NL8501190A - Werkwijze en inrichting voor het indrijven van bekledingsbuizen of geleidingspijpen. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het indrijven van bekledingsbuizen of geleidingspijpen. Download PDF

Info

Publication number
NL8501190A
NL8501190A NL8501190A NL8501190A NL8501190A NL 8501190 A NL8501190 A NL 8501190A NL 8501190 A NL8501190 A NL 8501190A NL 8501190 A NL8501190 A NL 8501190A NL 8501190 A NL8501190 A NL 8501190A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
casing
guide pipe
flange
tube
drive
Prior art date
Application number
NL8501190A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Petro Drive Inc
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Petro Drive Inc filed Critical Petro Drive Inc
Publication of NL8501190A publication Critical patent/NL8501190A/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B17/00Drilling rods or pipes; Flexible drill strings; Kellies; Drill collars; Sucker rods; Cables; Casings; Tubings
    • E21B17/10Wear protectors; Centralising devices, e.g. stabilisers
    • E21B17/1057Centralising devices with rollers or with a relatively rotating sleeve
    • E21B17/1064Pipes or rods with a relatively rotating sleeve
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B21/00Methods or apparatus for flushing boreholes, e.g. by use of exhaust air from motor
    • E21B21/12Methods or apparatus for flushing boreholes, e.g. by use of exhaust air from motor using drilling pipes with plural fluid passages, e.g. closed circulation systems
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B6/00Drives for drilling with combined rotary and percussive action
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B7/00Special methods or apparatus for drilling
    • E21B7/20Driving or forcing casings or pipes into boreholes, e.g. sinking; Simultaneously drilling and casing boreholes

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Earth Drilling (AREA)
  • Machines For Manufacturing Corrugated Board In Mechanical Paper-Making Processes (AREA)
  • Vehicle Interior And Exterior Ornaments, Soundproofing, And Insulation (AREA)

