NL8600203A - Ladder. - Google Patents

Ladder. Download PDF

Info

Publication number
NL8600203A
NL8600203A NL8600203A NL8600203A NL8600203A NL 8600203 A NL8600203 A NL 8600203A NL 8600203 A NL8600203 A NL 8600203A NL 8600203 A NL8600203 A NL 8600203A NL 8600203 A NL8600203 A NL 8600203A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
trees
rung
rungs
ladder
ladder according
Prior art date
Application number
NL8600203A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Dieterle Philipp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Dieterle Philipp filed Critical Dieterle Philipp
Publication of NL8600203A publication Critical patent/NL8600203A/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06CLADDERS
    • E06C7/00Component parts, supporting parts, or accessories
    • E06C7/08Special construction of longitudinal members, or rungs or other treads
    • E06C7/082Connections between rungs or treads and longitudinal members
    • E06C7/085Connections between rungs or treads and longitudinal members achieved by deforming the rung or the stile

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Ladders (AREA)

Description

- 1 - r ï
Ladder.
De uitvinding heeft betrekking op een ladder, die ten minste één ladderdeel omvat of door een ladderdeel wordt gevormd, welk deel twee bomen en vast, dus onbeweegbaar daarmee verbonden sporten omvat, waarbij de sporten 5 aan hun langseinden zijn voorzien van vasthoudpennen, die in openingen van de bomen vormpassend zijn aangebracht.
De uitvinding heeft betrekking op ladders van elk type, die ten minste een van sporten voorzien ladderdeel bezitten of uit een enkel ladderdeel bestaan. Bij 10 voorkeur bezit het ladderdeel een groot aantal sporten.
De ladder kan bijvoorbeeld een op zichzelf staande ladder zijn, zoals een dubbele ladder of dergelijke of een tegen een wand aan te plaatsen ladder of een uit een aantal ladderdelen bestaande telescopische ladder of dergelijke.
15 In het bijzonder kan het bij de ladder volgens de uitvinding gaan om ladders voor de huishouding en voor handwerkslieden, zoals schilders, behangers, loodgieters enz.
Dergelijke bekende ladders hebben voor het er op plaatsen van de voeten van de persoon die de ladder 20 beklimt, sporten die elk met hun beide langseinden zijn bevestigd aan de bomen. De bekende sporten hebben over hun lengte steeds een constant profiel met een ronde, driehoekige, vierkante of rechthoekige dwarsdoorsnede, waarbij bij rechthoekige dwarsdoorsnede de brede zijden 25 zich in de bedrijfsstand van het ladderdeel horizontaal uitstrekken. Deze sporten zijn in openingen van de bomen vormpassend aangebracht en niet losneembaar bevestigd, bijvoorbeeld door lijmen.
Bij dergelijke ladderdelen is het gewenst, dat 30 zij bij een zo goedkoop mogelijke constructie een zo hoog mogelijke bouwstijfheid bezitten en dat de sporten absoluut veilig aan de bomen zijn bevestigd en wel op een zo economisch mogelijke wijze.
Onder de buigstijfheid van een ladderdeel moet 35 daarbij het volgende worden verstaan.
Wanneer men het betreffende ladderdeel met zijn beide langseinden op twee draagbalken in horizontale stand neerlegt en dit ladderdeel in het midden van zijn lengte
3t···"-· "V
ï i - 2 - met een voorafbepaald gewicht belast, dan buigt het door over een bepaalde maximale waarde fmax ten opzichte van zijn vlakke stand. Hoe kleiner fmax is, des te groter is de buigstijfheid van het betreffende ladderdeel.
5 Vanwege de betredings-veiligheid ofwel de goede stand van personen op de sporten van een ladderdeel is het gewenst, dat het door de voeten van een persoon te betreden tredegebied, dat wil zeggen het opstapoppervlak van de afzonderlijke sporten een relatief grote breedte 10 bezit.
Bij de bekende ladderdelen met cilindrische sporten moeten de openingen in de bomen een vorm bezitten die overeenkomt met de omtrek van de sporten. Wanneer de • sporten rond zijn met een relatief kleine diameter, levert 15 dit weliswaar slechts een relatief geringe verzwakking op van de bomen door de er in aan te brengen openingen voor de sporten, maar dan zijn de opstapoppervlakken van' de sporten slechts klein en leveren daardoor geen goede vasthouding voor de voeten van de persoon die een dergelijk 20 ladderdeel beklimt.
Men heeft daarom dergelijke cilindrische sporten ook wel voorzien van niet-ronde profielen zoals een driehoekige, vierkante of rechthoekige, vorm, waarbij in geval van rechthoekige profielen de brede zijden van dit 25 profiel zich dwars op de langsrichting van de ladderbomen uitstrekken. De voor het aanbrengen van dergelijke sporten noodzakelijke openingen in de ladderbomen hebben dan echter een breedte die overeenkomt met de maximale breedte van dit profiel en de in lengterichting van de boom gemeten 30 hoogte is gelijk of kleiner dan hun breedte. Dergelijke openingen verzwakken vanwege hun relatief grote breedte de ladderbomen sterk en verminderen de buigstijfheid van het ladderdeel aanzienlijk, waardoor het in vele gevallen noodzakelijk wordt de breedte van de ladderbomen te ver=-35 groten, waardoor echter de kosten en het materiaalgebruik en ook het gewicht van het ladderdeel op ongewenste wijze worden vergroot.
