NL8600079A - Houder vervaardigd uit een plaat van synthetisch thermoplastisch materiaal, meer in het bijzonder voor eieren. - Google Patents

Description

* VO 8008

Houder vervaardigd uit een plaat van synthetisch thermoplastisch materiaal, meer in het bijzonder voor eieren.

Er zijn verschillende typen eierhouders bekend, bestaande uit twee gedeelten, welke door een ribbe tezamen worden gehouden en welke kunnen worden teruggevouwen teneinde elkaar af te sluiten door middel van drukbevestigingsorganen. In deze houders is ten minste één van de 5 twee gedeelten voorzien van in wezen afgeknot kegelvormige holten voor het onderbrengen van de eieren. Het andere gedeelte is in sommige gevallen symmetrisch ten opzichte van het eerste gedeelte en bestaat’in andere gevallen uit een deksel, bijvoorbeeld in de vorm van een afgeknotte pyramide, welke wanneer deze sluitend op het eerste gedeelte 10 wordt gebracht, de eieren, die uit de bijbehorende holten steken, beschermt.

De houders, welke worden vervaardigd door een plaat van synthetisch materiaal thermisch te vormen, maken het mogelijk, dat de eieren breken ten gevolge van slechts geringe toevallige stoten op de 15 zijwanden zelfs ofschoon zij langs zijwanden van de holten, waarin zich de eieren bevinden, van versterkingsribben zijn voorzien. Hiernaast treedt dikwijls doorbuigen van de het dichtst bij de ribbe gelegen zijwand op bij houders met een afgeknot-pyramidevormig deksel, wanneer het deksel wordt gesloten ondanks dat op het deksel ribben aanwezig 20 zijn, met dientengevolge een onjuiste samenwerking van de drukbevestigingsorganen en een doorbuiging van de bovenzijde van het deksel wanneer de houders worden gestapeld en ook wanneer zij vanuit het verpak-kingspunt naar het verkooppunt worden getransporteerd, waardoor de integriteit van de produkten op een schadelijke wijze wordt beïnvloed.

25 Daartoe voorziet de uitvinding in een houder, verkregen uit een plaat van synthetisch thermoplastisch materiaal, welke houder meer in het bijzonder geschikt is voor eieren, bestaande uit twee gedeelten, welke langs een langwerpige rug tezamen worden gehouden en welke zodanig kunnen worden gevouwen, dat zij elkaar afsluiten door middel van 30 drukbevestigingsorganen, voorzien van holten voor het onderbrengen van de eieren, waarbij de zijwanden van de holten zijn voorzien van kanalen, die ten opzichte van de holten concaaf zijn welke daarin is gekenmerkt, dat voor het vormen van een dempribbe ten minste een tweede kanaal, ' .¾ “7 ' , - ----- V Vj- - V-· c 3 wf? 4 -2- dat concaaf is ten opzichte van de holte, in de basis van het eerste kanaal aanwezig is, waarbij de breedte en de diepte van beide kanalen naar de basis van de holten afneemt, en waarbij het eerste kanaal een diepte met een waarde nul bij de basis van de holten heeft, terwijl het 5 tweede kanaal een diepte met een waarde nul op een kleine afstand van de basis van de holten bezit. Het voordeel, dat hiermede wordt verkregen, ligt in hoofdzaak in het feit, dat voor een bepaalde dikte van de gebruikte plaat de houder de eieren in de holten daarvan tegen breuk door toevallige stoten, welke veel groter zijn dan mogelijk is in het 10 geval van de bekende houders, beveiligt. Een ander voordeel is gelegen in het feit, dat de houder de eieren tegen breuk.ten gevolge van het doorbuigen van het bovendeksel beveiligt. Hierbij is de houder bijzonder goed in staat om een volmaakte samenwerking tussen de drukbevestigings-organen te verzekeren, waardoor de bezwaren, die een gevolg zijn van 15 een slechte sluiting, worden geëlimineerd.