Description

- J 1 -1- 24627/CV/tj
Korte aanduiding: Werkwijze en inrichting voor het indrijven van bekledings-buizen of geleidingspijpen.
De uitvinding heeft betrekking op apparatuur voor het indrij-5 ven van bekledingsbuizen, palen, geleidingspijpen of dergelijke en meer in het bijzonder op een inrichting welke in combinatie is voorzien van een uitwendig heen-en-weer beweegbaar stootaandrijforgaan dat boven de geleidings-pijp wordt ondersteund, een inwendig draaibaar boororgaan dat wordt ondersteund binnen de geleidingspijp, en daarmee samenhangende middelen voor het 10 toevoeren van lucht en water onder druk voor het tot stand brengen van een drukverschil cm het boorafval en spaanders naar het oppervlak af te voeren.
Het boororgaan wordt binnen de geleidingspijp bij het onderste gedeelte daarvan ondersteund nabij het punt van minste energie opname en terugstoot.
De aandrijf en boorhandelingen kunnen gelijktijdig of achtereenvolgens worden -15 uitgevoerd.
Apparatuur voor het aandrijven van mantel of geleidingspijpen zijn in de techniek bekend en er zijn verschillende octrooien die verschillende inrichtingen ook voor dit doel openbaren waarvan de meeste voorzien in boren voor het ondereinde van de mantel.
20 Het Amerikaanse octrooi 4.408.669 openbaart een boororgaan met een stuurboorkop, een ruimer, en een in het ondereinde van een mantel-buis aangebracht geleidingsorgaan en welke stoten op de mantel overbrengt.
Het geleidingsorgaan heeft een aantal kanalen, die segmenten zijn van een spiraal door welke boorafval omhoog wordt afgevoerd naar de mantelbuis.
25 Het Amerikaanse octrooi 4.133.396 openbaart een fluidum- motor en boorinrichting ondersteund in de bekledingsbuis, met de boor zich uitstrekkend onder het ondereinde van de bekledingsbuis om het boorgat voor uit lopend op de bekledingsbuis te boren.
Het Amerikaanse octrooi 3.870.114 openbaart een grondboor-90 inrichting welke in werking wordt gesteld van binnen een bekledingsbuis, welke is afgezonken in het door de booreenheid geboorde gat. De bekledingsbuis wordt zonder draaiing in het gat getrokken door een,boorbeitel welke een stuurboorkop omvat met een hartlijn welke samenvalt met de hartlijn van het boorgat en evenwijdig is aan en gescheiden van de centrale hart-35 lijn van de booreenheid welke de lijn van werking van de stootkracht is.
Het Amerikaanse octrooi 2.330.083 openbaart een terugtrekbare kabelboorbeitel welke wordt vergrendeld in de boorstand binnen een bekledingsbuis door naar buiten uitstekende klauworganen.
S3 011 9 0 Λ ί * -2- 24627/CV/tj
De Amerikaanse octrooien 3.097.706 en 3.097.707 openbaren een inrichting voor het boren van putboringen met bekledingsbuizen. De inrichting wordt omlaag bewogen door een boring van een streng boorpijpen die de uiteindelijke bekledingsbuis voor de putboring zal vormen, positief ge-5 koppeld met het onderste gedeelte daarvan, en de bekledingsbuis draaiend voor het bewerkstelligen van het boren van de boring.
Het Amerikaanse octrooi 3.196.960 openbaart een uitzetbare draaiende boorbeitel waarin groterefluldumdruk kan worden ontwikkeld in de boorkop voor het uitzetten van zijn snijorganen naar buiten, en waarin de 10 boorkop een grote stroming van rondlopend fluïdum erdoorheen doorlaat voor het reinigen van de boorkop en het wegapoelen van de spaanders uit de putboring.
De volgende van belang zijnde octrooien openbaren apparatuur vóór het boren van putten onder gebruikmaking van de bekledingsbuis zelf 15 als de boorstreng: Amerikaanse octrooien 3.552.507, 3.552.508, 3.552.509, 3.552.510, 3.656.564 en 3.747.675 openbaren apparatuur waarbij de putbe-kledingsbuis wordt gebruikt als de boorstreng, een boorkop voorzien van radiaal uitzetbare snijorganen in te steken en te verwijderen door de boring van de bekledingsbuis en losneembaar daarmede verbonden, en een aan-20 drijfverbindingsorgaan dat losneembaar in te steken is in het boveneinde van de bekledingsbuisboring en voorzien van grijporganen, die in ingrijping te brengen zijn met de bekledingsbuisboring om draaikoppel op de bekledingsbuis over te brengen.
De bekende techniek in het algemeen, en geen van deze octrooi-25 en in het bijzonder, openbaren de huidige inrichting voor het indrijven van bekledingsbuizen, palen of geleidingspijpen in de grond welke in combinatie is voorzien van een uitwendig heen-en-weer beweegbaar stootaandrijforgaan ondersteund boven op de geleidingspijp, inwendige draaibare boormiddelen ondersteund binnen de geleidingspijp, en daarmee samenhangende middelen 30 voor het inbrengen van lucht en water onder druk voor het tot stand brengen van een drukverschil om het boorafval en spaanders naar het oppervlak af te voeren. Het boororgaan is daarbij ondersteund binnen de geleidingspijp bij het onderste gedeelte daarvan nabij het punt van de minste energie-absorbtie en terugspringen.
35 Het is dan ook een oogmerk van de huidige uitvinding een werkwijze en inrichting te verkrijgen voor het gelijktijdig opeenvolgend boren van een löödsgat, het indrijven van een geleidingspijp, en het afvoeren van boorafval uit de geboorde boring.
850110° * * * -3- 24627/CV/tj
Een ander oogmerk van deze uitvinding is het verkrijgen van een werkwijze en een inrichting waarbij minder energie wordt vereist voor het indrijven van een geleidingspijp in moeilijke grondformaties.
Een ander oogmerk van deze uitvinding is het verkrijgen van 5 een werkwijze en inrichting welke de kosten van het indrijven van een geleidingspijp aanzienlijk zal verminderen door de tijd te verminderen gebruikt door herhaaldelijk indrijven, terugbewegen, en spuithandelingen die nu worden vereist bij het ontmoeten van bijzonder zware indrijfomstandigheden.
10 Een verder oogmerk van de uitvinding is het verkrijgen van een werkwijze en inrichting welke de kosten van het indrijven van geleidingspijp aanzienlijk zal verminderen door de gebruiker van geleiderpijp toe te staan een dunnere wanddikte te hebben dan nu wordt vereist voor het absorberen van de energie die vereist is voor het indrijven.
15 Andere oogmerken van de uitvinding zullen duidelijk worden uit de hieronder volgende beschrijving en conclusies.
De bovengenoemde oogmerken en andere oogmerken van de uitvinding worden verkregen door een inrichting voor het indrijven van bekle-dingsbuizen, palen of geleidingspijpen in de grond, welke in combinatie is 20 voorzien van een uitwendig heen-en-weer bewegend stootaandrijforgaan ondersteund boven op de geleidingspijp, inwendige draaibare boormiddelen ondersteund binnen de geleidingspijp, en daarmee samenhangende middelen voor het inbrengen van lucht en water onder druk voor het tot stand brengen van een drukverschil voor het afvoeren van het boorafval en de spaanders naar 25 het oppervlak. Daarbij zijn de boormiddelen binnen de geleidingspijp ondersteund bij het onderste gedeelte daarvan nabij het punt van minste energie-absorbtie en terugspringen.
De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van enige in bijgaande figuren weergegeven mogelijke uitvoeringsvormen 30 van de inrichting volgens de uitvinding.
Fig. 1 tot 5 zijn detaildoorsnedes van gedeelten van een de voorkeur gegeven gereedschap voor het indrijven van bekledingsbuizen of geleidingspijp in overeenstemming met de uitvinding.
Fig. 6 is schematisch een doorsnede over een de voorkeur ge-35 geven uitvoeringsvorm van een inrichting voor het indrijven van bekledings-buis of geleidingspijp.
Fig. 7 is schematisch een doorsnede over een ander mogelijk uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting voor het indrijven van bekledings- •Λ £ * '· A Π a o i i & v ___ Jl \.
-4- 24627/CV/tj * ♦
V
buis of geleidingspijp.
Fig. 8 is een schematische doorsnede over een verdere mogelijke uitvoeringsvorm van een inrichting voor het indrijven van geleidingspi jp of bekledingsbuis.
5 Het in de figuren 1-5 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting 10 omvat een bovenste aandrijfsamenstel 11 (fig . 1 en 2), een grendelsamenstel 12 (fig . 2 en 3), een aandrijfstrengsamenstel 13 (fig . 3 en 4) en een onderste samenstel (fig . 4 en 5). Het bovenste aandrijfsamenstel 11 omvat een langgestrekt hol cilindrisch huis. Een gebruikelijke 10 heen-en-weer bewegende stoothamer 16, stootblok 17, en kopbeschermer 18 worden ondersteund op het boveneinde van het huis 15. Het ondereinde van het huis 15 is uitgerust met geschikte verbindingsorganen 19 om het huis 15 te bevestigen aan het boveneinde van een sectie van een geleidingspijp 20.
Twee tegenover elkaar gelegen langgestrekte langssleuven 15 21 zijn opgesteld op de omtrek van het bovenste gedeelte van het huis 15 (slechts aan een zijde getoond). Twee tegenover elkaar gelegen holle cilindrische kragen 22 bevestigd aan de omtrek van het huis 15 tussen de sleuven 21 en de verbindingsmiddelen 19 strekken zich in het huis 15 naar binnen toe uit over een korte afstand en ieder neemt een nippel 23 op die daarin 20 is bevestigd door boogschroeven 24. De nippelorganen 23 strekken zich vanaf de kragen 22 naar buiten uit en zijn uitgerust met omtreksafdichtingen 25 voor het vormen van een fluldumdichte afdichting op de binnendiameter van de kragen22 en hun uitstekend einde 26 is aangepast voor het opnemen van gebruikelijke slangverbindingen. De kragen 22 en nippels 23 vormen een flul-25 duminlaat 27 in het huis 15 vanaf een geschikte bron.
Een holle cilindrische bekleding 28 van geschikt materiaal met lage wrijvingscoëfficient-, zoals PVC kunststof strekt zich vanaf juist boven de kragen 22 omhoog uit om te eindigen op een afstand boven de sleuven 21 en is uitgerust met tegenover elkaar gelegen in omtreksrichting opgestel-30 de sleuven 29, die overeenkomen met die van het huis 15. De bekleding 28 is aan zijn ondereinde bevestigd aan de binnendiameter van het huis 15 door een ringvormige tegenhoudring 30, die aan de binnendiameter van het huis 15 is geschroefd. De bekleding 28 voorziet in een een verminderde wrijving bezittend binnenoppervlak op het bovenste gedeelte van het huis 15.