Een doel van de uitvinding is daarom een ladder van het bovenbeschreven type te verschaffen, waarbij de 40 sporten relatief brede opstapoppervlakken kunnen bezitten Λ» Λ .Λ Λ Λ =7
Pi t' *5 · i ·"' _ * i - 3 - bij een bedrij fszekere, economische verbinding van de sporten aan de bomen. Daarbij moet ook een hoge buigstijf-heid van het ladderdeel kunnen worden bereikt bij relatief brede middendelen van de sporten bij economische door-5 snede-afmetingen van de bomen.
Dit doel wordt nu volgens de uitvinding bereikt, doordat de maximale breedte van het, voor het betreden door de voeten van personen dienende, het opstapoppervlak voor de voeten van personen bezittende, middendeel van 10 de sporten ten minste 1,2 x groter is dan de diameter of de maximale breedte van de openingen van de bomen voor de vasthoudpennen van de betreffende sporten, waarbij dan, in het geval dat deze openingen van de bomen sleuven zijn, de lange dwarsassen ervan zich ongeveer evenwijdig 15 aan of onder een hoek van maximaal 45° ten opzichte van de lengterichtingen van de bomen uitstrekken.
Onder middendeel van de sporten moet dat deel van de lengte van de sporten worden verstaan, op de bovenzijde waarvan zich het opstapoppervlak voor de 20 voeten van de het ladderdeel beklimmende personen bevindt.
De sporten kunnen bij voorkeur uit één geheel zijn uitgevoerd. Bijzonder doelmatig kunnen de sporten uit metaal, bij voorkeur aluminium, bestaan. Bijzonder gunstig zijn voor de sporten metalen buizen. Ook kunnen 25 de ladderbomen op gunstige wijze bestaan uit metaal, bij voorkeur uit aluminium.
Het is echter ook mogelijk, de sporten en/of de bomen uit andere materialen te vervaardigen, bij voorkeur uit vezelversterkte kunststof, waarvan de vezels op doel' 30 matige wijze glasvezels of koolstofvezels kunnen zijn.
In vele gevallen kan ook hout worden toegepast voor de bomen, in het bijzonder massief hout.
Bij voorkeur kan er in zijn voorzien, dat het, het opstapoppervlak bezittende, middendeel van de sporten 35 over zijn gehele lengte of over een lengte die ten minste met de helft van de afstand tussen de bomen ter hoogte van de betreffende sport overeenkomt, ten minste 1,2 x breder is dan de diameter of de maximale breedte van de opening van de bomen voor de vasthoudpennen van de betreffende 40 sport.
• *. ' * 1 * ; . . 'J *— — -----ΤτΓ* ‘ - 4 -
De sleuven in de bomen voor de sporten verzwakken de bomen bij een bepaalde breedte van het middendeel van de sporten minder dan wanneer de sporten bij een gelijke breedte over hun lengte een constante dwarsdoorsnede be-5 zitten en leveren daardoor bij een bepaalde dwarsdoorsnede van de bomen een grotere buigstijfheid op van het. ladder-deel en een grotere zijdelingse stabiliteit van de ladder.
De lange dwarsassen van de sleuven van de bomen kunnen evenwijdig lopen aan de langsassen van de bomen 10 of onder een scherpe hoek van maximaal 45° en bij voorkeur van maximaal 30° staan ten opzichte van deze langsassen. Bijzonder doelmatig kunnen deze hoeken 10 tot 25° en in het bijzonder ongeveer 20 of 10 tot 15° bedragen. De dwarsdoorsneden van deze sleuven kunnen in de betreffende 15 gebieden van de vasthoudpennen van de sporten op doelmatige wijze op een vormpassende opname daarvan zijn aangepast. Deze sleuven leveren dus ook reeds door hun vorm een vormpassende bevestiging van de. vasthoudpennen en borgen daardoor de sporten tegen verdraaiing ten opzichte van de 20 bomen. Deze vasthoudpennen maken zonder moeilijkheden een absolute stevige bevestiging mogelijk van de sporten aan de bomen. Daarbij kan de beveiliging tegen axiaal verschuiven van de sporten in de bomen eveneens op doelmatige wijze vormpassend worden verkregen. Daartoe kan ook ge-25 bruik gemaakt worden van het feit, dat een sport zich tussen de vasthoudpennen in verbreedt, zodat deze verbreding reeds als enkele beveiliging tegen axiale verschuiving of als aanvullende borging tegen axiale verschuiving van de sport kan dienen.
30 De uitvinding maakt het mogelijk een breed of relatief breed middendeel van de sport en daardoor een breed res. relatief breed opstapoppervlak aan de sport voor de er op te plaatsen voeten van personen te combineren met een absoluut veilige, economische vasthouding 35 van de sporten in de openingen van de bomen en met een hoge buigstijfheid van het betreffende ladderdeel bij relatief kleine doorsnede-afmetingen van de bomen en dit wel op een constructief eenvoudige, economische wijze.