De uitvinding zal onderstaand nader worden toegelicht onder verwijzing naar de tekening. Daarbij toont: fig. 1 een aanzicht van een open houder volgens de uitvinding vanaf de bovenzijde beschouwd; 20 fig..2 een schematisch zijaanzicht van hetgeen in fig. 1 is weergegeven, waarbij bepaalde details met een stippellijn zijn aangegeven; fig. 3 een schematisch zijaanzicht van een gesloten houder, waarbij interne details met een stippellijn zijn aangegeven; 25 fig. 4 een gedeeltelijke dwarsdoorsnede van de houder over het vlak IV-XV van fig. 1 in het geval, dat de houder is gesloten; fig. 5 een soortgelijke doorsnede als de voorgaande over het vlak V-V van fig. 1; fig. 6 een vergroot vooraanzicht van een gedeelte van de zij-30 wand van een holte voor het onderbrengen van een ei, waarbij een dubbele ribbe is aangegeven; fig. 7 een zijaanzicht van hetgeen is weergegeven in fig. 6, waarbij een ei, gedeeltelijk afgebeeld, in de holte is ondergebracht; fig. 8 een bovenaanzicht van hetgeen is weergegeven in fig. 6, 35 waarbij de door het gedeeltelijk weergegeven ei verborgen delen met stippellijnen zijn aangegeven; f* f> - r\ 7 ·λ C V* > i·.} .· £>, * -3- fig. 9 een schematische dwarsdoorsnede over het vlak IX-IX van fig. 7; fig. 10 een schematisch zijaanzicht overeenkomende met dat volgens fig. 2 van een houder waarvan het deksel is voorzien van holten, 5 die symmetrisch zijn ten opzichte van die in het andere gedeelte van de houder; en fig. 11-14 bovenaanzichten, overeenkomende met die volgens fig. 8 van vier constructieve varianten van de dubbele ribbe.

Uit fig. 1 blijkt dat de houder bestaat uit een lichaam 10 met 10 holten 11 voor het onderbrengen van eieren, een deksel 12 en een ribbe 13, welke met groeven 13' het mogelijk maakt, dat het deksel tegen het lichaam wordt gesloten door middel van drukbevestigingsorganen 14,

De basis van de holte 11 kan zijn voorzien van een teruggestulpte bolvormige kom 15 of een kratervormig teruggestulpt gedeelte 16, zoals 15 weergegeven in fig. 3, voor het elastisch ondersteunen van een ei 17.

Soortgelijke sferische komvormige (18) of ringvormige (19) teruggestulpte gedeelten zijn in het deksel aanwezig om het ei wanneer de houder wordt gesloten onder een elastische druk te houden, zie fig. 1 en 3.

Wanneer de houder is gesloten oefenen, zie fig. 4 en 5, hel-20 lende vlakken 20,21 een druk- of trekkracht op het deksel zelf uit doordat zij het onderste gedeelte van de zijwand 30 dichtbij de ribbe 1 beïnvloeden, zodat de bevestigingsorganen 14 op een zeer nauwkeurige wijze met de holten 22 van de drukbevestigingsorganen samenwerken. In deze figuren is een deel van het deksel tijdens de sluitrotatiebeweging aan-25 gegeven met getrokken lijnen, terwijl de positie van het deksel na de rotatie met stippellijnen is aangegeven. Wanneer de houder is gesloten bevinden de hellende vlakken 21 zich in in holten 211 in het gedeelte 10 van de houder, terwijl de hellende vlakken 20 vrij in de holte van het deksel zijn gelegen, zoals duidelijk uit fig. 4 en 5 blijkt. Boven-30 dien rusten wanneer de houder is gesloten de dekselafstandsorganen 23 met de kegelvormige uiteinden daarvan tegen de cilindrische uiteinden van afstandsorganen 24, die uit het lichaam 10 van de houder steken, zie fig. 3.

De zijwand van de holte 11 bezit verschillende maten van af-35 schuining. De helling van de afschuining aan de bovenzijde van de holte ·*.

* -i N? w' λ: -4- is minder sterk dan in de onderste gedeelten, zoals blijkt uit de fig.

2, 3 en 10.