35 Een terugvoerkamer 31 is concentrisch opgesteld binnen het huis 15 om verticaal langs het beklede gedeelte daarvan te bewegen. De kamer 31 omvat een hol cilindrisch trommelorgaan 31 dat een uitwendige diameter heeft die kleiner is dan de inwendige diameter van de bekleding 28. De 8501190 -5- 24627/CV/tj trommel 32 is omsloten door een vlakke cilindrische bodemplaat 33 bevestigd aan zijn ondereinde en een vlakke cilindrische bovenplaat 34 bevestigd aan zijn boveneinde. Centraal opgestelde cirkelvormige openingen 35 en 36 zijn aangebracht in de bodemplaat 33 resp. bovenplaat 34 in axiale in lijn lig-5 gend. Een onderste ringvormige heen-en-weer beweegbare nylon afdichting 37 voorzien van een samenwerkende poly afdichting 38 die in een in de omtrek daarvan aangebrachte groef is geplaatst is bevestigd in een omtreksgroef 39 op de buitenomtrek van de bodemplaat 33 voor het verkrijgen van schuivend contact met het binnenoppervlak van de bekleding 28. De onderste afdichting 37 10 wordt in de groef 39 tegengehouden door een vlakke cilindrische tegenhoud-ring 40, die aan het onderoppervlak van de onderplaat 33 is bevestigd met behulp van bouten 41. Een bovenste ringvormige heen-en-weer beweegbare ring 42 uit nylon, die is voorzien van een rondlopende groef waarin een 0-ring-afdichting 43 is 'geplaatst, is bevestigd in een omtreksgroef 44 op de buiten-15 omtrek van de bovenplaat 34 voor het verkrijgen van een schuivend contact met het binnenoppervlak van de bekleding 28, en dient als een veegring en schok absorberend orgaan.
Twee tegenover elkaar gelegen holle cilindrische kragen 45 waarvan er slechts een is weergegeven, die zijn.bevestigd aan de omtrek van 20 de trommel 32 tussen de bovenplaat 34 en de onderplaat 33, strekken zich naar binnen toe uit in de kamer 31 over een korte afstand en ieder van hun neemt een nippel 46 op, die daarin is bevestigd met behulp van borgschroe-ven 47. De nippelorganen 46 strekken zich vanaf de kragen 45 naar buiten toe uit en zijn uitgerust met omtreksafdichtingen 48 voor het vormen van 25 een fluldumdichte afdichting op de binnendiameter van de kragen 45 en hun uitstekende einde 49 is aangepast voor het opnemen van gebruikelijke slang-aansluitingen. De kragen 45 en nippels 46 vormen een uitlaat 50 uit de te-rugvoerkamer 31 voor het afvoeren van boorafval vanuit de kamer naar een geschikte bestemming. Slechts een uitlaat 50 is weergegeven, zodat andere 30 delen van de tekening kunnen worden getoond en duidelijker worden omschreven. De uitlaten 50 strekken zich naar buiten toe uit door de sleuven 21 en 29 in de lengterichting waarvan zij kunnen bewegen.
Een langgestrekte holle cilindrische bovenste draaibare aandrijfbuis 51 is concentrisch opgesteld binnen de kamer 31 en strekt zich 35 daardoorheen naar beneden toe uit. De aandrijfbuis 51 is draaibaar opgenomen binnen de cirkelvormige openingen 35 en 36. Een draaibaar poly afdicht-element 52 is aangebracht tussen de buitendiameter van de buis 51 en de bovenplaat 34 en een tegenover liggende poly-afdichting 53 is aangebracht 3501130 Λ -6- 24627/CV/tj * t \ tussen de buitendiameter van de buis 51 en de onderplaat 33 waardoorheen de buis 51 beweegt.
Althans een langgestrekte cirkelvormige opening 54 is aangebracht op de omtrek van de buis 51 juist boven het bovenoppervlak van de 5 onderplaat 33 voor het verkrijgen van verbinding tussen de binnenzijde van de buis 51 en de binnenzijde van de kamer 31.
Een algemeen cilindrische koravormige onderste legerdrager 55 met een centrale opening 56 voor het draaibaar opnemen van het zich naar beneden uitstrekkende gedeelte van de buis 51 is met bouten vastgezet aan 10 het onderoppervlak van de bodemplaat 33. Een rolleger 57 is aangebracht in het bovenste gedeelte van de drager 55 en een draaiafdichting 58 is aangebracht in het onderste gedeelte daarvan voor het verkrijgen van een afdichting tussen de buiten diameter van de buis 51 en de drager 55. Een ringvormige olieafdichting 59 is rechtstreeks onder het leger 57 opgesteld om het 15 legersmeermiddel tegen te houden.
Een cilindrisch aandrijfasverbindingsstuk 60 is bevestigd aan het een kleinere diameter bezittende boveneinde van de aandrijfbuis 61 welke zich over een korte afstand van de bovenplaat 34 omhoog uitstrekt. De buitendiamter van het verbindingsstuk 60 is uitgerust met een ringvormige 20 groef 62 voor het opnemen van een gespleten ring 63. Een cilindrische bovenste legerdrager 64 is bij zijn ondereinde bevestigd aan het bovenoppervlak van de bovenplaat 34. Een vlakke cilindrische onderste afstandsring 65, die is voorzien van een centrale cirkelvormige opening, die het een kleinere diameter 61 bezittende einde van de aandrijfbuis 51 draaibaar opneemt, is 25 opgesteld binnen de drager 64 bij het onderste gedeelte. Een olieafdichting 66 is aangebracht tussen de buis 51 en de ring 65, en een Q-ringafdichting 67 is opgesteld tussen de omtrek van de afstandsring 65 en de inwendige diameter van de drager 64. Een bolvormig duwleger 68 is ondersteund op het af-standsorgaan 65 en is in werkzaam contact met de binnendiameter van de dra- 30 ger 64 en de buitendiameter van het verbindingsorgaan 60. Een gespleten ring 63 is opgenomen in de groef 62 en wordt ondersteund op de bovenzijde van leger 68. Een ringvormig gespleten ringhuis 69 omgeeft de gespleten ring 63. Het bovenoppervlak van het gespleten ringhuis 69 is uitgerust met een koperen duwbus 70.
35 Draaibeweging op de bovenste draaibare aandrijfbuis 51 wordt aangebracht door middel van een gebruikelijke hydraulische motor 71 via een planetaire vertragingsoverbrenger 72 die daaronder is opgesteld en is uitgerust met een zich naar beneden uitstrekkende aandrijfas 73. Het verbindings- 8501190 * · -7- 24627/CV/tj orgaan 60 ia uitgerust met een centrale opening 74 welke is aangepast om het uitstekende einde van de as 73 op te nemen en de as is daaraan bevestigd door wiggen 75. Het bovenste cilindrische gedeelte van een tandwielkastaanpasstuk 76 neemt de planetaire overbrenging^ en motor 71 op en ondersteunt deze de-5 len. Het onderste gedeelte van het aanpasstuk 76 is uitgerust met een flens 77, die met bouten is vastgezet aan het bovenoppervlak van de bovenste drager 64. De flens 77 houdt ook de bovengenoemde onderdelen binnen de drager 64 tegen.
Een geïsoleerde luchtinlaatdoortocht 78 is aangebracht door 10 de terugvoerkamer 31 tussen de bovenplaat 34 en de onderplaat 33. Een verticale boring 79 die radiaal naar buiten op afstand is gelegen van de centrale langsaslijn is aangebracht in de bovenplaat 34. De onderplaat 33 is uitgerust met een ringvormige groef 80 binnen de centrale opening 35. Ringvormige afdichtingen 81 boven en onder de groef 80 geven een luchtafdichting 15 tussen de groef 80 en de buis 51.
Een luchtdoortochtboring 82 strekt zich zijdelings naar buiten uit van de groef 80 om op een afstand van de omtrek van de onderplaat 33 te eindigen. Een verticale boring 83 in axiale in lijn ligging met de boring 79 in de bovenplaat 34 strekt zich vanaf het bovenoppervlak van 20 de bodemplaat 33 naar beneden toe uit om in verbinding te staan met de zijdelingse boring 82 en groef 80. Een verzonken boring 84 van dezelfde diameter als de boring 79 in de bovenplaat 34 en in axiale in lijn ligging daarmede strekt zich over een korte afstand naar beneden uit van het bovenoppervlak van de bodemplaat. Een einde van een buisvormige luchttoevoer-25 leiding 85 is opgenomen binnen de boring 79 en het tegenover liggende einde is opgenomen in de verzonken boring 84. De einden van de leiding 85 zijn uitgerust met afdichtingen voor het verkrijgen van een geïsoleerde lucht-doortocht door de kamer 31. Een gebruikelijke slangaansluiting 86 is aangebracht boven op de boring 79 om lucht aan de leiding 85 te kunnen toevoe-30 ren.
Het ondereinde van de bovenste draaibare aandrijfbuis 51 is uitgerust met een flens 52 die met behulp van bouten 53 is verbonden met een passende flens 86 van een grendelaandrijfbuis 87. De grendelaandrijf-buis 87 is van de zelfde inwendige en uitwendige diameter als de bovenste 35 draaibare aandrijfbuis 51 en strekt zich daarvan naar beneden toe uit voor het vormen van het centrale orgaan van het grendelsamenstel 12.
Het grendelsamenstel 12 omvat een cilindrische grendel-nippel 88 welke is gelast op de buitenomtrek van de grendelaandrijfbuis 87.
85 0 11 9 0 _____^ \ -8- 24627/CV/tj
Een kleine boring 89 radiaal op afstand buitenwaarts ten opzichte van de langsas opgesteld strekt zich verticaal over een afstand omhoog uit vanaf het onderoppervlak van de nippel 88 om in verbinding te staan met een kleine horizontale boring 90, die zich naar het uitwendige van de nippel 88 5 uitstrekt voor het verkrijgen van een drukinlaat. Een fitting 91 is in de boring 90 bevestigd voor aansluiting met een geschikt orgaan voor het onder druk brengen. Het onderste gedeelte van de grendelaandrijfbuis 87 is uitgerust met uitwendige schroefdraad 92 dat in ingrijping is met passende inwendige schroefdraad 93 op de inwendige diameter van een cilindrische onder-10 flens 94. Een borgschroef 95 bevestigt de onderflens 94 aan de grendelaandrijfbuis 87.
De cilindrische onderflens 94 is uitgerust met een lucht-doortochtboring 96, die radiaal buitenwaarts op afstand is gelegen van de langshartlijn en die zich over een afstand omhoog uitstrekt vanaf het onder-15 oppervlak van de bodemflens 94 om in verbinding te staan met een horizontale boring 97, die zich naar binnen uitstrekt naar een ringvormige groef 98 boven de inwendige schroefdraad 93. Afdichtingen 99 zijn aangebracht boven en onder de groef 98 voor het vormen van een draaiafdichting op de buitendiameter van de grendelaandrijfbuis 87. Een verbindingsnippel of 20 grendel luchtdoortocht 100 is afdichtbaar bevestigd in het onderste gedeelte van de boring 96 en strekt zich daarvan over een afstand naar beneden toe uit. Een drukoontlasboring 101 die radiaal buitenwaarts op afstand is gelegen van de langshartlijn strekt zich over een afstand naar beneden uit van een bovenoppervlak van de onderflens 94 om een horizontale boring 102 25 te snijden om verbinding met de atmosfeer tot stand te brengen. Een aantal pennen 103 zijn met perspassing aangebracht in de bodem van de onderflens 94 en strekken zich daarvan over een korte afstand naar beneden uit. De pennen 103 zijn radiaal buitenwaarts van de langshartlijn opgesteld om axiaal in lijn te zijn met de boutcirkel van de passende flens 104 van een 30 aandrijfbuis 105. Een een verkleinde diameter bezittend buisvormig uitsteeksel of geleidingsbuis 106 is in axiale in lijn ligging bevestigd aan het onderoppervlak van de bodemflens 94 en strekt zich daarvan naar beneden uit om schuifbaar te worden opgenomen binnen de aandrijfbuis 105. Aan de omtrek gelegen ringvormige afdichtingen 107 zijn aangebracht op de ge-35 leidingsbuis 106 nabij zijn aansluiting met de onderflens 94 om af te · dichten op de binnendiameter van de aandrijfbuis 105. Een paar tegenover elkaar gelegen tapse openingen 108 strekken zich onder een hoek en omhoog uit vanaf de bodem van de geleidingsbuis 106 om te eindigen in een lang- 85 0 1 1 S 0
V
-9- 24627/CV/tj gestrekte smalle sleuf 109. De openingen nemen een pen 110, die dwars door de aandrijfbuis 106 is opgesteld op en geleiden deze pen om de afhangende pennen 103 uit te lijnen in de boutgaten 110 en de grendelluchtdoortocht 100 in een luchtleiding 112.
5 Een cilindrisch grendelklauworgaan 113 met een inwendig van schroefdraad voorzien bovenste gedeelte 114 en een van sleuven voorzien uitzetbare ondergedeelte 115 is met schroefdraad aangebracht op passende uitwendige schroefdraad 166 van de nippel 88 en daarop tegengehouden door een borgschroef 117. Het van sleuven voorziene onderste gedeelte 115 10 vormt een serie uitzetbare vingers of tangen 118. De inwendige diameter van het klauworgaan 113 strekt zich recht naar beneden uit vanaf het van schroefdraad voorziene gedeelte 114 over een afstand onder de top van de sleuven 115 en beweegt over een hoek naar binnen en naar beneden voor het vormen van een taps verlopend oppervlak 119. Bij het binnenste einde van het 15 tapse oppervlak 119 i3 een ringvormige horizontale bovensehouder 120 begrensd door een grotere diameter welke zich daarvan naar beneden uitstrekt om te eindigen bij een tweede tegenover liggende ringvormige horizontale bodemschouder 121. Het bovenoppervlak van de cilindrische onderflens 94 is gegrepen onder de bovenschouder 120 en het onderoppervlak van de flens 94 20 wordt vastgehouden door de onderschouder 121.
Een cilindrische grendelzuiger 122 is schuifbaar opgenomen op de uitwendige diameter van de grendelaandrijfbuis 87 en binnen de inwendige diameter van de grendelklauw 113. Een ringvormige heen-en-weer beweegbare afdichting 123 is aangebracht tussen de buitendiameter van de buis 87 25 en de binnendiameter van de zuiger 122. Een andere heen-en-weer beweegbare ringvormige afdichting 124 is aangebracht tussen de buiten diameter van de zuiger 122 en de binnendiameter van de grendelklauw 113 boven het van sleuven voorziene gedeelte 115. Een verzonken boring 125 strekt zich over een afstand omhoog uit vanaf de onderzijde van de zuiger 122 om een einde van 30 een drukveer 126 op te nemen. Het andere einde van de veer 126 is voorgespannen op het bovenoppervlak van de onderflens 94 om de zuiger 122 omhoog te dringen naar een stand juist onder de onderzijde van de grendelnippel 88.
Indien druk wordt aangebracht door de fitting 91 beweegt zuiger 122 naar beneden op het tapsverlopende oppervlak 119 om de tangen 35 118 uit te zetten en hun grip op de passende flens 104 vrij te maken om secties hoorbuis van het grendelsamenstel 12 toe te voegen of te verwijderen indien de lengte vereisten wijzigen
Een inwendige doortocht 127 is aangebracht tussen de 35 S 1190 \ -10- 24627/CV/tj terugvoerkamer 31 en het grendelsamenstel 12 binnen de bovenste draaibare aandrijfbuis 51 en de grendelaandrijfbuis 87 en strekt zich naar beneden toe uit langs de binnendiameters daarvan. Een ell-fitting 128 is opgesteld binnen de bovenste draaibare aandrijfbuis 87 waarvan de inlaat zioh 5 uitstrekt door de buis 51 en daaraan is bevestigd in horizontale in lijn ligging met de groef 80 van de bodemplaat 33, Een tweede tegenover liggende ell-fitting 129 opgesteld binnen de grendelaandrijfbuis 87 en waarvan de uitlaat zich uitstrekt door de buis 87 is daaraan bevestigd in horizontale in lijn ligging met de groef 98 in de bodemflens 94. De fittingen 128 10 en 129 zijn in langsrichting axiaal in lijn gebracht. Een einde van een langgestrekte buisvormige luchttoevoerleiding 130 is opgenomen binnen de uitlaat van fitting 128 en het tegenover liggende einde is opgenomen binnen de inlaat van de fitting 129. De einden van de;leiding 130 zijn uitgerust met afdichtingen om een geisoleerde luchtdoortocht binnen de buizen 15 51 en 87 te verkrijgen. De luchtdoortocht loopt verder door de onderflens 94 en naar de grendelluchtdoortocht 100.
Het aandrijfstrengsamenstel 13 (fign. 3 en 4) omvat een een of meer langgestrekte secties aandrijfbuizen 131 met een flens 132 aan ieder einde. Luchtdoortochtleiding 133 zijdelings versprongen van de aan-20 drijfbuis 131 strekt zich tussen de flenzen uit. Opeenvolgende secties van aandrijfbuizen worden toegevoegd door werking van het grendelsamenstel 12 op de hierboven beschreven wijze, en gebruikelijk met bouten aan elkaar gezet met de luchtdoorgangsleidingen 133 in eikaars verlengde gelegen. Indien de flenzen worden uitgelijnd voor het vastschroeven worden gebruike-25 lijke doorvoerbussen 134 geplaatst binnen tegenover elkaar liggende einden van de luchtdoorvoerleiding 133 voor het verkrijgen van een luchtdichte aansluiting daartussen indien de flenzen worden verbonden. Bepaalde secties van aandrijfbuizen 131 kunnen zijn uitgerust met stabilisatievinnen om de verticale in lijn ligging binnen de geleidingspijp 20 te handhaven.
30 Een vlakke cilindrische luchtinjectieflens 136, die is voorzien van een centrale boring 137, is bevestigd tussen de onderste aandrijfbuis 131 en de flens 145 van een schokabsorberende nippel 142 (hierna beschreven). Een luchtdoorgangsboring138 die radiaal naar buiten op afstand is gelegen van de langshartlijn strekt zich verticaal naar beneden uit van het bovenopper-35 vlak van de flens 136 om in verbinding te staan met een horizontale boring 139 die zich vanaf de centrale boring 137 radiaal naar buiten uitstrekt.
Een verzonken boring 140 concentrisch met de luchtdoorgangsboring 138 neemt een einde op van een terugslagklepdoorvoerbus 141, 85 0 1 1 9 0 -11- 24627/CV/tj
Een einde van de terugslagklepdoorvoerbus is afgedichfc bevestigd in de verzonken boring 140 en het tegenover liggende einde strekt zich verticaal omhoog uit om afgedicht te worden opgenomen binnen de luchtdoorvoerleiding 133 van de onderste aandrijfbuis 131. De terugslagklepdoorvoerbus 141 be-5 vat een terugslagklepmechanisme 141a om lucht onder druk toe te staan slechts te worden doorgevoerd in de aandrijfbuis 131 door de doortochten 138 en 139. De luchtinjectieflens 136 zal passen tussen iedere flensverbinding op het samenstel 10.
Het onderste samenstel 14 (fig . 4 en 5) omvat een schok-10 absorberende nippel 142, welke is vervaardigd uit een langgestrekt binnenste buisvormig orgaan of boorkopaandrijfstreng 143 en een kort concentrisch buitenste cilindrische orgaan 144 verbonden aan hun boveneinden. Een flens 145 bij de bovenzijde van het buitenste orgaan verbindt de nippel 142 met de luchtinjectieflens 136. Het verschil tussen de buitendiameter 15 van de aandrijfstreng 143 en de binnendiameter van het buitenorgaan 144 vormt daartussen een cilindrische holte 146. Een cilindrische duwspoel-drager 147 verschuifbaar opgenomen op de aandrijfstreng 143 heeft een dun cilindrisch verticaal bovenste gedeelte 148 dat telescopisch is opgenomen in de holte 146. Een dun cilindrisch komvormig buitenste huis 149 heeft 20 een bodem 150 uitgerust met een concentrische opening 151 die schuifbaar is opgenomen op het verticale bovenste gedeelte 148 van de drager 147. Het binnenoppervlak van de cilindrische wand van het huis 149 is schuifbaar opgenomen op de buitenomtrek van de nippel 144, en het bodemgedeelte 150 ligt op een afstand onder het onderoppervlak 152 van de nippel 144 om een omslo-25 ten cilindrische holte te vormen om het verticale bovenste gedeelte 148 van de drager 147. Verschillende lagen of ringen van gebruikelijk schokab-sorberend materiaal 154 zijn opgesteld binnen de holte 153. Een tussenge-deelte 155 van de drager 147 is van grotere diameter dan het bovenste gedeelte 148 om een ringvormige schouder 156 daartussen te begrenzen welke 30 de bodem 150 van het huis 149 ondersteunt. Het bodemgedeelte 157 van de drager 147 is van grotere diameter dan het tussengelegen gedeelte 155 om een ringvormige schouder 158 daartussen te begrenzen. Een omgekeerde komvormige cilindrische bovenste legertegenhoudkap 159 heeft een centrale opening 160 welke schuifbaar is opgenomen op het tussengedeelte 155 van de 35 drager 147 en het diametraal grotere binnenoppervlak 161 van de cilindrische wand is schuifbaar opgenomen op de omtrek van het ondergedeelte 157.
Een cilindrische duwbus 162 is opgesteld tussen het tussengedeelte 155 van de drager 147 en het bovengedeelte van de kap 159. Een vlakke ringvormige
85 CU
* «l -12- 24627/CV/tj duwbus 163 is opgesteld tussen de schouder 158 en een tegenover liggende schouder 164 op de kap 159. Het bodemgedeelte van de bovenste legerkap 159 is uitgerust met een inwendige schroefdraad 165, welke zich daarvan omhoog uitstrekt.
5 Een cilindrische insluitstabilisatiespoel 166 is schuif baar opgenomen op de omtrek van de boorkopaandrijfbuis 143. De spoel 166 heeft een cilindrisch bovenste gedeelte 167 uitgerust met uitwendige schroefdraad 168, een tussengedeelte uitgerust met langsverlopende radiaal tegenover elkaar gelegen sleuven 169, en een cilindrisch onderste gedeelte 171.
10 Ieder einde van de sleuven 169 vormt een bovenste schouder 170 en een onderste schouder 172. Het bovenste gedeelte 167 is met schroefdraad bevestigd in de bovenkap 159 met de schouder 170 een weinig boven het onderop-pervlak van de kap 159. Het bovenoppervlak van de spoel 166 ligt op afstand van het onderoppervlak van de drager 147 en een duwleger 173 is daartussen 15 opgesteld. Een bolvoroig rolleger 174 is opgesteld tussen de aandrijfbuis 143 en een verzonken boring 175 in het bovengedeelte 167. Het ondergedeelte 171 van de spoel 166 is uitgerust met uitwendige schroefdraad 176 en een centrale verzonken boring 177; Een bolvormig rolleger 178 is opgesteld tussen de aandrijfbuis 143 en de verzonken boring 177.
20 Een algemeen komvormige cilindrische onderste legertegen- houdkap 179 heeft een centrale opening 180 welke verschuifbaar is opgenomen op de aandrijfbuis 143. Het bovenste gedeelte van de kap 179 is uitgerust met inwendige schroefdraad 181. Een duwleger 182 is opgesteld tussen de omtrek van de buis 143 en een legeruitsparing 18 3 in het onderste gedeelte 25 van de kap 179. Het bovenste gedeelte van de kap 179 is met schroefdraad bevestigd op het onderste gedeelte van de spoel 166 met de schouder 172 een weinig onder het bovenoppervlak van de kap 179.
Een stel van vier in omtreksrichting op afstand van elkaar gelegen radiaal tegenover elkaar opgestelde insluitbladen 184 zijn schuif-30 baar opgesteld binnen de sleuven 169 om de omtrek van het tussengedeelte van de spoel 166 tussen de schouders 170 en 172. Ieder blad 184 is voorzien van een naar buiten uitstekend tussengelegen bladgedeelte 185 en bij ieder einde van een vlak rechthoekig tonggedeelte 186 dat zich verticaal daarvan uitstrekt. Een serie horizontale boringen 187 in het bladgedeelte 35 nemen drukveren 188 op die zijn voorgespannen tegen het binnenoppervlak van sleuven 169 om de bladen daarvan naar buiten te dringen. De tongge-deelten 186 bewegen buitenwaarts op de schouders 170 en 172 en zijn opgenomen binnen de blootgestelde gedeelten 189 en 190 van de bovenste en 85 0 1 1 9 0 V r f -13- 24627/CV/tj onderste kappen 159 en 179. Het uitstekende buitenoppervlak van de bladgedeel-ten zijn voorzien van een kort recht verticaal oppervlak 191 en tegenover liggende hoekoppervlakken 192 die naar binnen bewegen om juist onder de boven-* zijde van de tonggedeelten 186 te eindigen. Een insluitinkeping 193 is aan-5 gebracht in het rechte verticale gedeelte 191. Indien het gereedschap naar beneden beweegt in de leidingspijp 20 zetten de bladen 184 naar buiten uit om te bewegen op het inwendige van de geleidingspijp 20.