Ook kan het ladderdeel dankzij de brede, resp. relatief 40 brede opstapoppervlakken van de sporten, die een dien- 'w. - ’ . " *.
·?* -j . .. - j · ) a - 5 - overeenkomstig goede, veilige stand leveren voor de zich op dit ladderdeel bevindende personen, een relatief gering gewicht bezitten, daar de bomen relatief kleine dwars-doorsnede-afmetingen kunnen bezitten.
5 De sport kan op doelmatige wijze een buis zijn met een variërende dwarsdoorsnede.
De maximale breedte van het middendeel van de sport kan op gunstige wijze ten minste het 1,4-voudige, bij voorkeur ongeveer het 1,5- tot 2-voudige zijn van de 10 diameter resp. de maximale breedte van de bijbehorende openingen van de betreffende bomen. De beveiliging tegen uitglijden van het opstapoppervlak van de sporten kan bij voorkeur worden vergroot door karteling of andere het uitglijden voorkomende oneffenheden en/of door be-15 kledingen.
Het middendeel van de sport kan bij voorkeur een ongeveer driehoekige, rechthoekige, vierkante, ronde of trapeziumvormige dwarsdoorsnede bezitten, bij voorkeur ongeveer een constant profiel. Ook andere dwarsdoorsneden 20 of profielen zijn mogelijk.
De sleuven van de bomen kunnen bij voorkeur ovaal of ellipsvormig zijn, in het bijzonder dan wanneer de sporten uit verspaningsvrije vervormde metalen buizen bestaan. Er zijn echter ook andere uitvoeringsvormen van de 25 sleuven en dienovereenkomstig van de betreffende dwarsdoorsneden van de vasthoudpennen van de sporten mogelijk, zoals bijvoorbeeld op doelmatige wijze een ongeveer rechthoekige vorm of een slanke, driehoekige vorm. In plaats van sleuven kunnen in veel gevallen ook andere openingen 30 voor de vasthoudpennen in de bomen zijn aangebracht, bij voorkeur cirkelronde of vierkante of anders geschikt gevormde openingen.
Het is ook denkbaar, dat de sport in ten minste één lengtedeel een holle, naar beneden toe open inwendige 35 ruimte bezit, waarin eventueel versterkingsribben kunnen zijn aangebracht. Een dergelijke uitvoeringsvorm komt bijvoorbeeld dan in aanmerking, wanneer de sport uit plaat wordt geperst of wordt gegoten. Ook de vasthoudpennen kunnen op doelmatige wijze elk ten minste één holle 40 ruimte bezitten, die op minstens één plaats, bijvoorbeeld p\ .··*. Λ Λ Λ ft ? j <' 'J « i' 3 'i o - 6 - naar beneden toe, open kan zijn.
De verhouding van de maximale lengte tot de maximale breedte van de dwarsdoorsnede van de sleuven van de bomen en de daarin geplaatste vasthoudpennen kan 5 op doelmatige wijze ten minste 1,4:1, en bij voorkeur ten minste 1,6:1 bedragen. Bijzonder gunstig is het, wanneer deze verhouding ongeveer 1,5:1 tot 3:1 bedraagt.
Bij voorkeur kan het opstapoppervlak van de sport ten opzichte van de langsassen van de bomen onder 10 een hoek van 60 tot 90° en bij voorkeur onder ongeveer 75° hellend zijn aangebracht. De hoek van ongeveer 75° levert, wanneer de opstelhoek van het ladderdeel ten opzichte van de vertikaal in de vooraf bepaalde gebruiks-stand van dit ladderdeel zoals meer gebruikelijk ongeveer 15 20° bedraagt, zwak schuin naar achteren en beneden toe hellende opstapoppervlakken van de sporten, waarvan de helling voor een goede, veilige vasthouding van de voeten op de sport praktisch optimaal is. Wanneer het opstapoppervlak zwak convex gewelfd is, moet de hoek worden 20 betrokken op het tangentiale vlak aan de toplijn.
De sporten kunnen bij voorkeur uitsluitend vorm-passend door de bomen worden vastgehouden. Bij een metallische sport kunnen de vasthoudpennen daarvan bij voorkeur met de bomen zijn verbonden door omkralingen, 25 rillen en/of andere niet-verspanende vervormingen van de sport. Toch bestaan ook andere of aanvullende bevestigings-mogelijkheden, zoals nieten, vastwiggen, lassen, lijmen enz.
De bomen van het ladderdeel kunnen in veel geval-30 len op doelmatige wijze een dubbel-T-profiel bezitten, dus I-liggers zijn, waarbij de openingen voor de vasthoudpennen van de sporten in het lijf van het profiel kunnen zijn aangebracht. Een andere voorkeursuitvoeringsvorm voorziet er in, dat de bomen buisvormig zijn uitgevoerd, 35 bij voorkeur als buis- of doosprofiel, in het bijzonder als een slank buis- of doosprofiel. Ook kunnen de bomen andere geschikte holle profielen zijn, resp. in veel gevallen ook een U-vormige dwarsdoorsnede of een u-vormig profiel bezitten, waarbij dan de openingen voor de 40 vasthoudpennen van de sporten in het lijf van de U-vormige o v u i y α - 7 - dwarsdoorsnede van de bomen kunnen zijn aangebraclxt.
De uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de hand van de uitvoeringsvoorbeelden, weergegeven in de tekening. Hierin toont: 5 fig, 1 een zijaanzicht van een ladderdeel; fig. 2 een gedeeltelijk vooraanzicht van het ladderdeel van fig. 1 en wel van één der sporten daarvan; fig. 3 een deel van het zijaanzicht van een boom van het ladderdeel van fig. 1, waarbij dit deel een 10 sport bezit; fig. 4 een doorsnede volgens de lijn IV-IV van fig. 3; fig. 5 een doorsnede volgens de lijn V-V van fig.
