NL8502950A - Transporteur. - Google Patents

Description

I —- ft 4 t VO 7471

Titel: Transporteur.

Het is bekend een stoomgenerator uit te rusten met een asstortbak die uitmondt op een eindloze transporteur, zoals een in het materiaal ondergedompelde schraapkettingtransporteur. Ongewenste ontsnapping van gas en stof kan worden verhinderd door een afdichting tussen de trechter 5 en de transporteur en de onderhavige uitvinding betreft middelen met behulp waarvan een spleet tussen de uitlaat van de trechter en een zich daaronder bevindende transporteur kan worden gesloten.

Volgens de uitvinding zijn in een inrichting,voorzien van een astrechter en een eindloze transporteur die zich onder de trechter uit-10 strekt en werkzaam is naast een wand die de baan van de transporteur begrenst, middelen aangebracht voor het sluiten van een spleet tussen de wand en een strook die is bevestigd aan of die deel uitmaakt van de trechter en zich in langsrichting van de wand uitstrekt, welke middelen een flexibele ondoorlatende band omvatten die zich langs de wand uit-15 strekt en langs een rand aan de wand of aan de strook is bevestigd, waarbij een balk langs de andere rand van de band is bevestigd en waarbij klemmen op de balk werkzaam zijn voor het wegtrekken van de balk en voor het vasthouden van de balk in aangrijping met de strook of met de wand.

Ter verduidelijking van de uitvinding zal onder verwijzing naar 20 de 'tekening, een uitvoeringsvoorbeeld van de transporteur worden beschreven.

Fig. 1 toont één einde van een in bovenaanzicht aangegeven reeks van trechters die boven een in het materiaal ondergedompelde schraapkettingtransporteur achter elkaar zijn opgesteld; 25 fig. 2 toont in zijaanzicht volgens de lijn II-II in fig. 1 en op grotere schaal, een van de klemmen die deel uitmaken van de inrichting volgens fig. 1, in de neergelaten, werkzame stand en fig. 3 toont de klem volgens-fig. 2 in de opgeheven onwerkzame stand.

30 Zoals weergegeven in fig. 1 zijn trechters 1 (in deze uitvoerings vorm vier in getal) op gelijke onderlinge afstand als een rij opgesteld boven een transporteur met een in het materiaal ondergedompelde schraap-ketting.

De ruimten tussen de trechters 1 zijn afgesloten door platen 3 v* i't : - 2 - ί ? die bij hun einden zijn afgedicht ten opzichte van de uitlaten van de trechters 1. Langs hun zijden zijn de platen 3 verbonden met stroken 4 die eveneens een gesloten verbinding vormen met de zijranden van de trechteruitlaten.

5 Een van de evenwijdige langszijwanden van de trog waarin de transporteur werkzaam is, is met het cijfer 10 aangegeven. De bovenrand van elke wand 10 is voorzien van een hoekprofielbalk. Het horizontale vlak 11 van de profielbalk strekt zich buitenwaarts uit en het vertikale vlak 11a strekt zich omlaag uit, op afstand van het rechtopstaande deel 10 van de wand 10. De profielbalk verschaft sterkte en stijfheid aan de wand.

Een band van flexibel materiaal 15 is met zijn bovenrand over de lengte met de strook 4 verbonden door inklemming tussen de strook 4 en een tegenhoudstrook 16 met behulp van bouten 17 die door beide stroken 15 en de band 15 reiken. De band 15 kan zijn vervaardigd van niet-poreuze, warmtebestendige gewapende rubber.

Langs zijn andere rand is de band 15 verbonden met een hoekprofielbalk 18, waarbij de verbinding op overeenkomstige wijze is tot stand gebracht met behulp van een tegenhoudstrook 19 en bouten 20. Tussen 20 zijn randen verloopt de band 15 onder de balk. De balk 18 kan worden opgeheven en neergelaten, zoals nader zal worden beschreven, en wanneer de balk 18 zich in zijn laagste stand bevindt (zoals afgebeeld in fig. 2), wordt een deel van de band 15 gelegen tussen zijn randen, aangegrepen tussen de flens 11 en de balk 18. De band vormt aldus een afdichting 25 tussen de wand 10 en de strook 4.