De zijwand van elke holte is voorzien van dempribben 25, elk bestaande uit een kanaal 26 met een dwarsdoorsnede in de vorm van een 5 trapezium, waarvan de grootste evenwijdige zijde naar het inwendige van de holte 11 en de kleinste evenwijdige zijde naar buiten is gericht, en een tweede kanaal 27 met een trapeziumvormige dwarsdoorsnede zoals het eerste kanaal, in het centrale deel van de basis daarvan, zie fig. 8.

10 De breedte en de diepte van het kanaal 26 nemen geléidelijk af bij voortgang vanaf de bovenzijde van de holte 11 naar de basis. Bij de basis van de holte 11 is de breedte van het kanaal 26 in wezen gehalveerd en is de diepte daarvan tot nul gereduceerd. De breedte en de diepte van het tweede kanaal 27 nemen eveneens af bij voortgang vanaf 15 de bovenzijde van de holte 11 naar de basis. Dit kanaal strekt zich evenwel niet zover als de basis van de holte 11 uit. Het kanaal eindigt vóór deze basis, zoals blijkt- uit fig. 6, met een breedte, welke met bijna de helft is gereduceerd, en een diepte, welke gelijk is aan nul.

In fig. 9 is het profiel van de dubbele ribbe door een stippel-20 lijn aangegeven, terwijl de plaats, welke deze ribbe aanneemt tengevolge van een drukkracht, welke wordt uitgeoefend in het punt, aangegeven door de pijl 28, door een getrokken lijn is aangegeven.

In fig. 7 zijn het profiel 27' van het kanaal 27 en de verbinding 26' tussen de twee kanalen eveneens beide door stippellijnen aan-25 gegeven, terwijl de respectieve gedeelten daarvan, die een gevolg zijn van een stoot in het punt, aangegeven door de pijl 28, met getrokken lijnen zijn aangegeven.

Zoals blijkt uit fig. 7 wordt ten gevolge van een stoot het kanaal 27 tezamen met het onderste eindgedeelte daarvan naar het inwen-30 dige van de holte 11 verplaatst naar een punt, waarin het niet in aanraking kan komen met het ei 17. Tengevolge van de stoot komt ook de wand van het kanaal 27 met de ruggen 26', welke dit kanaal met het kanaal 26 verbinden, niet in aanraking met de schaal van het ei 17, zoals blijkt uit fig. 9. Fig. 9 toont ook, dat de drukkrachten, welke 35 werkzaam zijn in het punt, aangegeven door de pijl 28 naar de schaal van het ei 17 door de wanden van de twee kanalen worden overgedragen

- ; · .) .V7 "O

'k ‘J y.’ ^ >* 'ïar

-> -V

-5- in een richting, welke bijna tangentieel is aan de schaal van het ei, met het resultaat, dat dit laatste niet breekt.

De dempribben, welke zijn opgebouwd als boven is beschreven, hebben als speciaal kenmerk, dat zij een druk, die op de buitenwand van 5 het kanaal 27 wordt uitgeoefend, elastisch absorberen en dit voorziet tezamen met de wand van het kanaal 26 in een demping.

Het is duidelijk, dat volgens de uitvinding de dubbele ribbe ook kan worden gewijzigd in een drievoudige ribbe, zoals blijkt uit fig. 13, dat wil zeggen bestaande uit drie trapeziumvormige kanalen 37, 10 38, 39.

Het is voorts duidelijk, dat de dwarsdoorsneden van de verschillende kanalen verschillende configuraties kunnen hebben voor het verschaffen van de ribben volgens de uitvinding, dat wil zeggen, dat het eindkanaal 40 in fig. 11 bijvoorbeeld een driehoekige dwarsdoorsnede 15 heeft, terwijl de overeenkomstige einddwarsdoorsneden 41 en 42 in de fig. 12 en 14 halfcirkelvormige dwarsdoorsneden bezitten.

Hieruit volgt, dat de afmetingen van de kanalen wat betreft de breedte en diepte moeten worden gekozen in relatie tot het aantal kanalen in elke ribbe en rekening houdende met de vormen van de dwarsdoor-20 sneden en de eigenschappen van het gebruikte materiaal.