3; 15 fig. 6 het uitgangsprofiel toont van de cilin drische uitgangsbuis voor de vervaardiging van een sport van het ladderdeel volgens de fig. 1-5, waarbij deze buis nog niet tot een sport is vervormd; fig. 7 een dwarsdoorsnede over een ladderdeel 20 volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; en fig. 8 een vooraanzicht van een deel van het ladderdeel van fig. 7 en wel van een sport daarvan.
Het in de fig. 1-5 weergegeven ladderdeel 10, 25 dat op zich alleen een ladder kan vormen of ook een deel van een ladder kan zijn, bestaat uit twee bomen 11 met een in hoofdzaak rechthoekig, slank doosprofiel, en vast daarin aangebrachte sporten 12.
De bomen 11 vormen buizen met de in fig. 5 weer-30 gegeven dwarsdoorsnede en in de vlakke, evenwijdig met elkaar lopende delen 14, 141 van de beide zijwanden 13 van de buis bevinden zich ellipsvormige of ovale sleuven 15. De op gelijke hoogten aangebrachte sleuven 15 van de betreffende boom 11 liggen in lijn met elkaar. Alle 35 sleuven 15 kunnen op doelmatige wijze eenzelfde vorm en grootte bezitten.
Elke sport 12 is vervaardigd uit een cilindrische a-luminiumbuis 9 met de in fig. 6 weergegeven elliptische dwarsdoorsnede door niet-verspanende vervorming en wordt 40 uitsluitend vormpassend in de beide bomen 11 vastgehouden.
ΟΛ Λ ' - .
—n ^ ' 1.
.-8-
V V
\
De vervorming van deze cilindrische uitgangsbuis 9 tot de in fig. 1-5 weergegeven sporten 12 kan voor of na het aanbrengen ervan in de boom 11 plaatsvinden.
Bij deze voorkeurstaltvoeringsvorm is de buis- •5 vormige sport 12 als volgt verkregen. Het zich nagenoeg over de vrije afstand tussen de beide bomen, dus tussen de plaatsen 20', uitstrekkende middendeel 23, dat aan de bovenzijde het door de voeten van personen te betreden opstapoppervlak 20 van deze sport 12 vormt, heeft over zijn 10 lengte een constant, ongeveer driehoekig profiel, waarbij de driehoekszijden volgens fig. 3 zwak convex zijn gewelfd · en even breed zijn en via afgeronde hoeken in elkaar overgaan. De maximale breedte B _ (fig. 3) van het midden- max deel 23 van deze sport 12 is ten gevolge van deze afgeronde 15 hoeken iets groter dan de breedte B van dit opstapopper-
CL
vlak 20, waarbij deze beide breedten en Ba hier even wijdig aan elkaar lopen en haaks op de lengterichting van de sport 12. Elke sport 12 bestaat uit ëén stuk en eveneens elke boom 11. Op dit middendeel 23 van de sport 12 20 sluiten naar beide zijden korte overgangsdelen 21 aan en daarop aan de einden vasthoudpennen 22 van de sport 12, welke pennen elk lopen door één der bomen 11. Deze vasthoudpennen 22 zijn vormpassend in de bijbehorende sleuven 15 van de bomen 11 aangebracht en worden daarop slechts 25 door vervormingen vormpassend vastgehouden, doordat elke vasthoudpen 22 aan de binnenzijde, van de boom 11 tegen de beide wanddelen 14, 14' daarvan aanliggende, kraagvormige, ringvormige rillen 24 vormt en verder is de vasthoudpen buiten de boom 11 aan zijn vrije uiteinde omgekraald tot een 30 tegen de buitenzijde van het wanddeel 14 van de boom 11 aanliggende flens 25. Verder ligt de vasthoudpen 22 bij het overgangsgebied 21 tegen de buitenzijde van het wanddeel 14' van de boom aan door middel van een vlakke, aanliggende rand van de sport 12. De vasthoudpen 22 bezit 35 eveneens smalle rillen, waarin de randen van de betreffende sleuven 15 vormpassend onbeweegbaar grijpen. De sleuven 15 kunnen bij voorkeur een vorm bezitten overeenkomstig de omtrek van de uitgangs-profielbuis 9. De breedte ervan is in fig. 5 met b aangeduid. De verhouding Bma:x/fr bedraagt 40 bij dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 1,8.
Ü s 'j J -1 '-J J
£ · - 9 -
Uit fig. 3 blijkt, dat het middendeel 23 over zijn lengte en dus met het tussen de plaatsen 20' liggende opstapoppervlak 20 van de sport 12 relatief breed is en wel aanmerkelijk breder - hier ongeveer 1,6 x breder -5 dan de maximale breedte b (fig. 5) van de, de beide vast-houdpennen 22 van deze sport 12 opnemende sleuven 15.
De sleuven 15 verzwakken dus de boom 11 aanmerkelijk minder dan wanneer de sport 12 ook bij de vasthoudpennen dezelfde doorsnede had als bij het middendeel, omdat dan in de 10 bomen 11 passende brede sleuven voor de vasthoudpennen aanwezig zouden moeten zijn en de bomen zouden dan ter vergroting van de stijfheid ervan dienovereenkomstig breder moeten worden uitgevoerd, waardoor meer materiaal zou worden gebruikt en de bomen een hoger gewicht zouden 15 hebben.
Het ladderdeel 10 combineert dus een relatief grote, gunstige breedte van de opstapoppervlakken 20 van de sporten 12 met kleine dwarsdoorsnedeafmetingen van de bomen bij een hoge buigstijfheid van dit ladderdeel 10 en een 20 absoluut veilige, voonpassende, economische bevestiging van de sporten 12 in de bomen 11, terwijl de middendelen 23 van de sporten aanmerkelijk breder zijn dan de niet ronde vasthoudpennen 22 en daardoor de sleuven 15.