De band 15 kan worden bewogen tussen de in de figuren 2 en 3 afgebeelde posities door middel van klemmen 30. Elk daarvan is voorzien van een huis 31 waarin een stang 32 heen en weer beweegbaar is. De stang is bij zijn boveneinde verbonden met een over een dood punt heen beweeg-30 bare handgreep 36 (E. over-centre) van bekend type dat, wanneer het van de in fig. 2 afgebeelde stand wordt bewogen naar de in fig. 3 afgebeelde stand, een omlaag gerichte druk uitoefent. Deze druk wordt op de balk 18 uitgeoefend door de balk 33 die met de balk 18 is verbonden via dwars-stukken 34.

35 Voor het compenseren van kleine variaties in het niveau van het * r -^ 'V y 3 i - 3 - vlak 11 kan de hoogte van de bevestiging van de balk 33 op de stang 32 worden gevarieerd door afstelling van de moeren 35 op het van schroefdraad voorziene ondereinde van de stang 32.

Uit fig. 1 blijkt dat twee klemmen 30 bij elke trechter 1 zijn 5 aangebracht. De klemmen 30 van elke trechter bevinden zich elk aan één zijde van de trechter en kunnen door twee man worden bediend. De klemmen 30a en 30b in fig. 1 worden dan gezamenlijk bediend. Hierdoor blijft er een klein verschil in de hoogte van de band 15 bij 30b en 30c en om dit te compenseren is een onderbreking in de balken 18 en 32 aangebracht.

10 De flexibiliteit van de band 15 laat toe dat deze continu is uitgevoerd echter de band 15 zou ook op deze plaats kunnen zijn onderbroken.

In de af geheelde uitvoeringsvorm beweegt de band 15 naar en van de wand 10. Het is evenwel mogelijk de strook 4 zodanig te plaatsen dat de band naar de aanslag en daarvan af beweegt.

2? ‘I '*5 -* «nS '· ? «« Kr ^

Claims (4)

1. Inrichting voorzien van een astrechter en een eindloze transporteur die zich onder de trechter uitstrekt en werkzaam is naast een begrenzingswand van de transporteur, waarbij middelen zijn aangebracht voor het sluiten van een opening tussen de wand en een strook die is 5 bevestigd aan of deel uitmaakt van de trechter en zich uitstrekt in langsrichting van de wand, welke middelen een flexibele ondoorlatende band omvatten, die zich langs de wand uitstrekt en langs een rand daarvan is verbonden met de wand of met de strook, waarbij een balk langs de andere rand van de band is aangebracht en klemmen aanwezig zijn die op 10 de balk inwerken en met behulp waarvan de balk kan worden weggetrokken van en in aangrijping worden gehouden met de strook of met de wand.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat wanneer de balk met de strook of met de wand in aangrijping is, de band ingeklemd is tussen de balk en de strook of de wand.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat elke . klem zodanig is uitgevoerd dat daarmee de balk van de ene ruststand naar de andere kan worden bewogen en middelen zijn aangebracht waarmee de onderlinge afstand van deze posities kan worden gevarieerd.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het 20 kenmerk, dat een aantal trechters in lijn boven de transporteur is aangebracht, elke trechter is voorzien van een eigen balk die zich voorbij de 'einden van de trechter uitstrekt en twee klemmen met de balk zijn verbonden met de trechter daartussenin, waarbij een strook met twee of meer van de balken is verbonden en een opening tussen de balken het 25 mogelijk maakt dat een van de balken wordt teruggetrokken terwijl de andere in aangrijping wordt gebracht. 9. h y