Onder verwijzing naar fig. 1 wordt opgemerkt, dat om aan de bovenzijde 29, de zijwand 30 en vier afgeronde hoeken 31 van het afge-knot-pyramidevormige deksel 12 een voldoende stijfheid te geven, de houder is voorzien van ribben, van typen, welke op zichzelf bekend zijn 25 doch in deze punten speciale plaatsen innemen.

De wand 30 is in wezen voorzien van een ribbe 32, bestaande uit een kanaal in de vorm van een trapezium met een vlakke basis, waarin de zijwanden, die naar de ribbe 13 convergeren, voorzien in een optimale verstijving van de wand en de torsiekrachten tegenwerken, waaraan de 30 wand wordt onderworpen wanneer de houder wordt gesloten.

De hoeken 31 zijn elk voorzien van een ribbe 33, bestaande uit een gebogen onderdeel met een bijna cirkelvormige dwarsdoorsnede, dat uit de wand uitsteekt.

Aan de bovenzijde 29 van het deksel zijn ribben 34, bestaande 35 uit kanalen aan het buitenste deel van het deksel met een bijna vierkante dwarsdoorsnede als een verlengstuk aanwezig totdat zij het nabij 7 0 -6- gelegen sferische komvormige teruggestulpte gedeelte 18 of het ringvormige teruggestulpte gedeelte 19 bereiken.

Bij het buitenste centrale gedeelte van de bovenzijde 29 zijn elkaar kruisende ribben 35 aanwezig, en elk van deze ribben verbindt 5 een sferisch komvormig teruggestulpt gedeelte 18 of een ringvormig teruggestulpt gedeelte 19 met een centrale ribbe 36. De ribben 35 worden gevormd door kanalen met een dwarsdoorsnede, welke overeenkomt met die van de ribben 34 en bezitten een diepte, overeenkomende met de diepte van de centrale ribbe 36, die een vierkante configuratie met naar bin-10 nen gewelfde zijden bezit. De zijwanden van de ribben 35 zijn met de zijwanden van de ribbe 36 verbonden teneinde een enkele kruisvormige ribbe te vormen vanuit het midden waarvan zich een hol afstandsorgaan 23 uitstrekt, dat op zichzelf bekend is.

Proeven in de praktijk hebben aangetoond, dat de ribben, welke 15 zojuist zijn beschreven, aan het deksel van de houder een grote mate van stijfheid geven waardoor een aanmerkelijke doorbuiging van de bovenzijde van het deksel wordt belet zelfs indien dit deksel zich aan de onderzijde van een stapel van tien houders bevindt.

Deze houder, welke zes eieren kan bevatten, wordt tezamen met 20 een tweede houder, welke gedeeltelijk is weergegeven in fig. 1 en met 43 is aangeduid, uitgeponst, van welke tweede houder de eerste houder langs een voorafbepaalde scheidingslijn 44 kan worden afgescheiden, waarbij de eerste houder op een op zichzelf bekende wijze is voorzien van holle cilindrische afstandsorganen 45 om te beletten, dat de lege 25 open houders in elkaar passen wanneer zij worden opgestapeld en op deze wijze het verwijderen daarvan uit de stapel lastig wordt.

In tegenstelling met de eerder beschreven houder bezit de houder volgens fig. 10 twee gedeelten 10' en 10", die elk zijn voorzien van zes holten waarvan de zijwanden zijn voorzien van dubbele ribben, 30 die overeenkomen met de reeds beschreven ribben 25 en hiervan in slechts de geringere hoogte van de zijwanden van elke holten verschillen.

‘ 7 Ί

Claims (10)

1- Houder vervaardigd uit een plaat van synthetisch thermoplastisch materiaal, welke houder meer in het bijzonder geschikt is voor eieren, bestaande uit twee gedeelten, welke tezamen worden gehouden door een langwerpige rug, die kan worden gevouwen teneinde de twee gedeelten te 5 sluiten door middel van drukbevestigingsorganen, voorzien van holten voor het onderbrengen van de eieren, waarbij de zijwanden van de holten zijn voorzien van kanalen, die ten opzichte van de holten concaaf zijn met het kenmerk, dat voor het vormen van een dempribbe (25) ten minste een tweede kanaal (27), dat ten opzichte van de holte concaaf is, in de 10 basis van het eerste kanaal (26) aanwezig is, waarbij de breedte en de diepte van de beide kanalen naar de basis van de holten (11) afneemt en waarbij het kanaal (26) aan de basis van de holten (11) een diepte met een waarde nul heeft, terwijl het kanaal (27) op een kleine afstand van de basis van de holten een diepte met een waarde nul heeft.

2. Houder volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de kanalen (26, 27. elk een trapeziumvormige dwarsdoorsnede hebben en zodanig met elkaar zijn verbonden, dat afgeronde randen en hoeken worden gevormd.

3. Houder volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de kanalen (26, 27. dwarsdoorsneden met verschillende geometrische vorm hebben.

4. Houder volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat het kanaal (27) een driehoekige dwarsdoorsnede bezit.

5. Houder volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat het kanaal (27) een halfcirkelvormige configuratie bezit.

6. Houder volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de ribbe (25) 25 is opgebouwd uit drie kanalen (37, 38, 39) met een trapeziumvormige configuratie.

7. Houder, vervaardigd uit een plaat van synthetisch thermoplastisch materiaal, welke houder meer in het bijzonder geschikt is voor eieren, bestaande uit twee gedeelten, die tezamen worden gehouden door 30 een langwerpige rug, welke kan worden gevouwen teneinde de houder door middel van drukbevestigingen te sluiten, voorzien van holten voor het onderbrengen van de eieren, waarbij de zijwanden van de holten zijn voorzien van kanalen, die ten opzichte van de holten concaaf zijn met het kenmerk, dat voor het vormen van een dempribbe (25) ten minste 35 een tweede kanaal (27), dat ten opzichte van de holte concaaf is, - · , λ *7 Λ ; * * , -8- ' r in de basis van het eerste kanaal (26) aanwezig is, waarbij de breedte en de diepte van de beide kanalen naar de basis van de holten (11) af- nemen en waarbij het kanaal (26) bij de basis van de holten (11) een diepte met een waarde nul heeft, terwijl het kanaal (27) op een kleine 5 afstand van de basis van de holten een diepte met een waarde nul heeft, en welke houder verder is voorzien van een afgeknot-pyramidevormig deksel (12) met ribben (32, 33) op de zijwand (30) van het deksel en ribben (34, 35, 36) aan de bovenzijde (29) van het deksel.

8. Houder volgens conclusie 7 met het kenmerk, dat elke ribbe (32) 10 wordt gevormd door een kanaal naar het inwendige van het deksel met een vlakke trapeziumvormige basis en zijwanden, welke in de richting van de ribbe (13) convergeren, terwijl bij de hoeken van het deksel vier ribben (33) aanwezig zijn, elk bestaande uit een gebogen onderdeel met een bijna halfcirkelvormige dwarsdoorsnede naar de buitenzijde van de zij-15 wand van het deksel.

9, Houder volgens conclusie 7 met het kenmerk, dat elke ribbe (34) wordt gevormd door een kanaal met een bijna vierkante dwarsdoorsnede, dat een verbinding vormt tussen een ribbe (33) en het nabij gelegen sferische komvormige teruggestulpte gedeelte (18) of ringvormige terug- 20 gestulpte gedeelte (19), terwijl elke ribbe (36) bestaat uit een kanaal met een vlakke bodem en met één zijwand, gevormd door een hol afstands-orgaan (23), dat naar het inwendige van het deksle steekt, en waarbij de andere zijwand een vierkant bepaalt waarvan de zijden naar het inwendige van de figuur zijn gewelfd.

10. Houder volgens conclusie 7 met het kenmerk, dat de ribbe (35), welke volgens een kruis zijn opgesteld en een verbinding vormen tussen de ribbe (36) en het sferische komvormige teruggestulpte gedeelte (18) of het ringvormige teruggestulpte gedeelte (19), elk bestaan uit een kanaal met een vierkante dwarsdoorsnede en een diepte hebben, overeen-30 komende met de diepte van de centrale ribbe (36). C> "> ' ' ·· "» Λ •V, w 'J V / -J