Een uitloopnippel 194 is aangebracht op het onderste gedeelte van de geleidingspijp 20. Het inwendige van de uitloopnippel 194 is 10 uitgerust met een stopschouder 195 welke in profiel overeenkomt met de inkeping 193. Indien de bladen 184 de schouder 195 bereiken zullen zij uitzetten om daarin vergrendeld te worden tegen verdere neerwaartse beweging.
Het uitstekende einde van' de boorbeitelaandrijfbuis 143 is uitgerust met schroefdraad 196 welke de inwendige schroefdraad 137 van het 15 kraaggedeelte 198 van de boorbeitel 199 opneemt. Een tegenhoudbout 200 bevestigt verder de kraag aan de aandrijfbuis 143. De boorkopkraag 198 heeft een open einde voor het opnemen van boorafval en het terugvoeren daarvan in de aandrijfbuis waar het omhoog wordt getransporteerd en afgevoerd, zoals hierna beschreven.
20 Nu verwijzend naar fign. 6, 7 en 8, zijn er verschillende werkwijzen en apparatuur weergegeven voor het plaatsen van een bekledings-buis of geleidingspijp in overeenstemming met de huidige uitvinding.
Fig. 6 toont schematisch een werkwijze voor het plaatsen van een mantelbuis of geleidingspijp in de grond voor het maken van een 25 de voorkeur gegeven inrichting 10. Zoals is weergegeven wordt de geleidingspijp 20 in de grond S gedreven totdat het stopt door de gebruikelijke heen-en-weer bewegende hamer 16 aangebracht op de top. De hamer wordt verwijderd en het samenstel wordt binnen de geleidingspijp 20 omlaag bewogen totdat het bovenste aandrijfsamenstel 11 het boveneinde van de geleidingspijp 30 raakt. Het bovenste aandrijfsamenstel 11 wordt opgesteld en het aandrijf-strengsamenstel 13 wordt verder omlaag bewogen totdat de insluitbladen 184 opgesteld bij het ondereinde van de aandrijfstreng 13 zijn opgenomen in passende schouders in aan de bodem van de geleidingspijp 20 bevestigde nippel 194 en de boorbeitel 199 komt te rusten op de grond bij de boden van 35 de geleidingspijp 20. Een schok absorberende nippel 142 is rechtstreeks boven de boorbeitel opgesteld. De hamer 16 is boven op het bovenste aandrijf-samenstel 11 geplaatst met een gebruikelijk stootblok daartussen opgesteld.
Het bovenste aandrijfsamenstel 11 omvat een hydraulische 85 0 1 1 9 0 Λ < -14- 24627/CV/tj draaibare motor 71 en tandwielkast 72 aangebracht bij de bovenzijde en gekoppeld met de bovenste draaiende aandrijfbuis 51 welke verloopt door de cilindrische terugvoerkamer 31 schuifbaar opgesteld binnen het cilindrische huis 15 van het samenstel 11.Lucht onder druk wordt ingebracht in het 5 onderste gedeelte van de aandrijfstreng 13 via de luchtinjectieflens 136 om uit te treden door sleuven 54 in de draaiende aandrijfbuis 51 en uit-laatnippels 46 in de terugvoerkamer 31. De nippels 46 steken naar buiten uit door in het bovenste gedeelte van het huis 15 aangebrachte sleuven.
Luchttoevoerleiding 78 gaat om het bovenste gedeelte van draaibare aandrijf-10 buis 51. Het doel van de sleufopstelling is een orgaan te verkrijgen waardoor het ondergedeelte van de draaiende aandrijfbuis kan worden uitgestoken onder de bodem van het huis 15 en wel voldoende om aanvullende secties boor-streng aan te sluiten indien zij worden vereist.
Zeewater wordt onder druk ingebracht door inlaten 27 in het ^ huis 15 om te stromen in het gebied tussen het buitenoppervlak van de aan-drijfstreng 13 en het binnenoppervlak van de geleiderpijp 20. Een drukverschil wordt tot stand gebracht tussen het hydrostatische hoofd van de vloeistofkolom van het zeewater en de verminderde druk binnen de boorstreng om op doelmatige wijze boorafval en spaanders uit het geboorde gat af te 20 voeren en ze uit te werpen door de uitlaatnippels 46. Met de zo samengebouwde inrichting kan draaien, boren en heen-en-weer gaande slagwerkingen beginnen.
De boormeester kan de boorsnelheid coördineren met de aan-drijfwerking door de uitlaatnippels waar te nemen. Indien de grondplug in 25 de geleidingspijp omhoog beweegt zullen de nippels omhoog bewegen in de sleuven om aan te duiden dat de boorsnelheid moet worden vergroot om de boorbeitel terug te krijgen bij de uitloopnippel.
Opgemerkt wordt, dat de inrichting waarbij de boorbeitel wordt ondersteund op de uitloopnippel bij de onderzijde van de geleidings-30 pijp waar de minste energie-absorbtie en terugstoot wordt waargenomen, en de slagkracht aangebracht op de bekledingsbuis door de aandrijfhamer wordt geabsorbeerd over de gehele lengte van de bekledingsbuis en op het tijdstip dat de bodem bereikt wordt de minimale hoeveelheid kracht wordt geabsorbeerd door de inrichting. De schokabsorbeernippel absorbeert verder iedere kracht 35 welke wordt overgebracht in de streng om vermoeidheidsproblemen te verminderen.
Fig. 7 toont schematisch een andere uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting waarin de luchtstroomopstelling is weggelaten en slechts k 8501190 -15- 24627/CV/tj water wordt gebruikt voor het afvoeren van het boorafval en spaanders. De geleidingspijp 20 wordt in de grond ingedreven, het samenstel wordt in de geleidingspijp 20 omlaag bewogen en het bovenste aandrijfsamenstel 11 ft wordt opgesteld, zoals hierboven beschreven.
5 Zoals weergegeven omvat de insluitinrichting 184A in dit uitvoeringsvoorbeeld een aantal vlakke radiaal uitzettende bladorganen die scharnierend zijn verbonden aan een concentrisch schuifringorgaan nabij hun boveneinden. Een drukveer 142A opgesteld op de buitendiameter van de boorstreng 13 tussen de schuifring en de onderste flensverbinding dient 10 als de schok absorberende inrichting. De insluit organen 184A zijn opgenooen in overeenkomstige schouders in de uitloopnippel 194 bevestigd aan de onderzijde van de geleidingspijp 20.
Het bovenste aandrijfsamenstel 11A. van dit uitvoeringsvoorbeeld omvat een hydraulische draaibare motor 71 en tandwielkast 72 aan-15 gebracht bij het boveneinde en gekoppeld met de bovenste draaibare aandrijf-buis 51A welke verloopt door een geïsoleerde waterkamer 31A gevormd in het cilindrische huis 15A voor het samenstel 11A. Koppelarmen T steken naar buiten uit door sleuven 21A aangebracht in het bovenste gedeelte van het huis 15A.
20 Zeewater wordt onder druk binnen gebracht door inlaten 27A
in waterkamer 31A van het huis 15A om te stromen in sleuven 54A in het bovenste gedeelte van de draaibare aandrijfbuis 51A. Het water wordt gepompt in de ringvormige ruimte van de aandrijfbuis en boorstreng om uit te treden bij de boorbeitel 199. Boorafval en spaanders worden door.het water omhoog 25 gevoerd in het gebied tussen het buitenoppervlak van de aandrijfstreng 13 en het binnenoppervlak van de geleidingspijp 20 om uit te treden door uitlaten 46A aangebracht in het onderste gedeelte van het huis 15A. Met de zo samengebouwde inrichting kan draaiend boren en heen-en-weer gaande werkingen beginnen.
30 Fig. 8 toont schematisch een andere alternatieve werkwijze en uitvoeringsvorm van de inrichting waarin verschillende combinaties van de bovenste huisopstelling, grendelinrichting, afvalterugvoersysteem, en schok absorberende inrichtingen van de boven genoemde uitvoeringsvoorbeel-den kunnen zijn opgenomen. De geleidingspijp 20 wordt in de grond gedreven, 35 het samenstel wordt binnen de geleidingspijp 20 omlaag bewogen en het bovenste aandrijfsaraenstel wordt gereed gemaakt, zoals hierboven beschreven.
In dit uitvoeringsvoorbeeld is een onder in het gat werkzame motor 71B opgesteld in de aandrijfstreng 13 tussen de boorbeitel 199 en de schok absor- 850 1 1 8 0 / ------*4 -16- 24627/CV/tj berende inrichting 142A om de boorbeitel vanaf het ondereinde van de boor-streng aan te drijven in plaats van de boorbeitel zoals hierboven beschreven vanaf het oppervlak aan te drijven. De onder in het gat opgestelde motor 71B kan een gebruikelijke onder in een boorgat te gebruiken motor zijn 5 om de boorkop met of zonder heen-en-weer gaande stootmogelijkheden aan te drijven.
Ofschoon de uitvinding geheel en volledig is beschreven met speciale nadruk op een de voorkeur gegeven uitvoeringsvorm zal het duidelijk zijn, dat binnen de geest en beschermingsomvang van de uitvinding 10 hierop aanvullingen en/of wijzigingen kunnen worden aangebraoht.
5 ^ i* A * -Λ /*, L/ J -» -18- 24627/CV/tj middelen omvatten voor het inbrengen van lucht onder druk in het inwendige van het boorstrengsamenstel.
6. Inrichting voor het indrijven van bekledingsbuis of ge- leidingspijp in de grond voorzien van in combinatie: 5 een bekledingsbuis of geleidingspijp aangepast om in de grond te worden ingedreven en voorzien van een inwendig opgestelde steun-schouder, een langgestrekt hol cilindrisch huis met een boveneinde aangepast om een heen-en-weer beweegbare slaghamer en stootblok werkzaam 10 op te nemen en te ondersteunen, en een ondereinde uitgerust met verbindingsmiddelen om het huis aan de bovenzijde van de bekledingsbuis of geleidingspijp te bevestigen, tegenover elkaar gelegen langgestrekte langssleuven opgesteld op de omtrek van het bovenste gedeelte van het huis, 15 althans een flulduminlaat bevestigd aan de omtrek van het huis in lengterichting tussen de sleuven en het ondereinde in fluldumver-binding met het inwendige van het huis en voorzien van een daarvan naar buiten uitstekend einde en aangepast om slangverbindingen op te nemen om de inlaat met een fluldumbron te verbinden, 20 een omsloten holle cilindrische kamer concentrisch opge steld binnen het huis aangepast voor heen-en-weer gaande niet draaiende verticale beweging daarin, waarbij de kamer aan zijn boveneinde door een bovenste plaatorgaan en bij zijn ondereinde door een onderste plaatorgaan is omsloten, 25 horizontaal tegenover elkaar gelegen fluldumuitlaten be vestigd aan de omtrek van de kamer verticaal tussen de bovenste en onderste plaatorganen in fluldumverbinding met het inwendige van de kamer en voorzien van een einde dat zich daarvan naar buiten uitstrekt en aangepast voor het opnemen van slangverbindingen voor het verbinden van de uitlaat 30 met een afvoerslang, het tussengelegen gedeelte van de uitlaten schuifbaar opgenomen binnen de sleuven van het huis en de bekleding voor heen-en-weer gaande beweging in de lengterichting daarin, een langgestrekt hol cilindrisch bovenste aandrijfbuis-35 orgaan concentrisch opgesteld binnen de kamer met een einde zich daarvan omhoog uitstrekkend en zijn andere einde zich daarvan naar beneden uitstrekkend, waarbij de buis is bevestigd aan de kamer en daarboven en daaronder is gelegerd voor draaibeweging relatief ten opzichte daarvan, ---;_;_d 0 t 1 9 0

Claims (16)

1. Inrichting voor het indrijven van bekledingsbuizen of ge-leidingapijp in de grond voorzien van in combinatie: 5 een bekledingsbuis of geleidingspijp aangepast om in de grond te worden ingedreven en voorzien van een inwendig opgestelde steun-schouder, heen-en-weer beweegbaar stootaandrijforgaan ondersteund boven de bekledingsbuis of geleidingspijp voor het aanbrengen van stootkracht daarop, 10 een boorstrengsamenstel ondersteund op genoemde steunschou- der binnen de bekledingsbuis of geleidingspijp om een gat bij het onderste gedeelte daarvan te boren, een met het boorstrengsamenstel verbonden boorbeitel, en een door fluïdum aangedreven boororgaan dat losneembaar 15 is verbonden met het boorstrengsamenstel om daaraan draaiende beweging mee te delen, middelen samenhangend met het boorstrengsamenstel voor het tot stand brengen van een fluldumdrukverschil tussen het inwendige en uitwendige van de boorstreng om boorafval en spaanders uit het geboorde gat 20 af te voeren, waarbij de aandrijf- en boormiddelen gelijktijdig of opeenvolgend werkzaam zijn.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van schok absorberende middelen geplaatst tussen de 25 boorstreng en de bekledingsbuis of geleidingspijp voor het verminderen van de door het aandrijforgaan daartussen overgebrachte stootkracht.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het boorstrengsamenstel binnen de bekledingsbuis of geleidingspijp is ondersteund bij het onderste gedeelte daarvan nabij het punt van de minste 30 stootwerking meegedeeld aan de bekledingsbuis of geleidingspijp door de aandrij fmiddelen.
4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de boormiddelen een onder in een boorgat te plaatsen motor omvatten, die is opgesteld in de boorstreng bij het onderste gedeelte daar- 35 van teneinde een boorbeitel vanaf de onderzijde van de boorstreng aan te drijven.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de middelen voor het tot stand brengen van een drukverschil 8501190 -19- 24627/CV/tj het zich omhoog uitstrekkende einde uitgerust met een aan-drijfasverbindingsorgaan en het zich naar beneden uitstrekkende einde uitgerust met een flens, althans een langgestrekte cirkelvormige opening op de om-5 trek van de buis voor het verkrijgen van verbinding tussen het inwendige van de buis en het inwendige van de kamer, een door fluidum aangedreven motor en overbrengingsver-tragingsorgaan met een naar beneden afhangend aandrijfasorgaan dat losneembaar is verbonden met het verbindingsorgaan voor het meedelen van draaibe-10 weging aan de bovenste draaibare aandrijfbuis, terwijl de motor en het over-brengingsvertragingsorgaan zijn ondersteund op de kamer voor verticale beweging daarmede, een hydraulische in werking gesteld grendelsamenstel met een bovenflens verbonden met de flens van de draaibare aandrijfbuis en een 15 onderflens uitgerust met middelen voor het losneembaar geleiden en verbinden van het grendelsamenstel aan de bovenflens van een aandrijfstreng-samenstel, een aandrijfstrengsamenstel in axiale in lijn ligging met de aandrijfbuis voorzien van een of meer langgestrekte holle cilindrische 20 buizen met een bovenflens en een onderflens, waarbij de bovenste buis met zijn bovenflens losneembaar is verbonden met de onderflens van het grendelsamenstel, een boorbeitelaandrijfbuis in axiale in lijn ligging met aandrijfbuissamenstel voorzien van een langgestrekte holle cilindrische 25 buis met een bovenflens en zijn ondereinde aangepast voor het opnemen van een boorbeitel, waarbij de bovenflens is verbonden met de onderflens van de aandrijfstrengbuis, uitzetbare steunorganen gedragen door de boorbeitel aandrijfbuis aangepast om radiaal naar buiten daarvan uit te zetten om te 30 worden opgenomen in de bekledingsbuis of geleidingspijp op de steunschouder, schok absorberende middelen geplaatst tussen de boorbeitelaandrijfbuis en de uitzetbare steunmiddelen voor het verminderen van de stootkracht overgebracht daartussen door de aandrijfmiddelen.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de 35 inrichting is voorzien van een holle cilindrische bekleding uit materiaal dat een lage wrijvingscoëfficient heeft en is bevestigd aan het inwendige oppervlak van het huis om zich van boven de inlaat omhoog uit te strekken en op een afstand boven de sleuven te eindigen. __ Λ * i -20- 24627/CV/tj
8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, verder voorzien van: een geïsoleerde luchtinlaatdoortocht met een in langsrich- ting versprongen stationair bovenste gedeelte zich uitstrekkend van boven de topplaat van de kamer, door de kamer in de onderplaat van de kamer om 5 door een eerste afgedichte draaibare verbinding in verbinding te staan met een tweede gedeelte in lengterichting opgesteld en zich naar beneden uitstrekkend langs de inwendige zijwand van de bovenste draaibare aandrijf-buis en het grendelsamenstel om door een tweede afgedichte draaibare verbinding in verbinding te staan met een in langsrichting versprongen boring 10 welke zich daarvan naar beneden uitstrekt, waarbij de boring is uitgerust met afhangende verbindingsmiddelen om te worden opgenomen binnen een axiaal in lijn liggende luchtdoortochtleiding welke zich in lengterichting uitstrekt nabij het uitwendige van het aandrijfstrengsamenstel tussen boven en onderflens daarvan, en leidingsverbindingsmiddelen opgesteld tussen pas-15 sende flenzen van de aandrijfbuizen voor het afgedicht verbinden van tegenover elkaar liggende einden van de leiding, flensverbindingsmiddelen voor het verbinden van de onderflens van de onderste aandrijfbuis met een passende flens, deze flensverbindingsmiddelen voorzien zijnde van een luchtleidingverbindingsorgaan in 20 axiale in lijn ligging met de luchtdoortochtleiding voor afdichtende verbinding daarin, het luchtleidingverbindingsorgaan voorzien zijnde van een luchtdoortocht voor het tot stand brengen van luchtverbinding tussen de luchtdoortochtleiding en het inwendige van het aandrijfstrengsamenstel, en 25 een terugslagklep opgesteld binnen het luchtleidingver bindingsorgaan om lucht onder druk te doen staan slechts in de aandrijfbuis te worden gevoerd.
9. Inrichting voor het indrijven van bekledingsbuizen of ge-leidingspijpen in de grond in combinatie voorzien van: 30 een bekledingsbuis of geleidingspijp aangepast om in de grond te worden gedreven en voorzien van een inwendig opgestelde steun-schouder, een langgestrekt hol cilindrisch huis, met een boveneinde aangepast om een heen-en-weer gaande steunhamer en stootblok werkzaam op 35 te nemen en te ondersteunen, en een ondereinde uitgerust met verbindingsmiddelen om het huis te bevestigen aan de bovenzijde van de bekledings-buis of geleidingspijp,een omsloten hol cilindrisch waterkamergedeelte opgesteld binnen het huis, waarbij de kamer aan zijn boveneinde door een 850119° % -21- 24627/CV/tj bovenste plaatorgaan en bij zijn ondereinde door een onderste plaatorgaan is omsloten, tegenover elkaar gelegen langssleuven opgesteld op de ontrek van het bovenste gedeelte van het huis, 5 althans een flulduminlaat bevestigd aan de omtrek van het huis in lengterichting tussen de bovenste en onderste plaatorganen in flul-dumverbinding met het inwendige van de waterkamer en voorzien van een zich daarvan naar buiten uitstrekkende einde en aangepast om slangverbindingen op te nemen voor verbinding van de inlaat met een fluïdumbron, 10 althans een fluldumuitlaat bevestigd aan de omtrek van het huis verticaal tussen de bodemplaat en de verbindingsmiddelen in flutdum-verbinding met het inwendige van de bekledingsbuis of geleidingspijp en een einde bezittend dat zich daarvan naar buiten uitstrekt en aangepast om slang-. verbindingen op te nemen om de uitlaat met een afvoerstang te verbinden, 15 een in lengterichting verlopend langgestrekt hol cilindrisch bovenste aandrijfbuisorgaan concentrisch opgesteld binnen het huis met een einde zich omhoog uitstrekkend van de waterkamer en met zijn andere einde zich daarvan naar beneden uitstrekkend, waarbij de buis daarboven en daaronder is gelegerd voor draaiende en heen-en-weer gaande beweging ten opzichte 20 daarvan, het zich omhoog uitstrekkende einde uitgerust met aandrijf-asverbindingsmiddelen en het zich naar beneden uitstrekkende einde uitgerust met een flens, althans een langgestrekte cirkelvormige opening op de om-25 trek van de buis voor het verkrijgen van fluldumverbinding tussen het inwendige van de buis en het inwendige van de waterkamer, een door fluïdum aangedreven motor en overbrengingsvertra-gingsorgaan met een naar beneden afhangend aandrijfasorgaan losneembaar verbonden met de verbindingsmiddelen voor het meedelen van draaiende beweging 30 aan de bovenste draaibare aandrijfbuis, waarbij de motor en de overbrenging-vertragingsmiddelen zijn ondersteund op de aandrijfbuis voor verticale beweging daarmede, althans twee tegenover elkaar gelegen armen verbonden met de motor en overbrengingsvertragingsmiddelen en zich daarvan naar buiten 35 uitstrekkend, waarbij het tussengelegen gedeelte schuifbaar is opgenomen in de sleuven van het huis voor heen-en-weer gaande langsbeweging daarin, een hydraulisch in werking te stellen grendelsamenstel met een bovenflens verbonden met de flens van de draaibare aandrijfbuis en een Λ -« -¾ .» ·* B • » v * * * 1 * *> -J d V i ; - - s o é -22- 24627/CV/tj onderflens uitgerust met middelen voor het losneembaar geleiden en verbinden van het grendelsamenstel aan de bovenflens van een aandrijfstreng-samenstel, een aandrijfstrengsamenstel in axiale in lijn ligging met 5 de aandrijfbuis voorzien van een of meer langgestrekte holle cilindrische buizen met een bovenflens en een onderflens, waarbij de bovenste buis zijn bovenflens losneembaar heeft verbonden met de onderflens van het grendelsamenstel, een boorbeitelaandrijfbuis in axiale in lijn ligging met 10 het aandrijfbuissamenstel voorzien van een langgestrekte holle cilindrische buis met een bovenflens en zijn ondereinde aangepast voor het opnemen van een boorbeitel waarbij de bovenflens is verbonden met de onderflens van de aandrij fstrengbuis, uitzetbare steunmiddelen gedragen door de boorbeitelaan-15 drijfbuis aangepast om radiaal daarvan naar buiten uit te zetten om te worden opgenomen binnen de bekledingsbuis of geleidingspijp op de steunschou-der, Schok absorberende middelen geplaatst tussen de boorbeitelaandrijfbuis en de uitzetbare steunmiddelen voor het verminderen van de 20 stootkracht daartussen overgebracht door de aandrijfmiddelen.
10. Inrichting voor het indrijven van bekledingsbuis of gelei dingspijp in de grond in combinatie voorzien van: een bekledingsbuis of geleidingspijp aangepast om in de grond te worden ingedreven en voorzien van een inwendig opgestelde steun-25 schouder, een langgestrekt hol cilindrisch huis, met een boveneinde aangepast om een heen-en-weer gaande stoothamer en stootblok werkzaam op te nemen en te ondersteunen, en een ondereinde uitgerust met verbindingsmiddelen om het huis te bevestigen aan de bovenzijde van de bekledings-30 buis of geleidingspijp, een omsloten hol cilindrisch waterkamergedeelte opgesteld binnen het huis, de kamer omsloten bij zijn boveneinde door een bovenste plaatorgaan en bij zijn ondereinde door een onderste plaatorgaan, tegenover elkaar gelegen langgestrekte zich in lengterichting uitstrekkende sleuven opgesteld op de omtrek van het bovenste ge-35 deelte van het huis, althans een fluldumirilaat bevestigd aan de omtrek van het huis in lengterichting tussen de bovenste en onderste plaatorganen in flulduraverbinding met het inwendige van de waterkamer en een zich daarvan 8501190 \ * -23- 24627/CV/tj naar buiten uitstrekkend einde bezittenden aangepast voor het opnemen van slangverbindingen om de inlaat met een fluïdumbron te verbinden, althans een fluldumuitlaat bevestigd aan de omtrek van het huis en verticaal tussen de bodemplaat en de verbindingsmiddelen in fluldumverbinding 5 met het inwendige van de bekledingsbuis of geleidingspijp en een zich naar buiten uitstrekkend einde hebbend aangepast om slangverbindingen op te nemen voor verbinding van de uitlaat met een afvoerslang, een zich in lengterichting uitstrekkend langgestekt hol cilindrisch bovenste aandrijfbuisorgaan concentrisch opgesteld binnen het 10 huis met een einde zich omhoog uitstrekkend van de waterkamer en zijn andere einde zich daarvan naar beneden uitstrekkend, waarbij de buis daarboven en daaronder is gelegerd voor heen-en-weer gaande beweging ten opzichte daarvan, het zich omhoog uitstrekkende einde uitgerust met althans 15 twee tegenover elkaar gelegen armen daarmee verbonden en zich daarvan naar buiten uitstrekkend,waarbij tussengelegen gedeelten schuifbaar is opgenomen in de sleuven van het huis voor heen-en-weer gaande beweging in de lengterichting daarin en het zich naar beneden uitstrekkende uiteinde uitgerust met een flens, 20 althans een langgestrekte cirkelvormige opening op de om trek van de buis voor het verkrijgen van fluldumverbinding tussen het inwendige van de buis en het inwendige van de waterkamer, een hydraulisch in werking gesteld grendelsamenstel met een bovenflens verbonden met de flens van de draaibare aandrijfbuis en een 25 onderflens uitgerust met middelen voor het losneembaar geleiden en verbinden van het grendelsamenstel aan de bovenflens van een aandrijfstrengsa-menstel, een aandrijfstrengsamenstel in axiale in lijn ligging met de aandrijfbuis voorzien van een of meer holle zich in lengterichting uit-30 strekkende buizen met een bovenflens en een onderflens, waarbij de bovenflens van de bovenste buis losneembaar is verbonden met de onderste flens van het grendelsamenstel, een boorbeitelaandrijfbuis in axiale in lijn ligging met het aandrijfbuissamenstel voorzien van een zich in de lengterichting uit-35 strekkende holle cilindrische buis met een bovenflens en zijn ondereinde aangepast voor het opnemen van een boorbeitel, waarbij de bovenflens is verbonden met de onderflens van de aandrijfstrengbuis, uitzetbare steunmiddelen gedragen door de boorbeitelaan- λ ^ * * ; - -------- 'S -24- 24627/CV/tj drijfbuis aangepast om radiaal daarvan naar buiten uit te zetten om te worden opgenomen in de bekledingsbuis of geleidingspijp op de steunschouder, Schok absorberende middelen geplaatst tussen de boorbeitel-aandrijfbuis en de uitzetbare steunmiddelen voor het verminderen van de 5 stootkracht overgebracht daartussen door de aandrijfmiddelen, een door fluïdum aangedreven onder in een gat plaatsbare motor opgesteld tussen de boorbeitelaandrijfbuis en de boorbeitel om draai-beweging aan de boorbeitel mee te delen.
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het 10 kenmerk, dat de schokabsorberende middelen zijn voorzien van: een langgestrekt binnenste buisvormig orgaan uitgerust met een flens aan zijn boveneinde en een korter concentrisch buitenste cilindrische orgaan aan zijn boveneinde verbonden met het binnenste orgaan, waarbij het,buitenste orgaan een grotere diameter heeft dan het binnenste or-° 15 gaan voor het vormen van een cilindrische holte daartussen, een cilindrisch duwspoelorgaan schuifbaar opgenomen op het binnenste orgaan, waarbij de spoel een dun cilindrisch verticaal bovenste gedeelte heeft dat telescopisch is opgenomen binnen de holte, een tussen-gedeelte van grotere diameter dan het bovenste gedeelte voor het begrenzen 20 van een bovenste ringvormige schouder daartussen, een onderste gedeelte van grotere diameterdan het tussen gelegen gedeelte voor het begrenzen van een onderste ringvormige schouder daartussen, een dun cilindrisch komvormig buitenste huis met een onderste gedeelte schuifbaar opgenomen op het verticale bovenste gedeelte 25 van het spoelorgaan en ondersteund op deze bovenste schouder, waarbij het binnenoppervlak van de cilindrische wand van het buitenste huis schuifbaar is opgenomen op de omtrek van het buitenste orgaan en het onderste gedeelte naar beneden op afstand is van het onderoppervlak daarvan voor het vormen van een omsloten cilindrische holte om het verticale bovenste gedeelte 30 van de spoel, en verschillende lagen of ringen uit schok absorberend materiaal opgesteld binnen de holte voor het opnemen van stootkracht overgebracht daarop door verticale beweging van de spoel.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met 35 het kenmerk, dat het uitzetbare steunorgaan is voorzien van: een cilindrische insluitstabilisatiespoel schuifbaar opgenomen op de omtrek van de boorbeitelaandrijfbuis en daartussen gelegerd voor draaibare beweging ten opzichte daarvan, 8501180 <V * -25- 24627/CV/tj de spoel een cilindrisch bovenste gedeelte bezit, een tus-sengedeelte uitgerust met in omtreksrichting opgestelde langgestrekte radiaal tegenover elkaar gelegen sleuven, en een cilindrisch onderste gedeelte, waarbij iedere sleuf bij ieder einde daarvan een bovenste schouder en 5 een onderste schouder daartussen begrenst, een bovenste buitenste cilindrische tegenhoudkap bevestigd aan het bovenste gedeelte waarbij het onderste gedeelte een weinig boven de bovenste schouder van de sleuven is opgesteld, een buitenste onderste cilindrische tegenhoudkap bevestigd 10 aan het onderste gedeelte waarbij het bovenste einde is opgesteld een weinig onder de onderste schouder van de sleuven, een aantal in omtreksrichting op afstand van elkaar geplaatste radiaal tegenover elkaar gelegen insluitplaten die schuifbaar zijn opgesteld binnen de sleuven verticaal om de omtrek van het tussenge-15 deelte van de spoel tussen de bovenste en onderste schouders van de sleuven, de bladen onder veerspanning naar buiten gedrongen worden vanaf het binnenoppervlak van de sleuven om te bewegen op de schouders en bovenste en onderste gedeelten gevangen door het binnenoppervlak van de bovenste en onderste kaporganen welke zich uitstrekken boven en onder de schouders van 20 de sleuven, de bladen uitgerust met een kort recht verticaal vlak op hun buitenomtrek met een sehouder'opnemende inkeping daarin voor het opnemen en. te worden ondersteund door een passende steunschouder opgesteld binnen de bekledingsbuis of geleidingspijp.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitzetbare steunmiddelen zijn voorzien van: een concentrisch cilindrisch ringorgaan schuifbaar opgesteld op de omtrek van de boorbeitelaandrijfbuis, een aantal radiaal uitzettende organen met hun boveneinden 30 scharnierend verbonden met het ringorgaan en hun ondereinden aangepast om radiaal daarvan naar buiten uit te zetten om te worden opgenomen binnen de steunschouder, en waarin de schok absorberende middelen zijn voorzien van: een drukveer opgesteld op de omtrek van de boorstreng en gespannen tussen het bovenoppervlak van de schuifring en het onderopper-35 vlak van de bovenflens van de boorbeitelaandrijfbuis.
14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de grendelsamenstel is voorzien van: een langgestrekte zich in lengterichting uitstrekkende 850 1 1 29 ---- Vk N -26- 24627/CV/tj holle cilindrische grendelaandrijfhuis met een bovenflens in een cilindrische onderflens op afstand daarvan beneden aangebracht, een cilindrisch grendelklauworgaan met een cilindrisch bovenste gedeelte bevestigd aan de grendelaandrij fbuis onder de bovenflens 5 en een hol van sleuven voorzien uitzetbaar ondergedeelte dat zich daarvan naar beneden uitstrekt onder het vormen van een serie uitzetbare vingers of tangen met een uitsparing daarin en een taps verlopend oppervlak boven deze uitsparing, de uitsparing aangepast voor het opnemen en grijpen van 10 de onderflens en de flens van het aandrijfstrengsamenstel, het bovenste gedeelte uitgerust met een drukinlaatboring zich uitstrekkend van zijn buitenoppervlak naar zijn onderoppervlak en een drukverbinding bezittend daarin bevestigd voor het opnemen van fluldumdruk van een bron, 15 de onderflens uitgerust met een drukontlasboring van zijn bovenoppervlak in verbinding met atmosfeer, een zich naar beneden uitstrekkend penorgaan om te worden opgenomen in een boutgat van de bovenflens van het boorstrengsamenstel, en een buisvormig geleidingsbuisorgaan aangepast om te worden opgenomen binnen de bovenflens van het boorstrengsamenstel, 20 een cilindrische grendelzuiger schuifbaar opgenomen op de omtrek van de grendelaandrijfbuis tussen de bovenflens en de onderflens en binnen de binnenste diameter van de tangen, de zuiger uitgerust met een verzonken boring zich omhoog uitstrekkend over een afstand van het onderoppervlak daarvan, 25 een drukveer met een einde opgenomen in de verzonken bo ring en het andere einde onder voorspanning staand op het bovenoppervlak van de onderflens om de zuiger omhoog te dringen, waarbij de zuiger naar beneden beweegt bij het ontvangen van fluldumdruk aangebracht door de inlaatboring om in contact te komen 30 en naar beneden te bewegen op het tapse oppervlak om de tangen uit te zetten en hun greep op de onderflens en de bovenflens van het boorstrengsamenstel op te heffen om secties van boorstreng onder het grendelsamenstel aan te sluiten of los te koppelen.
15. Werkwijze voor het indrijven van bekledingsbuis of gelei- 35 dingspijp in de grond omvattende de volgende stappen: het bevestigen van een heen-en-weer gaande slaghamer en stootblok aan de bovenzijde van een sectie van bekledingsbuis of geleidings-pijp en het indrijven van de bekledingsbuis of geleidingspijp in de grond 85 0 1 1 9 0 ·* <7· ' -27- 24627/CV/tj totdat deze stopt, waarbij de bekledingsbuis of geleidingspijp is uitgerust met een inwendig steunorgaan in zijn onderste gedeelte, verwijderen van de hamer van het boveneinde van de bekledingsbuis of geleidingspijp, 5 het in de bekledingsbuis of geleidingspijp omlaag bewegen van een inrichting met een bovenste huis, een boorstrengsamenstel, een boor-beitel verbonden met het boorstrengsamenstel, en een door fluïdum aangedreven boororgaan daarmede verbonden voor het meedelen van draaiende beweging aan de beitel, middelen voor het tot stand brengen van een fluldumdruk-10 verschil tussen het inwendige en uitwendige van de boorstreng om boorafval en spaanders uit het geboorde gat af te voeren,schok absorberende middelen, en uitzetbare steunmiddelen, het verbinden van het bovenste huis van de inrichting aan de bovenzijde van de bekledingsbuis of geleidingspijp, 15 verder omlaag bewegen van de inrichting binnen de bekle dingsbuis of geleidingspijp totdat de uitzetbare steunorganen zijn opgenomen op de steunschouder van de bekledingsbuis of geleidingspijp, verder omlaag bewegen van de inrichting binnen de bekledingsbuis of geleidingspijp totdat de boorbeitel komt te rusten op de grond 20 bij het ondereinde van de bekledingsbuis of geleidingspijp, plaatsen van de hamer en het stootblok op het bovenste gedeelte van het bovenste huis, in werking stellen van de door fluïdum aangedreven boor-middelen en de hamer om draaiend boren en en heen-en-weer gaande hamerwer-25 kingen op gang te brengen, een hydrostatische vloeistofkolomdruk tot stand brengend door water te pompen in het gebied tussen het buitenoppervlak van de boorstreng en het binnenoppervlak van de geleidingspijp, het tot stand brengen van een drukverschil tussen het in-30 wendige van de boorstreng en de hydrostatische overdruk door het inbrengen van lucht onder druk in het boorstrenggedeelte, het tot stand brengen van circulatie naar het boveneinde van de inrichting voor het effectief afvoeren van boorafval en spaanders uit het geboorde gat en het uitwerpen daarvan door uitlaten bij het boven-35 huis, coördineren van boorsnelheid met indrijfwerking zodat Indien de grondplug In de geleidingspijp omhoog beweegt de boorsnelheid kan worden vergroot om de boorbeitel terug onder in het bodemgedeelte van de 8501190 -28- 24627/CV/tj bekledingsbuis of geleidingspijp te krijgen.
16. Werkwijze voor het indrijven van bekledingsbuis of gelei dingspijp in de grond de volgende stappen omvatten: bevestigen van een heen-en-weer gaande slaghamer en stoot-5 blok aan het boveneinde van een sectie van bekledingsbuis of geleidingspijp en het indrijven van de bekledingsbuis of geleidingspijp in de grond totdat deze stopt, waarhij de bekledingsbuis of geleidingspijp is uitgerust met een inwendig steunorgaan met zijn onderste gedeelte, verwijderen van de hamer van het boveneinde van de bekle-10 dingsbuis of geleidingspijp, omlaag bewegen in de bekledingsbuis of geleidingspijp van een inrichting voorzien van een bovenste huis, een boorstrengsamenstel, een met het boorstrengsamenstel verbonden boorbeitel en een door fluïdum aangedreven boororgaan verbonden daarmede om draaibeweging aan de beitel mee 15 te delen, middelen voor het tot stand brengen van een fluldumdrukverschil tussen het inwendige en het uitwendige van de boorstreng om boorafval en spaanders af te voeren uit het geboorde gat,schok absorberende middelen, en uitzetbare steunmiddelen, verbinden van het bovenste huis van de inrichting aan de 20 bovenzijde van de bekledingsbuis of geleidingspijp, verder omlaag bewegen van de inrichting in de bekledingsbuis of geleidingspijp totdat de uitzetbare steunmiddelen zijn opgenomen op de steunschouder van de bekledingsbuis of geleidingspijp, verder omlaag bewegen van de inrichting binnen de bekle-25 dingsbuis of geleidingspijp totdat de boorbeitel komt te rusten op de grond bij het ondereinde van de bekledingsbuis of geleidingspijp, plaatsen van de hamer en het stootblok op het bovenste gedeelte van het bovenhuis, het in werking stellen van de door fluïdum aangedreven 30 boormiddelen en de hamer om draaibaar boren en heen-en-weer gaande hamer-werkingen te beginnen , het tot stand brengen van een hydrostatische overdruk door het pompen van water in de boorstreng, het tot stand brengen van een drukverschil tussen het in-35 wendige van de boorstreng en de hydrostatische overdruk door water te verwijderen uit het gebied tussen het buitenoppervlak van de boorstreng en het binnenoppervlak van de bekledingsbuis of geleidingspijp, het tot stand brengen van circulatie naar de bovenzijde λ-', a- - m r. ’ > I Η 1 i *-4 '! ^ vy V, . i - Λ -29- 24627/CV/tj van de inriohting voor het effectief afvoeren van boorafval en spaanders uit het geboorde gat en het uitwerpen daarvan door uitlaten bij het bovenhuis, het coördineren van de boorsnelheid met de indrijfwerking 5 zodat indien de grondplug in de geleidingspijp omhoog beweegt de boorsnelheid kan worden vergroot om de boorbeitel terug onder in het bodemgedeelte van de bekledingsbuis of geleidingspijp te krijgen.
17. Werkwijze voor het indrijven van de bekledingsbuis of ge leidingspijp in de grond, de volgende stappen omvattend: 10 het bevestigen van een heen-en-weer gaande slag hamer en stootblok aan de bovenzijde van een sectie van de bekledingsbuis of geleidingspijp en het indrijven van de bekledingsbuis of geleidingspijp in de grond totdat deze stopt, waarbij de bekledingsbuis of geleidingspijp is voorzien van een inwendig steunorgaan binnen zijn onderste gedeelte, 15 het verwijderen van de hamer van het boveneinde van de bekledingsbuis of geleidingspijp, het in de bekledingsbuis of geleidingspijp omlaag bewegen van een inrichting voorzien van een bovenste huis, een boorstrengsamenstel, een met het boorstrengsamenstel verbonden boorbeitel, en een door fluïdum 20 aangedreven onder in een boorgat werkende motor daarmede verbonden voor het meedelen van de draaiende beweging aan de beitel, middelen voor het tot stand brengen van een fluldumdrukverschil tussen het inwendige en het uitwendige van de boorstreng om boorafval en spaanders uit het geboorde gat af te voeren, schok absorberende middelen, en uitzetbare steunmiddelen, 25 het verbinden van het bovenhuis van de inrichting aan het boveneinde van de bekledingsbuis of geleidingspijp, het verder omlaag bewegen van de inrichting in de bekledingsbuis of geleidingspijp totdat de uitzetbare steunorganen worden opgenomen op de steunschouder van de bekledingsbuis of geleidingspijp, 30 het verder omlaag bewegen van de inrichting in de bekle dingsbuis of geleidingspijp totdat de boorbeitel komt te rusten op de grond bij het ondereinde van de bekledingsbuis of geleidingspijp, het plaatsen van de hamer en het stootblok op het bovenste gedeelte van het bovenhuis, 35 het in werking stellen van de door fluïdum aangedreven zich onder in het boorgat bevindende motor en de hamer om draaiend boren en heen-en-weer gaande hamerwerkingen te beginnen, het tot stand brengen van een hydrostatische overdruk door 1301190 _____> ** -30- 24627/CV/tj water te pompen in de boorstreng, het tot stand brengen van een drukverschil tussen het inwendige van de boorstreng en de hydrostatische overdruk door water te verwijderen uit het gebied tussen het buitenoppervlak van de boorstreng en het 5 binnenoppervlak van de bekledingsbuis of geleidingspijp, het tot stand brengen van circulatie naar de bovenzijde van de inrichting voor het effectief afvoeren van boorafval en spaanders uit het geboorde gat en het uitstoten daarvan door uitlaten bij het bovenhuis, 10 het coördineren van de boorsnelheid met de indrijfwerking zodanig dat indien de grondplug in de geleidingspijp omhoog beweegt de boorsnelheid kan worden vergroot om de boorbeitel terug te krijgen onder in het onderste gedeelte van de bekledingsbuis of geleidingspijp. 8501190
NL8501190A 1984-10-04 1985-04-25 Werkwijze en inrichting voor het indrijven van bekledingsbuizen of geleidingspijpen. NL8501190A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US06/657,970 US4702325A (en) 1984-10-04 1984-10-04 Apparatus and method for driving casing or conductor pipe
US65797084 1984-10-04

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8501190A true NL8501190A (nl) 1986-05-01

Family

ID=24639374

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8501190A NL8501190A (nl) 1984-10-04 1985-04-25 Werkwijze en inrichting voor het indrijven van bekledingsbuizen of geleidingspijpen.

Country Status (12)

Country Link
US (1) US4702325A (nl)
CN (1) CN85108013A (nl)
AU (1) AU4815285A (nl)
BR (1) BR8504890A (nl)
CA (1) CA1240310A (nl)
DK (1) DK230685A (nl)
GB (1) GB2165283B (nl)
IL (1) IL74875A0 (nl)
IT (1) IT1182895B (nl)
NL (1) NL8501190A (nl)
NO (1) NO851464L (nl)
SE (1) SE8501718L (nl)

Families Citing this family (29)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2596803B1 (fr) * 1986-04-02 1988-06-24 Elf Aquitaine Dispositif de forage et cuvelage simultanes
US5456326A (en) * 1994-04-18 1995-10-10 Exxon Production Research Company Apparatus and method for installing open-ended tubular members axially into the earth
US6234719B1 (en) 1996-09-26 2001-05-22 Njal Underhaug Mobile combined drilling and piling machine and method for tubular foundation with machine
US5944100A (en) * 1997-07-25 1999-08-31 Baker Hughes Incorporated Junk bailer apparatus for use in retrieving debris from a well bore of an oil and gas well
US6035954A (en) * 1998-02-12 2000-03-14 Baker Hughes Incorporated Fluid operated vibratory oil well drilling tool with anti-chatter switch
US6062324A (en) * 1998-02-12 2000-05-16 Baker Hughes Incorporated Fluid operated vibratory oil well drilling tool
US6050346A (en) * 1998-02-12 2000-04-18 Baker Hughes Incorporated High torque, low speed mud motor for use in drilling oil and gas wells
US6182775B1 (en) 1998-06-10 2001-02-06 Baker Hughes Incorporated Downhole jar apparatus for use in oil and gas wells
BR9915699A (pt) 1998-11-25 2001-08-14 Exxonmobil Upstream Res Co Processo para instalar um membro tubular axialmente através de pelo menos uma região sobrepressurizada do solo
US6502638B1 (en) 1999-10-18 2003-01-07 Baker Hughes Incorporated Method for improving performance of fishing and drilling jars in deviated and extended reach well bores
US20060188343A1 (en) * 2004-05-21 2006-08-24 Bj Services Company Method and apparatus for through rotary sub-sea pile-driving
GB0510670D0 (en) * 2005-05-25 2005-06-29 Bp Exploration Operating Apparatus and method for driving casing or conductor pipe
WO2008014848A2 (de) * 2006-06-20 2008-02-07 Eckhard Meyer-Rieke Ersonde als doppelrohrsystem zur nutzung der erdwärme für den betrieb von wärmepumpen
FR2902821B1 (fr) * 2006-06-22 2008-08-22 Montabert Soc Par Actions Simp Appareil rotopercutant hydraulique du type perforatrice
US20100314172A1 (en) * 2009-06-16 2010-12-16 Smith International ,Inc. Shaft catch
CN101586451B (zh) * 2009-06-23 2012-07-04 中国海洋石油总公司 一种扶正装置
CN101871321A (zh) * 2009-08-30 2010-10-27 天津市海王星海上工程技术有限公司 一种隔水套管安装方法-沉管钻入法
CN101942982B (zh) * 2010-09-01 2011-09-07 中国石油天然气集团公司 海洋深水钻井喷射下导管直钻表层装置
CN102031935B (zh) * 2010-12-01 2012-12-12 中信重工机械股份有限公司 具有水道、风道和返浆通道并可加长的组合式钻杆
CN102587862B (zh) * 2011-01-14 2015-12-16 乌兰察布新奥气化采煤技术有限公司 利用压缩空气对煤炭地下气化用钻孔清淤的方法
CN102720453B (zh) * 2012-06-04 2015-06-10 遂宁市华旭科技有限公司 油、气井井筒欠平衡机械除砂、排液方法及装置
CN103161405B (zh) * 2013-03-03 2015-07-29 中国矿业大学 矿用井下探放高压岩溶水钻孔施工的套管隔离地层破碎带方法
NL2014578B1 (en) * 2015-04-02 2017-01-11 Ihc Holland Ie Bv A pile driving assembly and a follower.
CN106854988B (zh) * 2017-03-13 2019-08-02 钱爱芬 沙漠打水井机
CN110206483B (zh) * 2018-12-10 2021-03-02 高云飞 吸土式全套管成孔装置及其使用方法
WO2020204837A2 (en) * 2019-04-04 2020-10-08 Kisodo Pte. Ltd. Device, peripheral device, system and method for mining
AU2020316928A1 (en) * 2019-07-24 2022-02-24 Herrenknecht Ag Drill head and method for producing a vertical borehole in the ground
CN111335368B (zh) * 2020-02-24 2021-10-22 中交天津港湾工程研究院有限公司 一种测斜管安装方法
CA3237073A1 (en) * 2021-10-29 2023-05-04 Tri-Tube Drilling Systems Pty Ltd Drill string and components therefor

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
SE388647B (sv) * 1971-08-26 1976-10-11 Stabilator Ab Anordning for drivning av foremal medelst tryck- eller dragkraft
US3871486A (en) * 1973-08-29 1975-03-18 Bakerdrill Inc Continuous coring system and apparatus

Also Published As

Publication number Publication date
GB2165283B (en) 1988-03-16
GB2165283A (en) 1986-04-09
AU4815285A (en) 1986-04-10
US4702325A (en) 1987-10-27
IT1182895B (it) 1987-10-05
IL74875A0 (en) 1985-07-31
DK230685D0 (da) 1985-05-23
NO851464L (no) 1986-04-07
CN85108013A (zh) 1986-05-10
IT8548629A0 (it) 1985-10-03
CA1240310A (en) 1988-08-09
SE8501718D0 (sv) 1985-04-09
GB8509274D0 (en) 1985-05-15
DK230685A (da) 1986-04-05
SE8501718L (sv) 1986-04-05
BR8504890A (pt) 1986-07-22

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8501190A (nl) Werkwijze en inrichting voor het indrijven van bekledingsbuizen of geleidingspijpen.
US5213169A (en) Exploration-sampling drilling system
US4365676A (en) Method and apparatus for drilling laterally from a well bore
US4809793A (en) Enhanced diameter clean-out tool and method
US4100981A (en) Earth boring apparatus for geological drilling and coring
US5215151A (en) Method and apparatus for drilling bore holes under pressure
US11828176B2 (en) Dual-member pipe assembly
US7318491B2 (en) Apparatus and method for modified horizontal directional drilling assembly
US6684965B1 (en) Method and apparatus for operations in underground subsea oil and gas wells
US7353889B1 (en) Rotary driven pipe-bursting tool
US4059165A (en) Versatile fluid motor and pump
US5209304A (en) Propulsion apparatus for positioning selected tools in tubular members
US4694911A (en) Drilling assembly for percussion drilling of deep wells
US5682956A (en) Dual member pipe joint for a dual member drill string
US5350015A (en) Rotary downhole cutting tool
US5186266A (en) Multi-walled drill string for exploration-sampling drilling systems
EP0087917A1 (en) Drilling apparatus
US3847236A (en) Drill bit
US5632604A (en) Down hole pressure pump
US3915243A (en) Rotary drive and joint breakout mechanism
US5884716A (en) Constant bottom contact thruster
CN213205584U (zh) 一种石油开采用可更换钻头
CN114607291A (zh) 套管鞋
US2963274A (en) Drive for earth boring tools
US4051910A (en) Two way earth boring fluid motor

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed