracht GSC is, zoals aangegeven door element 180.
Indien het bericht geen GSC is, worden de 15 ACR (tabel 2B ) en de ontvangen GSN-waarde vergeleken, zoals getoond door element 182. Indien de ACR-waarde kleiner is dan die , λ n ,1 .} 5 J| t r* Λ 1 · Λ 1 *& » V > - ' * 1 χ - βέ - van de ontvangen GSN-waarde wordt een bewerking in een wachtrij geplaatst voor de onderhavige eenheid om een volgorde van omhoogkoppelingsberichten te starten teneinde de hoofdeenheid te verwittigen van de laatste opdracht, ontvangen door de 5 eenheid, weergegeven door blok 184. De hoofdeenheid zal dan antwoorden op het eindbericht van de volgorde, waarbij het antwoord een funktie is van de bijzondere opdracht(en) die gemist wordt (worden). Indien het bijvoorbeeld te laat is voor de eenheid op afstand om op juiste wijze de opdracht te beïnvloeden 10 zal een volgorde met omlaagkoppelingsberichten gestart worden door de hoofdeenheid met het doel alleen de Werkelijke opdracht ontvangen ACR-waarde van de eenheid op afstand bij te werken.
Indien de eenheid op afstand zou inwerken op de opdracht(en), dan zullen de ontbrekende opdrachten verzonden worden naar de 15 eenheid op afstand. Het bericht, dat geen opdracht is (element 180), zal dan verder verwerkt worden, zoals beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig, 7D.
Aannemende dat het ontvangen bericht een GSC (element 180) is, zal een bepaling uitgevoerd worden, welke type 20 opdracht ontvangen is. Het opdrachttype wordt bepaald door de drie gegevensvlaggen van de opdracht te onderzoeken. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld zijn er vier basistypen voor de opdrachten, alhoewel andere typen opdrachten eveneens gebruikt zouden kunnen worden. De vier opdrachten omvatten twee 25 stroom-opdrachten en twee niet-stroom-opdrachten. De stroom- opdrachten omvatten totaal stroom-opdrachten, die opdrachtinformatie bevatten, die vastgezet en verzonden wordt in de omlaagkoppelings-richting door elke afstandseenheid die de opdracht ontvangt en waarde ontvangeenheid eveneens een geldig omlaagkoppelings-30 adres bezit aanwezig in de ermee verbonden Koppelingslijst of gekoppeld wordt aan een vaste koppeling. De IDA van de totaal stroom-opdrachten bestaat uit allemaal nullen, waarbij elke afstandseenheid die de opdracht ontvangt de opdracht eveneens ego 1e14 t, r *>
-T
beïnvloedt.
De tweede stroom-opdracht is een vaste koppeling-stroom-opdracht. Deze opdracht bezit een IDA van allemaal nullen en omvat opdrachtinformatie die vastgezet en verzonden 5 wordt indien de ontvangende afstandseenheid verbonden wordt met een vaste koppeling. Alle eenheden op afstand, die een vaste koppeling-stroom-opdracht ontvangen, bewerken de opdracht.
De twee niet-stroom-opdrachten ontvangen 10 gestuurde opdrachten. Gestuurde opdrachten omvatten opdrachten, die vastgezet en verstuurd worden op dezelfde wijze als een gegevenspakket in gewone omlaagkoppelingsberichten en bezitten een niet-nul IDA. Alleen de eenheid op afstand, die een adres bezit dat past bij de SDA van het opdrachtberieht zal 15 inwerken op de opdrachtinformatie.
De tweede niet-stroom-opdracht wordt genoemd een opdracht voor alleen vastzetten en verzenden. De opdracht bezit een niet-nul-IDA en de opdrachtinformatie wordt vastgezet en verstuurd op dezelfde wijze als een gewoon bericht. In 20 tegenstelling met een gestuurde opdracht werken alle afstands-eenheden, die een opdracht voor alleen vastzetten en verzenden ontvangen in op de opdrachtinformatie, indien geschikt. Bijvoorbeeld kan een gestuurde opdracht verzonden worden in antwoord op een gegevenspakket, gezonden door een eenheid op afstand met 25 het doel van het informeren van de hoofdeenheid betreffende de ACR-waarde van de afstandseenheid. De ACR-waarde informeert de hoofdeenheid van de laatste Globale volgordeopdracht GSC, ontvangen door de afstandseenheid, zoals hiervoor beschreven.
Indien een of meer GSC's ontbreken en het nog steeds geschikt 30 is voor de eenheid op afstand om in te werken op de opdrachten, kan de hoofdeenheid verzoeken om een antwoord bij de eenheid op afstand met een of meer gestuurde GSC's met een SDA van de eenheid op afstand en IDA gelijk aan de ISA van de eenheid Λ a Λ A ϊ Ί \ *2 3 V 1 0 ι ^ - 6£- r * ’ , op afstand, die het gegevenspakket naar de hoofdeenheid zond.
De SDA en IDA van andere niet-stroom-GSC's worden op dezelfde wijze gekozen.
Zoals aangegeven door element 168, indien de 5 opdracht een gestuurde opdracht is, zal het bericht verder verwerkt worden zoals beschreven in samenhang met fig. 7D. De opdracht zal tenslotte beïnvloed worden, zoals hierna beschreven zal worden.
Indien de opdracht niet een gestuurde GSC is, 10 maar in plaats daarvan een van de twee typen stroom-opdrachten of een vastzet- en verzendopdracht, wordt een bepaling uitgevoerd of de ACR-waarde van de onderhavige eenheid en de ontvangen GSN passen, zoals weergegeven door element 188. Het passen van de GSN- en ACR-waarden is een aanwijzing dat de ontvangen GSC 15 eerder ontvangen werd. De opdracht zal echter niet vastgezet en verzonden worden of bewerkt worden omdat de opdracht eerder ontvangen werd. In dat geval zal het bericht verder verwerkt worden, zoals beschreven zal worden in samenhang met fig. 7D.
Aannemende dat er geen overeenstemming bestaat 20 tussen de ACR-waarde en de ontvangen GSN wordt dan een bepaling uitgevoerd of de ontvangen opdracht zich dan in de juiste volgorde bevindt, zoals getoond is door element 190. Bij wijze van voorbeeld, indien de GSN van het ontvangen bericht acht is en de ACR-waarde zes is, heeft de onderhavige eenheid de GSC verbonden 25 met de GSN van zeven niet ontvangen. De onderhavige opdracht zou beïnvloed kunnen worden totdat de ontbrekende opdracht ontvangen enbewerkt is omdat de volgorde waarin de opdrachten verwerkt worden kritisch kan zijn. In dat geval zal de volgorde verder gaan naar blok 184 en een bewerking zal in hun wachtrij 30 geplaatst worden om een omhoogkoppelingsbericht dat de hoofdeenheid informeert over de laatste opdracht ontvangen in de juiste volgorde te verzenden. Zoals hiervoor beschreven kan de hoofdeenheid de ontbrekende commando’s verschaffen in de juiste e o 1 $ 1 Jt « * -63- volgorde indien geschikt, of op simpele wijze de afstandseenheid bijwerken met de meest recente ACR-waarde. De volgorde zal dan verdergaan naar het stroomschema van fig. 7D, zoals hierna beschreven zal worden.
5 Indien de ontvangen GSC zich in volgorde bevindt wordt een bepaling uitgevoerd of de onderhavige afstandseenheid binnen de groep van eenheden valt bedoeld om in te werken op de opdrachtinformatie, zoals getoond door element 192. In het geval de onderhavige eenheid binnen de groep 10 valt zal een bewerking in een wachtrij geplaatst worden om de opdracht te beïnvloeden, zoals weergegeven is door blok 194.
Het zend- en ontvanggedeelte van de onderhavige eenheid zullen dan uitgeschakeld worden, zoals getoond door blok 190, zodat het bericht in de werkbuffer bewaard zal worden.
15 Eerder was bepaald dat het ontvangen bericht een van de drie typen opdrachten was, anders dan een gerichte opdracht (element 186). In dat geval zal de ontvangen opdrachtinformatie vastgezet en verzonden worden door de onderhavige afstandseenheid in de omlaagkoppelingsrichting, indien toegestaan.
20 Bij wijze van voorbeeld, indien de opdracht een stroom-opdracht is en de onderhavige afstandseenheid een geldig omlaagkoppelings-adres aanwezig in de LNKLST bezit, zal de opdrachtinformatie tenslotte vastgezet en verzonden worden. Deze procedure verzekert dat afstandseenheden, bedoeld om in te werken op de opdracht-25 informatie maar niet in staat tot het direkt in verbinding staan met de hoofdeenheid, de opdrachtinformatie zullen ontvangen.
Teneinde het aantal zendingen op het netwerk te minimaliseren worden de eenheden op afstand toegerust om af te zien van het zenden van berichten in de omlaagkoppelings-30 richting indien de staptelling HC van de eenheid gelijk is aan of groter is dan de maximumwaarde voor het stelsel. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld is de maximumwaarde 15.
De verzonden waarde van HC in dit geval wordt bepaald door het 8 3 0 1 8 1 4 f * ί l -J& - toevoegen van een bij de waarde van HC in het ontvangen bericht. Indien de nieuwe waarde van HC gelijk is aan de maximumwaarde of deze te boven gaat zal de opdracht niet vastgezet en verzonden worden, zoals weergegeven door element 198. Het bericht zal dan 5 verder verwerkt worden, zoals beschreven zal worden in samenhang met fig. 7D.
In het geval de nieuwe waarde van HC kleiner is dan de maximumwaarde wordt een bepaling uitgevoerd, gebaseerd op het type opdracht, of de berichtinformatie vastgezet en 10 verzonden moet worden, zoals aangegeven door element 199. Dit wordt bepaald door het onderzoeken van de drie gegevensvlaggen van de opdrachten, zoals hiervoor beschreven.
Zoals weergegeven door blok 200, indien het gegevenspakket vastgezet en verzonden moet worden, zal een 15 bewerking in een wachtrij geplaatst worden om een bericht te verzenden in de omlaagkoppelingsrichting zoals hierna beschreven zal worden.
Wanneer de Globale volgorde-verwerking, afgeheeld in het stroomschema van fig. 7C, eenmaal voltooid is, wordt de 20 opdracht verder verwerkt, zoals beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig. 7D. Dergelijke verdere berichtverwerking zal eveneens plaats vinden voor de meeste andere berichten, zoals hiervoor beschreven in samenhang met het stroomschema van fig. 7B.
25 Zoals getoond door element 202 van fig. 7D wordt eerst een bepaling uitgevoerd of het bericht naar de onderhavige eenheid op afstand gestuurd wordt. Deze bepaling wordt uitgevoerd door het onderzoeken van het Tussenbestemmingsadres IDA van het ontvangen bericht. Indien het bericht niet naar de onderhavige 30 eenheid gestuurd wordt zal het bericht niet verder beïnvloed worden behalve vanwege het bijwerken van de Goede lijst GOODLST. Zoals hiervoor opgemerkt wordt de GOODLST gebruikt bij het kiezen van het optimum omhoogkoppelingsadres en het zal verder beschreven a e ft Λ $ * k 8 0 U ? 'v i r « t - 7* - worden in samenhang met het stroomschema van fig, 7E.
Aannemende dat het bericht gestuurd wordt naar de onderhavige eenheid op afstand wordt een bepaling uitgevoerd of de berichtinformatie vastgezet en verzonden zou kunnen 5 worden in de omlaagkoppelingsrichting. Dit zal alleen plaats vinden indien het bericht een omlaagkoppelingsbericht is en de onderhavige eenheid op afstand geen eindbestemming van de berichtinformatie is, zoals bepaald wordt door het Bron/bestemmingsadres SDA van het bericht.
10 Zoals hiervoor beschreven wordt elke eenheid op afstand voorzien van een zendvasthoudvertragingstijdregister dat gebruikt wordt om de berichtbotsingen op het netwerk te verminderen. Het vasthoudvertragingstijdregister wordt ingesteld in antwoord op het ontvangen van een bericht waarbij de duur van 15 de vasthoudvertraging bepaald wordt door het .berichttype zoals hierboven vermeld in tabel 3. Het Bron/bestemmingsadres SDA van het laatste bericht, waaraan het verbindingskanaal toegewezen werd, wordtnhet Laatste adres LSTADD genoemd, zoals beschreven in tabel 2B.
20 De LSTADD wordt gebruikt om de eenheid op afstand te identificeren waaraan het kanaal toegewezen is en dat ofwel de SDA van de afstandseenheid, die het gegevenspakket in de berichtvolgorde voortbracht, ofwel de eenheid op afstand, waarheen het gegevenspakket de eindbestemming is, omvatten. Indien 25 het kanaal niet toegewezen is aan het bericht SDA zal de vasthoudvertraging voorkomen dat het bericht vastgezet en verzonden wordt, waardoor botsingen met toegewezen berichten voorkomen worden, dat wil zeggen berichten die een SDA omvatten die past bij de LSTADD. De vasthoudvertraging zal geannuleerd worden 30 voor toegewezen berichten.
Zoals weergegeven door element 204 wordt een bepaling uitgevoerd of het bericht een omlaagkoppelingsbericht is. Aannemende dat het bericht een omlaagkoppelingsbericht is wordt g 0 1 1 h
. X
* 1.
- 7Q- het kanaal toegewezen aan de eenheid op afstand die de eindbestemming is van de berichtinformatie. Zo wordt het Laatste adres LSTADD ingesteld gelijk aan de SDA van het bericht, waardoor het kanaal toegewezen wordt aan berichten die een dergelijke 5 SDA bezitten. Zoals hiervoor opgemerkt is het onderhavige bericht het meest waarschijnlijk een omlaagkoppelingsantwoord-bericht. In dat geval zou het kanaal reeds toegewezen zijn aan de SDA gedurende de volgorde van omhoogkoppelingsberichten van de virtuele koppeling.
10 Wanneer het kanaal eenmaal toegewezen is wordt de zendvasthoudvertraging geannuleerd, zoals weergegeven door blok 208. Zo, indien het ontvangen gegevenspakket vastgezet en verzonden moet worden en het kanaal toegewezen moet worden aan de eenheid op afstand geïdentificeerd door de SDA, zal de 15 vasthoudvertraging de verzending niet voorkomen.
Indien het bericht een omlaagkoppelingsbericht is wordt wederom een bepaling uitgevoerd of het kanaal toegewezen is aan de eenheid op afstand geïdentificeerd door de SDA. Zoals weergegeven door element 210 wordt een bit bepaald door het 20 vergelijken van de SDA van het bericht met de LSTADD. Indien het kanaal toegewezen was aan de eenheid op afstand geïdentificeerd door de SDA van het ontvangen bericht wordt een zendtoe-wijzingsvlag teruggesteld, zoals aangegeven door blok 218.
Zoals hierna beschreven zal worden zal de zendtoewijzingsvlag 25 ingesteld worden wanneer een toegewezen bericht verzonden wordt en zal hij teruggesteld worden wanneer een toegewezen bericht ontvangen wordt. De vlag wordt alleen gebruikt door een eenheid op afstand die het starten van een berichtvolgorde, die een gegevenspakket uit de eenheid op afstand bevat, voorbereidt.
30 Indien een voorafgaande berichtenvolgorde gestart was en een verwacht antwoordbericht nog niet ontvangen was, zal de zendtoewijzingsvlag ingesteld worden. De volgorde, die de eenheid op afstand start, zal geen verdere berichten verzenden totdat ·,·* 0 V i 0 3 ( * » * - η - het antwoord-bericht ontvangen wordt waarbij een dergelijk bericht de vlag terugstelt totdat de vasthoudvertraging verstreken is. Derhalve zal de volgorde die de eenheid start geen bericht verzenden, zelfs wanneer het kanaal toegewezen wordt hieraan, 5 dat waarschijnlijk botst met een bericht van een eerdere volgorde van omhoogkoppelingsberichten of antwoordbericht.
Een vasthoudinschakelvlag zal onvoorwaardelijk ingesteld worden wanneer een bericht ontvangen wordt. Wanneer deze vlag ingesteld wordt is het mogelijk het vasthoudvertragings-10 tijdregister verbonden met de eenheid op afstand bij te werken.
De vasthoudinschakelvlag zal teruggesteld worden in het geval het kanaal niet toegewezen wordt aan de eenheid op afstand geïdentificeerd door de SDA van het bericht en het bericht is geen omlaagkoppelingsbericht. Indien het kanaal niet toegewezen 15 wordt aan de eenheid op afstand geïdentificeerd door de SDA
in het bericht (element 210) wordt een bepaling uitgevoerd of het bericht een omlaagkoppelingsbericht is, zoals aangegeven door element 212. Indien het bericht geen omlaagkoppelingsbericht is wordt een bepaling uitgevoerd of de vasthoudvlag ingesteld is, 20 zoals aangegeven door element 214. Zoals hiervoor opgemerkt wordt de vasthoudvlag hiervoor ingesteld, tenzij een onregelmatigheid heeft plaats gevonden. Vervolgens wordt de vasthoudvlag teruggesteld, zoals weergegeven door blok 216.
Dan wordt een bepaling uitgevoerd of de onderhavige 25 eenheid de eindbestemming is van het gegevenspakket omvat in het bericht. Zoals aangegeven door element 220, indien de SDA van het ontvangen bericht niet past bij het adres van het onderhavige knooppunt, vormt een ander knooppunt de eindbestemming. Het gegevenspakket zal vastgezet en verzonden worden 30 ofwel in de omlaagkoppelingsrichting ofwel in de omhoogkoppelings-richting zoals beschreven zal worden in samenhang met fig. 7E.
Aannemende dat de onderhavige eenheid op afstand de eindbestemming is zou het bericht een omlaagkoppelingsbericht kunnen zijn. Indien het bericht geen omlaagkoppelingsbericht is, 3 o 015 14 - 7§f - zoals bepaald door element 222, heeft een onregelmatigheid plaats gevonden. Het gegevenspakket zal niet vastgezet en verzonden worden, maar hettericht zal gebruikt worden om de Goede lijst GOODLST bij te werken, zoals beschreven zal worden 5 in samenhang met fig. 7E.
Indien het bericht een omlaagkoppelingsbericht is wordt een bepaling uitgevoerd of het bericht een Globale volgordeopdracht GSC is door het berichttype te onderzoeken zoals aangegeven is door element 224. Indien het bericht een GSC is 10 wordt een bepaling uitgevoerd of de opdracht een gerichte GSC is door het onderzoeken van de drie gegevensvlaggen. Indien de opdracht een van de drie typen van niet gerichte opdrachten was zou de bewerking hiervoor in een wachtrij geplaatst kunnen zijn teneinde in te werken op de opdrachtinformatie, indien 15 passend (fig. 7C, blok 194). Indien de opdracht een gerichte opdracht is was hiervoor vastgesteld dat de onderhavige eenheid op afstand de eindbestemming is van de opdracht (element 220)). Dienovereenkomstig zal een bewerking in een wachtrij geplaatst worden teneinde in te werken op de gerichte opdracht, zoals 20 weergegeven door blok 224.
Indien de eenheid op afstand de eindbestemming is van het gegevenspakket maar geen GSC is, zal het bericht eveneens op dit tijdstip beïnvloed worden. Een dergelijk bericht kan gestart zijn door de hoofdeenheid in antwoord op een eerder 25 gegevenspakket, afgegeven door de onderhavige eenheid op afstand, die de eenheid op afstand van het laatste Globale volgorde-aantal inlicht.
Wanneer de bewerking eenmaal in de rij gezet is zal een volgorde ingevoerd worden met het doel het Volgorde-30 aantal SN van het ontvangen bericht te onderzoeken, zoals beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig. 7E.
Berichten uit een eenheid op afstand die een volgorde met omhoogkoppelingsberichten starten zijn typisch van 5 λ v 3 0 i - 7s- het type dat een antwoordbericht dat verzonden moet worden door de hoofdeenheid veroorzaakt. Indien het antwoordbericht niet ontvangen wordt binnen een vooraf bepaalde tijdsperiode zal de startende eenheid een andere volgorde starten. Zoals 5 hiervoor opgemerkt omvat elke volgorde gestart door een eenheid op afstand een Volgordegetal SN, dat tezamen met de SDA gebruikt wordt om een verwacht antwoordbericht te identificeren. In het geval de volgorde gestart werd in antwoord op het ontvangen van een loos knooppunt-bericht verzonden door een loos knoop-10 punt zal geen poging ondernomen worden door de startende eenheid op afstand om een andere volgorde te starten. Zoals hiervoor opgemerkt omvatten berichtvolgordes, gestart in antwoord op het ontvangen van berichten verzonden door loze knooppunten, de SDA, de SN en het gegevenspakket van het loze knooppunt.
15 Bij de onderhavige stap van het bewerken van berichten is eerder een bepaling uitgevoerd om het bericht een omlaagkoppelingsbericht (element 222) is en of de onderhavige eenheid op afstand de eindbestemming van de berichtinformatie (element 220) is. Onder verwijzing nu naar het stroomschema van 20 fig. 7E zal dan een bepaling uitgevoerd worden of het bericht een verzoek om antwoord aan een bericht dat een SDA heeft die overeenstemt met de onderhavige eenheid is. Indien de SDA past bij een verzoek om antwoord, zal een ermee verbonden opnieuw proberend tijdregister teruggesteld worden, zodat geen poging 25 gedaan zal worden om een verdere berichtenvolgorde te starten.
Aannemende dat er een SDA-aanpassing is en het bericht een omlaagkoppelingsbericht is, wordt dan elk van de vijf zendopwekbuffers 86, 88, 90, 92 en 94 (fig. 5) onderzocht, zoals aangegeven door blok 230. Zoals aangegeven door element 30 234 wordt elke opwekbuffer onderzocht totdat een Volgorde-aantal SN gevonden wordt dat past bij de SN van het ontvangen bericht. Indien een SN-aanpassing gevonden wordt wordt de SN in de buffer teruggesteld tezamen met het ermee verbonden opnieuw 5501614 * / - 7& - proberende tijdregister zoals weergegeven door blok 238.
In de meeste gevallen zal de SN-aanpassing tenslotte gevonden worden. In sommige gevallen echter zal er geen aanpassing zijn. Het is bij wijze van spreken mogelijk dat er twee of meer 5 antwoordberichten afgegeven worden in antwoord op een enkele volgorde van omhoogkoppelingsberichten. In dat geval zal geen aanpassing gevonden worden voor het tweede verzoek om antwoord omdat de opwekbuffer eerder teruggesteld zal zijn door het eerste bericht met verzoek om antwoord.
10 Zoals eerder opgemerkt, als eenmaal een kanaal toegewezen is aan een adres voor een bijzondere afstandseenheid zal de berichtendoorvoer gemaximaliseerd worden indien de gegevens-pakketten aanwezig in de eenheid verzonden worden gedurende een enkele toewijzingsperiode door het starten van opeenvolgende 15 volgordes met omhoogkoppelingsberichten. Indien meerdere gegevens- pakketten aanwezig zijn in de vijf opwekbuffers zullen alle berichtvolgordes behalve ëën een ingestelde Berichtvolgvlag MFF bevatten, zoals bepaald in tabel 2A. De berichtenvolgorde met een ingestelde MFF zal veroorzaken dat de hoofdeenheid 20 antwoordt met een bericht dat ook een ingestelde MFF bevat.
Zoals weergegeven door element 240, indien het ontvangen bericht een ingestelde MFF bevat, wacht gewoonlijk tenminste ëën extra gegevenspakket de verzending af. Zoals getoond door blok 242 zal een bewerking in een wachtrij geplaatst worden om het volgende 25 gegevenspakket aanwezig in de opwekbuffer te verzenden. Alle gegevenspakketten in de opwekbuffer zullen verzonden worden totdat het eindgegevenspakket verzonden wordt, waarbij de eindberichtvolgorde een teruggestelde MFF bezit.
Wanneer de bewerking eenmaal in een wachtrij 30 geplaatst is om het volgende bericht dat het volgende hangende gegevenspakket omvat (blok 242) te verzenden of in het geval de MFF nog niet ingesteld is (element 240), zal een bewerking in een wachtrij geplaatst worden teneinde de Goede lijst GOODLST, zoals getoond in blok 246, bij te werken. Op gelijke wijze 8301514 -7?- 1 ^ i zal een GOODLST bijwerkbewerking in een wachtrij geplaatst worden ttj dit punt in de volgorde voor andere berichten die gegevenspakketten omvatten welke vasthoud» en verzendhandelingen vereisen, zoals weergegeven door blok 248. Dergelijke berichten omvatten berichten die niet gericht zijn naar de onderhavige eenheid op afstand (fig. 7D, element 202), waarbij onregelmatige omhoogkoppelingsberichten de onderhavige eenheid als eindbestemming hebben (fig. 7D, element 222) en die berichten hebben welke ontvangen zijn wanneer het stelselaantal SYN voor de onderhavige eenheid op afstand uit allemaal nullen bestaat (fig. 7B, element 152). De volgorde voor het bijwerken van de Goede lijst GOODLST zal hierna beschreven worden.
Berichten, die gegevenspakketten omvatten die vastgezet en verzonden moeten worden, omvatten berichten, die zowel gestuurd worden naar de onderhavige eenheid op afstand, zoals bepaald door de IDA (fig. 7E, element 202), en die niet de onderhavige eenheid als eindbestemming bezitten voor de gegevenspakketten, zoals bepaald door het bericht SDA (fig. 7E, element 220). Zoals weergegeven door blok 248 wordt een bewerking in een wachtrij geplaatst teneinde een dergelijk gegevenspakket vast te zetten en te verzenden ofwel in de omlaagkoppelings-richting ofwel in de omhoogkoppelingsrichting, zoals vereist.
Daarnaast zal een bewerking in een wachtrij geplaatst worden teneinde de Goede lijst GOODLST bij te werken. Bei-de bewerkingen zullen hierna hierna beschreven worden.
Wanneer de bewerking voor het bijwerken van de Goede lijst GOODLST in een wachtrij geplaatst is wordt het zendvasthoudvertragingstijdregister bijgesteld, indien vereist.
De duur van het vasthoudvertragingstijdregister kan gewijzigd worden met het doel te assisteren in het zenden van berichten met een staptelling HC die gelijk is aan de maximumwaarde, waarbij dergelijke berichten verloren berichten genoemd worden.
Zoals aangegeven door element 250 wordt eerst 8 6 0 1 3 14 ' * Λ.
- η - een bepaling uitgevoerd of het ontvangen bericht een verloren bericht is. Berichten uit verloren eenheden op afstand zullen normaliter veroorzaken dat de ontvangende eenheid ingesteld wordt op een zendvasthoudvertraging. Een verloren eenheid op afstand 5 wordt bepaald door een eenheid die berichten verzendt met een staptelling HC gelijk aan de maximumwaarde die in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld vijftien is. Door af te zien van het instellen van een vasthoudvertraging zal de onderhavige eenheid vertragen in de zending van zijn eigen bericht. Een dergelijk 10 bericht verschaft waarschijnlijk waarde-volle informatie aan het verloren knooppunt namelijk een bruikbaar omhoogkoppelingsadres.
Indien het bericht verloren gaat, maar de onderhavige eenheid op afstand eveneens verloren gaat, zal de onderhavige eenheid inwerken op elke zendvasthoudvertraging en 15 afzien van het zenden, mits het verloren bericht geen loos knooppunt-bericht is. Door zo te handelen zal het verloren knooppunt dat het bericht zendt een gelegenheid hebben om te proberen in verbinding te komen met de hoofdeenheid. Indien succesvol zal het knooppunt dathet bericht verzendt in een positie verkeren 20 teneinde assistentie te verschaffen aan de onderhavige eenheid op afstand.
Het voorgaande kan verder geïllustreerd worden door te verwijzen naar fig. 7E. Zoals aangegeven door element 250 wordt een bepaling uitgevoerd of het ontvangen bericht 25 verzonden werd door een verloren knooppunt. Indien de ontvangen HC kleiner is dan 15. .is het zendknooppunt niet verloren en de vasthoudvertragingsvolgorde wordt uitgevoerd op de normale manier.
Indien de waarde van de ontvangen HC niet 30 kleiner is dan 15 is het zendknooppunt verloren. Dan wordt een bepaling uitgevoerd of het ontvangen bericht een loos knoop-punt-hericht is. Zoals aangegeven door element 260 wordt dit bepaald door te verifiëren dat de GSN van het ontvangen bericht niet uit allemaal enen bestaat. Indien het verloren bericht r 3 ö 1 6 14 -73- eveneens een loos knooppunt-bericht is wordt de zendvasthoud-vertragingsinformatie in het bericht geannuleerd. Een bewerking zal in een wachtrij geplaatst worden teneinde de afleesinrichting bij te werken, zoals weergegeven door blok 288. De beginbericht 5 verwerking zal dan voltooid worden en de volgorde zal terugkeren naar het oproepprogramma, zoals weergegeven door element 290.
Indien het verloren bericht geen loos knooppunt-bericht was, wordt een verloren berichtteller verhoogd, zoals weergegeven door blok 292. Het is waarschijnlijk dat een zending van een of 10 ander bericht door de onderhavige eenheid brrikbare informatie zal verschaffen aan de omgevende verloren knooppunten. Indien de informatie van het ontvangen bericht niet vastgezet en verzonden behoeft te worden en de verloren berichtteller niet nul is, zal een bericht verzonden worden teneinde de verloren knooppunten te 15 assisteren, zoals hierna beschreven zal worden.
Wanneer de verloren teller eenmaal verhoogd is wordt een bepaling uitgevoerd of de onderhavige eenheid op afstand eveneens verloren is, zoals weergegeven door element 294. Indien de staptelling HC van de onderhavige eenheid niet kleiner ,is dan 20 de maximum waarde van 15 is de onderhavige eenheid verlóren en is dan niet in een positie teneinde assistentie te verlenen aan zendeenheid. Dienovereenkomstig zal de onderhavige eenheid inwerken op de vasthoudvertragingsinstructie in het bericht en afzien van zenden. Indien de zendeenheid niet verloren is zal 25 het bericht gebruikt worden door de onderhavige eenheid in het instellen van een baan naar de hoofdeenheid. Indien de onderhavige eenheid niet verloren is wordt de vasthoudvertagingsinformatie verleent en wordt de afleeseenheid bijgewerkt (blok 288).
Indien de vasthoudvertragingsinformatie in het 30 bericht beïnvloed moet worden wordt de Berichtvolgvlag MFF
van het bericht onderzocht, zoals getoond door element 262.
Indien de vlag ingesteld is wordt de staptelling HC-waarde ingesteld op een maximumwaarde van 15. Bovendien wordt het berichttype van ê3S1??4 -9$ - * 1 1 * het bericht gedwongen van het type te zijn dat verzoekt om een variabele zendvasthoudvertraging (tabel 4) in overeenstemming met de volgende vergelijking:
Vasthoudvertraging = (HC 2) Berichttijdsduren (4) 5 Zo, indien het ontvangen bericht een ingestelde
MFF bevat, zal de onderhavige eenheid afzien van het zenden gedurende een lange tijd waardoor een botsing met het bericht dat het onderhavige bericht zal volgen te voorkomen. Zoals hierna toegelicht zal worden kan de waarde van HC in vergelijking 10 (4) in bepaalde omstandigheden gewijzigd worden. Indien de MFF
niet ingesteld is (element 262) wordt een bepaling uitgevoerd of het bericht een omlaagkoppelingsbericht is, zoals weergegeven door element 266. Indien het bericht een omlaagkoppelingsbericht is wordt een bepaling uitgevoerd of het bericht gaat eindigen.
15 Dit wordt bepaald door het vergelijken van de IDA met de SDA van het bericht, zoals weergegeven door element 268. Indien de adressen passen wordt het vasthoudvertragingstijdregister teruggesteld, zoals getoond door blok 270, omdat het tijdregister niet langer vereist wordt. De afleesinrichting wordt bijgewerkt 20 (blok 288) en de beginberichtverwerking wordt voltooid.
Indien het bericht niet een omlaagkoppelingsbericht beëindigt, of in het geval de MFF van het bericht niet ingesteld is wordt de Staptelling HC van de onderhavige eenheid op afstand onderzocht, zoals weergegeven door element 25 272. Indien HC gelijk is aan het maximum van 15 is de onderhavige eenheid op afstand verloren. De onderhavige eenheid zal afzien van het zenden van elk bericht gedurende een voldoend lange periode teneinde de eenheid op afstand in te schakelen, die het ontvangen bericht verzond om assistentie te verlenen. Dit 30 wordt bereikt door de waarde van HC in te stellen, gebruikt om het vertragingstijdregister te besturen naar de ontvangen HC-waarde plus één, zoals weergegeven door blok 274. Indien het ontvangen bericht van het type is dat verzoekt omeen vaste »3015 14 * * - 8φ - vertraging in plaats van om een variabele vertraging, zal de vergrote waarde van HC geen effekt hebben opde vasthoud-veriSging. Indien het bericht een ingestelde MFF omvat zal het bericht behandeld worden als een bericht met variabele vasthoud-5 vertraging (blok 264), ongeacht het werkelijke berichttype.
Wanneer de waarde van HC voor het vertragings-tijdregister eenmaal vergroot is met ëén indien de onderhavige eenheid op afstand verloren is, wordt een bepaling uitgevoerd of het ontvangen bericht een gegevensverspreidingsbericht is.
10 Zoals weergegeven door element 276 wordt elk bericht dat een IDA met allemaal nullen bevat een gegevensverspreidingsbericht (tabel 2B) genoemd. Deze berichten omvatten zowel typen van de stroom-Globale volgordeopdrachten en de echo-omlaagkoppelings-berichten, verzonden in antwoord op het ontvangen van een echo-15 omlaagkoppelingsopdracht, hetgeen hierna beschreven zal worden.
Zoals weergegeven door element 276, indien het bericht een gegevensverspreidingsbericht is, zal elk vasthoudvertragings-verzoek in het bereidt, zoals bepaald door de berichtsemaforen (tabel 4) geannuleerd worden. Dit voorkomt dat gegevensverspreidings-20 berichten, die per definitie verzonden dienen te worden door een groot aantal eenheden op afstand, het netwerk monopoliseren.
De afleeseenheid zal dan bijgewerkt worden, waardoor de begin-berichtverwerking beëindigd wordt.
Een echo-omlaagkoppelingsopdracht is een bericht-25 type, voortgebracht door de hoofdeenheid, en het is typisch een verzoek om antwoord aan een omhoogkoppelingsbericht. Een eenheid op afstand, die zowel een volgorde met omhoogkoppelingsberichten start alsook die een echo-omlaagkoppelingsbericht ontvangt bij een verzoek om antwoord, zal een echo-omlaagkoppelingsbericht 30 voortbrengen. Het doel van het bericht is het assisteren van de omgevende eenheden op afstand door dergelijke eenheden te informeren dat de startende eenheid op succesvolle wijze in verbinding gestaan heeft met de hoofdeenheid. De IDA van het echo-omlaag- seo15 - 8i- I 1 koppelingsbericht bestaat uit allemaal nullen.
Indien het bericht geen gegevensverspreidings-bericht is zal dan een bepaling uitgevoerd worden of een vasthoudinschakelvlag hiervoor ingesteld was voor het ontvangen 5 bericht, zoals aangegeven door element 278. Indien <ie vlag niet ingesteld is zal de vasthoudopdracht in het bericht geannuleerd worden en zal de afleesinrichting bijgewerkt worden.
Indien de vasthoudinstelvlag ingesteld is, zal het zendvasthoudvertragingstijdregister ingesteld worden, 10 zoals weergegeven door blok 280. Het vertragingstijdregister wordt eveneens ingesteld in antwoord op het ontvangen van buitenberichten, zoals hiervoor beschreven in samenhang met fig. 7B. Zoals weergegeven door blok 279 zal een vlag onvoorwaardelijk ingesteld zijn om aan te geven dat er een eerder 15 vastgehouden vlag was. Het doel van de vlag zal hieronder toegelicht worden.
De grootte van de vertraging zal ingesteld worden bij de grootste van elke aanwezige vertraging, of de berekende vertraging, zoals bepaald door de Staptelling HC (indien het 20 berichttype vraagt om een variabele vertraging) of de maximum HC-waarde, die gebruikt wordt in de MFF ingesteld wordt (blok 264), waarvan elk vergroot kan worden met éën (blok 274).
Wanneer het vasthoudvertragingstijdregister eenmaal ingesteld is wordt een bepaling uitgevoerd of de 25 nieuwe waarde van het vertragingstijdregister verschilt van de oorspronkelijke waarde, zoals weergegeven door element 282. Indien er geen verandering is zal de afleesinrichting bij gewerkt worden en zal de beginberichtverwerking voltooid worden.
Indien er een verandering is in de vasthoud-30 vertraging zal een bepaling uitgevoerd worden of het vasthoud- vertragingsregister aanvankelijk aktief geweest was, zoals aangegeven door element 284. Zoals hiervoor opgemerkt, indien het ontvangen bericht een buitenbericht is, zal de vlag, die aangeeft 3801814 ' 83' dat het vasthoudvertragingsregister aktief geweest was, ingesteld zijn (blok 279). Dit dient om te voorkomen dat een kanaal toegewezen wordt aan het buitenbericht. Indien het vasthoudvertragingsregister niet aktief geweest was, zal het kanaal 5 toegewezen worden aan het ontvangen bericht, zoals weergegeven door blok 286. Dit wordt tot stand gebracht door Laatste adres LSTADD in te stellen gelijk aan de SDA van het bericht. Wanneer de toewij zing eenmaal uitgevoerd is, ofwel in het geval het tijdregister eerder aktief was, wordt de afleesinrichting 10 bijgewerkt waardoor de volgorde van beginberichtverwerking beëindigd wordt. Indien het vertragingstijdregister aktief geweest was, zal geen verandering in toewijzing gemaakt worden.
Zoals eerder opgemerkt, met enkele uitzonderingen, wordt een ontvangen gebruikt met het doel van het mogelijk 15 bijwerken van Goede lijst GOODLST, verbonden met de eenheid op afstand (fig. 7E, blokken 246, 248). De Koppelingslijst LNKLST, die omlaagkoppelingsadressen bevat, zal eveneens bijgewerkt worden in het geval het gegevenspakket, omvat in het bericht, vastgezet en verzonden moet worden, zoals hierna beschreven zal 20 worden.
De beginvolgorde voor het bijwerken van de GOODLST en LNKLST, soms gezamenlijk aangeduid als bijwerken van de koppelingen, wordt afgebeeld in het stroomschema van fig. 12A. Het binnentreden in de volgorde voor het bijwerken van de koppelingen wordt 25 weergegeven door element 352. Het eerste gedeelte van de volgorde wordt gewijt aan het bepalen of de hoofdeenheid geplaatst zou moeten worden bij de Verwachte lijst XPLST. Zoals hiervoor opgemerkt omvat de XPLST een lijst van knooppuntadressen die verwacht worden een bericht met verzoek om antwoord te zenden.
30 Het verwachte bericht is een omlaagkoppelings-antwoordverzoek- bericht in antwoord op een omhoogkoppelingsbericht. Een eerste werking van de XPLST is informatie te verschaffen, gebruikt bij het vormen van de GOODLST.
86Ö1 Si* ' ‘ * - 8jf-
De hoofdeenheid is uniek temidden van de netwerk-knooppunten, in die zin dat per definitie de hoofdeenheid alleen in staat is tot het zenden van omlaagkoppelingsberichten. Dienovereenkomstig zou de hoofdeenheid normaliter geplaatst worden 5 op de XPLST van een afstandseenheid alleen indien de eenheid, die een bericht zond waarvoor een verzoek om antwoord verwacht wordt, direkt naar de hoofdeenheid zond. Derhalve wordt informatie, die de geschiktheid beziet van een eenheid op afstand voor het succesvol zenden direkt naar de hoofdeenheid, 10 onregelmatig verkregen. Indien het hoofdeenheidadres aanwezig is op een GOODLST van een eenheid op afstand reflecteert de GOODLST minder waarschijnlijk lopende netwerkomstandigheden.
Het voorgaande ken verder geïllustreerd worden onder verwijzing naar het diagram van fig. 2. Eenheid 26d, 15 gegeven de onderhavige netwerkomstandigheden, staat in verbinding met de hoofdeenheid door tusseneenheden 26e en 26f. We nemen bijvoorbeeld aan dat op een tijdstip afstandseenheid 26d in staat was tot het succesvol zenden van berichten direkt naar de hoofdeenheid 24. Het is mogelijk dat het hoofdeenheidadres nog aanwezig 20 zal zijn op de GOODLST van eenheid 26d, zelfs wanneer de eenheid, vanwege een verandering in netwerkomstandigheden, niet langer in staat is tot het direkt zenden naar of het direkt ontvangen vandaan van de hoofdeenheid. Tenzij speciale stappen genomen worden om het hoofdeenheidadres op de XPLST te 25 plaatsen zal het adres op de GOODLST blijven totdat eenheid 26d op onsuccesvolle wijze probeert direkt naar de hoofdeenheid te zenden.
Zoals beschreven zal worden zal het hoofdeenheidadres geplaatst worden op de XPLST voor eenheid 26d, telkens 30 wanneer de eenheid een omhoogkoppelingsbericht ontvangt waarvoor een verzoek om antwoord verwacht wordt. Indien de eenheid het verzoek om antwoord verzonden door de hoofdeenheid niet ontvangt zal het hoofdeenheidadres verwijderd worden van de GOODLST van eenheid 26d.
<?* 5 Λ 1 5 .* - 8f- s
We nemen aan dat afstandseen’neid 261 een omhoogkoppe-lingsbericht ontvangen heeft uit eenheid 26k waarvoor een verzoek om antwoord verwacht wordt. Eenheid 261 zal het informatiehericht vastzetten en verzenden naar eenheid 26m. Indien eenheid 26d 5 in staat is tot het ontvangen van het bericht verzonden door eenheid 261 zal het bericht van de eenheid 261 geplaatst worden op de XPLST voor eenheid 26d. De eenheid 261 zal eenheid 261 volgen om te verifiëren dat eenheid 261 het verwachte bericht met verzoek om antwoord zendt naar eenheid 26k.
10 In het geval het hoofdeenheidadres aanwezig is op de GOODLST van eenheid 26d zal het omlaagkoppelingsbericht verzonden door eenheid 261 eveneens veroorzaken dat het hoofdeenheidadres ingevoerd wordt op de XPLST voor eenheid 26d.
Zo zal eenheid 26d eveneens de hoofdeenheid volgen om te verifiëren 15 dat hij in staat is om direkt het antwoordomlaagkoppelings-bericht verzonden door de hoofdeenheid naar eenheid 26m te ontvangen. Indien het bericht niet ontvangen wordt door eenheid 26d wordt aangenomen dat het hoofdeenheidadres niet langer een omhoogkoppelingsadres is dat de voorkeur heeft. Dienovereenkomstig 20 kan het hoofdeenheidadres verwijderd worden uit de eenheid 26d-G00DLST, zoals hierna beschreven zal worden.
Terugkerende naar fig. I2A wordt eerst een bepaling uitgevoerd of het ontvangen adres een omhoogkoppelingsadres is, zoals getoond door element 354. Indien het 25 bericht een omhoogkoppelingsadres is wordt dan een bepaling uitgevoerd of het hoofdeenheidadres aanwezig is op de GOODLST voor de onderhavige afstandseenheid, zoals aangegeven door element 356. Indien het adres aanwezig is wordt de Staptelling HC van het ontvangen bericht onderzocht teneinde te verifiëren 30 dat het bericht geen verloren bericht is, zoals weergegeven door element 358. Het bericht wordt als verloren beschouwd indien HC gelijk is aan de maximumwaarde van vijftien. Het hoofdadres zal niet op de XPLST geplaatst worden voor -een veloren bericht, ;· ^ ~ 1 i: * 1- - δέ - omdat er een grote waarschijnlijkheid bestaat dat elk verwacht verzoek om antwoord niet zal plaats vinden.
Indien het bericht niet verloren is zal een bepaling uitgevoerd worden of de koppelingbevestigingsvlag L 5 aanwezig in het bericht ingesteld is, zoals getoond door element 360. Zoals hiervoor beschreven zal de vlag L ingesteld worden indien de eenheid die het bericht zendt succesvol was in het verbinding staan met de hoofdeenheid toen voor het laatst een poging gedaan werd. Indien de vlag niet ingesteld is zal het 10 hoofdeenheidadres niet toegevoegd worden aan de XPLST, omdat er een grote waarschijnlijkheid bestaat dat elk verwacht verzoek om antwoord niet ontvangen zal worden. In het geval de vlag L ingesteld is zal het hoofdeenheidadres toegevoegd worden aan de XPLST, voorpgesteld dat een verzoek om antwoord verwacht wordt, 15 zoals aangeduid door blok 362.
Wanneer het hoofdeenheidadres eenmaal toegevoegd is aan de XPLST, indien vereist, wordt een volgende volgorde ingevoerd om te bepalen of het ontvangen bericht een verwacht antwoordverzoekbericht is. Indien het bericht verwacht wordt, 20 wordt de XPLST teruggesteld, zoals beschreven zal worden.
Verwachte antwoordverzoekberichten zijn omlaag-koppelingsberichten. Dienovereenkomstig, zoals weergegeven door element 364, wordt een bepaling uitgevoerd of het bericht een omlaagkoppelingsbericht, zoals getoond door element 364. Indien 25 het bericht een omlaagkoppelingsbericht is, wordt een bepaling uitgevoerd of het adres van de eenheid die het bericht zendt aanwezig is in de XPLST. Zoals getoond door element 366 wordt dit vastgesteld door de ISA van het bericht te onderzoeken.
De XPLST wordt niet teruggesteld indien het adres niet aanwezig is. 30 Indien de ISA aanwezig is op de XPLST, wordt een bepaling uitgevoerd of een zendopwekvlag, verbonden met de ingang, ingesteld is, zoals weergegeven door element 368.
Een ingestelde zendopwekvlag geeft aan dat de onderhavige a λ «a 4 v r; ;·" i 1 ώ» -J •ί* ‘ ^ t -τ afstandseenheid het bericht zond, waarvoor een verzoek om antwoord verwacht wordt. Een teruggestelde vlag geeft aan dat de onderhavige eenheid een andere eenheid op afstand waarnam, die het bericht uitzond, waarvoor een verzoek om antwoord 5 verwacht wordt.
Indien de opwekvlag ingesteld is wordt een bepaling uitgevoerd of het ontvangen bericht gericht werd naar de onderhavige eenheid op afstand, zoals weergegeven door element 370. Dit wordt uitgevoer door de IDA van het bericht te onder-10 zoeken. Indien het bericht gericht wordt naar de onderhavige eenheid is vastgesteld dat het ontvangen bericht een omlaagkoppe-lingsverzoekbericht is in antwoord op een ómhoogkoppelings-bericht verzonden door de onderhavige eenheid. Dienovereenkomstig, zoals weergegeven door blok 372, wordt de koppelingbevestigings-15 vlag L verbonden met de onderhavige eenheid ingesteld.
Indien het ontvangen bericht niet gericht werd naar de onderhavige eenheid, maar het bericht-ISA aanwezig is in de XPLST met de teruggestelde verzendopwekvlag, zal geen verandering aangebracht worden bij de XPLST. Het bericht zal 20 dan verder verwerkt worden voor mogelijk bijwerken van de G00DLST zoals beschreven zal worden in samenhang met fig. 12B.
Wanneer de koppelingsbevestigingsvlag L ingesteld is (blok 372) wordt een subroutine ingevoerd voor het terugstellen vande XPLST, zoals weergegeven door element 374. Dezelfde 25 subroutine wordt ingevoerd in het geval het zendeenheidadres (ISA ) niet op de XPLST staat, maar dat de opwekvlag teruggesteld werd (element 368). De subroutine zal beschreven worden in samenhang met het stroomschema van fig. 21.
Onder verwijzing nu naar fig. 21 wordt het 30 binnentreden in de subroutine voor het terugstellen van de XPLST weergegeven door element 454. De XPLST wordt eerst onderzocht om de ISA van het bericht op de lijst te plaatsen, zoals weergegeven door blok 456. Hiervoor werd bepaald dat het adres ' - r i ς i Λ ^ j ± i - 8J- - aanwezig was, en daarom zal een onregelmatigheid plaats vinden indien geen aanpassing gevonden wordt. Zoals aangegeven door de elementen 458 en 464, indien geen aanpassing gevonden wordt, keert de volgorde terug naar het oproepprogramma.
5 Aannemende dat een adresaanpassing gevonden wordt;wordt het storingstijdregister, verbonden met de ingang, teruggesteld, zoals getoond is door blok 460. Zoals hiervoor beschreven is het doel van het tijdregister het besturen van de tijdsperiode waarin een verwacht antwoordverzoekbericht ontvangen 10 zou moeten worden. Wanneer het tijdregister eenmaal teruggesteld is wordt een subroutine ingevoerd voor het instellen van verschillende afleesvlaggen voor het bijwerken van de afleesinrichting, zoals weergegeven is door element 462. Zoals hiervoor opgemerkt is de afleeseenheid alleen voor diagnostische doeleinden bestemd.
15 Terugwijzend naar het stroomschema van fig. 12A, wordt de Storingslijst FLST, wanneer de XPLST eenmaal teruggesteld is (element 364), indien gewensttonderzocht om te bepalen of de lijst bij gewerkt zou moeten worden met het oog op het ontvangen bericht. Zoals hiervoor beschreven is de FLST 20 een lijst van knooppuntadressen die betrekking hebben op de onderhavige afstandseenheid voor zover dergelijke adressen aanwezig waren of zijn op de Goede lijst GOODLST van de onderhavige afstandseenheid. Zo zijn of waren de FLST-ingangen potentiële omhoogkoppelingsadressen. Het doel van de FLST is om 25 een record-overtijd van de verrichting van de potentiële omhoogkoppelingsadressen vast te houden, die op slechte wijze gewerkt hebben, gebaseerd op verschillende kriteria die hierna beschreven moeten worden.
Elke FLST-ingang heeft een ermee verbonden 30 Storingscotient FQ, dat een aanwijzing is van de verrichting van het ermee verbonden knooppunt. Hoe groter de waarde FQ, des te slechter de verrichting. In het onderhavige uitvoeringsvoor-beeld kan de niet gemeten waarde FQ lopen van 0 tot 131.
% λ Γϊ ·5,1 k I .
-3-
Indien een bericht ontvangen wordt vanaf de eenheid op afstand aanwezig op de FLST zal de waarde van de ermee verboiien FO verlaagd worden (verbeterd) om weer te geven dat de eenheid succesvol was in het zenden van een bericht naar · 5 de onderhavige eenheid. Zoals weergegeven door element 376 wordt de FLST onderzocht om te bepalen of de ISA van het ontvangen bericht aanwezig is. Indien het adres aanwezig is wordt de ermee verbonden FQ verkregen, zoals getoond is door blok 378.
De waarde van FQ zal alleen verkleind worden 10 indien het op de lijst staande knooppunt eveneens aanwezig is bovenaan G00DLST, zoals getoond is door element 380. Een aanwezigheid bovenaan de G00DLST geeft aan dat het knooppunt het omhoogkoppelingsadres is dat de voorkeur heeft voor de onderhavige afstandseenheid. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld wordt 15 de niet gemeten waarde FQ verminderd met vier, zoals weergegeven door blok 382.
Een FLST-ingang zal gewist worden van de lijst indien de status van de ingang verbeterd is voor zover de waarde van FQ nul is of minder. Zoals getoond door element 20 384 en blok 390 wordt een bepaling uitgevoerd of de onderhavige waarde van FQ nul is of minder, en indien dit het geval is of de ingang teruggesteld is.
Indien de verminderde waarde van FQ groter is dan nul zal de ingang blijven op de FLST. Zoals weergegeven door 25 blok 386 zal de nieuwe waarde van FQ vastgehouden blijven. Een subroutine zal dan ingevoerd worden met het doel van het bepalen of het ontvangen bericht zou moeten resulteren in een toevoeging aan de XPLST, zoals weergegeven door element 388. De subroutine zal dan voor alle ontvangen berichten ingevoerd worden, die 30 gelukkig aanwezig zijn op de FLST. De subroutine zal eveneens ingevoerd worden bij een andere stap in de volgorde voor de ontvangen bericht-ISA's die eveneens aanwezig zijn op de G00DLST voor de onderhavige afstandseenheden. Berichten vanaf knooppunten die niet aanwezig zijn op een of andere lijst zullen niet getest Λ A * ii 'f n *·> 1 λ 1 λ * · ^ » l 4 * ~39" worden voor de XPLST, omdat dergelijke knooppunten niet zodanig ter zake zijn met betrekking tot de onderhavige afstands-eenheid.
Wanneer de test voor de XPLST eenmaal voltooid 5 is (element 388), of in het geval de FLST-ingang gewist is (blok 390) wordt de FLST gesorteerd, zoals aangegeven door blok 392. Het soteren is in overeenstemming met de grootte van de ermee verbonden FQ voor elke ingang, waarbij de ingang met de laagste niet-nul-waarde -FQ aanwezig is bovenaan de lijst.
10 In het geval het ontvangen bericht niet op de FLST (element 376) staat of niet gericht is naar de onderhavige afstandseenheid (element 370), zal het bericht -ISA onderzocht worden om te bepalen of het aanwezig is op de GOODLST. Indien het bericht-ISA aanwezig is op de GOODLST, zal 15 bepaald worden of de XPLST bij gewerkt zou moeten worden. De volgorde die beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig. 12 B zal eveneens ingevoegd worden volgend op het sorteren FLST (blok 392).
De subroutine om te testen of het ontvangen 20 FLST-bericht gebruikt zou moeten worden voor het bijwerken van XPLST (element 388) zal beschreven worden in samenhang met het stroomschema van fig. 10. Deingang in de subroutine wordt weergegeven door element 480. De verzoek om antwoordberichten worden gezonden alleen in antwoord op omhoogkoppelingsberichten. Dien-25 overeenkomstig wordt bepaald of het ontvangen bericht een omhoog-koppelingsbericht is, zoals aangegeven door element 484. Indien het bericht geen omhoogkoppelingsbericht is keert de volgorde terug naar het oproepprogramma, zoals weergegeven door element 486.
30 Indien het bericht een omhoogkoppelingsbericht is is het bericht gewoonlijk van het type waarvoor een verzoek om antwoord wordt. Zoals weergegeven door elementen 488 en 490, zal, indien een verzoek om antwoord niet verwacht wordt, de volgorde terugkeren naar het oproepprogramma.
,3 3 0 1 ê 1 4 4 - 9φ -
Indien het omhoogkoppelingsbericht gericht wordt naar de onderhavige afstandeenheid zal het gegevenspakkeü vastgezet en verzonden worden door de eenheid. De XPLST zal bij gewerkt worden gedurende de vastzet- en verzendhandeling, zoals hierna 5 beschreven zal worden. Dienovereenkomstig, zoals weergegeven door de elementen 492 en 494, indien de IDA van het bericht het adres van het onderhavige knooppunt aanpast, de XPLST later bij gewerkt » worden en de volgorde zal terugkeren naar het oproepprogramma.
Een ontvangen bericht zal geen toevoeging aan de 10 XPLST veroorzaken, indien de HC in het bericht die van de onderhavige afstandseenheid met meer dan één overschrijdt. Indien de ontvangen HC te groot is, is het mogelijk dat het bericht vroegtijdig toevoegen van een adres aan de XPLST zal veroorzaken.
Het voorgaande kan beter geïllustreerd worden onder verwijzing 15 naar het diagram in fig. 2. We nemen aan dat de afstandseenheid 26d een omhoogkoppelingsbericht gestuurd heeft, gericht naar de eenheid 26e, welke eveneens ontvangen wordt door de eenheid 26a. De HC van het ontvangen bericht zal drie zijn, terwijl de HC van het knooppunt 26a één is. De eenheid 26e zal het gegevens-20 pakket vastzetten en verzenden naar de eenheid 26f met een bericht HC van twee. Het verdient de voorkeur dat het bericht verzonden door eenheid 26e, in plaats van door eenheid 26d, het toevoegen aan de XPLST van de eenheid 26a zal veroorzaken. Op gelijke wijze is het mogelijk dat eeiiieid 26f het bericht verzonden naar de 25 eenheid 26e zal ontvangen. Het verdient de voorkeur dat de XPLST voor de eenheid 26f bijgewerkt wordt gedurende de opvolgende vastzet- en verzendvolgorde van het gegevenspakket door eenheid 26f in plaats van door het bericht verzonden door eenheid 26d.
Zo, zoals weergegeven door elementen 496 en 498 (fig. 10), 30 keert de volgorde terug naar het oproepprogramma indien de ontvangen HC de HC van de onderhavige eenheid met meer dan één overschrijdt.
Een afstandseenheid die een omhoogkoppelings- ^ λ 0 1 5 Ί i > ·φ * m m - 9*1- 1 t
* X
berichtenvolgorde start zal het gegevenspakket in het volgende omlaagkoppelings- verzoek-om-antwoordbericht niet vastzetten. Dienovereenkomstig zal er geen antwoordverzoek-bericht zijn, verzonden door de de volgorde startende eenheid om ontvangen 5 te worden door andere eenheden; derhalve zal geen toevoeging aan de XPLST aangebracht worden. Bepaald wordt of het bericht verzonden werd door de afstandseenheid die het gegevenspakket opwekte in een omlaagkoppelingsbericht door de ISA te vergelijken met de SDA van het bericht. Zoals weergegeven door de elementen 500 10 en 502, zal geen verandering bij de XPLST aangebracht worden indien de adressen passen en de volgorde zal terugkeren naar het oproepprogramma. In het geval de adressen niet passen wordt een subroutine opgeroepen om het adres (ISA) van het zendende knooppunt in te voegen op de XPLST, zoals weergegeven door element 15 504.
De subroutine voor het maken van de XPLST-ingangen wordt afgeheeld in het stroomschema van fig, 11. De ingang in de subroutine wordt weergegeven door element 506.
Indien het adres van het zendknooppunt reeds ingevoegd is zal 20 de volgorde terugkeren naar het oproepprogramma, zoals weer gegeven is resp, door de elementen 508 en 510.
Indien het adres niet aanwezig is wordt bepaald of er een ruimte bestaat in de XPLST voor een extra ingang zoals weergegeven door element 512. In het onderhavige uitvoerings-25 voorbeeld kan de XPLST tot veertien ingangen bezitten. Indien er geen ruimte bestaat zal de volgorde terugkeren naar het oproepprogramma, zoals weergegeven door element 514.
Aannemende dat er ruimte bestaat in de XPLST zal een storingstijdregisterwerking verkregen worden, die de 30 tijdperiode bepaald waarin het verwachte verzoek om antwoord- bericht ontvangen zou moeten worden. De tijdregisterwerking wordt verschaft door een bekend tijdregisterprogramma dat opgedragen wordt tijdregisterwerkingen te verschaffen, gebruikt om Ver- iS Λ Λ j 5 J, i Q U W .»· - „c ' * - y - schillende gebeurtenissen te timen. Elke tijdregisterwerking bezit een uniek identificatieteken. Zoals weergegeven door resp. de blokken 516 en 518 wordt het identificatieteken verkregen en vastgezet in de XPLST bij de plaats waar de nieuwe 5 ingang gemaakt moet worden.
De tijdsperiode, waarin het verwachte verzoek om antwoord ontvangen zou moeten worden, wordt dan berekend, zoals weergegeven door blok 520. Indien het verzoek om antwoord niet ontvangen wordt binnenin de tijdsperiode wordt aangenomen dat een 10 storing om in verbinding te staan met de hoofdeenheid heeft plaats gevonden. De duur van de storingstijdregisterperiode is een funktie van de Staptelling HC van het ontvangen bericht en de Stelselprioriteit SP van de onderhavige eenheid, in overeenstemming met de volgende vergelijking: 15 Storingspericde = (HC+(SP+I))X8 seconden (5)
In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld is de maximum toegelaten periode 255 sec. Zoals weergegeven door element 522 wordt dan bepaald of de berekende periode het maximum overschrijdt. Indien het maximum overschreden wordt wordt de 20 berekende periode gelijkgesteld aan het maximum en vastgezet, zoals weergegeven door resp. de blokken 524 en 526. Indien het maximum niet overschreden wordt wordt de berekende waarde vastgezet (526).
De vastgezette waarde wordt dan gebruikt voor het 25 starten van het ermee verbonden storingstijdregister. Het adres van het ontvangen bericht wordt dan vastgezet in de XPLST, zoals weergegeven door blok 530. Wanneer het adres eenmaal vastgezet is keert de volgorde terug naar het oproepprogramma, zoals weergegeven door element 534.
30 Indien de XPLST bijgewerkt moet worden vanwege het ontvangen door de onderhavige afstandseenheid van een bericht waarvoor een verzoek om antwoord verwacht wordt wordt de ISA van het bericht ingevoegd op de lijst. In het geval r · 1 -> i O 0b ; ‘ ·;·.
- 9 if- f \ * i.
de XPLST bijgewerkt wordt omdat de onderhavige eenheid een bericht gaat zenden waarvoor een verzoek om antwoord verwacht wordt, zal de IDA van het bericht ingevoegd worden op de lijst. Bovendien zal de hiervoor vermelde zendopwekvlag ingesteld worden om aan te 5 geven dat de onderhavige eenheid een verwacht verzoek om antwoord- bericht gaat ontvangen, omvattende de IDA van de onderhavige eenheid.
De beginvolgorde voor het mogelijk bijwerken van de XPLST in het geval het ontvangen bericht aanwezig is op de 10 Goede lijst GOODLST of toegevoegd moet worden aan de lijst, zal nu beschreven worden in samenhang met het stroomschema van fig. 12B.
Een voorgaande volgorde zal ingevoerd worden met het doel de ongewenste berichtlussen te verkleinen. Dergelijke lussen zijn waarschijnlijk wanneer een omhoogkoppelingsbericht ontvangen wordt 15 uit een knooppunt dat in termen van Staptelling HC onder de onderhavige afstandseenheid ligt.
Zoals aangegeven door element 394 wordt het type van het ontvangen bericht onderzocht om te bepalen of het bericht een omhoogkoppelingsbericht is. Indien het bericht een omhoog-20 koppelingsbericht is worden de HC van het bericht en die van de onderhavige afstandseenheid vergeleken om te bepalen of het bericht verzonden werd van benedenaf, zoals getoond door element 396. De Koppelingslijst LNKLST voor de onderhavige eenheid wordt dan onderzocht om te bepalen of de lijst een omlaagkoppelings-25 adres bevat dat past bij de ISA van het ontvangen bericht, zoals weergegeven door element 398. Omdat de HC van de zendende afstandseenheid kleiner is dan die van de onderhavige afstands-eenheid is de zendende eenheid niet langer ideaal voor het ontvangen van omlaagkoppelingsberichten uit de onderhavige eenheid. Dien-30 overeenkomstig wordt het adres van LNKLST, zoals weergegeven door blok 400, waardoor de waarschijnlijkheid op berichtlussen verkleind wordt.
Wanneer de LNKLST-ingang gewist is, wordt, indien vereist% de GOODLST onderzocht om te bepalen of de ISA van het A · }\ J Λ 4 * i Λ \ * - 95~ , 4 ' v ontvangen bericht aanwezig is, zoals aangeduid door blok 404.
Zoals weergegeven door blok 410 wordt het adres, indien het adres niet aanwezig is, voorwaardelijk ingevoegd in de G00DLST als de laatste ingang. Een wijzer wordt dan gericht naar de nieuwe 5 lijstingang, zoals aangegeven door blok4J2. Het is mogelijk dat de nieuwe ingang verwijderd zal worden van de lijst nadat de lijst gesorteerd is, zoals hierna beschreven zal worden. Indien de ingang verwijderd wordt van de G00DLST zal geen toevoeging plaats vinden bij de XPLST.
10 Indien de eenheid, die het ontvangen bericht zendt aanwezig is op de Goede lijst G00DLST (element 404) wordt bepaald of het knooppunt dat het bericht zendt zich op de XPLST bevindt, zoals weergegeven door element 406. Zoals hiervoor beschreven, wacht de onderhavige eenheid, indien het knooppunt 15 aanwezig is, op het zenden door het knooppunt van een omlaag-koppelingsbericht naar het onderhavige of een ander knooppunt.
Dan wordt bepaald of de HC in het bericht gelijk is aan het maximum van vijftien. Indien de HC gelijk is aan het maximum gaat de zendende eenheid op afstand verloren en stappen zullen onder-20 nomen worden, zoals beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig. 12C, teneinde het knooppunt van de GOOOLST te verwijderen.
Een volgorde wordt dan ingevoerd om te bepalen of de beschouwde GOODLST-ingang om andere redenen gewist zou 25 moeten worden. De in omloop zijnde waarde voor het Storings- cotient FQ in de FLST voor de ingang wordt dan onderzocht om te bepalen of de waarde groter is dan nul, zoals weergegeven door element 414. Indien de GOODLST-ingang een voorwaardelijke ingang is of indien er geen FLST-ingang bestaat, zal worden aangenomen 30 dat de waarde van FQ nul is.
Zoals weergegeven door element 414, indien FQ groter is dan nul, wordt bepaald of de FQ het toegestane maximum om te blijven op de GOODLST overschrijdt. Alhoewel FQ een maximumwaarde van 131 kan hebben is de maximum toelaat- .n jr i a ν’ V v * V* ‘ * * τ * -gabare waarde van FQ voor een GOODLST-ingang 127 (niet gemeten). Zoals weergegeven door element 416, indien de waarde van FQ gelijk is aan of groter is dan 128, zal de volgorde voortgaan naar het stroomschema van fig. 12C, bij welk tijdstip de ingang 5 gewist zal worden van de GOODLST, zoals hierna beschreven zal worden.
Indien de waarde van FQ kleiner is dan het GOODLST minimum, vindt een meethandeling plaats. De waarde van FQ in de FLST wordt weergegeven door 7 bits, terwijl de 10 waarde wordt weergegeven door slechts 4 bits in de GOODLST.
De gemeten waarde dient om de routine voor het sorteren van de GOODLST te vereenvoudigen, zoals hierna beschreven zal worden.
De meetroutine wordt tot stand gebracht door de LSB’s van de FLST-ingang te wissen.
15 Teneinde te voorkomen dat een niet-nul-FLST- ingang gemeten wordt of naar beneden afgerond wordt naar nul, wordt bepaald of de FLST-waarden onder het afrondminimum van 8 ligt. Een waarde van 8 zal resulteren in een gemeten waarde van ëën. Indien de niet-nul-waarde kleiner is dan dit minimum van 20 8 wordt de waarde van FQ ingesteld op 8, zoals weergegeven door blok 420, zodat de gemeten waarde ëën is.
De verschillende uitvoeringsparameters, verbonden met de beschouwde GOODLST-ingang worden bij gewerkt zoals weergegeven door blok 422. Deze parameters omvatten het Storingsquo-25 tient FQ, de Staptelling HC de Koppelingsbevestigingsvlag L, de terugkoppelingskwaliteit Q, en de Signaal/ruis-verhoudings-schatting SNRE. De LNKLST-status van elke GOODLST-ingang wordt niet vastgezet in de GOODLST, maar is een GOODLST-sorteringsparameter.
30 Het verder verwerken van het ontvangen bericht wordt voortgezet in het stroomschema van fig. 12C. Zoals weergegeven door element 424 wordt bepaald of het bericht gericht wordt naar de onderhavige afstandseenheid door het onderzoeken -s Λ 4 £ 4 l Λ ' ' ‘ -91- van IDA van het bericht. Indien het bericht gericht wordt naar de onderhavige eenheid wordt het berichttype onderzocht om vast te stellen of het bericht een omlaagkoppelingsbericht is, zoals aangeduid door element 442. Indien het bericht een omlaag- 2 koppelingsbericht is, zal het adres, teneinde de waarschijnlijk heid op berichtlussen te verkleinen, op effektieve wijze gewist worden van de GOODLST. Dit wordt tot stand gebracht door de GQODLST-parameters in te stellen op de waarde voor het meest slechte geval, zoals vermeld in tabel 6 hieronder 10 Tabel 6 ingang * toestand FQ (gemeten) 15 SNRE 0 Q 0 15 1 0 HC 15
Wanneer de GOODLST-ingangen ingesteld zijn op de waarden voor het meest slechte geval zal een subroutine ingevoerd worden voor het sorteren van de lijst, zoals weergegeven 20 door blok 450. Zoals hierna beschreven zal worden, zal de GOODLST gesorteerd worden in volgorde van voorkeur, waarbij het adres dat de grootste voorkeur heeft bovenaan de lijst geplaatst wordt. De lijst heeft een capaciteit voor het vastzetten van zes ingangen in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld. Indien een 25 voorwaardelijke ingang gemaakt is, zodat er 7 ingangen zijn zal de onderste ingang of die welke de minste voorkeur geniet gewist worden. Wanneer het sorteren eenmaal tot stand gebracht is wordt de volgorde voor het bijwerken van de koppelingen voltooid, zoals weergegeven door element 452.
30 Indien het bericht gericht wordt naar de onder havige afstandseenheid en het een omlaagkoppelingsbericht is (element 442) dan wordt berichtinformatie ofwel vastgezet en verzonden ofwel de onderhavige eenheid is de eindbestemming van h * i C j -f r τ 1 * - a?- de berichtinformatie. In het eerste geval zal de XPLST bij gewerkt worden gedurende de volgende zending van het bericht. In geen van beide gevallen is het nodig de XPLST bij deze tijd bij te werken. De GOODLST zal dan gesorteerd worden en de volgorde 5 zal terugkeren naar het supervisieprogramma, zoals weergegeven door resp. blok 444 en element 446.
Indien het ontvangen bericht niet gericht wordt naar de onderhavige eenheid (blok 424) wordt een waarde gelijk aan de plaatselijke Staptelling HC van de onderhavige eenheid 10 plus één berekend, zoals weergegeven door blok 426. Vervolgens, zoals weergegeven door element 428 wordt een vergelijking gemaakt tussen de berekende waarde en te ontvangen Staptelling HC.
Indien de ontvangen waarde groter is dan HC van de onderhavige eenheid plus êën, wordt het bericht verzonden door een knooppunt 15 in termen van HC geplaatst boven de onderhavige eenheid. Teneinde de waarschijnlijkheid van berichtenkringlopen te verkleinen zal het adres van het knooppunt niet toegevoegd worden aan de GOODLST. De ermee verbonden G00DLST-ingangen zullen dan ingesteld worden op de waarde voor het meest slechte geval van tabel 6 20 en de GOODLST zal gesorteerd worden zoals hiervoor beschreven, teneinde op effektieve wijze de ingang te wissen.
In het geval het bericht niet verzonden werd van bovenaf (element 428), wordt bepaald of het ontvangen bericht een omlaagkoppelingsbericht is, zoals weergegeven door element 25 430. Indien het bericht een omlaagkoppelingsbericht is worden geen toevoegingen aangebracht bij de XPLST. Zoals getoond door element 436 wordt dan bepaald of het omhoogkoppelingsbericht verzonden werd door een verloren afstandseenheid. Een eenheid wordt als verloren beschouwd, zoals hiervoor opgemerkt, indien 30 de ontvangen HC groter is dan de maximumwaarde van vijftien.
Indien de verzendeenheid verloren is worden de GOODLST-para-meters voor elke voorwaardelijke ingang gelijkgesteld aan de waarde voor het meest slechte geval (blok 448) en de lijst wordt gesorteerd, zoals hiervoor beschreven. Indien de eenheid niet 35 verloren is wordt de GOODLST gesorteerd en de zes beste ingangen f· J 'I . I * Λ *3 * **« & s a* „· * i -v worden vastgehouden, zoals weergegeven door blok 438- De volgorde keert dan terug naar het supervisieprogramma, zoals weergegeven door element 440.
Indien het bericht geen omlaagkoppelingsbericht is 5 (element 430), wordt dan bepaald of het bericht een omhoogkoppe- lingsbericht is, zoals weergegeven door element 432. Bepaalde berichttypen worden niet aangeduid als omlaagkoppelings- of als omhoogkoppelingsberichten. Indien dit type bericht ontvangen is worden de GOODLST-ingangen ingesteld op de waarden voor het meest 10 slechte geval (blok 448), wordt de GOODLST gesorteerd en wordt teruggekeerd naar het supervisieprogramma (element 452).
Indien het bericht een onhoogkoppelingsbericht is wordt de subroutine voor het bepalen of een ingang op de XPLST gemaakt moet worden ingevoerd, zoals weergegeven door 15 element 434. Zoals hiervoor beschreven in samenhang met het stroomschema van fig. 10 wordt bepaald of de XPLST bijgewerkt moet worden. Indien de lijst bijgewerkt moet worden wordt het adres van het zendende knooppunt ingevoegd op de lijst en de periode voor het instellen van het storingstijdregister wordt 20 berekend, zoals hiervoor beschreven in samenhang met het stroomschema van fig. 11.
Wanneer de subroutine voor het bijwerken van de XPLST eenmaal voltooid is wordt bepaald of het bericht afkomstig is van een verloren afstandseenheid, zoals aangegeven door 25 element 436. Indien de eenheid verloren is wordt de voorwaardelijke GOODLST-ingang gewist, in het andere geval wordt de lijst gesorteerd en keert de volgorde terug naar het oproepprogramma.
De wijze waarop de GOODLST gesorteerd wordt zal aanvankelijk beschreven worden in samenhang met het stroom-30 schema van fig. 13. De kriteria voor het sorteren van de GOODLST worden vermeld in tabel 7 in volgorde van voorkeur.
— vlo H
-}ΘΘ -
Tabel 7
Ingangen niet aanwezig op LNKLST Ingangen met lagere FQ Ingangen met L = 1 5 Ingangen met Q niet-nul
Ingangen met lagere HC Ingangen met hogere Q Ingangen met hogere SNRE
Zoals vermeld in tabel 7 worden de GOODLST-ingangen eerst gesorteerd gebaseerd op de status van de ingangen ten aanzien van de LNKLST. Ongewenste berichtlussen vinden waarschijnlijk plaats, indien hun adres aanwezig is op zowel de GOODLST als de LNKLST voor een bijzondere afstandseenheid. Dienovereenkomstig hebben de GOODLST-ingangen die aanwezig zijn 15 op de LNKLST niet de voorkeur als GOODLST-ingangen.
Ingangen met een soortgelijke LNKLST-status worden verder gesorteerd gebaseerd op de grootte van het Storingpquctient FQ van de ingang. Indien de ingang niet aanwezig is op de Storingslijst FLST, wordt FQ op nul ingesteld. Ingangen 20 met de lagere FQ hebben de voorkeur.
Ingangen binnen dezelfde waarde van FQ worden gesorteerd gebaseerd op de status van de Koppelingbevestigingsvlag L, waarbij een ingestelde vlag de voorkeur heeft. Het proces zal voortgaan gebaseerd op elk soort parameter, vermeld in 25 tabel 4.
Een voorbeeld van de wijze waarop een willekeurige lijst gesorteerd kan worden in overeenstemming met de waarde van een gegeven parameter wordt geïllustreerd in het stroomschema van fig. 13. De volgorde geldt voor een enkele parameter 30 en aangenomen wordt dat het sorteren uitgevoerd wordt op een basis van de grootte van een dergelijke parameter.
Het beginnen van de tot voorbeeld dienende sorteer-volgorde wordt weergegeven door element 536. Aangenomen wordt * --¾ 4 Λ ï 7 '+\ ^ ·; Λ } Λ ‘ .1¾ S* 'S' £ 1T ' 10()- * 4.
t 1 dat de GOODLST een aantal M ingangen (N of N + 1) bezit, zoals aangegeven door blok 538. Een index I wordt in het begin ingesteid op 2, zoals aangegeven door blok 540, waarbij het getal 2 de tweede ingang weergeeft van beneden af van de GOODLST en waarbij N 5 de bovenste ingang weergeeft. De tweede vanaf de onderste lijst- ingang (1=2) wordt dan vergeleken met de onderste ingang (1=1), zoals weergegeven door element 542. Indien de tweede vanaf de onderste ingang een grootte bezit groter dan of gelijk aan die van onderste ingang bevindt de onderste ingang zich in 10 de juiste positie en er wordt geen verandering aangebracht.
Indien de grootte van de onderste ingang niet groter is dan of gelijk is aan de tweede vanaf de onderste v ingang worden de twee ingangen onderling verwisseld of over·" gebracht. Zoals weergegeven door blok 544 wordt de inhoud van de 15 tweede vanaf de onderste ingang (1=2) overgebracht naar een tijdelijk register. Vervolgens wordt de inhoud van de onderste ingang (1=1) overgebracht naar de vorige plaat van de tweede vanaf de onderste ingang. Tenslotte wordt de inhoud van het tijdelijk register overgebracht naar de onderste ingang.
20 Wanneer de onderlinge verwisseling tussen de laatste GOODLST-ingangen aangebracht wordt wordt de sorteer-volgorde herhaald vanaf het begin bij blok 540. De reden voor het herhalen kan het beste getoond worden via een voorbeeld. We nemen aan dat er drie lijstingangen bestaan, waarbij de bovenste 25 ingang nul is en waarbij de onderste twee uitgangen een zijn.
Wanneer twee eindingangen vergeleken worden, wordt geen onderlinge verwisseling vereist omdat de groottes gelijk zijn. Wanneer een vergelijking tussen de middelste en de bovenste ingangen gemaakt wordt, zal de middelste ingang van éen onderling ver-30 wisseld worde n met de bovenste ingang van nul. Het is nodig het sorteren vanaf het begin te herhalen, zodat de onderste en de volgende op de onderste lijstingang vergeleken kunnen worden en onderling verwisseld kunnen worden zodat de eindlijst zich s ^ C 1 3 i 4 - 10t- in de gewenste volgorde bevindt.
Wanneer de onderlinge verwisseling eenmaal plaats gehad heeft wordt de volgorde herhaald en de inde« I wordt teruggesteld naar het beginpunt, zoals weergegeven door 5 blok 540. De volgorde wordt herhaald. Indien geen onderlinge verwisseling vereist wordt wordt de index I verhoogd met één, zoals weergegeven door blok 546. Een bepaling wordt dan uitgevoerd of de nieuwe waarde van I kleiner is dan of gelijk is aan de waarde van M, zoals weergegeven door element 348. Indien de 10 waarde M niet overschrijdt, wordt de sorteervolgorde herhaald met de nieuwe waarde van I, beginnende bij element 542. Een vergelijking zal dan uitgevoerd worden tussen de derde en de tweede vanaf de laatste ingangen. Indien een onderlinge verwisseling vereist wordt, zal de waarde van I teruggesteld worden naar 15 2 en de gehele sorteervolgorde zal herhaald worden, beginnende bij blok 540. Het proces gaat voort totdat I groter is dan M bij welk tijdstip de sorteervolgorde voltooid wordt, zoals weergegeven door element 548.
De volgorde wordt gewijzigd indien meer dan 20 één soort parameter gebruikt wordt. Een sortering zal niet uitgevoerd worden op een paar van ingangen tenzij de sorteer parameters met hogere voorrang gelijk zijn. Zo, indien bepaald wordt dat de respectieve sorteerparameters voor twee beschouwde ingangen dezelfde zijn (element 542), worden de twee ingangen 25 dan gesorteerd, gebaseerd op de volgende minst significante sorteerparameter.
Verdere details van de GOODLST-sorteerroutine zullen beschreven worden in samenhang met het stroomdiagram van fig. 14A-14B. Indien de lijst N ingangen bevat wordt de 30 volgorde bij element 552 ingevoerd en de index voor het aantal onderdelen in de lijst wordt ingesteld op N. Indien er N+l ingangen gesorteerd moeten worden wordt de subroutine ingevoerd bij element 554 en de index wordt ingesteld op N+l onderdelen.
8130 1 5 f 4 ) t - lOj -
Het aantal onderdelen dat gesorteerd moet worden, ofwel N + 1, wordt veilig gesteld, zoals weergegeven door blok 560.
Zoals aangegeven door element 562 worden de lijstingangen dan gesorteerd,gebaseerd op het feit of het 5 beschouwde adres eveneens aanwezig is op de LNKLST. De eenheden, die gebruikt worden voor het zenden van omlaagkoppelingsberichten, zoals aangegeven door een aanwezigheid op de LNKLST, hebben niet de voorkeur om te gebruiken bij het zenden van orahoogkoppelings-berichten. Zoals vermeld in tabel 7 zullen ingangen, aanwezig 10 op de LNKLST, geplaatst worden beneden aan de lijst en alle andere ingangen worden geplaatst bovenaan de lijst.
De subroutine voor het sorteren op LNKLST-status wordt ingevoerd bij element 602 in het stroomschema van fig. 14B.
De status van de volgende GOODLST-ingang ten opzichte van de 15 LNKLST wordt verkregen, zoals weergegeven door blok 604. Dan wordt bepaald of de in omloop zijnde ingang aanwezig is op de LNKLST, zoals aangegeven door element 606. Indien de in omloop zijnde ingang niet op de LNKLST staat, wordt bepaald of de volgende ingang op de LNKLST staat, zoals weergegeven door 20 element 612. Indien de volgende ingang aanwezig is op de LNKLST, behoeven de twee ingangen niet verwisseld of overgebracht te worden.
De subroutine voor het onderling verwisselen van de twee ingangen wordt weergegeven door element 612 en de 25/ ingang in de subroutine wordt weergegeven door element 582 in het stroomschema van fig. 14A. Wanneer de subroutine eenmaal ingevoerd is worden de twee ingangen onderling verwisseld,zoals weergegeven door blok 584.. De afleesinrichting wordt dan bijgewerkt om aan te geven dat een verandering is aangebracht 30 op de GQODLST, zoals aangegeven door blok 586. De index zal dan teruggesteld worden om te starten, zodat de gehele sorteervolgorde beginnende met een sortering voor de LNKLST-status, herhaald zal worden om redenen welke hiervoor uiteengezet 8 5 01 S14 * ‘ .
- ïolf - zijn in samenhang met het stroomschema van fig. 13.
Indien geen van de twee ingangen op de LNKLST (elementen 606, 612) staan, wordt niet vereist de ingangen onderling te verwisselen. Op gelijke wijze, indien beide ingangen 5 op de LNKLST staan, wordt geen onderlinge verwisseling vereist.
Zoals weergegeven door element 612 worden de twee identieke ingangen gesorteerd in overeenstemming met de volgende sorteer-kriteria, gebaseerd op een minimum FQ. De ingang in de subroutine voor het sorteren op FQ wordt weergegeven door element 564.
10 Indien de twee beschouwde ingangen verschillende LNKLST-status bezitten, kan het nodig zijn de onderdelen onderling te verwisselen. In elk geval zullen de twee onderdelen niet gesorteerd wordenten aanzien van FQ, omdat de LNKLST-status voorrang bezit boven FQ. Indien de onderhavige ingang ingevoerd 15 wordt op de LNKLST en de volgende ingang niet, bezitten de ingangen de juiste opeenvolging, De volgorde zal voortgaan naar blok 576, en een wijzer zal gericht worden naar de volgende ingang op de G00DLST. Bepaald zal worden of er een volgende ingang is. Zoals weergegeven door de elementen 578 en 580, 20 indien er geen volgende ingang is, wordt de GOODLST-sortering voltooid en de volgorde keert terug naar het oproepprogramma. Indien er een volgende ingang is, worden de volgende ingang en de onderhavige ingang gesorteerd gebaseerd op de LNKLST-status op de hiervoor beschreven wijze.
25 Zoals eerder opgemerkt, indien de LNKLST-status voor de twee beschouwde ingangen dezelfde zijn, worden de ingangen dan gesorteerd gebaseerd op de minimumwaarde van FQ (element 610), zoals weergegeven door element 564. De subroutine wordt afgebeeld in het stroomschema van fig. 17. De ingang 30 in de subroutine wordt weergegeven door element 640. De waarden van FQ voor de twee beschouwde ingangen worden vergeleken, zoals aangegeven door blok 642. Vervolgens wordt een subroutine voor het doen van een sorteerbeslissing ingevoerd, zoals getoond door element 644.
8601$14 - ιος~
De ingang in de sorteerbeslissingroutine, die afgeheeld is in fig. 14B, wordt weergegeven door element 590.
De twee waarden van FQ worden vergeleken, zoals weergegeven door element 592. Indien de waarden gelijk zijn, bestaat er geen 5 vereiste voor het onderling verwisselen van de ingangen. Zoals aangegeven door element 594 worden de twee ingangen dan gesorteerd in overeenstemming met het vdjgende kriterium, dat de status van vlag L is, zoals weergegeven door element 566.
Indien de twee waarden van FQ niet gelijk zijn 10 wordt bepaald of een onderlinge verwisseling vereist wordt.
In elk geval zullen de onderdelen niet vastgezet worden gebaseerd op de volgende sorteerparameter. Indien de ingang, hoger op de G00DLST, de kleinere waarde van FQ bezit, is geen onderlinge verwisseling nodig. Zoals weergegeven door blok 600 bevinden de 15 onderdelen zich in de juiste opeenvolging, en daarom zal het volgende onderdeel op de GOODLST gesorteerd worden (blok 576) gebaseerd op de LNKLST-status (element 562). In het geval de onderdelen zich niet in de juiste opeenvolging bevinden wordt de hiervoor beschreven overbreng-subroutine ingevoerd, zoals 20 weergegeven door element 598.
Een sortering, gebaseerd op de status van de Koppelingbevestigingsvlag L, wordt uitgevoerd voor ingangen met gelijke LNKLST-status en identiek waarden van FQ, zoals weergegeven door element 566. De ingang in de subroutine voor 25 het sorteren op L, afgebeeld in het stroomschema van fig. 15, wordt weergegeven door element 628. De respectieve waarden voor L voor de beschouwde ingangen worden vergeleken, zoals weergegeven door blok 630. De hiervoor beschreven sorteer-beslissingssubroutine is die welke ingevoerd is, zoals weergegeven 30 door element 632. Indien de status van vlag L voor de twee ingangen niet dezelfde is (element 592), worden de ingangen onderling verwisseld, indien vereist, en de volgende ingangen worden vergeleken. Indien de status dezelfde is, wordt een sortering gebaseerd op de waarde van "Q niet gelijk aan nul"
8S0 1 ÏM
' * 1 , - ιοί - uitgevoerd, zoals weergegeven door element 568.
De ingang in de subroutine voor het sorteren op Q wordt weergegeven door element 616 van fig. 14B. De niet-nul-waarden van Q voor de twee ingangen worden verminderd naar 5 éën,. zoals weergegeven door blok 618. Zoals getoond door de elementen 620 en 622, indien de twee respectieve waarden van Q gelijk zijn, zal een sortering uitgevoerd worden op de volgende minst significante parameter, namelijk de waarde van HC (element 570).
10 In het geval de waarden van Q niet gelijk zijn wordt dan bepaald of het nodig is de twee ingangen onderling te verwisselen. Indien de ingang met een waarde van Q=1 groter is op de G00DLST, wordt geen onderlinge verwisseling vereist.
In dat geval wordt het volgende onderdeel op de GOODLST 15 onderzocht ten aanzien van de LNKLST-status (element 562). Indien een onderlinge verwisseling vereist wordt wordt de sorteervolgorde, gebaseerd op Q, opnieuw gestart.
De subroutine voor het sorteren op HC wordt weergegeven 570. De ingang in de routine wordt weergegeven door 20 element 634 in het stroomschema van fig. 16. De HC-bits van de twee ingangen worden vergeleken, zoals weergegeven door blok 636, en de subroutine voor het maken van de sorteerbeslissing wordt ingevoerd, zoals weergegeven door element 638. Indien de ingang, hoger op de lijst, de lagere waarde van HC bezit, 25 is geen onderlinge verwisseling vereist. Indien de waarde van HC identiek zijn, wordt een sortering gebaseerd op de niet verkleinde waarde van Q begonnen, zoals weergegeven door element 572 uit fig. 14.
Zoals hiervoor opgemerkt kan Q variëren van 30 0 tot 3, waarbij de grotere waarde een grotere signaal/ruis- verhouding weergeeft. De ingang in de subroutine wordt weergegeven door element 646 in het stroomschemavan fig, 18. De waarden van Q voor de twee beschouwde ingangen worden vergeleken en de sorteer-beslissingssubroutine wordt ingevoerd, zoals weergegeven SöÖ1614 ‘ ‘ - 10^- resp. door blok 654 en element 656.
Indien de waarde van Q op de bovenste G00DLST ingang groter is dan de twee ingangen, wordt geen onderlinge verwisseling vereist en de volgende G00DLST-ingang zal 5 gesorteerd worden gebaseerd op de LNKLST-status. Indien de onderste ingang groter is, zullen de ingangen onderling verwisseld worden en de sortering, gebaseerd op Q, wordt opnieuw gestart. Indien de twee waarden van Q dezelfde zijn, wordt geen onderlinge verwisseling vereist. De twee ingangen 10 zullen dan gesorteerd worden, gebaseerd op de waarde SNEE, zoals weergegeven door element 574.
De subroutine voor het sorteren gebaseerd op de grootte van de SNRE-waarde, het minst belangrijke sorteer-kriterium, wordt afgeheeld in het stroomschema van fig. 19. De 15 ingang in de subroutine wordt weergegeven door element 652. Zoals weergegeven door blok 654 en element 650 worden de twee waarden van SNRE vergeleken, en de sorteerbeslissingsubroutine wordt begonnen. Omdat de SNRE het eindsorteringskriterium is, wordt de sorteerbeslissingsubroutine, indien de twee waarden van 20 SNRE gelijk zijn, gewijzigd voor zover de volgorde zal terugkeren naar blok 576. Op dat tijdstip zal de volgende ingang op de G00DLST gesorteerd worden gebaseerd op de LNKLST-status en de volgende sorteerparameters. Indien de waarden verschillen worden de ingangen onderling verwisseld, indien vereist, zoals hiervoor 25 beschreven.
De GOODLST-sorteringsvolgorde wordt voltooid wanneer het aantal onderdelen dat feitelijk gesorteerd is gelijk is aan het aantal onderdelen dat gesorteerd moet worden (blok 560), zoals weergegeven door elementen 578 en 580. De 30 zes ingangen boven aan de lijst worden vastgehouden, en elke ïpogelijke extra ingang wordt opzij gezet. Wanneer de XPLST eenmaal bijgewerkt is met een nieuwe ingang, indien geschikt, en de GOODLST en de FLST bijgewerkt zijn, wordt de bewerking in het 6301314 f * * .
- I OB - begin van het ontvangen bericht voltooid.
Het supervisieprogramma onder-zoekt periodiek de XPLST-ingangen om te verifiëren dat verwachte antwoord verzoek-berichten ontvangen worden binnen de tijdsperiode ingesteld 5 door het storingstijdregister, verbonden met elke lijstingang.
Onder verwijzing nu naar het stroomschema van fig. 20A wordt de ingang in de volgorde, die plaats vindt telkens wanneer een blokkering: van het storingstijdregister plaats vindt, weergegeven door element 658. De blokkering:, wordt weergegeven ' 10 door blok 670. De XPLST-index, verbonden met de gestoorde ingang, wordt verkregen, zoals aangegeven door blok 672.
De ermee verbonden zendopwekvlag wordt dan onderzocht, zoals getoond door element 678. Zoals hiervoor beschreven wordt de vlag ingesteld, indien de onderhavige 15 eenheidop afstand het omlaagkoppelingsbericht verzond, waarvoor het verzoek om antwoord verwacht werd, in plaats van dat de verzending nauwelijks waargenomen werd. Indien de opwekvlag ingesteld wordt, wordt de Koppelingbevestigingsvlag L voor de onderhavige eenheid teruggesteld, zoals aangeduid door blok 680, waardoor 20 aangegeven wordt dat de onderhavige eenheid niet in staat was tot het succesvol in verbinding treden met de hoofdeenheid.
De vlag L zal zich in een teruggestelde toestand bevinden voor alle verdere berichten, verzonden door de onderhavige eenheid, en zal teruggesteld blijven totdat de eenheid op succesvolle 25 wijze een antwoordverzoekbericht ontvangt in antwoord op een bericht verzonden door de eenheid.
Wanneer de vlag L eenmaal teruggesteld is indien geschikt, wordt het adres van de XPLST-ingang, dat het adres is van het knooppunt dat faalde bij het zenden van het 30 antwoordverzoekbericht, verkregen, zoals weergegeven door blok 682. Dan wordt bepaald of het gestoorde adres aanwezig is op de Storingslijst FLST van de onderhavige afstandseenheid, zoals getoond door element 684.
8 0 Q 1 § 4 4 ^ 6 il
, * ‘ J
- I03 -
Indien het gestoorde adres niet aanwezig is, wordt het ingevoerd op de FLST. Aan de nieuwe Ingang wordt een StoringpqpicrÊseittFQ van 16 toegewezen, waarbij deze een niet gemeten waarde voorstelt. De FLST wordt dan gesorteerd 5 gebaseerd op de grootte van de ermee verbonden FQ, zoals aangeduid door blok 702. Het beste uitvoeringsadres, de ingang met de kleinste waarde van FQ wordt bovenaan de lijst geplaatst. De FLST heeft een capaciteit van acht ingangen; daarom, indien de nieuwe ingang zijn capaciteit overschrijdt, wordt de ingang 10 met de grootste FQ gewist. Verdere verwerking van XPLST en ermee verbonden GOODLST zal dan plaats vinden, zoals beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig. 20B.
Indien het gestoorde adres zich nu op de FLST bevindt, wordt de FQ voor de ingang verkregen, zoals aangeduid door 15 blok 686. De waarde van FQ voor de gestoorde ingang zal dan verdubbeld worden, vooropgezet dat de vergrote:ε waarde het maximum van 127 niet overschrijdt. Zoals aangeduid door element 688 wordt bepaald of de onderhavige waarde van FQ groter is dan 127. Indien de waarde niet groter is, wordt de waarde 20 verdubbeld, en anders wordt de waarde ingesteld gelijk aan 131, zoals aangeduid door blok 692. Indien de waarde van FQ verdubbeld wordt (blok 690) wordt bepaald of de vergrote waarde van FQ groter is dan 127, zoals weergegeven door element 691. Indien de vergrote waarde 127 niet overschrijdt wordt de waarde onver-25 anderd gelaten, en anders wordt FQ ingesteld op 131 (blok 692).
Met een FQ van 131 wordt uitgesloten dat het adres ingevoerd wordt op de GOODLST.
Zoals hierna beschreven zal worden wordt de FQ voor elke FLST-ingang periodiek automatisch verkleind met één 30 teneinde de FLST-ingangen weg te werken die niet langer aktief zijn of om het opnieuw binnentreden van adressen met een FQ die 127 overschrijden toe te staan. Indien FQ van een FLST-ingang verkleind wordt tot nul wordt de ingang gewist vanaf de FLST. Zoals weergegeven door element 694 wordt bepaald of de 860 1 3*4 - 1*0 - 1 < ’ .
waarde van FQ verkleind is tot beneden èen minimum van 16.
Indien de waarde kleiner is dan 16 wordt FQ ingesteld op 16 voor opeenvolgende meetdoeleinden, zoals weergegeven door blok 696. Wanneer de waarde eenmaal ingesteld is, indien gewenst, 5 wordt FLST gesorteerd, zoals getoond door element 698. Wanneer de FLST eenmaal gesorteerd is voor elke nieuwe of aanwezig FLST-ingang wordt de volgorde vervolgd in het stroomschema van fig. 20B.
Zoals weergegeven door blok 704 wordt de G00DLST 10 onderzocht om te bepalen of het gestoorde adres aanwezig is.
Zoals aangegeven door element 706 en blok 708, indien het adres aanwezig is in de GOODLST worden de ermee verbonden sorterings-parameters ingesteld op de waarden voor het meest slechte geval, zoals vermeld in tabel 6, met uitzondering van FQ. De waarde 15 van FQ wordt dan gemeten, zoals aangegeven door blok 710, voor binnentreden in de GOODLST door het wissen van de 3 LSB's van de FLST-waarde. De gemeten waarde FQ kan vari'êren van 0 tot 15.
Dan wordt bepaald of de gemeten waarde van FQ het maximum van 15 (niet gemeten 127) overschrijdt, zoalsweergegeven 20 door element 712. In het geval het maximum overschreden wordt wordt de met GOODLST-ingang onvoorwaardelijk van de lijst gewist, zoals weergegeven door blok 714. De met GOODLST wordt dan gesorteerd, zoals weergegeven door element 716, waarbij de gemeten waarde van FQ gebruikt wordt, waarbij de overblijvende sorterings-25 parameters ingesteld worden op de waarden voor het meest slechte geval (element 708). De subroutine voor het sorteren van de met GOODLST werd hiervoor beschreven in samenhang met het stroomschema van fig. 14. Zo krijgt de GOODLST-ingang, die faalde bij het zenden van een verwacht bericht, minder de voorkeur als een 30 omhoogkoppelingsadres.
Wanneer de met GOODLST eenmaal bijgewerkt is, indien geschikt, wordt een foutenteller verhoogd, zoals weergegeven door blok 718. De teller wordt gebruikt voor diagnostische doeleinden om het aantal verwachte adressen dat niet ontvangen is 8601314 , ' * ‘ - ill - door de onderhavige eenheid te volgen. Een subroutine wordt dan ingevoerd met het doel van het terugstellen van de XPLST, zoals hiervoor beschreven is in samenhang met het stroomschema van fig. 21, zoals aangegeven door element 720.
5 Het supervisieprogramma veroorzaakt dat ver schillende handelingen periodiek uitgevoerd worden. De periodieke volgorde, die elke 46 sec. in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld plaats vindt, omvat het bijwerken van de Stelselprioriteit SP-waarde, de GOODLST en de FLST. Daarnaast wordt een ontvanger-10 storingstest uitgevoerd.
De ingang in de periodieke volgorde wordt weergegeven door element 722 in het stroomschema van fig. 23A. Zoals weergegeven door blok 724 vindt de volgorde elke 46 sec. plaats.
Het begingedeelte van de volgorde dient om het ontvangen gedeelte 15 van de onderhavige eenheid te testen.
Eerst wordt bepaald of de onderhavige eenheid pas dan in staat is tot het ontvangen van berichten via de vaste koppeling. Het is mogelijk dat er eerder bepaald was dat de onderhavige eenheid het bericht niet kan ontvangen over 20 de vaste koppeling. In dat geval zal het niet nodig zijn de vaste koppelingsinvoer te testen. Zoals aangegeven door element 726 wordt bepaald of een eerdere storing gedetecteerd is door het onderzoeken van een geschikte interne vlag. Indien geen storing gedetecteerd is wordt bepaald of de onderhavige eenheid 25 verbonden wordt met hun vaste koppeling, zoals weergegeven door element 728. Indien er geen ermee verbonden koppeling is wordt de test omgeleid.
In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld wordt een testbericht, eerder koppelingstestbericht genoemd (fig. 7B, 30 element 156), verzonden in het geval een bericht niet ontvangen is gedurende een tijdsperiode van ongeveer 4£ uur minus 15 min.
Zoals weergegeven door element 730 wordt bepaald of een vaste koppeling-bericht niet ontvangen is gedurende een dergelijke tijdsperiode. Indien een bericht niet ontvangen is zal een 6501314 - ΙΐΊ- τ a < 4 bewerking in een wachtrij geplaatst worden teneinde een koppelings-testbericht te verzenden, zoals weergegeven door blok 732.
Het bericht zal verzonden worden zowel via de spanningsleiding als de vaste koppeling, waarbij het bericht verzonden over de 5 spanningsleiding geen testdoel dient. Het koppelingstestbericht is een berichttype dat niet aangeduid wordt als een omlaag-koppelings of een omhoogkoppelingsbericht. Afstandseenheden, die berichten van dit type ontvangen over de vaste koppeling, zullen een antwoordbericht verzenden over de vaste koppeling 10 (en over de spanningsleiding), zoals hiervoor beschreven.
Zoals weergegeven door blok 734 wordt een teller voor het meten van de tijdsperiode van 4,5 uur verhoogd om aan te geven dat 64 sec. zijn verlopen. In het geval de onderhavige eenheid geen enkel antwoordend bericht ontvangt binnenin de 15 periode van 4,5 uur zal de eenheid aannemen dat hij niet in staat is tot het ontvangen van berichten over de vaste koppeling. Een ermee verbonden vlag wordt ingesteld om aan te geven dat de onderhavige eenheidg geen berichten kan ontvangen over de vaste koppeling. In het geval de onderhavige eenheid op afstand een 20 bericht ontvangt over de vaste koppeling wordt de 4,5 uur-teller opnieuw ingesteld.
Wanneer de handeling van de vaste koppeling ontvanger eenmaal getest is wordt bepaald of eerder vastgesteld is dat de onderhavige eenheid niet langer in staat is tot het 25 ontvangen van een bericht over de spanningsleiding, zoals weergegeven door element 736. Indien een geschikte interne vlag aangeeft dat de spanningsleidingingang gefaald heeft wordt de test omgeleid. Indien de vlag niet ingesteld wordt, wordt een teller verhoogd, die gebruikt wordt om het ontvangen van berichten 30 via de spanningsleiding te volgen, zoals weergegeven door blok 738. De teller zal teruggesteld worden elke keer als een bericht ontvangen wordt over de spanningsleiding.
Indien een bericht ontvangen wordt via de spannings- 83015 14 i c - Inleiding bij tenminste elke 4,5 uur, wordt aangenomen dat de eenheid in staat is tot het ontvangen van berichten via de spanningsleiding. Bepaald wordt of de période van 4,5 uur bijna verlopen is, zoals weergegeven door element 740. Indien slechts 5 15 min. overblijven wordt een bewerking in een wachtrij geplaatst om een testbericht te sturen, zoals weergegeven door blok 742.
Het testbericht kan elk type omhoogkoppelingsbericht zijn, waarvoor een antwoordverzoekbericht verwacht wordt. Indien het antwoord -verzoekbericht of elk ander bericht niet ontvangen wordt voordat 10 de periode van 4,5 uur verloopt, zal de teller Blokkeren.
Dan zal worden aangenomen dat de onderhavige eenheid niet in staat is tot het ontvangen van berichten over de spanningsleiding. In het geval er geen geldige adressen aanwezig zijn in de G00DLST van de eenheid zal de onderhavige eenheid dan voortgaan met 15 het periodiek zenden van omhoogkoppelingsberichten die een gegevenspakket omvatten voor de hoofdeenheid teneinde een beperkte mate van handelen vast te houden. Zoals hiervoor beschreven bezitten dergelijke berichten, soms loos knooppunt-berichten genoemd, een Globaal volgordegetal met allemaal enen. Indien de 20 onderhavige eenheid in staat is tot het ontvangen van berichten over de vaste koppeling is het mogelijk dat de GOODLST bijgewerkt zal worden zodat geldige omhoogkoppelingsadressen overblijven. Dienovereenkomstig behoeven loos knooppunt-berichten niet verzonden te worden.
25 Wanneer de bewerking om een testbericht te zenden eenmaal in een wachtrij geplaatst is, over het geval bepaald is dat de periode van 4,5 uur niet bijna verlopen is, wordt het periodiek testen van de ontvanghandeling voltooid. Een periodieke volgorde voor het bijwerken van de Stelselprioriteit 30 SP wordt dan ingezet. Zoals hiervoor beschreven wordt de waarde van SP elke keer dat een bericht ontvangen wordt bij gewerkt, gebaseerd op de Gemeten prioriteit MP, omvat in het bericht, en op de plaatselijke Berekende prioriteit CP voor de onderhavige 3 <3 0 1 S 14 ! 1 - 11¾ - i eenheid, waarbij de laatste een meting is van het lokale berichtenverkeer. De waarde van SP wordt eveneens elke 46 sec. bijgewerkt om alle veranderingen in CP weer te geven als een resultaat van veranderingen in het lokale berichtenverkeer. Zo zal de 5 waarde van SP bijvoorbeeld bij gewerkt worden zoals vereist, indien het lokale berichtenverkeer aanmerkelijk vergroot is omdat het laatste bericht ontvangen is, waardoor de waarschijnlijkheid tot het zenden van berichten in overeenstemming met de vergelijkingen (1) en (2) kleiner wordt.
( 10 De onderhavige afstandseenheid wordt voorzien van acht berichtenverkeerstellers, die het aantal berichten tellen ontvangen in acht opeenvolgende periodes van 46 sec.
Zoals weergegeven door blok 744 worden de tellingen van de acht tellers gesommeerd. Bepaald wordt of de som een maximumwaarde 15 van 127 berichten overschrijdt, zoals weergegeven door element 746. Indien het maximum overschreden wordt wordt de som ingesteld gelijk aan het maximum, zoals weergegeven door blok 748.
De zeven meest nieuwe berichtentellers worden ouder (verschoven), zoals weergegeven door blok 750, 20 waarbij de oudste telling opzij gezet wordt. De meest recente berichtenteller wordt dan teruggesteld, zoals aangegeven door blok 752 uitfig. 23B, zodat berichten geteld kunnen worden gedurende de opeenvolgende periode van 46 sec. Zo zullen de acht tellers het totale aantal berichten omvatten, ontvangen 25 en verzonden gedurende de laatste acht periodes van 46 sec. De som van de acht tellers wordt gemiddeld, zoals getoond door blok 758, waardoor de som (blok 744) gedeeld wordt door acht. Dit wordt tot stand gebracht door de drie LSB’s van acht bit-waarde te wissen. De gemiddelde waarde geeft de lokale Gemeten prioriteit 30 CP voor de onderhavige eenheid aan en zal gebruikt worden om een nieuwe Stelselprioriteit te geven.
In het geval vastgesteld is dat de onderhavige eenheid loos is, dat wil zeggen niet in staat is tot het ontvangen 860 1 *
» ’ J
-11$-- van berichten over de spanningsleiding en er geen geldige omhoogkoppelingsadressen aanwezig zijn in de GOODLST wordt aan de resulterende periodieke statusberichten, gezonden naar de hoofdeenheid door de loze eenheid, een relatief lage priori-5 teit toegekend. Zoals aangegeven door element 760 wordt bepaald of de onderhavige eenheid loos is. Indien de eenheid loos is wordt een nieuwe waarde van CP geannuleerd en de waarde van SP wordt ingesteld op het maximum van 17. Zo wordt de effektieve snelheid waarbij de onderhavige eenheid de statusberichten verzendt 10 verkleind.
Indien de onderhavige eenheid niet loos is wordt een bijregelwaarde berekend door de nieuwe waarde van CP af te trekken van de oude waarde, de correctiefaktor een willekeurige polariteit heeft. Bepaald wordt dan of er dan een verandering 15 aangebracht moet worden, dat wil zeggen of de bijregelwaarde nietlnul is, zoals aangegeven door element 766.
Indien er geen verandering is wordt de volgorde voor het bijwerken van de waarde van SP omgeleid, zoals weergegeven door blok 768, indien de bijregelwaarde niet-nul is, 20 wordt de faktor bovendien wordt de nieuwe waarde van CP vastgezet om te gebruiken in de volgende berichtenperiode, zoals weergegeven door blok 770.
De bijregelwaarde wordt dan toegevoegd aan de onderhavige waarde van SP, zoals aangegeven door blok 772, 25 teneinde te komen bij een nieuwe waarde van SP. Dan wordt bepaald of de nieuwe waarde van SP de maximumwaarde van 17 overschrijdt, zoals aangegeven bij 774. Indien het maximum onderschreven wordt wordt SP gelijkgesteld aan het maximum, zoals aangegeven door blok 776. De subroutine, hiervoor beschreven 30 in samenhang met het stroomschema van fig. 24, wordt dan ingevoerd met het doel het waarschijnlijkheidstijdsregister bij te werken in overeenstemming met de nieuwe waarde van SP.
De periodieke volgorde gaat dan verder naar het Ï3 0 1 0 .· , * * % - ui - stroomschema van fig „ 23C, dat de wijze afbeeldt waarop de FLST en GOODLST gedurende elke tijdsperiode van 46 sec. bij gewerkt worden. Zoals weergegeven door de blokken 780 en 808 wordt elke FLST-ingang opeenvolgend onderzocht en bij gewerkt, indien vereist.
5 De waarde van FQ van de beschouwde ingang wordt eerst verkregen, zoals aangegeven door blok 782. Dan wordt bepaald of de waarde van FQ nul is. Indien de waarde nul is wordt de waarde onveranderd gelaten en de volgende FLST-ingang wordt onderzocht, en het adres van de ingang zal gewist zijn.
10 Indien de waarde van FQ niet-nul is, wordt de waarde van FQ verminderd met een, zoals weergegeven door blok 786. Zoals hiervoor opgemerkt worden dergelijke verminderingen van FQ voor elke FLST-ingang uitgevoerd met het doel de inaktieve lijstingangen terug te stellen en met het doel het mogelijk maken 15 het adres te bekijken voor binnentreden op de GOODLST. Zoals hiervoor opgemerkt moet een adres een FQ van 127 of minder hebben om ingevoerd te worden op de GOODLST. De verkleinde waarde van FQ wordt dan vastgezet.
Zoals hiervoor beschreven is de waarde van FQ 20 in de FLST een niet gemeten waarde en de waarde van FQ in de GOODLST een gemeten waarde. De GOODLST-waarde wordt vêkregen door het wegwerken van de drie LSB's van de FLST-waarde.
Zoals aangegeven door element 790 wordt dan bepaald of de waarde van FQ verkleind is tot nul. Indien FQ 25 nul is bestaat er geen vereiste voor het meten van FQ voor de GOODLST. Indien de waarde niet nul is wordt FQ gemeten, zoals weergegeven door blok 792. Een routine voor het bijwerken van de afleesinrichting om de nieuwe waarde van FQ weer te geven wordt dan ingevoerd zoals aangegeven door blok 794.
30 Het adres van de beschouwde FLST ingang wordt dan verkregen, zoals weergegeven door blok 796. Dit adres zal gebruikt worden om de GOODLST te onderzoeken op een ingang.
Weer wordt bepaald of de waarde van FQ voor de ingang verkleind is ·* λ y». «4 Λ 3 * ‘*\ v* ς v · Λ -Λ ..* V i V * ^ * . t φ · tot nul, zoals weergegeven door element 798. Indien FQ nul is wordt het adres van de ingang gewist uit de FLST, zoals aangeduid door blok 800.
Wanneer het adres eenmaal gewist is van de FLST, 5 indien vereist, wordt de G00DLST onderzocht op de uitgangen zoals getoond door blok 802 en element 804. Indien de ingang aanwezig is, wordt de gemeten waarde van FQ ingevoegd in de G00DLST, zoals aangeduid door blok 608. Wanneer de FQ eenmaal ingevoegd is, of in het geval de ingang niet aanwezig is in de 10 GOODLST, wordt de volgende FLST-ingang onderzocht. De volgorde gaat verder totdat elke FLST-ingang onderzocht en bijgewerkt is, indien geschikt, zoals aangeduid door blok 800.
Wanneer de gehele FLST bijgewerkt is wordt de GOODLST gesorteerd teneinde alle veranderingen in de waarde van 15 FQ weer te geven. De ingang in de subroutine voor het verkeren van de GOODLST wordt weergegeven door element 810 en werd hiervoor beschreven in samenhang met het stroomschema van fig. 14.
Vervolgens wordt de FLST gesorteerd, zoals aangeduid door blok 812, waardoor de periodieke volgorde beëindigd. Zoals weergegeven 20 door element 814 keert de volgorde dan terug naar het supervisie-programma.
In het geval het ontvangen bericht een omlaag-koppelingsbericht is met een Bron/bestemmingsadres SDA anders dan dat van de onderhavige eenheid en het gericht wordt naar de 25 onderhavige eenheid, zal het gegevenspakket vastgezet en verzonden worden in de omlaagkoppelingsrichting. De vastzet en verzend-omlaag-koppelingsvolgorde wordt afgebeeld in het stroomschema van fig. 25.
De ingang in de volgorde, die opgeroepen wordt door het supervisie-programma, wordt weergegeven door element 816.
30 Zoals weergegeven door blok 818 geeft het ontvangen bericht de volgordeinvoer weer. Dan wordt bepaald of het bericht een loos knooppunt-bericht is, zoals aangeduid door element 820. Indien de GSN van het bericht uit allemaal enen f: £ £ 1 $ ^ k - 11? - * » * < bestaat, aangevende dat het bericht een loos knooppunt-bericht is, zou het gegevenspakket niet vastgezet en verzonden hoeven worden in de omlaagkoppelingsrichting. Zoals getoond door element 822 zal de volgorde terugkeren naar het supervisieprogramma.
5 Indien het bericht geen loos knooppunt-bericht is wordt bepaald, gebaseerd op het berichttype, of het bericht een koppelingsverzoekbericht is, zoals weergegeven door element 824. Een koppelingsverzoekbericht is een bericht dat gebruikt wordt voor diagnostische doeleinden waarin het adres van elk knooppunt, 10 dat het bericht zend,ingevoerd wordt in het gegevenspakket van het bericht, zodat de baan, genomen door het bericht, bepaald kan worden. Indien het bericht een koppelingsverzoekbericht is wordt het adres van de onderhavige eenheid op afstand ingevoegd in het gegevenspakket om vastgezet en verzonden te worden, zoals 15 aangeduid door blok 826.
De Staptelling HC-waarde van het ontvangen bericht wordt dan onderzocht, zoals weergegeven door element 828. Indien de waarde van HC groter is dan of gelijk is aan 14, zou het bericht niet verzonden hoeven te worden in de omlaagkoppelings-20 richting, omdat het waarschijnlijk is dat het bericht verloren gaat. Zoals weergegeven door element 830 zal de volgorde dan terugkeren naar het oproepprogramma.
Indien de waarde van HC geschikt is wordt de SDA van het bericht onderzocht, zoals aangeduid door blok 832.
25 Dit adres geeft de eindbestemming van het gegevenspakket weer en wordt gebruikt om het geschikte omlaagkoppelingsadres in de Koppelingslijst LNKLST te plaatsen.
Zoals weergegeven door blok 834 wordt de LNKLST onderzocht. Bepaald wordt of de SDA van het bericht aanwezig is 30 in de LNKLST, zoals weergegeven door element 836. Indien de SDA aanwezig is wordt de ermee verbonden IDA van de LNKLST-ingang verkregen en ingevoegd in het bericht zoals weergegeven door blok 840.
μ g3 h i f>: “! 'o·· V ϋ t ..
-ng-
Het is niet waarschijnlijk dat de SM van èen Globale volgordeopdracht GSC aanwezig zal zijn in de LNKLST van een eenheid op afstand omdat er een eerder overeenstemmend omhoogkoppel ingsbericht is. Echter, indien de SDA aanwezig is, zal 5 de opdrachtinformatie vastgezet en verzonden worden op dezelfde wijze als een gewoon omlaagkoppelingsbericht, waarbij de IDA van de GSC genomen wordt uit de met LNKLST.
Indien het ontvangen bericht SDA niet aanwezig is in de LNKLST wordt het berichttype van het bericht onderzocht, 10 zoals aangegeven door element 838, om te bepalen of het bericht een GSC is. Indien het bericht geen GSC is zal het gegevens-pakket vastgezet en verzonden worden. Zoals aangegeven door element 842 zal de volgorde terugkeren naar het supervisie-programma.
15 Indien het bericht een GSC is wordt bepaald of het bericht een van de twee stroom-opdrachten is, zoals aangegeven door element 844. Indien de opdracht een van de twee niet-stroom-opdrachten is (gestuurd en vastgezet en verzonden) en indien de SDA van het bericht niet aanwezig is in de LNKLST 20 (element 836) zal de opdrachtinformatie niet vastgezet en verzonden worden. Zoals getoond door element 846 zal de volgorde dan terugkeren naar het oproepprogramma.
Indien het bericht een van de twee stroom-opdrachten is, zal dan bepaald worden of de voorwaarde voor het 25 vastzetten en verzenden van de opdrachtinformatie bereikt worden. Indien de stroom-opdracht een totale stroom-opdracht is, is het nodig dat er een geldig (niet-nul) adres aanwezig is in de LNKLST van de onderhavige eenheid op afstand of dat de eenheid gekoppeld wordt aan een vaste koppeling. Indien de stroom-30 opdracht een vaste koppeling-stroomopdracht is, is het nodig dat de eenheid op afstand verbonden wordt met een vaste koppeling.
Indien de geschikte stroomvoorwaarde niet bereikt wordt, zal de informatie van de stroom-opdracht niet vastgezet ς 3 £ 1 Λ ; i.
> t ► , - 110 - en verzonden worden. De volgorde zal dan terugkeren naar het supervisieprogramma, zoals weergegeven door element 850.
Indien de geschikte voorwaarde bereikt wordt, wordt de IDA van het hericht ingesteld op allemaal nullen, zoals aangeduid door blok 5 852.
De volgorde van omlaagkoppelingsberichten zal vervolgd worden in het geval de SDA van het bericht zich in de LNKLST bevindt of in het geval het bericht een GSC is, indien geschikt. Opgemerkt zou moeten worden dat het mogelijk is dat - 10 een of meer eenheden op afstand, in het bijzonder eenheden geplaatst omlaag gekoppeld ten opzichte van de onderhavige eenheid, de opdrachtinformatie niet zullen ontvangen gedurende deze stap van de volgorde. Het onderhavige stelsel wordt toegerust teneinde te verzekeren dat alle eenheden op afstand tenslotte 15 de opdracht zullen ontvangen, zelfs wanneer een eenheid niet bedoeld is om in te werken op de opdracht anders dan het bijwerken van de ACR voor de eenheid.
Zoals hiervoor beschreven is elke eenheid geschikt om periodiek een volgorde met omhoogkoppelingsberichten te 20 starten waarbij een bericht een gegevenspakket bevat met betrekking tot de spanningverbruikgegevens. Het bericht zal zijn van het type waarvoor een verzoek om antwoord verwacht wordt. Wanneer het antwoordverzoekbericht ontvangen wordt, zal het Globale volg-ordegetal GSN van het bericht verschillen van elke lokale 25 GSN of ACR van de ontvangende eenheid indien er ëën of meer opdrachten ontvangen zijn. Bovendien zal elk ander bericht, dat de eenheid kan ontvangen, eveneens een GSN zijn, dat aangeeft dat de opdrachten verzonden zijn. De eenheid zal dan een omhoog-koppelingsbericht zenden, waarbij de hoofdeenheid geïnformeerd 30 wordt over de laatste GSC ontvangen door de eenheid op afstand. Bovendien zal het proces van het zenden van een dergelijk bericht veroorzaken dat de SDA van de zendeenheid toegevoegd wordt aan de LNKLST van een of meer eenheden. Dit vergroot de SSO 1 8 -i 4 vv -W ·α» ‘‘ 1-1* - 124 - . 4 » 1 waarschijnlijkheid dat de eenheid stroom-opdrachten zal ontvangen zonder de noodzaak voor de eenheid hen te ondervragen. Niet-stroom-opdrachten moeten altijd ondervraagd worden tenzij de eenheid de opdracht hoorde, tegenovergesteld aan het vernemen 5 van de zendende opdracht door het onderzoeken van de GSN van een bericht.
Terugkerende naar het stroomschema van fig. 25, wordt, wanneer de IDA van het bericht bepaald is (blokken 840, 852), de Vastzet- en verzendbuffer A 82 (fig. 5) onderzocht 10 om te bepalen of de buffer beschikbaar is om te gebruiken, zoals aangeduid door element 854. Indien de A-buffer niet beschikbaar is, wordt de B-buffer 84 onderzocht, zoals aangeduid door element 856. Indien geen buffer beschikbaar is keert de volgorde terug naar het supervisieprogramma, zoals aangeduid door element 858, 15 en bet bericht zal niet verzonden worden.
Indien een van de twee buffers beschikbaar is wordt een wijzer gericht naar de beschikbare buffer, zoals weergegeven door blok 860. Het omlaagkoppelingsadres, de IDA van het te verzenden bericht, wordt dan vastgezet, zoals weergegeven 20 door element 862. Wanneer het adres eenmaal vastgezet is wordt het te verzenden bericht, dat het gegevenspakket van het ontvangen bericht omvat, overgebracht vanaf de werkbuffer 74 (fig. 5) naar de geschikte vastzet- en verzendbuffer. Het overbrengen wordt tot stand gebracht door een overbrengsubroutine te gebruiken, 25 die hierna beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig. 26.
De vastgezette IDA wordt dan ingevoegd in het bericht om verzonden te worden, zoals aangeduid door blok 870.
De volgorde zal dan terugkeren naar het supervisieprogramma 30 zoals weergegeven door element 872. De feitelijke zendvolgorde zal later beschreven worden in samenhang met het stroomschema van fig. 29.
Onder verwijzing nu naar fig. 26 zal de subroutine 8 5 v 1 * ! 4 - 121 - ‘ ‘ ' , voor het overbrengen van berichten uit de werkbuffer naar de vastzend- en verzendbuffer beschreven worden. De subroutine wordt gebruikt voor zowel omlaagkoppelings- als omhoogkoppel ing shand e 1 ing en .
5 De ingang in de Overbrengroutine wordt weer gegeven door element 874. De wijzer, gericht naar de geschikt vastzend- en verzendbuffer wordt verkregen, en het bericht, dat het gegevenspakket omvat, wordt overgebracht naar de buffer, zoals weergegeven door de blokken 876 en 878. Het berichttype 10 wordt dan verkregen en vastgezet zoals weergegeven door blok 880. Bovendien wordt de berichtrichting, ofwel de omlaagkoppelings-richting ofwel de omhoogkoppelingsrichting of geen van beide, verkregen en behouden, zoals weergegeven door blok 882. Dan wordt bepaald, gebaseerd op het berichttype, of het onderhavige 15 . bericht een toepassingstijdregister vereist, zoals weergegeven door element 884. Indien een toepassingstijdregister gebruikt moet worden, wordt een vaste tijdconstante toegevoegd aan de beginwaarde in het toepassingstijdregister, aanwezig in het ontvangen gegevenspakket. Deze vaste waarde, ongeveer 1,3 sec.
20 (een berichttijdsduur) in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld, dient om te compenseren voor de hoeveelheid tijd die vereist is voor de onderhavige eenheid om het bericht te ontvangen.
Wanneer de tijdconstante eenmaal toegevoegd is, wordt, indien vereist, een bepaling uitgevoerd of een tijdregister-25 funktie beschikbaar is uit het tijdregisterwerkingsprogramma, zoals weergegeven door element888. Indien een tijdregisterfunktie niet beschikbaar is, is het niet mogelijk het gegevenspakket vast te zetten en te verzenden. Zoals weergegeven door element 892 zal de volgorde terugkeren naar het supervisieprogramma.
30 Indien een tijdregisterfunktie beschikbaar is wordt de wijzer, die de gekozen vastzet- en verzendbuffer aangeeft, verkregen, zoals weergegeven door blok 894. Het waar-schijnlijkheidszendtijdregister wordt dan ingesteld zoals weergegeven door blok 898. Zoals hiervoor beschreven wordt een wille- 8601 =3 14 . * > i - 12^ - keurig getal gekozen en ingevoerd in de I7-stapsteller, verbonden met het waarschijnlijkheidszendtijdregister. Zoals hiervoor beschreven wordt de berichtrichting dan onderzocht om de berichtprioriteit NT te bepalen, waarbij NT het aantal telbits 5 dat onderzocht moet worden weergeeft.
Wanneer het waarschijnlijkheidszendtijdregister eenmaal ingesteld is wordt bepaald of het waarschijnlijkheids-zendtijdregister succesvol ingesteld is, zoals aangegeven door element 900. Indien een tijdregisterwerking niet beschikbaar 10 geweest is kan het bericht niet verzonden worden. Zoals getoond door blok 902 zal de volgorde terugkeren naar het supervisie-programma.
Indien een tijdregisterfunktie aanwezig is wordt de kwaliteit van de terugkoppelingwaard'e Q ingesteld zoals 15 weergegeven door blok 904. Zoals hiè^voor beschreven wordt de waarde van Q genomen uit de GOODLST-ingang voor de eenheid op afstand voor zowel omlaagkoppelings- als omhoogkoppelings-berichten.
De volgorde, die het overdragen van het bericht 20 uit de vastzet- en verzendbuffer naar de zendbuffer behelsd wordt afgebeeld in het stroomschema van fig. 29. Dezelfde volgorde wordt gebruikt voor zowel omlaagkoppelings- als omhoog-koppelingsberichten. De volgorde wordt ingevoerd, wanneer de beschouwd waarschijnlijkheidszendtijdregisterbits (NT) allemaal 25 als nullen geklokt worden. Omdat de beginwaarde van de teller willekeurig gekozen wordt, is het tijdstip waarbij de ingang in de volgorde plaats vindt niet bekend tenzij NT = 0.
In het geval het bericht aanwezig is in de Vastzet- en verzendbuffer A wordt de ingang in de volgorde 30 weergegeven door element 962. De ingang in de volgorde voor de B-buffer wordt weergegeven door element 964. Zoals getoond door element 968 en 970 wordt de wijzer gericht naar de geschikte buffer, resp. ofwel A ofwel B.
Zoals weergegeven door element 972 wordt bepaald 3 s n « * ? i y V a . - . r 1 . > , -12^- of het juist is te zenden over het netwerk, door een ermee verbonden zendtoelatingsvlag te onderzoeken. De vlag zal ingesteld worden wanneer een ander bericht gedetecteerd wordt op het netwerk door de onderhavige afstandseenheid.
5 Indien het niet juist is op dit tijdstip te zenden wordt een zending geprobeerd. Het waarschijnlijkheids-zendtijdregister wordt opnieuw gestart met een nieuwe willekeurig gekozen waarde waarbij NT ('.onveranderd blijft, zoals weergegeven door blok 980. De volgorde zal dan terugkeren naar 10 het supervisieprogramma, zoals aangeduid door element 982. De vastzet- en verzendvolgorde zal opnieuw ingevoerd worden wanneer het waarschijnlijkheidszendtijdregister ontbreekt.
Indien het juist is om te zenden wordt bepaald of het zendvasthoudvertragingstijdregister loopt, zoals 15 weergegeven door element 974. Indien het tijdregister niet loopt is het juist het bericht te zenden. Indien het tijdregister loopt, kan het eveneens juist zijn om te zenden, vooropgezet dat het kanaal toegewezen is aan het gege\%spakket-SDA. In dat geval wordt bepaald of het te verzenden bericht een gegevensverspreidings-20 bericht is zoals weergegeven door element 976. Een kanaal kan niet toegewezen worden aan een gegevensverspreidingsbericht. Dienovereenkomstig zal geen gegevensverspreidingsbericht verzonden worden tenzij het kanaal absoluut teruggesteld is, dat wil zeggen niet toegewezen aan een willekeurige afstandeenheid.
25 Indien het bericht geen gegevensverspreidings bericht is (element 976) wordt bepaald of het kanaal toegewezen is aan het bericht-SDA (element 978). Het toewijzen van het kanaal wordt bepaald door de SDA van het bericht eerst te vergelijken met het adres omvat in de LSTADD, verbonden met het vasthoud-30 vertragingstijdregister.
In het geval het zendvasthoudvertragingstijd-register niet loopt (element 974) of in het geval het tijdregister loopt, het kanaal toegewezen is aan het bericht-SDA
fi i iH λ -·1 & ί> 0 Ir ·· v :· 4 , * * * - 12 ς- (element 978) is het geschikt het bericht te verzenden met wat minder uitzonderingen. Het ontvangergedeelte van de onderhavige eenheid zal dan uitgeschakeld worden, zoals weergegeven door blok 984. Vervolgens worden stappen genomen, zodat geen berichten 5 volgen op het onderhavige bericht overgedragen zullen worden aan de zendbuffer zoals aangeduid door blok 986. Het onderhavige bericht zal dan overgedragen worden uit de geschikte vastzet- en verzendbuffer naar de verzendingsbuffer, zoals weergegeven door blok 988.
10 Dan wordt bepaald of er toepassingstijdregister is dat loopt voor het onderhavige bericht, zoals getoond door element 990. Indien een tijdregister loopt wordt de onderhavige tijdregister waarde verkregen zoals aangegeven door blok 992.
Verder wordt bepaald of een tijdregisterwaarde 15 beschikbaar is, zoals aangegeven door element 994. Indien de tijdregisterwaarde niet beschikbaar is heeft een onrelmatigheid plaats gevonden en de toepassingstijdregisterwaarde aanwezig in het ontvangen gegevenspakket zal gebruikt worden in het verzonden bericht in plaats van een toepassingstijdregisterwaarde. Zo kan 20 de berichtzendtijd op zijn minst benaderd worden. Indien een tijd-registerfunktie beschikbaar is wordt hij ingevoegd in het bericht zoals weergegeven door blok 996. De tijdregisterwerking voor het ontvangen bericht wordt dan, indien aanwezig teruggesteld zoals weergegeven door blok 998.
25 Elke eenheid houdt een record van het aantal berichten die berichtinformatie^vislfezet en verzonden daardoor vast voor diagnostische doeleinden waarbij een teller gebruikt wordt. Zoals weergegeven door blok 1000 wordt de teller verhoogd en de nieuwe waarde wordt uitgelezen. Een bewerking wordt dan 30 in een wachtrij geplaatst voor het uitvoeren van een zendrangschik-kingsvolgorde, die voor het eerst beschreven zal worden in samenhang met het stroomschema van fig. 30A. Wanneer de bewerking eenmaal in een wachtrij geplaatst is keert de volgorde terug naar het S o 5 " 5 i 4 -12^- ' * * * supervisieprogramma zoals aangeduid door element 1004.
Onder verwijzing nu naar fig. 30A wordt de ingang in de zendrangschikkingsvolgorde aangeduid door element 1006 De volgorde wordt gebruikt voor alle berichten verzonden door de 5 onderhavige eenheid, omvattende omlaagkoppelings- en omhoog- koppelingsberichten voor vastzetten en verzenden en berichten die een gegevenspakket omvatten afkomstig uit de onderhavige eenheid.
Een beginbepaling wordt uitgevoerd of de onderhavige eenheid op de juiste wijze geprogrammeerd is om berichten te 10 verzenden, het stelselgetal SYN, verbonden met de onderhavige eenheid, wordt eerst onderzocht om te bevestigen dat de SYN niet-nul is, zoals aangeduid door element 1008. Indien de SYN nul is zal de volgorde terugkeren naar het supervisieprogramma zoals weergegeven door element 1010.
15 Aannemende dat de SYN juist is wordt dan bepaald of het adres van de onderhavige eenheid op afstand geldig of niet-nul is, zoals aangeduid door element 1012. Indien het adres niet geldig is keert de volgorde terug naar het supervisieprogramma zoals weergegeven door element 1014, en in het andere geval wordt 20 de ermee verbonden herichtenverkeerteller verhoogd, zoals getoond door blok 1016. De berichtenverkeertelling omvat beide berichten die ontvangen zijn e n de berichten die verzonden door de onderhavige eenheid en hij wordt gebruikt om de Berekende prioriteit CP te berekenen, zoals eerder beschreven ( fig. 23A, blokken 25 744, 758). De berichten die ontvangen en verzonden zijn door de eenheid, zullen veroorzaken dat de teller tweemaal verhoogd wordt.
Het Bron/bestemmingsadres SDA van het te verzenden bericht wordt dan vastgezet in de LSTADD, waardoor aangegeven wordt dat het kanaal toegewezen moet worden aan het adres. Bovendien 30 wordt de zendtoewijzingsvlag ingesteld zoals weergegeven door blok 1018.
Wanneer de aanwijzing eenmaal uitgevoerd is wordt bepaald of het bericht een omlaagkoppelingsbericht is zoals aangeduid door element 1020. Aannemende dat het bericht geen omlaag- 8801814 r * 3 *
"T
koppelingsbericht is kan het bericht ofwel een omhoogkoppelings-bericht zijn ofwel geen berichtrichting bezitten. In dat geval wordt het beste omhoogkoppelingsbericht, ofwel IDA, verkregen uit het bovenste van de GOODLST, zoals aangegeven door blok 5 1022. Het is mogelijk dat de GOODLST geen geldig of niet-nuladres bevat. Zoals weergegeven door element 1024 wordt, indien geen geldig adres aanwezig is, de IDA van het bericht gelijk ingesteld aan het hoofdeenheidadres als een afdaling terug. Het bericht zal daarom niet op succesvolle wijze in verbinding gesteld worden 10 met de hoofdeenheid tenzij de hoofdeenheid in staat is tot het ontvangen van berichten direkt vandaan van de onderhavige eenheid op afstand.
De gekozen ISA wordt dan behouden, zoals aangeduid door blok 1028. Bepaalde gekozen berichtstatusparameters worden 15 dan verkregen, waaronder Q, en de Staptelling. De waarde van Q
wordt verkregen uit de bovenste ingang in de GOODLST van de onderhavige eenheid op afstand voor alle berichten. Een vorige waarde van de Staptelling wordt verkregen uit het ontvangen bericht in het geval het te verzenden bericht een omlaagkoppelings-20 bericht is. Indien het bericht geen omlaagkoppelingsbericht is wordt de voorgaande waarde van HC verkregen uit de bovenste GOODLST-ingang.
Zoals weergegeven door element 1032 wordt wederom bepaald of het bericht een omlaagkoppelingsbericht is.
25 Indien het bericht geen omlaagkoppelingsbericht is wordt de behouden IDA, verkregen uit de GOODLST (blok 1022) ingevoegd in het bericht bij dit punt zoals weergegeven door blok 1034. Indien het bericht een omlaagkoppelingsbericht is wordt de IDA ingevoegd bij een later punt. Het adres van de onderhavige eenheid op afstand 30 wordt dan ingevoegd in het bericht zoals het Tussenbronadres ISA, zoals weergegeven door blok 1036.
De waarde van Koppelingbevestigingsvlag L voor het te verzenden bericht wordt dan bepaald. Indien de plaatselijke 3 Λ ' *. S μ.
^ T» * ; 17 f -*· - 123 - ' 1 Λ vlag L \oor de onderhavige eenheid op afstand en de ontvangen waarde van L beide ingesteld worden zal de waarde van L in het verzonden bericht ingesteld worden. Voor alle andere combinaties wordt de verzonden vlag L teruggesteld.
5 Elke afstandeenheid is geschikt om onder bepaalde* omstandigheden de omringende afstandseenheden te assisteren, die niet geschikt lijken voor het in verbinding staan met de hoofdeenheid. Dergelijke afstandseenheden, hiervoor verloren knooppunten genoemd, zenden berichten met HC gelijk aan 15. In het geval een . 10 bericht uit een verloren knooppunt ontvangen wordt kan de onderha/ipe eenheid op afstand een volgorde met omhoogkoppelings-berichten starten door het zenden van een omhoogkoppelingsstatus-bericht, waarbij het bijzondere berichttype niet kritisch is.
Het omhoogkoppelingsbericht kan het verloren knooppunt van voldoende 15 informatie voorzien, typisch een geschikt omhoogkoppelingsadres, teneinde het knooppunt in staat te stellen in verbinding te staan met de hoofdeenheid.
Een verloren bericht-teller wordt vastgehouden voor het vasthouden van sporen van dergelijke berichten zoals hiervoor 20 beschreven (fig. 7 E, blok 292). Indien een of meer verloren berichten ontvangen zijn wordt de verloren bericht-teller verhoogd. Elke vijf min. wordt een volgorde ingevoerd bij welk tijdstip de inhoud van de teller onderzocht wordt. Indien een telling aanwezig is kan een bewerking in een wachtrij geplaatst worden teneinde een 25 omhoogkoppelingsstatusbericht te zenden om de verloren knooppunten te helpen.
Het is niet nodig een statusbericht te zenden indien een bericht in elk geval verzonden moet worden. Dienovereenkomstig wordt de waarde van L in het te verzenden bericht onderzocht 30 zoals weergegeven door element 1038. Indien de vlag L ingesteld
is wordt de verloren berichtteller teruggesteld omdat een bericht verzonden zal worden dat waarschijnlijk helpt bij een verloren knooppunt, zoals weergegeven door blok 1040. Indien L
360 1 δ H
- 12^ - T ‘ .* Λ nul is is het te verzenden bericht waarschijnlijk niet bruikbaar bij een verloren knooppunt. Dienovereenkomstig zal de verloren bericht-teller niet teruggesteld worden. De zendrangschikkings-volgorde wordt voortgezet in het stroomschema van fig. 30B.
5 Onder verwijzing nu naar fig. 30B wordt de waarde van Q dan in het te verzenden bericht ingevoegd zoals weergegeven door blok 1042. Wanneer de waarde van Q eenmaal ingevoegd is wordt <de HC van het bericht berekend door een toe voegen aan de hiervoor bepaalde voorgaande waarde van HC (blok 10 1030) zoals weergegeven door blok 1044. In het geval HC het maximum van 15 overschrijdt wordt de maximumwaarde gebruikt. De waarde van HC wordt dan ingevoegd in het bericht zoals getoond door blok 1046.
Dan wordt bepaald of het te verzenden bericht 15 toegevoegd zou moeten worden aan de Verwachte lijst XPLST.
Zoals weergegeven door resp. de elementen 1048 en 1050 worden geen toevoegingen uitgevoerd bij de XPLST tenzij het bericht geen omlaagkoppelingsbericht is en tenzij het bericht van het type is waarvoor een antwoordverzoek verwacht wordt. Indien 20 geschikt wordt dan een bewerking in een wachtrij geplaatst om een ingang op de XPLST te maken zoals weergegeven door blok 1052. De volgorde voor het maken van een XPLST-ingang zal vervolgens beschreven worden in samenhang met het stroomschema van fig. 31.
25 Wanneer de XPLST-ingang eenmaal aangebracht is, wordt dan, indien vereist, de waarde van de Gemeten prioriteit MP die in het bericht ingevoegd moet worden bepaald. De waarde van MP wordt ingestêlH géijcnan de grotere waarde van CP of aan de waarde van MP in het ontvangen bericht indien de volgorde een 30 vastzet- en verzendhandeling is. Indien het bericht geen vastzet·-en verzendbericht is is er geen overeenkomend voorgaand bericht; daarom wordt de verzonden waarde van MP ingesteld gelijk aan CP.
860i S <i ' * * * - ψ -
De registers voor het vasthouden van de Cyclische redundantiecode CRC-bits worden dan teruggesteld, zoals weergegeven door blok 1056. Vervolgens worden de synchronisatiebits ingevoegd in het bericht zoals aangegeven door blok 1058. Alhoewel het 5 bericht niet geheel gevormd is zal het zenden van het bericht dan aanvangen zoals weergegeven door blok 1060.
Terwijl de synchronisatiebits van het bericht verzonden worden, worden de Cyclische redundantiecode CRC-bits van het bit berekend en ingevoegd zoals weergegeven door blok 1062. 10 Een afschrift van het bericht aanwezig in de zendbuffer, met uitzondering van de synchronisatiebits, wordt dan overgedragen aan de vastkoppelings-buffer 98 (fig. 5), zoals weergegeven door blok 1064. Deze overdracht zal alleen plaats vinden indien de onderhavige eenheid op afstand verbonden wordt met een vaste 15 koppeling. De afschriftberichten worden tegelijkertijd over de spanningsleiding en de vaste koppeling verzonden.
De gegevens van het bericht in de zendbuffer worden dan opgedeeld op hun bekende wijze, zoals aangegeven door blok 1066. Een opdeelfaktor wordt dan ingevoerd in het bericht 20 om te gebruiken bij het omvormen van de gegevens bij de ontvangeenheden. De gegevens worden niet opgedeeld voor berichten die verzonden zijn over de vaste koppeling.
Het zendvasthoudvertragingstijdregister voor de onderhavige eenheid op afstand wordt dan ingesteld. Indien het 25 berichttype aangeeft dat het bericht een variabele vertraging is, zal de vertraging een funktie zijn van de Staptelling HC-waarde in het te verzenden bericht. De waarde van HC, gebruikt om de vasthoudvertragingsduur te bepalen, verschilt een beetje van de waarde van de HC, aanwezig in het te verzenden bericht. In de 30 meeste gevallen wordt de waarde van HC, gebruikt om de vasthoud-vertraging te besturen, ingesteld gelijk aan de bericht-HC plus één. Indien het te verzenden bericht verloren gaat is de waarde van HC voor het vasthoudvertragingstijdregister de bericht-HC plus twee. Omdat een verloren bericht bepaald wordt als in bezit % <5 η 1 & >) a S& "J J 'ij ‘J —·/ τ * « * - 13φ - zijnde van een HC van 15 is de waarde van HC voor het besturen van het vasthoudvertragingstijdregister 17. Indien het te verzenden bericht een ingestelde MFF bezit met het doel het vasthoud-vertragingstijdregister te besturen wordt aangenomen dat het 5 bericht van het type is dat een variabele vertraging oproept, zoals vermeld in vergelijking (4). Zoals hiervoor opgemerkt wordt een zendtoelatingsvlag ingesteld wanneer een bericht ontvangen wordt. Wanneer de zending eenmaal voltooid is wordt het ontvanggedeelte teruggedraaid en de zendtoelatingsvlag wordt 10 teruggesteld, De volgorde keert dan terug naar het supervisie- programma zoals weergegeven door element 1070.
De bewerking, die in een wachtrij gezet werd om een ingang te maken in de XPLST (blok 1052) wordt afgeheeld in het stroomschema van fig. 31. De ingang in de bewe-rking, 15 die feitelijk begonnen wordt nadat het bericht gezonden is, wordt weergegeven door element 1072. Een afschrift van het bericht, dat verzonden werd, zal vastgezet zijn in de onderhavige eenheid.
De opdeelfaktor van het bericht wordt uitgehaald zodat het bericht omgevormd kan worden, zoals weergegeven door blok 20 1074.
De zendopwekvlag, die vastgezet wordt, wordt ingesteld, zoals aangeduid door blok 1076. De HC en de IDA worden dan uit het juist verzonden bericht gehaald; zoals weergegeven resp. door de blokken 1078 en 1080.
25 Dan wordt bepaald of het adres reeds aanwezig is in de XPLST, zoals weergegeven door element 1082. Indien het adres niet op de XPLST staat wordt de subroutine voor het toevoegen van het adres en de lijst ingevoerd, zoals weergegeven door element 1084. De subroutine werd eerder beschreven in samenhang 30 met fig. 11. Wanneer de subroutine eenmaal voltooid is wordt de bewerking voltooid en de volgorde zal terugkeren naar het supervisie- of oproepprogramma, zoals aangeduid door blok 1086.
Indien het adres op de XPLST staat wordt de -· ·> <) 1 n 1 k - 13l - * ' i XPLST-ingang onderzocht om te bepalen of de ermee verbonden zendopwerkvlag reeds ingesteld is, zoals weergegeven door element 1088. Indien de vlag ingesteld wordt, keert de volgorde terug naar het oproepprogramma, zoals weergegeven door element 5 1090, of op andere wijze wordt de vlag ingesteld, zoals aangegeven door blok 1092. De tijdsperiode van het storingstijdregister wordt niet veranderd.
Wanneer de vlag eenmaal ingesteld is wordt de afleesinrichting bijgewerkt om de verandering in de XPLST , 10 weer te geven zoals weergegeven door element 1094. Wanneer de afleesinrichting eenmaal bij gewerkt is zal de volgorde terugkeren naar het supervisie- of oproepprogramma, zoals aangegeven door element 1096.
De zendvolgorde voor het vastzetten en verzenden 15 van het gegevenspakket in omhoogkoppelingsberichten is ongeveer gelijk aan die voor omlaagkoppelingsberichten, behalve dat de omhoogkoppelingswerking,afgebeeld in fig. 27, gebruikt wordt in plaats van de omlaagkoppelingswerking,afgebeeldL in fig.25.
De vastzet- en verzendwerking voor het omlaagkoppelen begint 20 wanneer het hiervoor vermelde waarschijnlijkheidszendtijdregister blokkeert.
Onder verwijzing nu naar fig. 27 wordt de ingang in de omhoogkoppelingsvolgorde weergegeven door element 908.
Zoals weergegeven door de element 910 en 912 wordt eerst 25 bepaald of een vastzet- en verzendbuffer beschikbaar is. Indien er geen beschikbaar is keert de volgorde terug naar het super-visieprogramma, zoals weergegeven door element 914.
Indien een buffer beschikbaar is, wórdt een wijzer gericht naar de eerste beschikbare buffer, zoals aangeduid door 30 blok 916. Een subroutine wordt dan ingevoerd om het te verzenden bericht over te brengen vanaf de werkbuffer naar de gekozen vastzet- en verzendbuffer, zoals weergegeven door element 918.
De subroutine werd hiervoor beschreven in samenhang met het p 45 i .5 -1 k V v / »' --· t . ‘ * - 133 - stroomschema van fig. 26.
Wanneer het overbrengen voltooid is wordt bepaald of een tijdregisterwerking beschikbaar is voor het waar-schijnlijkheidszendtijdregister, zoals aangeduid door element 5 920. Indien de tijdregisterwerking niet beschikbaar is kan het bericht niet verzonden worden, en daarom zal de volgorde terugkeren naar het supervisieprogramma zoals weergegeven is door element 922.
Indien het tijdregister beschikbaar is wordt een 10 bepaling uitgevoerd of het bericht afkomstig is uit een loze afstandseenheid. Zoals aangeduid door blok 924 wordt het Globale volgordegetal GSN van het ontvangen bericht verkregen.
Dan wordt bepaald, zoals weergegeven door element 926, of de GSN uit allemaal enen bestaat. Indien het allemaal enen zijn 15 is het bericht afkomstig van een loos knooppunt en de GSN
van het verzonden bericht zal met allemaal enen achterblijven.
Indien het bericht niet een loos knooppunt-bericht is zal de lokale GSN van de onderhavige afstandseenheid, die het laatste Globale volgordegetal GSN ontvangen door de eenheid weergeeft, 20 gebruikt worden, zoals weergegeven door blok 928. De GSN, ofwel allemaal enen, ofwel de lokale GSN, wordt ingevoegd in het te verzenden bericht, zoals weergegeven door blok 931.
De SDA van het ontvangen bericht wordt dan verkregen voor de ingang in de Koppelingslijst LNKLST, 25 zoals getoond door blok 932. Zoals hiervoor beschreven worden de LNKLST-ingangen gemaakt gedurende het omhoogkoppelingsgedeelte van een virtuele koppeling en verschaffen zij omlaagkoppelings-adressen voor de omlaagkoppelingshelft van de virtuele koppeling.
De subroutine voor het invoeren van de SDA en de 30 ermee verbonden ISA in de LNKLST , weergegeven door element 934, wordt afgebeeld in het stroomschemavan fig. 28. De ingang in de routine wordt weergegeven door element 938. Eerst wordt bepaald of de SDA reeds aanwezig zijn op de lijst, zoals aangegeven door element 940. Indien de ingang niet aanwezig is wordt de y U 'J 1 3 't - 13 Èf- 1 * * f oudste aanwezige ingang gewist zoals aangeduid door blok 942.
Er zijn bepaalde ingangen die permanente ingangen genoemd worden, welke nooit verwijderd zouden worden vanaf de eenmaal ingevoerde lijst. Permanente ingangen in de LNKLST omvatten adressen voor 5 kritische afstandseenheden die dan opgenomen kunnen worden door de hoofdeenheid zonder het gebruik van Globale volgordeopdrachten. Dienovereenkomstig zal de oudste niet-permanente ingang gewist worden.
Wanneer het wissen uitgevoerd is worden alle 10 ingangen boven het wissen omlaag geschoven op de lijst om de gewiste ruimte op te vullen, zoals getoond door blok 946. Zo zal een positie beschikbaar zijn bovenaan de LNKLST. Zoals weergegeven door blok 954 worden de SDA en daarmee verbonden ISA dan ingevoegd bovenaan de lijst. De ISA van de LNKLST zal gebruikt worden 15 als de IDA van het antwoordende omlaagkoppelingsbericht. De subroutine voor het bijwerken van de afleesinrichting wordt dan ingevoerd, zoals weergegeven door element 958. De volgorde keert dan terug naar het oproepprogramma, zoals weergegeven door element 960.
Indien de SDA reeds aanwezig is op de LNKLST 20 (element 940) wordt dan bepaald of het adres aanwezig is bovenaan de LNKLST, zoals aangeduid door element 948. Indien het adres bovenaan staat wordt bepaald of de overeenkomende ISA van de LNKLST vast bij de ISA van het ontvangen bericht, zoals weergegeven door element 949. Indien er een aanpassing bestaat wordt geen 25 verandering bij de LNKLST vereist en de volgorde zal terugkeren naar het oproepprogramma zoals weergegeven door element 950.
Indien er geen ISA-aanpassing is wordt de ISA ingevoegd in de LNKLST voor de ermee verbonden SDA. Indien de SDA niet bovenaan de LNKLST staat wordt de ingang tijdelijk verwijderd en de lijst 30 wordt naar beneden geschoven teneinde een ruimte te voorzien bovenaan de lijst, zoals weergegeven door blok 952. De verwijderde ingang wordt dan toegevoegd bovenaan de lijst en de volgorde wordt afgesloten zoals hiervoor beschreven.
Wanneer de LNKLST eenmaal bij gewerkt is keert ΐ 501S 14 τ * » 4 - I3f- de volgorde terug naar het supervisieprogramma zoals aangeduid door element 936 (fig. 27). De hiervoor beschreven volgordes voor het overbrengen van het bericht naar ëén van de vastzet- en verzendbuffers Cfig. 26) voor het uitvoeren van de zendrangschikking 5 (fig· 30A, 30B) en voor het instellen van de XPLST (fig. 31) worden dan uitgevoerd.
De volgorde voor het zenden van vastzet- en verzend-berichten in de omlaagkoppelingsrichting (fig.25) en in de omhoogkoppelingsrichting (fig. 27) zijn beschreven. De volgorde 10 voor zendberichten die een gegevenspakket bevatten afkomstig van de onderhavige afstandseenheid zal nu beschreven worden.
Het supervisieprogramma voor het besturen van elke eenheid op afstand bepaald periodiek of de afstandseenheid een be-richt verzendt dat een opgewekt gegevenspakket omvat, waardoor 15 een volgorde voor omhoogkoppelingsberichten gestart wordt. Bij wijze van voorbeeld kunnen de afstandseenheden toegerust worden periodiek gegevens die spanningsverbruikgegevens bevatten te verzenden. Als volgend voorbeeld kan een afstandseenheid een volgorde voor omhoogkoppelingsberichten starten in antwoord 20 op een omlaagkoppelingsbericht uit de hoofdeenheid.
De volgorde voor het verkrijgen van een toepassings-buffer voor het vastzetten van het gegevenspakket in het te verzenden bericht en voor het instellen van de prioriteit NT voor het bericht, soms toepassingsvolgorde genoemd, wordt 25 afgebeeld in het stroomschema van fig. 32. De volgorde wordt ingevoerd wanneer het supervisieprogramma waarneemt dat een gegevenspakket afkomstig van de onderhavige eenheid verzonden moet worden, waardoor een volgorde voor omhoogkoppelingsberichten gestart wordt. De volgorde voor het beginnen van een volgorde 30 van omhoogkoppelingsberichten in antwoordt op het ontvangen van een loos knooppunt-bericht wordt afgebeeld in het stroomschema van fig. 27 voor vastzet- en verzendberichten.
De ingang in de toepassingsvolgorde wordt weergegeven
SdO16H
' t, ? f - Indoor element 1098. Zoals aangeduid door element 1100 wordt eerst een subroutine opgeroepen voor het reserveren van een van de vijf opwekbuffers (fig. 5) . De subroutine voor het reserveren van de buffer wordt afgebeeld in het stroomschema van 5 fig. 33.
De ingang in de subroutine wordt weergegeven door element 1108. Zoals aangeduid door element 1110 wordt bepaald of er een opwekbuffer beschikbaar is. Een buffer kan niet beschikbaar zijn, bijvoorbeeld, indien het netwerk overladen wordt met 10 verkeer en berichten en de omhoogkoppelingsvolgorde kan niet gestart worden en de volgorde zal terugkeren naar het supervisie-programma zoals weergegeven door element 1112.
Indien een opwekbuffer beschikbaar is wordt de buffer teruggevoerd zoals weergegeven door blok 1114. De volgorde zal 15 dan terugkeren naar het oproepprogramma (element 1100) zoals weergegeven door element 1116. Een wijzer wordt vastgezet, die aangeeft welke buffer gereserveerd is.
Het te verzenden gegevensbericht in het bericht dat de volgorde opwekt wordt overgedragen aan een tijdelijke of toe-20 passingsbuffer (niet getoond), zoals weergegeven door blok 1102.
De gegevens kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op spannings-gebruik.
Wanneer de gegevens overgedragen worden wordt een subroutine ingevoerd voor het instellen van de prioriteit NT van 25 het te verzenden bericht zoals getoond door element 1104. De be- richtprioriteit NT bestuurt de waarschijnlijkheid dat een bericht verzonden zou worden bij een bijzondere paginatijdregisteraandui-ding zoals beschreven in samenhang met vergelijking (1).
De ingang in de ingesteld prioriteitssubroutine wordt 30 weergegeven door element 1118 van fig. 34. Zoals hiervoor beschreven bezitten berichten, gezonden door een afstandseenheid voor het starten van volgordes van omhoogkoppelingsberichten, anders dan volgordes met loosknocjpunt-berichten, een drijvende prioriteit, die varieert met veranderingen in de Stelselprioriteit SP, öou ] s I-¾ - I3|$a - zoals vermeld in vergelijking (2). De oorspronkelijke (niet bijgeregelde) prioriteitswaarde NTO wordt gelijkgesteld aan 17, waarbij deze de kleinste waarschijnlijkheid verschaft, dat een bericht verzonden zal worden bij een bijzondere pagingatijdsre-5 gister-aanduiding, zoals aangegeven door blok 1120.
Zoals hiervoor beschreven worden sommige berichten, die informatie bevatten welke een snel antwoord van de eenheid op afstand vereist aangeduid worden met een beginprioriteitswaar-de NTO van 6 in plaats van 17. Snel te verzenden omhoogkoppelings-10 berichten zijn typisch die welke afgegeven worden 8501ê 14 - 13γ - ' i * i in antwoord op het ontvangen van een omlaagkoppelingsbericht van een volgorde van omlaagkoppelingsberichten, gestart door de hoofdeenheid. Zoals aangeduid door element 1122 wordt bepaald of het bericht aangeduid moet worden als zending met hoge 5 waarschijnlijkheid. Indien dit het geval is wordt de oorspronke lijke prioriteit NTO veranderd van 17 naar 6, zoals weergegeven door blok 1124.
Wanneer de NTO eenmaal veranderd is, indien geschikt, wordt bepaald of de onderhavige afstandseenheid een 10 terugkeerlogboek van te verzenden berichten bezit, zoals weergegeven door element 1128. Een terugkeerlogboek bestaat in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld indien er niet tenminste twee niet gereserveerde buffers uit de vijf opwekbuffers zijn. Indien er een berichtterugkeerlogboek is zal de waarde van NTO 15 ingesteld worden op 6 teneinde de waarschijnlijkheid voor zenden te vergroten waardoor het bericht terugkeerlogboek verkleind wordt.
Het waarschijnlijkheidszendtijdregister wordt dan ingesteld met een willekeurig gekozen beginwaarde en de 20 beginprioriteit NTO wordt vastgezet, zoals aangeduid door blok 1130. Dan wordt bepaald of het waarschijnlijkheidszendtijd-register op de juiste wijze gestart is zoals weergegeven door element 1132. Het tijdregister zal niet op de juiste wijze gestart worden indien bijvoorbeeld een tijdregisterwerking 25 niet beschikbaar is. In dat geval zal de volgorde terugkeren naar het oproepprogramma, zoals weergegeven door element 1134.
Aannemende dat het zendtijdregister op de juiste wijze gestart is wordt het gegevenspakket aanwezig in de toe-passingsbuffer overgedragen aan de gereserveerde opwekbuffer 30 (blok 1114) zoals aangeduid door blok 1136. De berichtprioriteits- waarde NT wordt dan bepaald, zoals aangegeven door blok 1138, in overeenstemming met vergelijking (2). Het waarschijnlijkheids-zendtijdregister wordt van dan af geklokt en de volgorde keert v? .« ü 3 tl * * ’ ‘ - 13g - terug naar het oproepprogrannna (element 1104) zoals weergegeven door element 1140. Zoals aangegeven door element 1106 van fig. 32 zal de volgorde dan terugkeren naar het supervisieprogramma.
Het waarschijnlijkheidszendtijdregister zal 5 voortdurende geklokt worden totdat het aantal beschouwde tijd- registerbits, NT, op nul geklokt wordt. Zoals hiervoor beschreven zal, omdat berichten die gegevenspakketten bezitten afkomstig van de zendende eenheid een drijvende prioriteit bezitten, de waarde van NT bij gewerkt worden in overeenstemming met vergelijking 10 (2), zoals de waarde van SP verandert, terwijl het tijdregister loopt.
Wanneer het waarschijnlijkheidszendtijdregister blokkeert zal een poging gedaan worden het opgewekte gegevenspakket te verzenden. Het supervisieprogramma zal de blokkeert!jd 15 detecteren en zal de zendvolgorde doen beginnen.
De ingang in de zendvolgorde voor het opgewekte gegevenspakket wordt weergegeven door element 1142 van fig. 35.
De opwekbuffer, die het te verzenden gegevenspakket bevat wordt dan uitgekozen, zoals weergegeven door blok 1144. Dan 20 wordt bepaald of de buffer al gereserveerd is, zoals aangeduid door element 1146. Het is mogelijk dat het te verzenden bericht niet langer een zending vereist. Bij wijze van voorbeeld zal, indien een bericht hiervoor verzonden was en het verzoek om antwoord niet tijdig ontvangen werd een opnieuw proberend-25 bericht verzonden worden, zoals hiervoor beschreven. In het geval het onderhavige gegevenspakket ingevoegd zal worden in een opnieuw proberend-bericht zal het opnieuw proberend-bericht niet verzonden worden indien het verzoek om antwoord aan een vroeger bericht ontvangen was, terwijl het waarschijnlijkheidstijdregister 30 liep. In dat geval zal de opwekbuffer niet langer gereserveerd zijn en het onderhavige gegevenspakket zal niet verzonden worden.
De volgorde zal dan terugkeren naar het supervisieprogramma, zoals weergegeven door element 1148.
"ï i ' 1 S i k ' ί ! .
- 13J -
Aannemende dat de buffer nog gereserveerd is wordt bepaald of de zendtoelatingsvlag ingesteld is. Zoals hiervoor beschreven zal de vlag teruggesteld worden in het geval de onderhavige afstandseenheid geen bericht ontvangt of zendt.
5 In het geval de onderhavige eenheid een bericht ontvangt of zendt zal de toelatingsvlag ingesteld worden en zal het verzenden van een verder bericht verhinderd worden.
Indien de toelatingsvlag ingesteld is wordt de berichtprioriteit NT bij gesteld in overeenstemming met de onder-10 havige Stelselprioriteit SP, zoals aangeduid door blok 1158.
Het waarschijnlijkheidszendtijdregister wordt dan opnieuw ingesteld met een nieuw willekeurig getal en de volgorde wordt dan teruggevoerd naar het supervisieprogramma zoals weergegeven door resp. blok 1160 en element 1162. De volgorde zal opnieuw 15 ingevoerd worden wanneer het tijdregister blokkeert.
Aannemende dat de zendtoelatingsvlag teruggesteld is (element 1150) wordt bepaald of het zendvasthoudvertragings-tijdregister loopt, zoals weergegeven door element 1152. Indien er een vasthoudvertraging is zal het bericht niet verzonden worden 20 tenzij het kanaal toegewezen is aan de onderhavige eenheid op afstand, zoals weergegeven door element 1154. Het kanaal zal toegewezen zijn aan de onderhavige eenheid op afstand, bijvoorbeeld wanneer de eenheid eerder hun bericht met een ingestelde Bericht-volgvlag MFF verzonden had.
25 Zoals hiervoor beschreven kan een kanaal toegewezen worden aan een eenheid op afstand dankzij het feit dat de eenheid op afstand de eindbestemming is van de berichtinformatie in een bericht of dankzij het feit dat de eenheid op afstand de starter is van de omhoogkoppelingsvolgorde die het bericht maakte. Indien 30 het kanaal toegewezen wordt aan een afstandseenheid omdat de eenheid op afstand het bericht verzond, zal een zendtoelatingsvlag ingesteld worden. De vlag wordt teruggesteld wanneer een verzoek om antwoord-bericht ontvangen wordt door de eenheid op afstand £ a ^ 1 $ 1 i 'uP v * I ; * Ï k t - If ft - die de volgorde opwekte. Een eenheid op afstand met een ingestelde zendtoelatingsvlag zal geen volgorde van omhoogkoppelings-berichten starten over het kanaal, zelfs wanneer het kanaal toegewezen is aan de eenheid. Een dergelijke volgorde zal alleen 5 gestart worden in het geval dat het kanaal zowel toegewezen is aan de eenheid als dat de zendtoewijzingsvlag teruggesteld is.
Het doel van de zendtoewijzingsvlag is te voorkomen, dat berichten van omhoogkoppelingsvolgordes, gestart door een eenheid op afstand, met elkaar botsen. Bij wijze van voorbeeld 10 zal het kanaal toegewezen worden aan de eenheid en zal de zendtoewijzingsvlag ingesteld worden indien een eenheid op afstand een volgorde start. Het toewijzen van het opnieuw proberend-tijd-register, zoals eerder opgemerkt, is om een bericht opnieuw te verzenden, dat een gegevenspakket omvat welk een berichtvolgorde 15 start in het geval een verzoek om antwoord aan een vorige volgorde niet ontvangen wordt. De opnieuw proberen-tijdregisterwerking kan toegerust worden, waarbij het waarschijnlijkheidszendtijd-register gebruikt wordt. Het zendtijdregister wordt opnieuw gestart wanneer het bericht eenmaal verzonden is en opnieuw 20 proberen vindt plaats indien het verwachte verzoek om antwoord-bericht niet ontvangen wordt voor hun blokkeringstijdstip.
Bepaalde berichten vereisen niet het gebruik van een opnieuw proberen-tijdregister. Bijvoorbeeld is het opnieuw proberend-tijdregister niet nodig indien de onderhavige afstands-25 eenheid een bericht zendt waarvoor geen verzoek om antwoord verwacht wordt. Indien er geen tijdregister vereist wordt zal het opnieuw proberend-tijdregister teruggesteld worden, zoals weergegeven door blok 1168.
Indien een opnieuw proberen-tijdregister gebruikt 30 moet worden wordt de tijdperiode ingesteld zoals getoond door blok 1170. De duur van de periode wordt bepaald door de lokale Staptelling HC van de eenheid, waarbij de duur langer is voor grotere waarden van HC. Het aantal keren dat een bericht dat ^ Λ .5 Λ «I * i ,·« λ : ” λ η λ -J ν ν . ν . *ν - 14φ - een gegevenspakket omvat opnieuw verzonden wordt wordt verzameld in een teller voor diagnostische doeleinden, zoals aangegeven door blok 1172. Wanneer het opnieuw proberen-tijdregister eenmaal ingesteld is, wordt, indien geschikt, het gegevenspakket in 5 de opwekbuffer overgedragen aan de zendbuffer (fig. 5), zoals aangegeven door element 1174. Zoals weergegeven door blok 1176 wordt de SDA van het bericht, dat het adres is van de onderhavige eenheid, dan ingevoegd in het bericht bij dit punt. De rest van het omhoogkoppelingsbericht wordt gevormd gedurende de 10 eindzendvolgorde, zoals hiervoor beschreven werd in samenhang met de fig. 30Δ en 30B en het zal in de omhoogkoppelingsrichting verzonden worden.
Zo zijn een nieuw zich aanpassend communicatienetwerk en communicatiewerkwijze vermeld. Alhoewel een uitvoerings-15 voorbeeld dat de voorkeur heeft in detail beschreven is zouden veranderingen aangebracht worden door deskundigen zonder de idee en het kader van de uitvinding zoals bepaald door een of . te .
meerdere toegevoegde conclusies»buiten te gaan.
Bij wijze van voorbeeld kan een alternatief 20 uitvoeringsvoorbeeld voor een netwerk verschillende afstands-eenheden omvatten die alleen in staat zijn voor het zenden van berichten die een gegevenspakket omvatten, opgewekt door de eenheden, en die niet berichten vastzetten en verzenden. De berichten worden periodiek verzonden over het netwerk en zouden 25 bijvoorbeeld spanningsverbruikgegevens kunnen bevatten. Het netwerk omvat verder twee of meer eenheden op afstand, in staat voor het vastzetten en verzenden van een gegevenspakket, en een hoofdeenheid.
Een tot voorbeeld dienend communicatiestelsel, 30 dat het alternatieve uitvoeringsvoorbeeld gebruikt, wordt afgebeeld in het diagram van fig. 22. Het stelsel omvat een hoofdeenheid 1194 en verschillende afstandseenheden 1200, secundaire afstandseenheden genoemd. Het stelsel omvat verder afstands- 8-2 1 ·τ-0 ia b ί; ’r - 14l_- it Λ. i eenheden 1196, primaire afstandseenheden genoemd, voor het helpen bij het overbrengen van gegevenspakketten vanaf de secundaire eenheden naar de hoofdeenheid.
Alhoewel niet afgebeeld bezit elke secundaire 5 eenheid 1200 een ermee verbonden spanningsmeter die naar de hoofd eenheid over te brengen spanningsverbruikgegevenspakketten verschaft. De secundaire eenheden, die niet in staat zijn tot het ontvangen van berichten, worden toegerust om periodiek berichten te verzenden die spanningsverbruikgegevenspakketten 10 omvatten, zoals elektrische spanningsgegevens, verbonden met de eenheid. De berichten, soms secundaire gegevens genoemd, bevatten eveneens het adres van de zendende secundaire eenheid, zodat de hoofdeenheid de bron van de verbruikgegevens en eveneens een vlag kan identificeren om aan te geven dat het bericht 15 verzonden werd door een secundaire eenheid op afstand.
De vlag vervult een funktie gelijk aan het Globale volgordegetal ingesteld op allemaal enene in de hiervoor beschreven loosknoop-berichten.
De primair eenheden op afstand 1196 kunnen 20 ermee verbonden gegevensbron bezitten, alhoewel de hoofdfunktie van de eenheden het vastzetten en verzenden van gegevenspakketten is in secundaire berichten, verzonden door secundaire eenheden, en in berichten, verzonden door andere primaire afstandseenheden, naar de hoofdeenheid. Berichten, verzonden door primaire afstands-25 eenheden, worden soms primaire berichten genoemd om hen te onderscheiden van de secundaire berichten. Primaire berichten hebben H.j voorkeur dezelfde inhoud als hiervoor toegelicht in samenhang met de beschrijving van tabel 1. In het geval de primaire afstandseenheden 1196 alleen werken met vastzet- en 30 verzendberichten worden de eenheden bij voorkeur toegerust om periodiek volgordes voor omhoogkoppelingsberichten te starten met het doel andere primaire afstandseenheden te assisteren bij het bijwerken van hun ermee verbonden Goede lijst G00DLST.
8 601614 . ft l , - 14? -
De werking van het alternatief uitvoeringsvoor-beeld zal verder toegelicht worden met enkele voorbeelden. Wanneer de beginspanning aanstaat omvat geen van de Goede lijsten van de primaire afstandseenheden omhoogkoppelingsadressen anders dan 5 die van de hoofdeenheid. De primaire afstandseenheden zullen alle hun werking beginnen door het zenden van hun omhoogkoppelings-bericht dat een IDA van de hoofdeenheid bevat. Wanneer verdere berichten verzonden worden zal elke primaire afstandseenheid een serie van tenminste een omlaagkoppelingsadres dat de voorkeur 10 heeft vormen. Voor gangbare netwerkomstandigheden, afgebeeld in fig. 36, is bijvoorbeeld het omhoogkoppelingsadres dat de voorkeur heeft voor eenheid 1196b de hoofdeenheid, en voor eenheid 1196c is het adres dat de voorkeur heeft de eenheid 1196b.
Zoals hiervoor beschreven zullen de secundaire 15 afstandseenheden 1200, zoals loze knooppunten, periodiek secundaire berichten verzenden, die spanningsverbruikgegevens en een bronadres van de secundaire eenheid bevatten. Secundaire berichten omvatten geen geldige IDA's, omdat de secundaire afstandseenheden niet in staat zijn tot het vormen van een Goede lijst.
20 Aannemende bijvoorbeeld dat de primaire eenheid 1196c een secundair bericht verzonden door de secundaire^ eenheid 1200A ontvangt zal de primaire eenheid het bericht herkennen als een secundair bericht door de aanwezigheid van de hiervoor genoemde secundaire berieht-vlag. De eenheid 1196c zal dan 25 het vastzetten en het verzenden van het gegevenspakket in het secundaire bericht op zich nemen door een volgorde van omhoogkoppelingsberichten te starten. Het omhoogkoppelings-bericht zal omvatten, een Bronbestemmingsadres SDA dat de secundaire eenheid verbonden met het gegevenspakket identificeert, een 30 Tussenbronadres ISA dat de primaire eenheid 1196 identificeert, en een Tussenbestemmingsadres IDA, genomen uit de GOODLST, die de primaire afstandseenheid 1196b identificeert. Het primaire bericht zal ontvangen worden door de primaire afstandseenheid 56513 14 - 14^- 1196b, die op zijn beurt het gegevenspakket op dezelfde wijze beschreven als in samenhang met het eerste uitvoeringsvoorbeeld zal vastzetten en verzenden. De hoofdeenheid zal antwoorden op het omhoogkoppelingsbericht van eenheid 1196b door een 5 omlaagkoppelingsbericht te zenden met een Tussenbestemmingsadres IDA van eenheid 1196b, en een Bron/bestemmingsadres SDA van de secundaire eenheid 1200a en een Tussenbronadres ISA van de hoofdeenheid. Het omlaagkoppelingsgegevenspakket zal vastgezet en verzonden worden naar de primaire eenheid 1196c. De eenheid 10 1196c zal bij voorkeur eveneens een omlaagkoppelingsbericht verzenden zelfs als de secundaire eenheid 1200a niet in staat is tot het ontvangen van berichten. Het doel van een dergelijk bericht is het verschaffen van informatie voor het bijwerken van de Goede lijst van andere primaire afstandseenheden in 15 het stelsel.
Opgemerkt moet worden dat in de hiervoor beschreven volgorde het eveneens mogelijk is dat andere primaire eenheden anders dan eenheid 1196c het secundair bericht ontvangen zullen hebben uit de secundaire eenheid 1200a. Bijvoorbeeld kan 20 de eenheid 1196d eveneens het secundaire bericht uit eenheid 1200a ontvangen hebben. Alhoewel beide eenheden 1196c en 1196d het secundaire bericht op een zelfde tijdstip ontvangen zouden kunnen hebben, is het onwaarschijnlijk dat, vanwege de wijze van handelen van de respectieve waarschijnlijkheidszendtijd-25 registers, de twee eenheden verder zouden gaan met het starten van een volgorde van omhoogkoppelingsberichten op hetzelfde tijdstip. Aannemende dat eenheid 1196c begon met het eerste te zenden zou eenheid 1196d het zenden detecteren op het netwerk en zou afzien van zenden. Wanneer eenheid 1196c het zenden van het omhoog-30 koppelingsbericht voltooide is het mogelijk dat de eenheid 1196d het verzonden bericht ontving naast de eenheid 1196b. In dat geval zal de eenheid 1196d herkennen dat het omhoogkoppelingsbericht een gegevenspakket uit een secundaire eenheid op g * " *! * ·? Λ af i, . * —£ « - 14$"- \ afstand bevat dankzij de aanwezigheid van de secundairebericht-vlag. Bovendien zal de eenheid 1196d herkennen dat het bericht niet verzonden werd door de secundaire eenheid omdat Bron/be-stemmingsadres SDA van het bericht zal verschillen van het 5 Tussenbronadres ISA. Zoals in het geval van loze knooppunten, zal de eenheid 1196d het bertht opzij zetten dat hij ontving uit de secundaire eenheid 1200a omdat de primaire eenheid 1196c reeds begonnen als met het helpen van de eeiheid 1200a door een volgorde van omhoogkoppelingsberichten te starten.
10 Primaire afstandseenheden worden bij voorkeur toegerust om dezelfde funktie uit te voeren als de afstandseenheden van het eerste uitvoeringsvoorbeeld, omvatten het kiezen van omhoogkoppelingsadressen die de voorkeur hebben. Bij wijze van voorbeeld heeft de primaire eenheid 1196d voor de netwerk-15 omstandigheden afgebeeld in fig. 22 de primaire eenheid 1196a uitgekozen als het omhoogkoppelingsadres dat de voorkeur heeft. Indien de netwerkomstandigheid zou veranderen kan de eenheid 1196b andere primaire afstandseenheden of een andere hoofdeenheid als het adres dat de voorkeur heeft kiezen.
20 Uit het voorgaande kan men zien dat de hoofdeenheid toegerust wordt op dezelfde wijze als de afstandseenheden. De hoofdeenheid zal niet zenden op het netwerk indien het hoofdeenheid vasthoudvertragingstijdregister loopt, tenzij het kanaal toegewezen is aan de SDA van het bericht. Indien het te verzenden 25 bericht een verzoek om antwoord aan een omhoogkoppelingsbericht is zal de hoofdeenheid het Tussenbronadres ISA van het ontvangen bericht gebruiken als het Tussenbestemmingsadres IDA van het verozke om antwoord-bericht. In dat geval zal het kanaal toegewezen zijn aan het gegevenspakket afkomstig uit de eenheid op 30 afstand gedurende het zenden van de voorgaande omhoogkoppelingsberichten.
De hoofdeenheid zal een omlaagkoppelingsvolgorde starten door het zenden van een bericht, zoals een Globale O j ** : 3 4 * * -14^- volgordeopdracht GSC, nagenoeg op dezelfde wijze als een afstands-eenheid een volgorde van omhoogkoppelingsberichten start. De hoofdeenheid zal echter het bericht verzenden met een drijvende prioriteit NT, die bepaald wordt door de urgentie van het bericht.
5 Zoals hiervoor opgemerkt zal het bericht gezonden worden met een vaste prioriteit van 0 indien het bericht een antwoord is op het ontvangen door de hoofdeenheid van een omhoogkoppelings-bericht. Dienovereenkomstig zal het bericht verzonden worden op het netwerk bij de volgende paginatijdregisteraanduiding.
2101614
Claims (78)
1. Communicatiestelsel om te gebruiken in een netwerk van onderling verbonden communicatiebanen, gekenmerkt door: meerdere communicatieknooppunten in staat tot het zenden 5 van berichten over het netwerk dat een hoofdeenheid omvat en meerdere eenheden op afstand die eveneens in staat zijn tot het ontvangen van berichten over het netwerk, waarbij elk van de knooppunten een ermee verbonden identificerend adres bezit, waarbij de eenheden op afstand in staat zijn tot het starten van 10 een volgorde van omhoogkoppelingsberichten, waarbij een gegevens-pakket verbonden met een van de knooppunten overgedragen wordt van een volgordeopwekkende afstandseenheid naar de hoofdeenheid door het zenden van tenminste één van de berichten, aangeduid als omhoogkoppelingsberichten, waarbij de omhoogkoppelingsberichten 15 omvatten, het gegevenspakket, een bronadres dat identificeert welk knooppunt verbonden wordt met het gegevens-pakket in het bericht, een tussenbronadres dat identificeert welk knooppunt het omhoogkoppelingsbericht verzond, een tussenbestemmingsadres dat identificeert welk knooppunt bedoeld is om het omhoog-20 koppelingsbericht te ontvangen, en waarbij de hoofdeenheid in staat is tot het starten van een antwoordende volgorde van omlaag-koppelingsberichten in antwoord op het ontvangen door de hoofdeenheid van een van de omhoogkoppelingsberichten, waarbij de volgordeopwekkende afstandseenheid geïnformeerd wordt over het 25 ontvangen door de hoofdeenheid van het gegevenspakket door het zenden van tenminste een van de berichten aangeduid als omlaag-koppelingsberichten, waarbij het omlaagkoppelingsberichten omvat, een tussenbestemmingsadres dat identificeert welk knooppunt het omlaagkoppelingsbericht zond, een tussenbestemmingsadres dat 30 identificeert welk knooppunt bedoeld is om het omlaagkoppelings bericht te ontvangen, en een eindbestemmingsadres dat het knooppunt identificeert verbonden met het gegevenspakket ontvangen door 860 1 314 - 143 - * ΐ > de hoofdeenheid, waarbij elk van de afstandseenheden omvat: a) afstandsinvoerorganen voor het ontvangen van het gegevenspakket, waarbij afstandsinvoerorganen afstands-ontvangorganen omvatten voor het ontvangen van de berichten, 5 waarbij de afstandsontvangorganen richtorganen omvatten voor het maken van onderscheid tussen omlaagkoppelings- en omhoogkoppelings-berichten en vastzet- en verzendorganen voor het identificeren van ontvangen berichten die een zendhandeling vereisen door de ontvangende eenheid op afstand; 10 b) afstandszendorganen voor het zenden van berichten in antwoord op het ontvangen van een van de berichten die de zendwerking vereisen door de ontvangen eenheid op afstand, waarbij de afstandszendorganen omhoogkoppelingszendorganen omvatten voor het zenden van een van de omhoogkoppelingsberichten die het gegevens-15 pakket bevatten verkregen uit het ontvangen bericht in het geval het ontvangen bericht een van de omhoogkoppelingsberichten is, waarbij de omhoogkoppelingszendorganen omhoogkoppelingsadres-organen omvatten voor het bepalen van het tussenbestemmingsadres van de omhoogkoppelingsberichten verzonden door de ontvangende een-20 heid op afstand die tenminste één parameter gebruikt welke een aanwijzing is van de netwerkomstandigheden verkregen tenminste gedeeltelijk uit de berichten ontvangen door de ontvangende eenheid op afstand die een van de tussenbestemmingsadressen bevat anders dan het adres van de ontvangende eenheid op afstand en 25 omvattende omlaagkoppelingszendorganen voor het zenden van een van de omlaagkoppelingsadressen in het geval het ontvangen bericht een van de omlaagkoppelingsberichten is, waarbij de omlaagkoppelingszendorganen omlaagkoppelingsadresorganen omvatten voor het bepalen van het tussenbestemmingsadres van het verzonden 30 omlaagkoppelingsbericht; en waarbij de hoofdeenheid omvat: a) hoofdontvangorganen"voor het ontvangen van de berichten, waarbij de hoofdontvangorganen richtorganen omvatten ·-' *> * < i
3 C; V 2 o ;« £ * - ,43- ‘ I , voor het maken van onderscheid tussen ontvangen omlaagkoppelings-en omhoogkoppelingsberichten; en b) hoofdzendorganen voor het zenden van omlaag-koppelingsberichten in antwoord op het ontvangen door de hoofdeenheid 5 van een van de omhoogkoppelingsberichten.
2. Stelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de omhoogkoppelingsadresorganen eveneens tenminste één parameter omvatten die een aanwijzing vormt voor de netwerk-omstandigheden uit de berichten ontvangen door de ontvangende 10 eenheid op afstand in het bezit van een van de tussenbestemmings-adressen die overeenstemmen met het adres van de ontvangende eenheid op afstand.
3. Stelsel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de afstandszendorganen verder omvatten zendstartorganen voor 15 het starten van een van de volgordes van omhoogkoppelingsberichten.
4. Stelsel volgens conclusie 3, met het kenmerk» dat de zendstartorganen organen zijn voor het starten van de zending van een van de berichten door de eenheid op afstand met 20 het doel andere eenheden op afstand in te schakelen teneinde tenminste een parameter uit het verzonden bericht te verkrijgen.
5. Stelsel volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de omhoogkoppelingsberichten verzonden door een van de omhoogkoppelingsorganen in antwoord op het ontvangen van een van 25 de berichten die de zendwerking vereisen een van de bronadressen omvatten welke overeenkomen met het bronadres van het ontvangen bericht en een tussenbronadres dat overeenkomt met het adres van de ontvangende eenheid op afstand.
6. Stelsel volgens conclusie 5, met het kenmerk, 30 dat de omhoogkoppelingsadressen, verzonden door de omhoogkoppelingsorganen in antwoord op de zendstartorganen een van de bronadressen omvatten welke overeenkomen met het adres van het knooppunt verbonden met het gegevenspakket omvat in de verzonden omhoog- 830 1614' - if*- koppelingsberichten.
7. Stelsel volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de omlaagkoppelingsadresorganen de tussenbronadressen gebruiken, verkregen uit de ontvangen omhoogkoppelingsberichten welke de 5 zendwerking vereisen voor het tussenbestemmingsadres van een van de antwoordende omlaagkoppelingsberichten.
8. Stelsel volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de vastzet- en verzendorganen de ontvangen omhoogkoppelingsberichten identificeren wanneer de zendwerking vereist wordt, 10 indien het tussenbestemmingsadres van het ontvangen omhoogkoppelings- bericht overeenkomt met het adres van de ontvangen eenheid op afstand.
9. Stelsel volgens conclusie 8,gekenmerktdoordat de^st-zet- en verzendorganen de ontvangen omlaagkoppelingsadressen 15 identificeren, wanneer de zendwerking vereist wordt, indien het tussenbestemmingsadres overeenkomt met het adres van de ontvangende eenheid op afstand en indien het eindbestemmingsadres verschilt van het adres van de ontvangende eenheid op afstand.
10. Stelsel volgens conclusie 9, met het kenmerk, 20 dat de hoofdzendorganen de omlaagkoppelingsberichten verzenden welke een tussenbestemmingsadres omvatten dat overeenkomt met het tussenbronadres van het ontvangen omhoogkoppelingsbericht, waarop het omlaagkoppelingsbericht een antwoord is.
11. Stelsel volgens conclusie 10, met het kenmerk, 25 dat de hoofdzendorganen de omlaagkoppelingsberichten verzenden die een van de eindbestemmingsadressen bevatten welke overeenkomen met het bronadres van het ontvangen omhoogkoppelingsbericht waarop het omlaagkoppelingsbericht een antwoord is.
12. Stelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, 30 dat de afstandseenheden verder omvatten, gegevensinvoerorganen voor het geven van een van de gegevenspakketten uit een gegevensbron verbonden met de eenheid op afstand.
13. Stelsel volgens conclusie 12, met het kenmerk, O - " 1 '< v V W \t . v - 15(1 - * I dat de afstandszendorganen verder omvatten, zendstartorganen voor het starten van een van de volgordes van omhoogkoppelings-berichten, en doordat de omhoogkoppelingszendorganen een van de omhoogkoppelingsberichten zenden, die het gegevenspakket omvatten, 5 verkregen uit de gegevensinvoerorganen in antwoord op de zendstart organen.
14. Stelsel volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de omhoogkoppelingsadresorganen koppelingsbevestigingsorganen bevatten voor het geven van een koppelingsbevestigingsvlag die 10 aangeeft of de eenheid op afstand geen van de omlaagkoppelings- adressen ontving in antwoord op een voorgaande zending van een omhoogkoppelingsbericht door de zendende eenheid op afstand.
15. Stelsel volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de berichten verzonden door de eenheid op afstand de koppe- 15 lingsbevestigingsvlag bevatten, verbonden met de eenheid op afstand, en doordat de omhoogkoppelingsadresorganen de koppelingsbevestigingsvlag onderzoeken, omvat in de ontvangen berichten, waarbij de onderzochte koppelingsbevestigingsvlag een van de tenminste ene parameter vormt, die een aanwijzing vormt voor de 20 netwerkomstandigheden.
16. Stelsel volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de koppelingsbevestigingsorganen een verwachte lijst-orgaan omvatten voor het identificeren van een van de afstandseenheden die een van de omhoogkoppelingsberichten zond en om te bepalen of 25 de geïdentificeerde zendende eenheid op afstand een van de antwoor dende omlaagkoppelingsberichten ontving.
17. Stelsel volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de omhoogkoppel ingsadresorganen storingsqiotient organen omvatten voor het vastzetten van hun storingsqiotientwaarde welke 30 een aanwijzing is van de frequentie dat de eenheid op afstand geïdentificeerd door het verwachte lijst-orgaai^ibij het ontvangen van een van de omlaagkoppelingsberichten in antwoord op het zenden van een van de omhoogkoppelingsberichten door de geidenti- 3.5 3 j Μ i 4. * - 15V- ficeerde afstandseenheid faalde en doordat het storingscotient een van de tenminste ene parameter vormt die een aanwijzing is voor de netwerkomstandigheden.
18. Stelsel volgens conclusie II, gekenmerkt 5 doordat de omhoogkoppelingsadresorganen een verwachte lijst- orgaan omvatten voor het identificeren van een van de afstands-eenheden die een van de omhoogkoppelingsberichten zendt en voor het bepalen of de geïdentificeerde zendende afstandseenheid een van de antwoordende omlaagkoppelingsberichten ontving. -:., 10 19. Stelsel volgens conclusie 18, gekenmerkt, doordat de omhoogkoppelingsadresorganen een storingsquctient-orgaan omvatten voor het vastzetten van een storingaquüièntwaarde die een aanwijzing is voor de frequentie,waarbij de afstandseenhéid, geïdentificeerd door het verwachte lijst-orgaan.faalde werd 15 om een van de omlaagkoppelingsberichten te ontvangen in antwoord op het zenden van een van de omhoogkoppelingsberichten door de geïdentificeerde afstandseenheid en doordat het storingsquafient een van de tenminste ene parameter vormt welke een aanwijzing is voor de netwerkomstandigheden.
20. Stelsel volgens conclusie 11, gekenmerkt, doordat de omhoogkoppelingsadresorganen staptelorganen omvatten voor het afgeven van een staptelwaarde verbonden met de eenheid op afstand die een aanwijzing is voor het aantal opeenvolgende omhoogkoppelingsberichtzendingen, vereist om het gegevenspakket 25 over te brengen vanuit de ermee verbonden afstandseenheid naar de hoofdeenheid.
21. Stelsel volgens conclusie 20, waarin de berichten, verzonden door de ermee verbonden afstandseenheid, de staptelwaarde omvatten en doordat de omhoogkoppelings-30 organen de staptelwaarde onderzoeken, omvat in de ontvangen berichten, waarbij de onderzochte staptelwaarde een van de tenminste ene parameter vormt, die een aanwijzing is voor de netwerkomstandigheden. 3 - Π ·! 'ï , ·, tV i i* π 1 λ - 1¾ - l
22. Stelsel volgens conclusie 11, gekenmerkt, doordat de omlaagkoppelingsorganen van de afstandseenheid * tenminste een knooppunt vastzetten om te gebruiken als tussen- bestemmingsadres voor de omlaagkoppelingsberichten verzonden door 5 de zendende eenheid op afstand en doordat de vastgezette adressen een van de tenminste ene parameter vormen die een aanwijzing is voor de netwerkomstandigheden.
23. Stelsel volgens conclusie 11, gekenmerkt, doordat de omhoogkoppelingsadresorganen van de afstandseenheid 10 signaal/ruisorganen bevatten voor het afgeven van een signaal/ ruiswaarde die een aanwijzing is voor een geschatte signaal/ruis-verhouding van de berichten die ontvangen zijn door de eenheid op afstand.
24. Stelsel volgens conclusie 23, gekenmerkt, 15 doordat de signaal/ruiswaarde een van de tenminste ene parameter is die een aanwijzing vormt voor de netwerkomstandigheden.
25. Stelsel volgens conclusie 23, gekenmerkt, doordat de omhoogkoppelingsadresorganen van de afstandseenheid de kwaliteit van de koppelingsorgnanen omvatten voor het afgeven 20 van een verzonden kwaliteit van de koppelingswaarde die aanwezig is in de berichten welke verzonden zijn door de zendende eenheid op afstand, waarbij de verzonden kwaliteit van de koppelingswaarde afgeleid wordt uit een plaatselijke kwaliteit van de koppelingswaarde en een ontvangen kwaliteit van de koppelingswaarde, 25 waarbij de lokale kwaliteit van de koppelingswaarde afgegeven wordt door de signaal/ruiswaarde en waarbij de ontvangen kwaliteit van de koppelingswaarde afgeleid wordt uit de verzonden kwaliteit van de koppelingswaarden afgegeven door knooppunten, andere dan de zendende eenheid op afstand, welke aanwezig zijn 30 in de berichten ontvangen door de zendende eenheid op afstand, en doordat de verzonden kwaliteit van de koppelingswaarde een van de tenminste ene parameter vormt die een aanwijzing is voor de netwerkomstandigheden. 860 f 8 ft' - 15 4. a
26. Stelsel volgens conclusie 25, gekenmerkt, doordat de omhoogkoppelingsadresorganen van de afstandseenheid een voorkeursknooppuntadres omvatten dat gebruikt wordt als het tussenbestemmingsadres van de omhoogkoppelingsberichtenverzonden 5 door de zendende eenheid op afstand en doordat de ontvangen kwaliteit van de koppelinf-waarde afgeleid wordt uit de verzonden kwaliteit van de koppelingr-uaarde aanwezig in de berichten verzonden door het knooppunt verbonden met het voorkeursknooppuntadres .
27. Stelsel volgens conclusie 11, gekenmerkt doordat de afstandszendorganen botsingsverminderingsorganen bezitten voor het besturen van het zenden van de berichten door de zendende eenheid op afstand teneinde de waarschijnlijkheid te verkleinen dat de berichten verzonden door de zendende eenheid op afstand 15 zullen botsen met andere berichten op het netwerk.
28. Stelsel volgens conclusie 27, gekenmerkt doordat de botsingsverminderingsorganen zendvasthoudorganen omvatten voor het vertragen van het zenden van de berichten door de zendende eenheid op afstand in antwoord op het ontvangen door , 20 de zendende eenheid op afstand van een van de berichten.
29. Stelsel volgens conclusie 28, gekenmerkt, doordat de zendvasthoudorganen vasthoudvertragingstijdregister-organen omvatten voor het besturen van de duur van de zendver-traging, waarbij de tijdregisterorganen omgezet kunnen worden 25 tussen een aktieve toestand waarin de zendvertraging werkzaam en een inaktieve toestand waarin de zendvertraging niet werkzaam is, waarbij de tijdregisterorganen omgezet worden vanaf de inaktieve toestand naar de aktieve toestand in antwoord op het ontvangen door de zendende eenheid op afstand van een van de 30 omhoogkoppelingsberichten en doordat zij kanaaltoewijzings- organen omvatten voor het vastzetten van een adres, toegewezen adres genoemd, dat overeenkomt met een van de knooppunten verbonden met het gegegevenspakket omvat in het omhoogkoppelings- 8601814 - 15f- bericht dat de verandering naar de aktieve toestand veroorzaakte.
30. Stelsel volgans conclusie 29, gekenmerkt doordat het tijdregisterorgaan verandert van de inaktieve toestand naar de aktieve toestand in antwoord op het ontvangen door 5 de zendende eenheid op afstand van een van de omlaagkoppelings- berichten.
31. Stelsel volgens conclusie 30, gekenmerkt, doordat de omhoogkoppelingsberichten vasthoudvertragingsinformatie omvatten, gebruikt door de vasthoudvertragingstijdregisterorganen 10 voor het besturen van de duur van de zendvertraging.
32. Stelsel volgens conclusie 31, gekenmerkt doordat de omhoogkoppelingsadresorganen staptelorganen omvatten voor het aftellen van een staptelwaarde verbonden met de zendende eenheid op afstand, die een aanwijzing is voor het aantal opeen-15 volgende omhoogkoppelingsberichtzendingen, vereist om het gegevenspakket over te brengen vanaf de zendende eenheid op afstand naar de hoofdeenheid en doordat de duur van de zendver-traging van de zendende eenheid op afstand een funktie is van de staptelwaarden.
33. Stelsel volgens conclusie 32, gekenmerkt doordat de duur van de zendvertraging eveneens onafhankelijk kan zijn van de staptelwaarden en doordat de vasthoudvertragingsinformatie uit het ontvangen bericht gebruikt door het vasthoud-vertragingstijdregister aangeeft of de duur van de zend-25 vertraging bestuurd wordt door de staptelwaarden.
34. Stelsel volgens conclusie 29, gekenmerkt doordat de zendvasthoudorganen kanaaltoewijzingsorganen omvatten voor het vastzetten van een adres dat overeenkomt met een van de knooppunten verbonden met het gegevenspakket aanwezig in het 30 omhoogkoppelingsbericht dat de verandering naar de aktieve toestand veroorzaakte.
35. Stelsel volgens conclusie 34, gekenmerkt doordat het tijdregisterorgaan omgezet wordt vanuit de inaktieve S * £1 6 14 - 15^ - toestand naar de aktieve toestand in antwoord op het ontvangen door de zendende eenheid op afstand van een van de omlaagkoppelings-berichten.
36. Stelsel volgens conclusie 27, gekenmerkt 5 doordat de botsingverminderingsorganen van de zendende eenheid op afstand zendtijdregisterorganen omvatten voor het besturen van de waarschijnlijkheid dat de zendende eenheid op afstand een van de berichten zal zenden bij hun bijzonder periodieke gebeurtenistijdstip.
37. Stelsel volgens conclusie 36, gekenmerkt doordat de waarschijnlijkheid een funktie is van het aantal berichten verzonden op het netwerk gedurende een vooraf bepaalde tijdsperiode.
38. Stelsel volgens conclusie 37, gekenmerkt 15 doordat de berichten berichtenverkeerinformatie bevatten dat een aanwijzing is voor het aantal berichten verzonden op het netwerk en doordat de zendtijdregisterorganen van de zendende eenheid op afstand de berichtenverkeerinformatie in de berichten gebruikt,, ontvangen door de zendende eenheid op afstand voor het bepalen 20 van de waarschi jnlijkheid.
39. Stelsel volgens conclusie 38, gekenmerkt doordat de zendtijdregisterorganen een zendteller omvatten, > geklokt door de zendklok, waarbij een periode voor het proberen te zenden begint wanneer de zendteller geklokt wordt op starten 25 bij een beginwaarde en waarbij de probeerperiode eindigt wanneer de zendteller geklokt wordt bij een eindwaarde waarbij de zendende eenheid op afstand probeert een van de berichten te zenden, waarbij de duur van de periode voor het proberen van het zenden relatief willekeurig gekozen is voor elk van de probeer-30 periodes.
40. Stelsel volgens conclusie 39, gekenmerkt . heeft doordat de zendklok een periode die overeenstemt met de periode van de periodieke gebeurtenistijden, doordat de zendteller Λ Λ Λ 4 -¾ at V Ü V ? i -γ ' 4 B ^ -,57- meerdere telleruitgangssignalen bezit met verschillende tel-significantie en waarbij de periode voor het proberen van het zenden eindigt wanneer gekozen zendteluitgangssignalen geklokt worden op de eindwaarde, waarbij de waarschijnlijkheid van het 5 zenden een funktie is waarop de telleruitgangssignalen geselec teerd worden.
41. Stelsel volgens conclusie 40, gekenmerkt doordat de waarschijnlijkheid van het zenden veranderd kan worden gedurende de periode . van het proberen van het zenden, 10 in antwoord op een verandering in het aantal berichten verzonden op het netwerk, door de gekozen zendteluitgangssignalen te veranderen.
42. Stelsel volgens conclusie 41, gekenmerkt doordat de gekozen zendteluitgangssignalen geen van de teller- 15 uitgangssignalen^omvatten, in welk geval de periode voor het proberen van het zenden eindigt na het ontvangen van een volgende van de zendklokaanduidingen.
43. Stelsel volgens conclusie 41, gekenmerkt doordat de zendteller een binaire teller is die ingesteld 20 wordt op een relatief willekeurig gekozen beginwaarde en die verhoogd wordt naar de eindwaarde door de zendklok.
44. Stelsel volgens conclusie 11, gekenmerkt doordat de omhoogkoppelingsberichten, verzonden door een van de knooppunten, een berichtenidentificatieteken omvatten, verbonden 25 met het gegevenspakket in het bericht,en doordat het berichten identificatieteken overgedragen wordt vanuit de eenheid op afstand die de volgorde start naar de hoofdeenheid gedurende een van de volgordes van omhoogkoppelingsberichten, en overgedragen uit de hoofdeenheid terug naar de eenheid op afstand die de 30 volgorde start gedurende de antwoordende volgorde van omlaag-koppelingsberichten.
45. Stelsel volgens conclusie 44, gekenmerkt doordat de afstandzendorganen opnieuw proberen-organen omvatten 8601 S 14 Λ. ^ - 15g- voor het bevestigen van het ontvangen door de hoofdeenheid van het gegevenspakket wanneer de eenheid op afstand een van de eenheden op afstand is die de volgorde startte door het onderzoeken van het faeriehtenidentificatieteken in de omlaagkoppelings-5 berichten en doordat de opnieuw proberend-organen veroorzaken dat de eenheid op afstand die de volgorde start een volgende volgorde.van omhoogkoppelingsberichten start, die het gegevenspakket omvatten van een voorgaande volgorde van omhoogkoppelingsberichten in het geval het ontvangen van het voorgaande omhoog-10 koppelingspakket door de hoofdeenheid niet bevestigd wordt door de opnieuw proberend-organen.
46. Stelsel volgens conclusie II, gekenmerkt doordat de hoofdzendorganen opdrachtorganen omvatten voor het starten van een volgorde van opdrachtberichten waarin opdracht- 15 informatie overgedragen wordt uit de hoofdeenheid naar tenminste één van de afstandseenheden door het zenden van tenminste een van de berichten, opdrachtberichten genoemd.
47. Stelsel volgens conclusie 46, gekenmerkt doordat de opdrachtberichten berichten omvatten aangeduid als 20 stroom-opdrachtberichten en doordat de afstandsontvang- organen van de afstandseenheid stroom-opdrachtorganen omvatten voor het detecteren van het ontvangen door de ontvangende eenheid op afstand van een van de stroom-opdrachtberichten en doordat dë afstandszendorganen van de ontvangende eenheid op afstand 25 een van de stroom-opdrachtberichten zenden in antwoord op het ontvangen van een van de stroom-opdrachtberichten door de ontvangende eenheid op afstand, waarbij de verzonden stroom-opdrachtberichten de opdrachtinformatie van het ontvangen stroom-opdrachtbericht omvatten.
48. Stelsel volgens conclusie 47, gekenmerkt doordat de stroom-opdrachtberichten, gezonden door de ontvangende afstandseenheden een van de tussenbestemmingsadressen omvatten, bepaald onafhankelijk van de omlaagkoppelingsadresorganen van de 850 15 14 -,53- A 1 * ' * ' ontvangende eenheid op afstand.
49. Stelsel volgens conclusie 46, gekenmerkt doordat de afstandseenheden en de hoofdeenheid een van de berichten verzenden, welke verder een opdrachtgetal omvatten en waarin de 5 berichten, verzonden door de hoofdeenheid, een van de opdracht- getallen bevatten, hoofdopdrachtgetal genoemd, dat daaraanvolgend veranderd wordt wanneer de hoofdeenheid nieuwe opdrachtinformatie afgeeft die verzonden moet worden in de opdrachtberichten, en waarin de afstandsontvangorganen verder opdrachtgetalopslag-f 10 organen omvatten voor het vastzetten van het opdrachtgetal aan wezig in de berichten ontvangen door de eenheid op afstand, en waarbij de afstandszendorganen het opdrachtgetal vastgezet in de eenheid op afstand invoegen in de berichten verzonden door de afstandseenheid.
50. Stelsel volgens conclusie 49, gekenmerkt doordat de opdrachtgetalvastzetorganen het vastgezette opdrachtgetal vervangen door een van de opdrachtgetallen aanwezig in een van de berichten ontvangen door de afstandseenheid indien het ontvangen opdrachtgetal een aanwijzing is voor de opdracht-20 informatie die recenter dan die welke aangegeven is door het op dat ogenblik vastgezette opdrachtgetal.
51. Stelsel volgens conclusie 50, gekenmerkt, doordat de afstandsontvangorganen verder werkelijke opdracht ontvangen-organen omvatten voor het afgeven van een werkelijke 25 opdracht ontvangen-getal af te geven dat een aanwijzing is voor de opdrachtinformatie ontvangen door de ontvangende eenheid op afstand en doordat de zendstartorganen een ontbrekende opdracht-orgaan omvatten voor het starten van een van de volgordes van omhoogkoppelingsberichten in antwoord op een bepaling door 30 de opdrachtgetalvastzetorganen dat het ontvangen opdrachtgetal een aanwijzing is voor de opdrachtinformatie die meer recent is dan die welke aangegeven is door het op dat ogenblik vastgezette opdrachtgetal. P i? Π < $ a y ‘J 5i if L· - r - ïfse -
52. Stelsel volgens conclusie 51, gekenmerkt doordat de berichten van de volgorde van omhoogkoppelings-berichten, gestart door het ontbrekende opdracht-orgaan een van de gegevenspakketten omvatten, dat het feitelijk opdracht- 5 getal van de startende afstandseenheid omvat.
53. Stelsel volgens conclusie 52, gekenmerkt doordat de afstandsontvangorganen verder volgdetectieorganen omvatten reagerend op het opdrachtgetal aanwezig in de ontvangen opdracht-berichten -en op het feitelijke opdracht ontvangen-getal 10 om te bepalen of de opdrachtinformatie aanwezig in het ontvangen opdracht-bericht ontvangen is in een vooraf bepaalde opdracht-informatievolgorde en doordat de missende opdracht-orgaan een van de volgordes van omhoogkoppelingsberichten start indien de ontvangen opdrachtinformatie ontvangen wordt uit de volgorde.
54. Stelsel volgens conclusie 6, gekenmerkt doordat de afstandseenheden ontvangstoringsorganen omvatten om te veroorzaken dat de eenheid op afstand periodiek een van de berichten zendt, aangeduid als een loos bericht, in het geval de afstandsontvangorganen van de zendende afstandseenheid 20 gefaald heeft, waarbij de loze berichten de gegevenspakketten omvatten verbonden met de zendende eenheid op afstand en verder ontvanger gefaald-informatie omvatten die aangeeft dat de ontvang-• :' organen van de zendende eenheid op afstand gefaald heeft.
55. Stelsel volgens conclusie 54, gekenmerkt 25 doordat de vastzet- en verzendorganen van de afstandseenheden de loze berichten identificeren, ontvangen door de ontvangende eenheid op afstand, als berichten die de zendwerking vereisen, onafhankelijk van het tussenbestemmingsadres van het ontvangen loze bericht.
56. Stelsel volgens conclusie 11, gekenmerkt doordat de omhoogkoppelingsadresorganen van de afstandseenheden staptelorganen omvatten voor het afgeven van een staptelwaarde verbonden met de afstandseenheid die een aanwijzing is voor het aantal opeenvolgende berichtzendingen vereist om het gegevens- /*< .λ * i * 0 u -* ί 0 ί -7 * ' , - 16φ - A pakket over te brengen van de ermee verbonden afstandseenheid naar de hoofdeenheid, waarbij de berichten verzonden door de ermee verbonden afstandseenheid de staptelwaarde van de ermee verbonden afstandseenheid omvatten en waarin de afstandszend-5 organen van de ermee verbonden afstandseenheid hulporganen omvatten om te veroorzaken dat de ermee verbonden afstands-eenheid een van de berichten verzendt in antwoord op het ontvangen door de ermee verbonden afstandseenheid van een van de berichten die een van de staptelwaarden omvatten, dat aangeeft 10 dat het aantal zendingen een vooraf bepaalde waarde overschrijdt.
57. Stelsel volgens conclusie 11, gekenmerkt doordat de afstandszendorganen van tenminste twee van de afstands-eenheden verder aparte uitvoerorganen omvatten om te koppelen aan een aparte communicatiebaan verschillend van het netwerk 15 van onderling verbonden communicatiebanen en voor het zenden van berichten verzonden over de onderling verbonden communicatiebanen alsook over de aparte communicatiebaan en doordat de afstandsontvangorganen van de tenminste twee van de afstandseen-heden verder aparte ingangsorganen omvatten voor het koppelen aan de 20 aparte communicatiebaan en voor het ontvangen van de verzonden berichten via de aparte communicatie baan.
58. Stelsel volgens conclusie 13, met het kenmerk dat het netwerk van de onderling verbonden banen 25 spanningsleidingen omvat voor het verdelen van de elektrische energie en doordat de gegevensinvoerorganen spanningsmeter-organen omvatten voor het verschaffen van gegevens met betrekking 30 tot het gebruik van elektrische energie door een elektrische belasting verbonden met de afstandseenheid.
59. Stelsel volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de afstandseenheden aangeduid worden als primaire 35016 14 ^ . - 161,- afstandseenheden en doordat de berichten verzonden door de afstands-eenheden en door de hoofdeenheid aangeduid worden als primaire berichten en waarin de communicatieknooppunten verder meerdere secundaire afstandseenheden omvatten, waarbij elk een ermee 5 verbonden identificatieadres bezit, in staat tot het zenden van de berichten over het netwerk, aangeduid als secundaire berichten, waarbij elk van de secundaire afstandseenheden omvat: secundaire gegevensinvoerorganen voor het ontvangen van het gegevenspakket uit een gegevensbron verbonden met de 10 secundaire afstandseenheid; en secundaire afstandszendorganen voor het zenden van de secundaire berichten over het netwerk, waarbij de secundaire berichten een van de adressen omvatten, aangeduid als een bron-adres, voor het identificeren van welke van de secundaire 15 afstandseenheden het secundaire bericht zond en verder omvattende het gegevenspakket verkregen uit de gegevensbron verbonden met de secundaire afstandseenheid die het secundaire bericht zond; doordat de vastzet- en verzendorganen van de primaire afstandseenheden organen omvatten voor het identificeren 20 van ontvangen secundaire berichten die de zendwerking vereisen en doordat de afstandszendorganen van de ontvangende primaire afstandseenheid een van de volgordes van omhoogkoppelingsberichten start in antwoord op het ontvangen van een van de secundaire berichten waarin het gegevenspakket verbonden met de secundaire 25 afstandseenheid die secundaire bericht verzond overgedragen wordt uit de primaire afstandseenheid die de volgorde startte naar de hoofdeenheid door het zenden van tenminste een van primaire omhoogkoppelingsberichten.
60. Stelsel volgens conclusie 59, gekenmerkt 30 doordat de primaire omhoogkoppelingsberichten verzonden door de omhoogkoppelingsorganen in antwoord op het ontvangen van een van de berichten door de primaire afstandseenheid die de primaire en secundaire berichten omvat, welke de zendwerking 63:15 14 r « 1 i A - 1¾ - vereist, een van de bronadressen omvatten dat overeenkomt met het bronadres van het ontvangen bericht en een tussenbronadres dat overeenkomt met het adres van de ontvangende primaire afstands-eenheid.
61. Stelsel volgens conclusie 60, gekenmerkt door- dat de primaire omhoogkoppelingsberichten verzonden door de omhoogkoppelingsorganen van de ontvangende primaire afstands-eenheid een van de bronadressen omvatten dat overeenkomt met het adres van het knooppunt verbonden met het gegevenspakket aanwezig 10 in het verzonden primaire omhoogkoppelingsbericht.
62. Stelsel volgens conclusie 61, gekenmerkt doordat de omlaagkoppelingsadresorganen van de primaire afstands-eenheden de tussenbronadressen gebruiken, verkregen uit de ontvangen primaire omhoogkoppelingsadressen die de zendwerking 15 vereisen voor het tussenbestemmingsadres van een antwoordend primair omlaagkoppelingsbericht.
63. Stelsel volgens conclusie 62, gekenmerkt doordat de secundaire berichten secundaire berichtinformatie bevatten die de berichten identificeert als secundaire berichten 20 en doordat de vastzet- en verzendorganen van een ontvangende primaire afstandseenheid de ontvangen berichten identificeert, vereisende de zenderwerking, waarbij het starten van een van de volgordes van omhoogkoppelingsberichten omvat wordt indien de secundaire berichtinformatie aanwezig is in het ontvangen bericht 25 en doordat de vastzet- en verzendorganen de ontvangen primaire omhoogkoppelingsberichten identificeren, vereisende de zender werking, indien het tussenbestemmingsadres van het ontvangen primaire omhoogkoppelingsbericht overeenstemt met het adres van de ontvangende primaire afstandseenheid.
64. Stelsel volgens conclusie 63, gekenmerkt doordat de vastzet- en verzendorganen van de ontvangende primaire afstandeenheid de ontvangen primaire omlaagkoppelings-berichten identificeren vereisende de zenderwerking, indien het 8 0 ö 1 S 14 - \6tf- tussenbestemmingsadres van het ontvangen primaire omlaag-koppelingsbericht overeenkomt met het adres van de ontvangende primaire afstandseenheid en het eindbestemmingsadres van het ontvangen primaire omlaagkoppelingsbericht verschilt van het 5 adres van de ontvangende primaire afstandseenheid.
65. Stelsel volgens conclusie 64, gekenmerkt doordat de hoofdzendorganen de primaire omlaagkoppelings-berichten verzenden, die een tussenbestemmingsadres bevatten dat overeenkomt met het tussenbronadres van een van de ontvangen 10 primaire omhoogkoppelingsberichten waarheen het verzonden primaire omlaagkoppelingsbericht een antwoord is.
66. Stelsel volgens conclusie 63, gekenmerkt doordat de hoofdzendorganen de primaire omlaagkoppelingsberichten verzenden, omvattende een van de eindbestemmingsadressen, dat 15 overeenkomt met het bronadres van de ontvangen primaire omhoog koppelingsberichten waaraan het primaire omlaagkoppelingsbericht een antwoord is.
67. Stelsel volgens conclusie 66, gekenmerkt doordat de omhoogkoppelingsadresorganen van de primaire afstands- 20 eenheden koppelingsbevestigingsorganen omvatten voor het afgeven van een koppelingsbevestigingsvlag die aangeeft of een van de primaire omlaagkoppelingsberichten ontvangen wordt door een van de primaire afstandseenheden in antwoord op een voorgaande zending van een van de primaire omhoogkoppelingsberichten door de 25 ontvangende primaire afstandseenheid en doordat de primaire berichten verzonden door de ontvangende primaire afstandseenheid de koppelingsbevestigingsvlag bevatten, verbonden met de ontvangende primaire afstandseenheid en doordat de omhoogkoppelings-organen de koppelingsbevestigingsvlag onderzoeken aanwezig in de 30 ontvangen primaire berichten, waarbij de onderzochte koppelings bevestigingsvlag een van de tenminste ene parameter vormt die een aanwijzing is voor de netwerkomstandigheden.
68. Communicatiestelsel om te gebruiken in een 2 5-3 16 14 A - 16f- x T t _netwerk van onderling verbonden communicatiebanen, gekenmerkt door: meerdere communicatieknooppunten in staat tot het verzenden van berichten over het netwerk dat een hoofdeenheid en meerdere afstandseenheden omvat, die eveneens in staat zijn tot het 5 ontvangen van berichten over het netwerk, waarbij elk van de knooppunten een ermee verbonden identificerend adres bezit, doordat de afstandseenheden in staat zijn tot het starten van een volgorde van omhoogkoppelingsberichten, waarin een gegevenspakket verbonden met een van de knooppunten overgedragen wordt uit een 10 volgorde startende eenheid op afstand naar de hoofdeenheid door het zenden van tenminste een van de berichten, aangeduid als omhoogkoppelingsberichten, waarbij de omhoogkoppelingsberichten omvatten, het gegevenspakket, een bronadres dat identificeert welk knooppunt verbonden wordt met het gegevenspakket 15 in het bericht, een tussenbronadres dat identificeert welk knooppunt het omhoogkoppelingsbericht verzond, een tussenbestemmings-adres dat identificeert welk knooppunt bedoeld wordt om het omhoogkoppelingsbericht te ontvangen en waarbij de hoofdeenheid in staat is tot het starten van een antwoordende volgorde van 20 omlaagkoppelingsberichten in antwoord op het ontvangen door de hoofdeenheid van een van de omhoogkoppelingsberichten, waarin de de volgorde startende eenheid op afstand geinformeerd wordt over het ontvangen door de hoofdeenheid van het gegevenspakket door het zenden van tenminste een van de berichten, aangeduid als 25 omlaagkoppelingsberichten omvatten, een tussenbronadres dat identificeert welk knooppunt het omlaagkoppelingsbericht verzond, een tussenbronadres dat identificeert welk knooppunt bedoeld wordt om het omlaagkoppelingsbericht te verzenden, en een eind-bestemmingsadres dat het knooppunt identificeert verbonden met 30 het gegevenspakket ontvangen door de hoofdeenheid, waarbij elk van de afstandseenheden omvat: a) afstandsinvoerorganen voor het ontvangen van het gegevenspakket, waarbij de afstandsinvoerorganen omvatten, I o 0 1 6 14 - 16&- i ^ afstandsontvangorganen voor het ontvangen van de berichten, waarbij de afstandsontvangorganen richtorganen omvatten voor het maken van onderscheid tussen omlaagkoppelings- en omhoogkoppelings-berichten en vastzet- en verzendorganen voor het identificeren 5 van de ontvangen berichten, die een zendwerking vereisen door de ontvangende afstandseenheid; b) afstandszendorganen voor het zenden van de berichten in antwoord op het ontvangen van een van de berichten die de zendwerking vereisen door de ontvangende eenheid op ·'·- 10 afstand, waarbij de afstandzendorganen omvatten , omhoog koppel ingszendorganen voor het zenden van een van omhoogkoppelings-berichten die het gegevenspakket verkregen uit het ontvangen bericht omvatten, een van de bronadressen dat overeenkomt met het bronadres van het ontvangen bericht, en een van de tussenbron-15 adressen dat overeenkomt met het adres van de ontvangende eenheid op afstand voor het geval het ontvangen bericht een van de omhoogkoppel ingsberichten is, waarbij de omhoogkoppelingszend-organen omhoogkoppelingsadresorganen omvatten voor het bepalen van het tussenbesternmingsadres van de omhoogkoppelingsberichten 20 verzonden door de ontvangende eenheid op ‘afstand die tenminste een parameter gebruikt die een aanwijzing is voor de netwerk-omstandigheden verkregen tenminste gedeeltelijk uit de berichten ontvangen door de ontvangende eenheid op afstand die een van de tussenbestemmingsadressen bezit anders dan het adres van de ont-25 vangende eenheid op afstand; waarbij de afstandszendorganen verder omlaagkoppelingszendorganen omvatten voor het zenden van een van de omlaagkoppelings berichten in het geval het ontvangen bericht een van de omlaagkoppelingsberichten is, waarbij de omlaag-koppelingszendorganen omlaagkoppelingsadresorganen omvatten 30 voor het bepalen van het tussenbesternmingsadres van het verzonden omlaagkoppelingsbericht; en waarbij de hoofdeenheid omvat: a) hoofdontvangorganen voor het ontvangen van de berichten, waarbij de hoofdontvangorganen richtorganen 8*01S?i -16^- A . i * t , omvatten om onderscheid te maken tussen ontvangen omlaag-koppelings- en omhoogkoppelingsberichten; b) hoofdzendorganen voor het zenden van de omlaag-koppelingsberichten in antwoord op het ontvangen door de 5 hoofdeenheid van een van de omhoogkoppelingsberichten waarbij de omhoogkoppelingsberichten, verzonden door de hoofdeenheid, een van de eindbestemmingsadressen bevatten dat overeenkomt met het bronadres van het ontvangen omhoogkoppelingsbericht waarheen het omlaagkoppelingsbericht een antwoord is.
69. Stelsel volgens conclusie 68, gekenmerkt doordat de omlaagkoppelingsadresorganen het tussenbronadres gebruiken, verkregen uit de ontvangen omhoogkoppelingsberichten, vereisende de zenderwerking, voor het tussenbestemmings-adres van een antwoordend omlaagkoppelingsbericht.
70. Stelsel volgens conclusie 69, gekenmerkt doordat de omhoogkoppelingsadresorganen een verwachte lijst-orgaan omvatten voor het identificeren van een van de afstands-eenheden dat een van de omhoogkoppelingsberichten zond en om te bepalen of de geïdentificeerde zendende afstandseenheid een 20 antwoordend omlaagkoppelingsbericht ontving.
71, Stelsel volgens conclusie 70, gekenmerkt doordat de omhoogkoppelingsadresorganen storingsquötintorganen omvatten voor het vastzetten van een storingscotientwaarde die een aanwijzing is voor de frequentie waarin de afstandseenheid 25 geïdentificeerd door het verwachte lijst-orgaan faalt met ontvangen van een van de omlaagkoppelingsberichten in antwoord op het zenden van een omhoogkoppelingsbericht door de geïdentificeerde afstandseenheid en doordat het storingsquotient een van de tenminste één parameter is, die een aanwijzing vormt voor 30 de netwerkomstandigheden.
72. Stelsel volgens conclusie 71, gekenmerkt doordat het verwachte lijst-orgaan eveneens een orgaan is voor het af geven van een koppelingsbevestigingsvlag voor het geval de geïdentificeerde afstandseenheid de onderhavige afstands- 33016 1Ί - 16¾ - * t eenheid is die aangeeft of de onderhavige afstandseenheid gefaald heeft met het ontvangen van een van de antwoordende omlaagkoppelingsberichten; waarbij berichten verzonden door de onderhavige afstandseenheden de koppelingsbevestigingsvlag 5 bevatten en waarbij de koppelingsbevestigingsvlag een van de tenminste een parameter vormt die een aanwijzing voor de netwerk omstandigheden.
73. Stelsel volgens conclusie 72, gekenmerkt doordat de omhoogkoppelingsorganen van de afstandseenheden 10 signaal/ruisorganen omvatten voor het afgeven een signaal/ruis-waarde die een aanwijzing is van een geschatte signaal/ruis-verhouding van de berichten ontvangen door de afstandseenheden.
74. Stelsel volgens conclusie 73, gekenmerkt doordat de signaal/ruiswaarde een van de tenminste een parameter 15 vormt die een aanwijzing is voor de netwerkomstandigheden.
75. Stelsel volgens conclusie 74, gekenmerkt doordat de omhoogkoppelingsorganen van de afstandseenheden omvatten koppelingskwaliteit-organen voor het afgeven van een verzonden koppelingskwaliteitwaarde die aanwezig is in de 20 berichten verzonden door de zendende afstandseenheid, waarbij de verzonden koppelingskwaliteitwaarde afgeleid wordt uit een plaatselijke koppelingskwaliteitwaarde en een ontvangen koppelings-'λ· kwaliteitwaarde, waarbij de plaatselijke koppelingskwaliteit waarde afgegeven wordt uit de signaal/ruiswaarde en waarbij 25 de ontvangen koppelingskwaliteitwaarde afgeleid wordt uit de verzonden koppelingskwaliteitwaarden afgegeven door knooppunten andere dan de zendende afstandseenheden die aanwezig zijn in de berichten ontvangen door de zendende afstandseenheid en doordat de verzonden koppelingskwaliteitwaarden een van de tenminste 30 een parameter vormen die een aanwijzing is voor de netwerkomstandigheden.
76. Stelsel volgens conclusie 75, gekenmerkt doordat de omhoogkoppelingsorganen van de afstandseenheden een S 3 0 1 β 1 k -16§- * 1 ‘ * > voorkeursknooppuntadres omvatten dat gebruikt wordt als het tussenbeet emmings adres van de omhoogkoppelingsberichten verzonden door de zendende eenheid op afstand en doordat de ontvangen koppelingskwaliteitwaarde afgeleid wordt uit de verzonden koppe-5 lingskwaliteitwaarde aanwezig in de berichten verzonden door het knooppunt verbonden met het voorkeursknooppuntadres.
77. Communicatiestelsel voor communicatieverbindingen over een netwerk van onderling verbonden spannings-leidingen, gekenmerkt door: meerdere communicatieknooppunten 10 in staat tot het zenden van berichten over het netwerk dat een hoofdeenheid en meerdere afstandseenheden omvat welke eveneens in staat zijn tot het ontvangen van de berichten over het netwerk, waarbij elk van de knooppunten een ermee verbonden identificerend adres bezit, waarin de afstandseenheden in staat zijn tot 15 het starten van een volgorde van omhoogkoppelingsberichten waarin een gegevenspakket gegevens omvat met betrekking tot het gebruik van elektrische energie, verbonden met een van de knooppunten, en overgedragen wordt vanuit een volgorde startende afstandseenheid naar de hoofdeenheid door het zenden • · cils · 20 van tenminste een van de berichten, aangeduid omhoogkoppelingsberichten, waarbij de omhoogkoppelingsberichten omvatten, het gegevenspakket, een bronadres dat identificeert welk knooppunt verbonden wordt met het gegevenspakket in het bericht, een tussenbronadres dat identificeert welk knooppunt het omhoog-25 koppelingsbericht verzond, een tussenbestemmingsadres dat identificeert welk knooppunt bedoeld wordt om het omhoogkoppelings-bericht te verzenden en waarin de hoofdeenheid in staat is tot het starten van een volgorde van antwoordende omlaagkoppelings-berichten in antwoord op het ontvangen door de hoofdeenheid van 30 een van de omhoogkoppelingsberichten, waarin de de volgorde startende eenheid op afstand geïnformeerd wordt over het ontvangen door de hoofdeenheid van het gegevenspakket door het zenden van tenminste een van de berichten, aangeduid als omlaagkoppelings- 868. o 14 * l - - ψ - berichten, waarbij de omlaagkoppelingsberichten omvatten, een tussenbronadres dat identificeert welk knooppunt het omlaag-koppelingsfericht verzond, een tussenbestenimingsadres dat identificeert welk knooppunt bedoeld wordt om het omlaagkoppelings-5 bericht te ontvangen, en een eindbestemmingsadres dat het knooppunt identificeert verbonden met het gegevenspakket ontvangen door de hoofdeenheid, waarbij elke afstandseenheid omvat: a) afstandsinvoerorganen voor het ontvangen van het gegevenspakket, waarbij de afstandsinvoerorganen voor ; 10 het ontvangen van het gegevenspakket, waarbij de afstandsinvoer organen afstandsontvangorganen omvatten voor het ont-vangen van de berichten, waarbij de afstandsontvangorganen richtorganen omvatten om onderscheid te maken tussen de omlaagkoppelings- en de omhoogkoppelingsberichten en vastzet- en verzendorganen voor 15 het identificeren van de ontvangen berichten die een zendwerking vereisen door de ontvangende afstandseenheid; b) afstandszendorganen voor het zenden van de berichten in antwoord op het ontvangen van een van de berichten, vereisende de zenderwerking, door de ontvangende eenheid op 20 afstand, waarbij de afstandzendorganen omvatten, omhoog- koppelingszendorganen voor het zenden van een van de omhoogkoppelingsberichten die het gegevenspakket omvatten verkregen uit het ontvangen bericht in het geval het ontvangen bericht een van de omhoogkoppelingsberichten is, waarbij de omhoog- t 25 koppelingszendorganen omhoogkoppelingsadresorganen omvatten voor het bepalen van het tussenbestenimingsadres van de omhoogkoppelingsadressen verzonden door de ontvangende eenheid op afstand die meerdere parameters gebruikt welke een aanwijzing zijn voor de netwerkomstandigheden, omvattende een staptelwaarde 30 die het aantal berichtzendingen weergeeft, vereist om het gegevenspakket over te dragen vanuit een bijzonder knooppunt naar de hoofdeenheid en omvattende omlaagkoppelingszendorganen voor het zenden van een van de omlaagkoppelingsberichten in het O 2 fr 4 & J 1 v u v * 0 7 ^ A - 17| - , t l geval het ontvangen bericht een van de omlaagkoppelingsberichten is, waarbij de omlaagkoppelingszendorganen omlaagkoppelingsadres-organen omvatten voor het bepalen van het tussenbestemmingsadres van het verzonden omlaagkoppelingsbericht; en waarin de hoeveel-5 heid omvat: a) hoofdontvangorganen voor het ontvangen van de berichten, waar tij de hoofdontvangorganen richtorganen omvatten voor het onderscheid maken tussen de ontvangen omlaagkoppelings-en omhoogkoppelingsberichten; en 10 b) hoofdzendorganen voor het zenden van de omlaag koppelingsberichten in antwoord op het ontvangendoor de hoofdeenheid van de omhoogkoppelingsberichten.
78. Stelsel volgens conclusie 77, gekenmerkt doordat de omhoogkoppelingsadresorganen het tussenbestemmings-15 adres bepalen, gebruikende de parameter die een aanwijzing is voor de netwerkomstandigheden, verkregen tenminste gedeeltelijk uit de berichten ontvangen door de ontvangende eenheid op afstand, omvattende een van de tussenbestemmingsadressen anders dan het adres van de ontvangende eenheid op afstand. % £ O 1 « 4 A i/ Φ j yf J
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
US06/747,806 US4692761A (en) | 1985-06-21 | 1985-06-21 | Adaptive communication network and method |
US74780685 | 1985-06-21 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8601614A true NL8601614A (nl) | 1987-01-16 |
Family
ID=25006720
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8601614A NL8601614A (nl) | 1985-06-21 | 1986-06-20 | Communicatienetwerk en communicatiewerkwijze. |
Country Status (10)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US4692761A (nl) |
JP (1) | JPS6248837A (nl) |
BE (1) | BE904974A (nl) |
CA (1) | CA1252535A (nl) |
DE (1) | DE3619906A1 (nl) |
FR (1) | FR2587570A1 (nl) |
GB (1) | GB2176972B (nl) |
IT (1) | IT1189169B (nl) |
NL (1) | NL8601614A (nl) |
SE (1) | SE8602769L (nl) |
Families Citing this family (104)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB8713460D0 (en) * | 1987-06-09 | 1987-07-15 | Philips Nv | Data processing system |
US4799211A (en) * | 1987-07-23 | 1989-01-17 | Digital Equipment Corporation | Apparatus and method for storing performance parameters of local area network system members |
GB8817288D0 (en) * | 1988-07-20 | 1988-08-24 | Racal Milgo Ltd | Methods of & networks for information communication |
US5987058A (en) * | 1988-11-02 | 1999-11-16 | Axonn Corporation | Wireless alarm system |
CH677300A5 (nl) * | 1989-03-21 | 1991-04-30 | Asea Brown Boveri | |
CH677568A5 (nl) * | 1989-03-21 | 1991-05-31 | Datawatt Bv | |
US5032833A (en) * | 1989-04-27 | 1991-07-16 | Schlumberger Industries, Inc. | Adaptive network routing for power line communications |
US5553094A (en) * | 1990-02-15 | 1996-09-03 | Iris Systems, Inc. | Radio communication network for remote data generating stations |
DE4015457A1 (de) * | 1990-05-14 | 1991-11-21 | Messerschmitt Boelkow Blohm | Fernmess- und stellsystem |
GB2256117A (en) * | 1991-05-14 | 1992-11-25 | Teleco Oilfield Services Inc | Transmission of data pulses on intrinsically safe power lines |
FR2677190B1 (fr) * | 1991-06-03 | 1993-09-03 | Merlin Gerin | Dispositif de teletransmission a courants porteurs en ligne destine au controle commande d'un reseau electrique, notamment a moyenne tension. |
DE9113511U1 (de) * | 1991-06-10 | 1992-01-02 | Messerschmitt-Bölkow-Blohm GmbH, 8012 Ottobrunn | Intelligentes Fernmeß- und Stellsystem |
US5384712A (en) * | 1991-08-15 | 1995-01-24 | Eaton Corporation | Energy monitoring system for a plurality of local stations with snapshot polling from a central station |
US5359646A (en) * | 1992-04-30 | 1994-10-25 | Bell Communications Research, Inc. | Testing of distributed communications networks |
US5448229A (en) * | 1992-12-28 | 1995-09-05 | General Electric Company | Method and apparatus for communicating with a meter register |
US5428351A (en) * | 1992-12-28 | 1995-06-27 | General Electric Company | Method and apparatus for sharing passwords |
US5835005A (en) * | 1994-07-13 | 1998-11-10 | Omron Corporation | Power-line data transmission method and system utilizing relay stations |
GB9416688D0 (en) * | 1994-08-18 | 1994-10-12 | Remote Metering Systems Ltd | Mains signalling systems |
WO1996016515A1 (en) * | 1994-11-17 | 1996-05-30 | Northern Telecom Limited | Intelligent network testing |
US5684826A (en) * | 1996-02-08 | 1997-11-04 | Acex Technologies, Inc. | RS-485 multipoint power line modem |
US7054271B2 (en) | 1996-12-06 | 2006-05-30 | Ipco, Llc | Wireless network system and method for providing same |
US8982856B2 (en) | 1996-12-06 | 2015-03-17 | Ipco, Llc | Systems and methods for facilitating wireless network communication, satellite-based wireless network systems, and aircraft-based wireless network systems, and related methods |
US5963548A (en) * | 1997-01-21 | 1999-10-05 | Nokia Mobile Phones Limited | Apparatus and method for configuring a data channel for symmetric/asymmetric data transmission |
US7046682B2 (en) | 1997-02-12 | 2006-05-16 | Elster Electricity, Llc. | Network-enabled, extensible metering system |
US6396839B1 (en) | 1997-02-12 | 2002-05-28 | Abb Automation Inc. | Remote access to electronic meters using a TCP/IP protocol suite |
US6233327B1 (en) * | 1997-02-14 | 2001-05-15 | Statsignal Systems, Inc. | Multi-function general purpose transceiver |
DE19711958A1 (de) * | 1997-03-21 | 1998-09-10 | Siemens Ag | Netzwerkkommunikation |
US5978371A (en) * | 1997-03-31 | 1999-11-02 | Abb Power T&D Company Inc. | Communications module base repeater |
US6073169A (en) * | 1997-04-08 | 2000-06-06 | Abb Power T&D Company Inc. | Automatic meter reading system employing common broadcast command channel |
US5923269A (en) * | 1997-06-06 | 1999-07-13 | Abb Power T&D Company Inc. | Energy meter with multiple protocols for communication with local and wide area networks |
US5874903A (en) * | 1997-06-06 | 1999-02-23 | Abb Power T & D Company Inc. | RF repeater for automatic meter reading system |
US6124806A (en) * | 1997-09-12 | 2000-09-26 | Williams Wireless, Inc. | Wide area remote telemetry |
WO1999045510A2 (en) | 1998-03-03 | 1999-09-10 | Itron, Inc. | Method and system for reading intelligent utility meters |
US6100817A (en) * | 1998-03-17 | 2000-08-08 | Abb Power T&D Company Inc. | Fixed network RF communications complaint with CEBus protocol |
WO1999053627A1 (en) | 1998-04-10 | 1999-10-21 | Chrimar Systems, Inc. Doing Business As Cms Technologies | System for communicating with electronic equipment on a network |
US6230296B1 (en) * | 1998-04-20 | 2001-05-08 | Sun Microsystems, Inc. | Method and apparatus for providing error correction |
US6914893B2 (en) | 1998-06-22 | 2005-07-05 | Statsignal Ipc, Llc | System and method for monitoring and controlling remote devices |
US8410931B2 (en) | 1998-06-22 | 2013-04-02 | Sipco, Llc | Mobile inventory unit monitoring systems and methods |
US6437692B1 (en) | 1998-06-22 | 2002-08-20 | Statsignal Systems, Inc. | System and method for monitoring and controlling remote devices |
US6891838B1 (en) | 1998-06-22 | 2005-05-10 | Statsignal Ipc, Llc | System and method for monitoring and controlling residential devices |
US6480510B1 (en) | 1998-07-28 | 2002-11-12 | Serconet Ltd. | Local area network of serial intelligent cells |
US6700902B1 (en) | 1998-10-19 | 2004-03-02 | Elster Electricity, Llc | Method and system for improving wireless data packet delivery |
US7346785B2 (en) * | 1999-01-12 | 2008-03-18 | Microsemi Corp. - Analog Mixed Signal Group Ltd. | Structure cabling system |
US6473608B1 (en) | 1999-01-12 | 2002-10-29 | Powerdsine Ltd. | Structure cabling system |
US6643566B1 (en) | 1999-01-12 | 2003-11-04 | Powerdsine Ltd. | System for power delivery over data communication cabling infrastructure |
US7046983B2 (en) * | 1999-08-02 | 2006-05-16 | Powerdsine, Ltd. | Integral board and module for power over LAN |
DE19904358B4 (de) * | 1999-02-04 | 2005-07-07 | Abb Research Ltd. | Verfahren zum Datenaustausch über ein dezentrales Netzwerk |
US20080136667A1 (en) * | 1999-02-23 | 2008-06-12 | Raj Vaswani | Network for automated meter reading |
US7650425B2 (en) | 1999-03-18 | 2010-01-19 | Sipco, Llc | System and method for controlling communication between a host computer and communication devices associated with remote devices in an automated monitoring system |
US7061398B2 (en) * | 1999-08-16 | 2006-06-13 | Bs&B Safety Systems Limited | Two-way wide area telemetry |
CA2299559A1 (en) * | 2000-02-23 | 2001-08-23 | Oneline Ag | A power line communications system |
US6549616B1 (en) | 2000-03-20 | 2003-04-15 | Serconet Ltd. | Telephone outlet for implementing a local area network over telephone lines and a local area network using such outlets |
US6842459B1 (en) | 2000-04-19 | 2005-01-11 | Serconet Ltd. | Network combining wired and non-wired segments |
JP3693896B2 (ja) * | 2000-07-28 | 2005-09-14 | 三菱電機株式会社 | 通信方法および通信システム |
US7480501B2 (en) | 2001-10-24 | 2009-01-20 | Statsignal Ipc, Llc | System and method for transmitting an emergency message over an integrated wireless network |
US8489063B2 (en) | 2001-10-24 | 2013-07-16 | Sipco, Llc | Systems and methods for providing emergency messages to a mobile device |
US7424527B2 (en) * | 2001-10-30 | 2008-09-09 | Sipco, Llc | System and method for transmitting pollution information over an integrated wireless network |
US6867707B1 (en) | 2002-04-24 | 2005-03-15 | Elster Electricity, Llc | Automated on-site meter registration confirmation using a portable, wireless computing device |
US7119713B2 (en) | 2002-06-27 | 2006-10-10 | Elster Electricity, Llc | Dynamic self-configuring metering network |
US20040113810A1 (en) | 2002-06-28 | 2004-06-17 | Mason Robert T. | Data collector for an automated meter reading system |
IL152824A (en) | 2002-11-13 | 2012-05-31 | Mosaid Technologies Inc | A socket that can be connected to and the network that uses it |
EP1471661A1 (en) * | 2003-03-31 | 2004-10-27 | Magnetek S.p.A. | Packet communication between a collecting unit and a plurality of control devices over the power supply line |
IL160417A (en) | 2004-02-16 | 2011-04-28 | Mosaid Technologies Inc | Unit added to the outlet |
US8031650B2 (en) | 2004-03-03 | 2011-10-04 | Sipco, Llc | System and method for monitoring remote devices with a dual-mode wireless communication protocol |
US7756086B2 (en) | 2004-03-03 | 2010-07-13 | Sipco, Llc | Method for communicating in dual-modes |
US7315162B2 (en) | 2004-03-18 | 2008-01-01 | Elster Electricity, Llc | Reducing power consumption of electrical meters |
US7227350B2 (en) | 2004-03-18 | 2007-06-05 | Elster Electricity, Llc | Bias technique for electric utility meter |
US7262709B2 (en) | 2004-04-26 | 2007-08-28 | Elster Electricity, Llc | System and method for efficient configuration in a fixed network automated meter reading system |
US7187906B2 (en) | 2004-04-26 | 2007-03-06 | Elster Electricity, Llc | Method and system for configurable qualification and registration in a fixed network automated meter reading system |
US7239250B2 (en) | 2004-04-26 | 2007-07-03 | Elster Electricity, Llc | System and method for improved transmission of meter data |
US7142106B2 (en) | 2004-06-15 | 2006-11-28 | Elster Electricity, Llc | System and method of visualizing network layout and performance characteristics in a wireless network |
US7742430B2 (en) | 2004-09-24 | 2010-06-22 | Elster Electricity, Llc | System for automated management of spontaneous node migration in a distributed fixed wireless network |
US7170425B2 (en) | 2004-09-24 | 2007-01-30 | Elster Electricity, Llc | System and method for creating multiple operating territories within a meter reading system |
US7176807B2 (en) | 2004-09-24 | 2007-02-13 | Elster Electricity, Llc | System for automatically enforcing a demand reset in a fixed network of electricity meters |
US7702594B2 (en) | 2004-09-24 | 2010-04-20 | Elster Electricity, Llc | System and method for automated configuration of meters |
US7873058B2 (en) | 2004-11-08 | 2011-01-18 | Mosaid Technologies Incorporated | Outlet with analog signal adapter, a method for use thereof and a network using said outlet |
US8751624B1 (en) * | 2004-12-10 | 2014-06-10 | Packet Design, Llc | System and method for identifying issues related to messages in a communication network |
US7327998B2 (en) | 2004-12-22 | 2008-02-05 | Elster Electricity, Llc | System and method of providing a geographic view of nodes in a wireless network |
US7472290B2 (en) * | 2004-12-23 | 2008-12-30 | Cisco Technology, Inc. | Methods and apparatus to maintain and utilize mobile power profile information |
WO2006081206A1 (en) | 2005-01-25 | 2006-08-03 | Sipco, Llc | Wireless network protocol systems and methods |
US7308370B2 (en) | 2005-03-22 | 2007-12-11 | Elster Electricity Llc | Using a fixed network wireless data collection system to improve utility responsiveness to power outages |
US8995448B2 (en) * | 2005-04-06 | 2015-03-31 | Power One Italy S.P.A. | Method for transmission of information between nodes of a network and network using said method |
ATE480890T1 (de) * | 2005-04-06 | 2010-09-15 | Power One Italy Spa | Elektrizitätsverteilungsnetz mit streuspannungsüberwachung und verfahren zur übertragung von informationen in dem netz |
EP1867108B1 (en) | 2005-04-06 | 2010-12-01 | Power-One Italy S.p.a. | Method for transmission of information between nodes of a network and network using said method |
US7495578B2 (en) | 2005-09-02 | 2009-02-24 | Elster Electricity, Llc | Multipurpose interface for an automated meter reading device |
US7308369B2 (en) | 2005-09-28 | 2007-12-11 | Elster Electricity Llc | Ensuring automatic season change demand resets in a mesh type network of telemetry devices |
US7427927B2 (en) | 2006-02-16 | 2008-09-23 | Elster Electricity, Llc | In-home display communicates with a fixed network meter reading system |
US7545285B2 (en) | 2006-02-16 | 2009-06-09 | Elster Electricity, Llc | Load control unit in communication with a fixed network meter reading system |
US8055461B2 (en) | 2006-09-15 | 2011-11-08 | Itron, Inc. | Distributing metering responses for load balancing an AMR network |
US7895456B2 (en) * | 2006-11-12 | 2011-02-22 | Microsemi Corp. - Analog Mixed Signal Group Ltd | Reduced guard band for power over Ethernet |
US7747357B2 (en) * | 2006-11-13 | 2010-06-29 | Lutron Electronics Co., Inc. | Method of communicating a command for load shedding of a load control system |
US8073384B2 (en) | 2006-12-14 | 2011-12-06 | Elster Electricity, Llc | Optimization of redundancy and throughput in an automated meter data collection system using a wireless network |
US8320302B2 (en) | 2007-04-20 | 2012-11-27 | Elster Electricity, Llc | Over the air microcontroller flash memory updates |
US20090115626A1 (en) * | 2007-11-02 | 2009-05-07 | Raj Vaswani | Electronic meter for networked meter reading |
CA2710696C (en) | 2007-12-26 | 2016-05-17 | Andrew J. Borleske | Optimized data collection in a wireless fixed network metering system |
US8525692B2 (en) | 2008-06-13 | 2013-09-03 | Elster Solutions, Llc | Techniques for limiting demand from an electricity meter with an installed relay |
US8160753B2 (en) * | 2008-07-31 | 2012-04-17 | Microsemi Corp.—Analog Mixed Signal Group Ltd. | Time integrated guard band |
US8811204B2 (en) * | 2008-07-31 | 2014-08-19 | Sanyo Electric Co,. Ltd. | Notifying method, and access control device |
US8195965B2 (en) * | 2008-11-04 | 2012-06-05 | Microsemi Corp. - Analog Mixed Signal Group Ltd. | Compensation for high powered midspan power sourcing equipment |
US8203463B2 (en) | 2009-02-13 | 2012-06-19 | Elster Electricity Llc | Wakeup and interrogation of meter-reading devices using licensed narrowband and unlicensed wideband radio communication |
DE102010044973B4 (de) * | 2010-09-10 | 2016-02-25 | Sew-Eurodrive Gmbh & Co Kg | Vorrichtung und Verfahren zur Datenübertragung und Energieübertragung über eine Leitung |
US9081684B2 (en) | 2013-08-28 | 2015-07-14 | Landis+Gyr Technologies, Llc | Data recovery of data symbols received in error |
US9306624B1 (en) * | 2015-03-31 | 2016-04-05 | Landis+Gyr Technologies, Llc | Initialization of endpoint devices joining a power-line communication network |
US9525462B1 (en) | 2015-12-04 | 2016-12-20 | Landis+Gyr Technologies, Llc | Data recovery of data symbols |
Family Cites Families (8)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4250489A (en) * | 1978-10-31 | 1981-02-10 | Westinghouse Electric Corp. | Distribution network communication system having branch connected repeaters |
US4302750A (en) * | 1979-08-03 | 1981-11-24 | Compuguard Corporation | Distribution automation system |
DE3068177D1 (en) * | 1980-06-19 | 1984-07-19 | Ibm | Flow control mechanism for block switching nodes |
US4393499A (en) * | 1981-03-11 | 1983-07-12 | Ford Aerospace & Communications Corporation | Adaptive signal quality measurement circuit for PSK and FSK demodulators |
US4427968A (en) * | 1981-04-09 | 1984-01-24 | Westinghouse Electric Corp. | Distribution network communication system with flexible message routes |
US4446462A (en) * | 1982-03-01 | 1984-05-01 | General Electric Company | Method and apparatus for multiple frequency transmission of information in a digital communication system |
US4580276A (en) * | 1983-08-05 | 1986-04-01 | Consultant's Choice Inc. | System and method for transporting data |
US4642607A (en) * | 1985-08-06 | 1987-02-10 | National Semiconductor Corporation | Power line carrier communications system transformer bridge |
-
1985
- 1985-06-21 US US06/747,806 patent/US4692761A/en not_active Expired - Lifetime
-
1986
- 1986-05-06 GB GB8610944A patent/GB2176972B/en not_active Expired
- 1986-06-05 CA CA000510903A patent/CA1252535A/en not_active Expired
- 1986-06-12 IT IT20771/86A patent/IT1189169B/it active
- 1986-06-13 DE DE19863619906 patent/DE3619906A1/de not_active Withdrawn
- 1986-06-20 NL NL8601614A patent/NL8601614A/nl not_active Application Discontinuation
- 1986-06-20 FR FR8608927A patent/FR2587570A1/fr not_active Withdrawn
- 1986-06-20 BE BE0/216818A patent/BE904974A/fr not_active IP Right Cessation
- 1986-06-20 JP JP61144701A patent/JPS6248837A/ja active Pending
- 1986-06-23 SE SE8602769A patent/SE8602769L/ not_active Application Discontinuation
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
FR2587570A1 (fr) | 1987-03-20 |
BE904974A (fr) | 1986-10-16 |
IT1189169B (it) | 1988-01-28 |
JPS6248837A (ja) | 1987-03-03 |
GB2176972A (en) | 1987-01-07 |
GB2176972B (en) | 1989-07-19 |
SE8602769D0 (sv) | 1986-06-23 |
SE8602769L (sv) | 1986-12-22 |
IT8620771A0 (it) | 1986-06-12 |
US4692761A (en) | 1987-09-08 |
CA1252535A (en) | 1989-04-11 |
GB8610944D0 (en) | 1986-06-11 |
DE3619906A1 (de) | 1987-01-02 |
IT8620771A1 (it) | 1987-12-12 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL8601614A (nl) | Communicatienetwerk en communicatiewerkwijze. | |
US9356800B2 (en) | Communication method for the transmission of TT ethernet messages in a distributed real time computer system | |
EP0241018B1 (en) | Method of multi-address communication | |
US4707829A (en) | CSMA-CD with channel capture | |
EP0103008B1 (en) | Improved multipoint data communication system with local arbitration | |
CN103559219A (zh) | 分布式网络爬虫抓取任务调度方法、调度端设备及抓取节点 | |
EP1016252B1 (en) | Process scheduling in computer network | |
JP2595965B2 (ja) | 同報通信システム | |
US20160164784A1 (en) | Data transmission method and apparatus | |
US5459719A (en) | Data transmission control method and station used for the same | |
JPS63500764A (ja) | 優先ランダム分割及び競合検出を備えたパケット交換ロ−カル回路綱 | |
US6581175B1 (en) | Apparatus and method of requesting retransmission of a message across a network | |
US10292181B2 (en) | Information communication method and information processing apparatus | |
US7079535B2 (en) | Method and apparatus for real-time fault-tolerant multicasts in computer networks | |
JPH0771036B2 (ja) | 多重アクセスのためのプロトコルおよびそのネットワーク | |
US7330477B2 (en) | Method and apparatus for starvation-free scheduling of communications | |
CN100361480C (zh) | 数据库的消息链传输过程和系统 | |
US5623602A (en) | Data transmission confirmation by sending frame with command to change transmitter's resend counter when receiver's buffer is full | |
CN110572429A (zh) | 基于区块链的共识方法、装置、设备及存储介质 | |
US6883017B1 (en) | System and method for distributing and collecting information between a server and a plurality of clients by merging a communication block from a final client of each circulation destination in each of a plurality of groups | |
CA2465234A1 (en) | Method for communication of a real-time data exchange in a collision-recognition based communication network, corresponding memory medium and communication network | |
KR100447394B1 (ko) | 통신시스템의 메시지처리방법 | |
JPH10268044A (ja) | 情報識別システム、情報識別システム用の制御装置および情報識別システム用の応答装置 | |
JPS6245246A (ja) | 通信制御装置 | |
Pham | Micro network protocol and hardware design for distributed data acquisition |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
BV | The patent application has lapsed |