Daarbij kan er, zoals boven gezegd, in veel geval-25 len ook in zijn voorzien, dat in plaats van de sleuven 15 openingen van andere vorm zijn aangebracht voor de vorm-passende opname van de dienovereenkomstig aangepaste vasthoudpennen 22 voor de sporten. Wanneer bijvoorbeeld de openingen 15 van de bomen bij niet veranderde breedte 30 vierkante of gelijkbenige driehoekige openingen zijn dan wordt de buigsterkte van de bomen nog groter, terwijl hetzelfde het geval is bij ronde gaten waarvan de diameter overeen kan komen met de breedte van de sleuven 5.
Bij dit uitvoeringsvoorbeeld zijn de lange dwars-35 assen 16 van de sleuven 15 van elke boom 11 symmetrielijnen van deze sleuven 15 en strekken zij zich evenwijdig aan de langsas 17 van de boom 11 uit in het middenlangsvlak 18 daarvan (fig. 5). De haaks op de lange dwarsassen 16 staande korte dwarsassen 19 van deze openingen 15 zijn eveneens 40 symmetrielijnen ervan. De maximale hoogte of lengte h _ —* —
W V
- 10 - (fig. 3) van de afzonderlijke sleuven 15 is aanmerkelijk groter dan zijn maximale breedte b (fig. 5). De verhouding bedraagt bij dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 1,8:1 tot 2:1.
5 Verder is bij dit uitvoeringsvoorbeeld het door de langsassen 17 van de beide bomen 11 bepaalde vlak een symmetrievlak van de totale sport 12. Het is echter ook mogelijk en in veel gevallen bijzonder gunstig, het middendeel 23 van de sport 12, dat het opstapoppervlak 20 van 10 de sport 12 bezit, ten opzichte van de beide vasthoudpennen 22 zodanig verdraaid aan te brengen, dat het opstapoppervlak 20 ongeveer horizontaal gericht is bij het ten opzichte van de horizontaal onder een hoek van 65-85° en in het bijzonder van ongeveer 75° opstellen van het 15 ladderdeel. Het middendeel 23 van een sport 12 kan bijvoorbeeld de in fig. 1 met een streepstiplijn aangegeven hoekstand innemen waarbij het opstapoppervlak 20 op bijzonder doelmatige wijze een hoek van ongeveer 75° maakt met de langsas 17 van de boom, wanneer bij de vooraf 20 bepaalde gebruiksstand van dit ladderdeel 10 de langsassen van de bomen 11 de in fig. 1 met een streepstiplijn aangeduide stand 17' innemen, die overeenkomt met een opstelhoek α van 20° van het ladderdeel 10.
Het is ook mogelijk de lange dwarsas 16 van de 25 sleuf 15 ten opzichte van de langsas 17 van de boom 11 hellend onder een hoek tot maximaal 45° aan te brengen, — bij voorkeur onder een hoek tot maximaal 30° en in het bijzonder op doelmatige wijze onder een hoek van ongeveer 20° of 10-15°. Een dergelijke langsdwarsas met een hoek 30 van ongeveer 20° is in fig. 3 bij 16' met een streepstipli jn aangeduid. Aan de vorm van de sleuf 15 verandert de schuine stand zelf ervan niet, dat wil zeggen dat zijn korte dwarsas, die de breedte van deze sleuf 15 bepaalt, dan verder haaks op de lange dwarsas 16' loopt. Een schuine 35 stand van de lange dwarsas 16' van de sleuf 15 kan in het bijzonder ook daartoe dienen alleen of in aanvulling op de helling van het opstapoppervlak 20 ten opzichte van de langsas van de bomen 11 te bereiken, dat het opstapoppervlak 20 van de sport 12 bij een vooraf bepaalde 40 opstelhoek van het ladderdeel 10 ongeveer horizontaal loopt.
& r. Γ <J ij v ·-· - - - II -
Bij niet veranderde dwarsdoorsnede van het middendeel 23 blijft de breedte Bmax en daardoor ook de verhouding Bmax/b ongewijzigd.
Bij de uitvoeringsvormen volgens de fig. 7 en 8 5 bezitten de bomen 11 een dubbel-T-profiel ofwel een I- profiel en de eveneens bij voorkeur elk uit een aluminium-buis gevormde sporten 12 zijn met vasthoudpennen 22 aan de einden onbeweegbaar aangebracht in sleuven 15 van het lijf 27 van de bomen 11. Deze sleuven 15 kunnen hier een 10 ongeveer rechthoekig profiel bezitten en hun lengte is aanmerkelijk groter dan hun breedte. De maximale breedte B van het vlakke middendeel 23 en daardoor het opstap-oppervlak 20 van de afzonderlijke sporten 12 is aanmerkelijk groter dan de breedte van de vasthoudpennen 22 en 15 daardoor de breedte b van de sleuven 15. De lange dwars- assen van de. sleuven 15 lopen hier in lengterichting van de bomen 11. Zij kunnen echter eventueel ook schuin ten opzichte van deze langsrichting lopen. Bij onveranderde breedte b van de sleuven 15 en de breedte B van het max 20 middendeel 23 van de afzonderlijke sporten 12 verandert hierdoor niets aan de verhouding B___/b.
max
Opgemerkt zij nog,dat bij vervaardiging van de sporten uit een, oorspronkelijk een constant profiel bezittende, profielbuis of profielstaaf deze profielbuis 25 resp. de profielstaaf een of ander geschikt profiel kan bezitten, bijvoorbeeld iii geval van een profielbuis rond of rechthoekig kan zijn, een buis met een doosprofiel kan zijn, ofwel evenals het profiel van de boom 11 in fig. 5 een driehoekige vorm kan bezitten, enz.
30 Ladders ofwel ladderdelen hebben vooraf bepaalde gebruiksstanden. Bij dubbele ladders is de gebruiksstand van elk der ladderdelen bepaald door de maximale open stand van de beide ladderdelen. Bij opstel-ladders wordt meestal een normale opstelhoek aangenomen van ongeveer 20° met 35 de vertikaal. Ook zijn er ladderdelen waarvan de gebruiks^ stand vertikaal gericht is of die andere hoeken van de lengterichtingen van hun bomen met de vertikaal bezitten.
In het algemeen is het bijzonder gunstig om voor een zo gering mogelijke verzwakking van de bomen bij een bij-40 zonder goede vasthouding van de eindpennen van de sporten BS 0 0 2 Ö3 - 12 - in de bomen en in het bijzonder ook dan wanneer de sporten uit profielbuizen door vervorming daarvan zijn verkregen, er in te voorzien, dat de lange dwarsassen van de sleuven die dienen voor het opnemen van de vasthoudpennen van 5 de afzonderlijke sporten, ongeveer of precies evenwijdig te doen lopen aan de langsassen van de bomen en dat het opstapoppervlak van de sporten met deze lange dwarsassen van deze sleuven van de bomen een hoek maakt van ongeveer 60-90° en bij voorkeur van ongeveer 70-75°. Hierdoor wordt 10 rekening gehouden met de normaal gebruikelijke gebruiks-stand van dergelijke ladders ofwel ladderdelen.
Daarbij kan er voor een bijzonder veilige beklimming van de ladder met bijzonder voordeel in zijn voorzien, dat in de vooraf bepaalde gebruiksstand van de 15 ladder de opstapoppervlakken van de sporten naar achteren en naar beneden toe iets schuin lopen ten opzichte van de horizontaal, bij voorkeur onder een hoek. van ongeveer 3-7°, in het bijzonder van ongeveer 5°. Eventueel kan daarbij echter het opstapoppervlak van de bovenste sport 20 van het ladderdeel in de vooraf bepaalde gebruiksstand daarvan ongeveer horizontaal zijn gericht of ook als de andere sporten hellend ten opzichte van de horizontaal zijn aangebracht. De onder de bovenste sport aanwezige sporten leveren in geval van een dergelijke zwakke hellen-25 de stand met de horizontaal naar achter en beneden toe, dat wil zeggen in de richting naar de__achterzijde van het ladderdeel toe, opjdat de schoenzolen van de schoen van de persoon die de ladder beklimt in de richting naar de schoenpunten toe zwak schuin naar beneden toe ten opzichte 30 van de horizontaal zijn gericht zodat, wanneer de schoenzolen verglijden op het opstapoppervlak, het onderbeen van de persoon tegen minstens ëën hoger gelegen sport aan komt te liggen, waardoor een volledig naar beneden toe glijden wordt tegengegaan.
35 Wanneer ook het opstapoppervlak van de bovenste sport iets naar achteren en naar beneden toe helt ten opzichte van de horizontaal en de ladder tegen een wand aansteunt, kan een op de bovenste sport aanwezige voet slechts in de richting van de betreffende wand wegglijden, 40 zodat ook hierdoor het geheel naar beneden toe glijden.
Λ {-\ · y J y c ^ u -j C5 . .m - 13 - wordt voorkomen. Wanneer bijvoorbeeld de voorafbepaalde gebruiksstand van het ladderdeel een hoek maakt van 20° met de vertikaal dan kan in dit geval het opstapoppervlak van de sport met de langsas van de boom een hoek maken van 5 ongeveer 73-77° en in het bijzonder wel van ongeveer 75°.
Daardoor wordt dan, indien de lange dwarsassen van de sleuven van de bomen voor de vasthoudpennen van de sporten precies of ongeveer evenwijdig lopen aan de langsas van de bomen, het opstapoppervlak op bijzonder doelmatige wijze onder 10 een hoek van ongeveer 73-77°, in het bijzonder onder een hoek van ongeveer 75° hellend aangebracht ten opzichte van de lange dwarsas’van de sleuven van de bomen. De beschreven zwakke hellende stand van het opstapoppervlak van de sport naar achteren en naar beneden toe is met het oog op 15 de gebogen houding, die een de ladder beklimmende persoon in de regel inneemt, ook aangepast op het lichaam en levert een bijzonder goede vaste stand van de voeten op.
Bij de uitvoeringsvoorbeelden volgens de fig. 1 tot 8 loopt het opstapoppervlak 20 van de afzonderlijke 20 sporten 12 ongeveer haaks ten opzichte van de langsas van de bomen 11 en op de lange dwarsassen van de sleuven 15.
Wanneer men er in wil voorzien, dat de opstapoppervlakken 20 onder minder dan 90° hellen met de langsas van de bomen 11 is het daartoe voldoende slechts het middendeel 23 25 van de afzonderlijke sporten dienovereenkomstig te verdraaien ten opzichte van de vasthoudpennen 22, zodat dan de lange dwarsassen van de sleuven ongeveer in de richting van de langsassen van de bomen kunnen lopen. Aan de verhoudingen Bmax/b verandert dit dan niets. Ook verandert 30 de verhouding Bmax/t) niet wanneer men de sport bij een ongewijzigde vorm en de er bij behorende sleuf van de boom onder een hoek plaatst met de langsassen van de boom.
- conclusies -
. · . .. J

Claims (23)

1. Ladder die ten minste één ladderdeel omvat of door een ladderdeel wordt gevormd, welk deel twee bomen en vast, dus onbeweegbaar daarbij verbonden sporten omvat, waarbij de sporten aan hun langseinden zijn voorzien van vasthoud-5 pennen, die in openingen van de bomen vormpassend zijn aangebracht, met het kenmerk, dat de maximale breedte van het, voor het betreden door de voeten van personen dienende, het opstapoppervlak (20) voor de voeten van personen bezittende, middendeel (23) van de sporten (12) 10 ten minste 1,2 x groter is dan de diameter of de maximale breedte van de openingen (15) van de bomen (11) voor de vasthoudpennen (22) van de betreffende sporten, waarbij dan, in het geval dat deze openingen (15) van de bomen (11) sleuven (15) zijn, de lange dwarsassen (16) daarvan zich 15 ongeveer evenwijdig aan of onder aan hoek van maximaal 45° ten opzichte van de lengterichting van de bomen uitstrekken.
2. Ladder volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de openingen van de bomen voor de vasthoudpennen van de sporten rond of vierkant zijn.
3. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de maximale breedte van het middendeel (23T van de sport (.12) ten minste het 1,4-voudige, bij voorkeur ongeveer het 1,5- tot 2-voudige is van de maximale breedte of de diameter van de bijbehorende 25 openingen (15) van de betreffende bomen (11).
4. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de sport (12) geheel of nagenoeg over het tussen de bomen aanwezige deel breder is dan de bijbehorende openingen van de bomen.
5. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de sport (12) uit één stuk bestaat.
6. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, • ' ) Λ “7 v V 0 s5 s - 15 - met het kenmerk, dat de sport is vervaardigd # uit een oorspronkelijk cilindrische buis door verspanings-vrij vervormen.
7. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, 5 met het kenmerk, dat het middendeel (23) van de sport over zijn lengte of nagenoeg over zijn lengte ongeveer een driehoekige, rechthoekige, vierkante, ronde of trapeziumvormige dwarsdoorsnede bezit.
8. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, 10 met het kenmerk, dat de vasthoudpennen van de sport over hun lengte of nagenoeg over hun lengte een ovale of elliptische of ongeveer rechthoekige, vierkante, ronde of trapeziumvormige dwarsdoorsnede bezitten.
9. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, 15 met het kenmerk, dat de sport (12) en/of de boom (11) een buis, bij voorkeur een metaalbuis is.
10. Ladder volgens één der conclusies 1 - 8, m e t het kenmerk, dat de sport en/of de boom bestaat uit vezelversterkte kunststof, in het bijzonder een 20 met glasvezels of koolstofvezels versterkte kunststofbuis is.
11. Ladder volgens conclusie 9 of 10,met het kenmerk, dat de bomen (11) buisprofielen, in het bijzonder doosprofielen zijn.
12. Ladder volgens één der conclusies 1 tot 8, m e t het kenmerk, dat de boom (11) uit hout bestaat.
13. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de sleuven (15) van de bomen (11) nagenoeg ovaal of ellipsvormig zijn.
14. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat bij vervaardiging van de sport uit metaal de vasthoudpennen (11) ervan doormiddel van ** . ’* *· * w - 16 - omkralingen, rillen en/of andere verspaningsvrije vervormingen van de sport of door lassen met de bomen zijn verbonden.
15. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, 5 met het kenmerk, dat de verhouding van de maximale lengte tot de maximale breedte van de dwarsdoorsnede van de sleuf (15) van de boom (11) en van de daarin geplaatste vasthoudpen (22) van de sport (12) ten minste 1,4:1 en in het bijzonder ten minste 1,6:1 bedraagt.
16. Ladder volgens conclusie 15,met het ken merk, dat de genoemde verhouding van ongeveer 1,5:1 tot 3:1 bedraagt.
17. Ladder volgens één der conclusies, met het kenmerk, dat de lange dwarsassen (16) van de 15 sleuven (15) van de bomen (11) ten opzichte van de lengterichtingen van de bomen onder maximaal 30° hellen, bij voorkeur onder hoeken van ongeveer 10 tot 25°.
18. Ladder volgens één der conclusies 1-8, 10 of 12 -17, met het kenmerk, dat de bomen (11) U-pro- 20 fielen of I-profielen zijn, in de lijven (30) waarvan de openingen (15) voor de vasthoudpennen (22) van de -- sporten zijn aangebracht.
19. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het opstapoppervlak (20) 25 van de sport (12) ten opzichte van de langsassen (17) van de bomen onder een hoek van 60 tot 90° en in het bijzonder onder ongeveer 75° hellend is aangebracht.
20. Ladder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de lange dwarsassen (16) 30 van de voor het opnemen van de vasthoudpennen (22) van de sport (12) dienende sleuven (15) van de bomen (11) nagenoeg of nauwkeurig evenwijdig lopen aan de langsassen (17) van de bomen en dat het opstapoppervlak (20) van de sport (12) ten opzihhte van deze lange dwarsassen (16) ·" , ‘,v tsS v <__. - 17 - * van deze sleuven (15) van de bomen (11) onder een hoek van ongeveer 60-90°, in het bijzonder onder een hoek van ongeveer 70-75° helt.
21. Ladder volgens êën der voorgaande conclusies, 5 met het kenmerk, dat in de vooraf bepaalde gebruiksstand het opstapoppervlak (20) van ten minste êên sport (12) bij voorkeur van alle sporten, naar achteren en beneden toe zwak schuin ten opzichte van de horizontaal helt, in het bijzonder onder een hoek van ongeveer 3-7°.
22. Ladder volgens conclusie 21,met het ken merk, dat de genoemde hoek ongeveer 5° bedraagt.
23. Ladder als beschreven en/of weergegeven in de tekening. ."V ·"· *n « t - ·. j . «, j o
NL8600203A 1985-02-02 1986-01-29 Ladder. NL8600203A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
DE3503580 1985-02-02
DE3503580 1985-02-02

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8600203A true NL8600203A (nl) 1986-09-01

Family

ID=6261508

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8600203A NL8600203A (nl) 1985-02-02 1986-01-29 Ladder.

Country Status (2)

Country Link
FR (1) FR2576965A1 (nl)
NL (1) NL8600203A (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2653490B1 (fr) * 1989-10-20 1993-08-13 France Richomme Sa Echelle en lamelle colle.
FR2795127B1 (fr) * 1999-06-16 2001-09-14 Tubesca Echelle d'echafaudage metallique a echelons sertis sur les montants

Also Published As

Publication number Publication date
FR2576965A1 (fr) 1986-08-08

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US5439072A (en) Modular ladder system
US6382353B2 (en) Slip prevention device for ladders
RU2408770C1 (ru) Вертикальная рама из металла
CA3050659C (en) Extension ladder, system and method
US6892503B1 (en) Long span canopy frame connectors
CA3019900A1 (en) Adjustable platform extension bracket for work platform systems and related methods
WO2019237199A1 (en) Telescopic staircase system and uses thereof
US6971477B2 (en) Walkboard ledger for scaffolding
US5862881A (en) Safety scaffold and platform ladders
NL8600203A (nl) Ladder.
EP0606948B1 (en) Universal supporting construction
US6543579B2 (en) Ladder with a floor board
CA2508369A1 (en) Structural building element
EP0106583A2 (en) Device for mounting on the rung of a ladder-like member
FI91909C (fi) Telinetasojen tukikoukku
EP1079062A2 (en) Step Ladder
GB2195388A (en) Work platform assembly
CN209989705U (zh) 一种支腿可调节的用于桥梁施工的吊篮
US5454446A (en) Freestanding extension ladder
US5615751A (en) Scaffold system used with wood panels
NL8301346A (nl) Bekistingsdrager.
EP2181234B1 (en) A set of ladder accessories
AU632929B2 (en) An improved stepladder
NL2022012B1 (nl) Steigerwerk
WO2001083906A1 (en) An improved roof truss assembly

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed