NL8500391A - Uitwendige, axiale bevestigingsinrichting. - Google Patents

Description

V.O.7044

Uitwendige, axiale bevestigingsinrichting♦

De uitvinding heeft betrekking op een orthopedisch . bevestigingsinstrument, namelijk een minibevestigingsinstrument, in het bijzonder geschikt voor het gecontroleerd vastzetten van kleine beentjes zoals falanges, metacarpal en metatarsal beentjes.

5 Het Amerikaanse octrooischrift 4312336 beschrijft een eenzijdige, uitwendige bevestigingsinrichting met een aantal mogelijkheden bestemd om aan de chirurg meer flexibiliteit te geven bij de toepassing daarvan op een aantal botbevestigingsomstandigheden, in het bijzonder zwaar bot. De betrekkelijke samengesteldheid en de omvang van deze inrichting 10 maakt deze ongeschikt voor het vastzetten van kleine beentjes in de hand of voet.Hetcpl&einereschaal maken van de bekende inrichting voldoet niet aan de chirurgische eisen met betrekking tot eenvoud, sterkte,botY«ranke-ring en rek bij gebroken of anderzins beschadigde omstandigheden van kleine beentjes.

15 Het doel van de uitvinding is te voorzien in een minibevestigings- inrichting van het aangegeven type.

Een bijzonder doel van de uitvinding is te voorzien in een inrichting met penmontagemiddelen geschikt als eenzijdige steun van twee op afstand gelegen gebieden van kleine beentjes waarin alle assen van 20 de beentjes in hetzelfde vlak liggen en waarin deze omstandigheid gedurende een rekprocedure wordt gehandhaaafd, zoals diafysiale botrek, in chondroepifysiale distractie, bij verlies aan beenweefsel, bij synthese van gewrichtsbreuken in de hand, bij arthrodesis, bij axiale afwijkingen van de vingers alsmede in gevallen van hallux valgus, metatarsus 25 primus varus, en dergelijke.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt met een minibevesti-gingsapparaat van niet-schameerbare constructie met twee klemmen, waarvan de een beweegbaar is ten opzichte van de andere en welke zodanig in zijn beweging wordt geleid dat pennen welke met beide klemmen verbonden 30 zijn, in één vlak blijven. Meer in het bijzonder wordt dit doel bereikt met een langstaaf- of freemvormig orgaan met een geleidingssleuf voor het in langsrichting verplaatsbaar opnemen van ten minste één van de twee klemmen. Elke klem heeft twee klauwen welke door één schroef worden vastgezet voor de bevestiging van een pen en één van de klauwen 35 heeft een gedeelte dat is opgehomen in de geleidingssleuf en kan met BAD ORIÖfNAtef draad samenwerken met een van schroefdraad voorziene stang welke 8500391 -2- in de geleidingssleuf gelegen is en via een einde van de stang kan draaien.

Een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding zal in detail met verwijzing naar de bijgaande tekening worden besproken. Daarin toont: 5 fig. 1 een bovenaanzicht met de klemmende pennen gedeeltelijk weg gebroken; fig. 2 een doorsnede volgens de lijn II-II van fig. 1; fig. 3 een doorsnede overeenkomstig fig. 2 van een andere uitvoeringsvorm en 10 fig. 4 en 5 gedeeltelijke doorsneden van weer andere uitvoerings vormen.

Het uitwendige minibevestigingsapparaat volgens de tekeningen omvat een langwerpige metalen staaf 3 met in hoofdzaak de vorm van een parallellepipedum.

15 Een einde van de staaf 3 heeft een uitsteeksel 4 dat een vaste klauw vein een klem 5 vormt, waarvan de tweede klauw 6 aan de klauw 4 kan worden vastgezet door middel van een schroef 7. Naar elkaar toegekeerde vlakken van de klauwen 4 en 6 hebben evenwijdige, halfcilindrische groeven voor het opnemen en lokaliseren van schachten van twee pennen 8 20 daartussen.

De schachten van de pennen 8 zijn cilindrisch en worden in evenwijdige toestand vastgezet door het aantrekken van de schroef 7.

De andere klem 9 is beweegbaar geleid over de staaf 3 en bestaat uit twee klauwen 10-11 met overeenkomstige groeven in de naar elkaar 25 gekeerde vlakken en een schroef 71 daartussen ,voor het vastzetten van de schachten van twee andere pennen 8.

Voor het geleid vastzetten van de beweegbare klem 9 loopt over de lengte van de staaf 3 een sleuf 13 tussen de gesloten einden daarvan en tussen evenwijdig lopende zijdelen of rails 13' terwijl een naar omlaag 30 reikende slede-geleidingsblok 12 dat een geheel vormt met de klauw 10 in de sleuf 13 wordt geleid. Het blok 12 heeft een van schroefdraad voorziene langsboring welke samenwerkt met een schroef stang 14, welke schroef stang 14 in de gesloten einden van de staaf 3 is gelegerd terwijl aan het naar buiten gekeerde einde een mogelijkheid voor het opzetten 35 van een bedieningssleutel aanwezig is. Een dwarspen 14 * gedreven in de boring van de vaste klem op het einde van de staaf. 3 ligt iets verzet BAP original 8500391

W ,, V J

-3- ten opzichte van de as van de schroe£stang 14 doch is in samenwerking met een omtreksschroef aan het einde van de stang 14,waardoor deze stang 14 axiaal is vastgezet doch wel kan draaien.

Het is duidelijk dat door verdraaiing van de stang 14 het blok 12 5 verplaatst en derhalve de beweegbare klem 9 met de klempennen 8. Bij het verplaatsen wordt de klauw 10 in glijdende samenwerking gehouden (bij 15) met de op afstand gelegen rails van de staaf 3, zodat de pennen 8 in beide klemmen 5-9 in één vlak liggen, ongeacht de plaats van de klem 9.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding toepasbaar 10 bij een eenzijdig vastzetten van kleine beentjes, distractie of compressie, heeft de staaf een lengte van 8 cm, een breedte van 1,2 cm en is 0,8 cm dik; de doorsnede van de sleuf 13 voor het geleiden van het blok 12 is 2 0,8 cm . Elk van de klemmen 5-9 dient voor het vastzetten van twee identieke pennen 8 op een afstand van 1,2 cm en deze pennen zijn zelfborende 15 en tappende standaardschroeven, bijvoorbeeld van 40 x 1,5 mm of 50 x 1,8 mm met een cilindrische schachtdiameter van 2,5 mm. De spoed van de schroefdraad op de stang 14 is 20/cm en de overspanning voor het instellen van de beweegbare klem 9 in hoofdzaak 4 cm.

De beschreven inrichting voldoet aan alle bovengestelde eisen en 20 voorziet in een belangrijk hulpmiddel voor de chirurg. Bij gebruik van zelftappende schroeven 8 behoeft niet geboord te worden doch wanneer het boren wel gewenst is, kunnen de twee klemmen 5-9 allereerst worden ingesteld op de gewenste afstand waarbij de klemschroeven 1-1' worden ingesteld zodat een boormal (in de groeven van de pen) wordt gevormd voor een 25 juist geleiding bij het boren.

De minivastzetinrichting als beschreven kan doelmatig worden toegepast in falanges, metacarpal en metatarsal verband op het navolgende klinische of chirurgische gebied: (a) diafysische botrek; 30 (b) hemipifysial distractie; (c) verlies aan beenweefsel, en (d) synthese van fracturen buiten het gewricht.

Hoewel de uitvinding is beschreven met betrekking tot een voorkeursuitvoeringsvorm, is het duidelijk dat wijzigingen kunnen worden 35 toegepast zonder buiten het kader van de uitvinding te treden. Er kun-BAD 0meiftAiyoo-rbeeld blohkeermiddelen zijn toegepast voor het verankeren 8 5 0 0 3 9 t -4- . . ! van de stang 14 tegen verdraaiing door een stelschroef op één van de einden van de stang 14.

Zoals blijkt uit fig. 3 kan de klauw 5 geheel overeenstemmen met de klauw 9 en is dus eveneens in langsrichting instelbaar in de sleuf 13, 5 in welk geval de stang 14 voorzien is van tegengestelde schroefdraden over de twee helften van zijn lengte; in dat geval hebben de blokken 12 van de betreffende klemmen 5-9 tegengestelde draadboringen, welke samenwerken met de betreffende helften van de stang 14, waarbij verdaarilng van de stang 14 het naar elkaar toe of van elkaar af bewegen van de 10 klemmen 5-9 op hetzelfde moment veroorzaakt. Zoals duidelijk blijkt uit fig. 3 is een extra voordeel dat een bedieningssleutel aan elk van de einden van de stang 14 kan worden opgezet.

Verder blijkt de. hoekin stel ling van de pennen 8 op de klemmen 5 en/of 9 zoals blijkt uit figuren 4 en 5. Volgens fig. 4 zijn de half-15 cilindrische groeven voor het opnemen van de pennen 8 ten opzichte van het vaste uitsteeksel 4 aangebracht in een tussenklem of onderlegring 4' welke, in de niet geklemde toestand, draaibaar is om de klemschroef 7 zodat een glijvlak 16 wordt gevormd tuss.en.de.delen 4-4'. De klem 5 volgens fig. 4 kan worden vastgezet om de beide pennen 8 in de betref-20 fende halfcilindrische groeven te richten (in de klauworganen 4'-6) en in een hoekstand van de twee pennen ten opzichte vein de langsrichting van de staaf 3.

In fig. 5 is dezelfde hoékinstelling mogelijk voor de klauw 9 van het beweegbare blok.

25 De half cilindrische groeven welke de pennen 8 vasthouden met be trekking tot het glijblok 12 zijn aangebracht in een tussenkussen of onderlegger 12', welke in niet geklemde toestand om de klemschroef 7' kan draaien door de glijdende samenwerking 17 tussen de delen 12-12'.

wm i

Claims (6)

1. Uitwendig minibevestigingsapparaat in het bijzonder te gebruiken bij rek, gevormd door eén metalen staaf (3) in de vorm van een parallel-lepipidum welke twee klemmen (5 en 9) draagt voor het vasthouden van pennen (8) waarbij elke klem bestaat uit twee klauwen (4, 6; 10, 11) 5 welke op elkaar kunnen·sluiten door middel van een schroef (7), waarbij ten minste één van de klemmen verplaatsbaar is volgens de langsas van de staaf, welke klem aan één van zijn klauwen (10) voorzien is van een « slede (12) welke verplaatsbaar is binnen een opening (13) door verdraaiing van een schroefstang (14), welke door een holte van de slede 10 (12) heen loopt welke holte een schroefdraad heeft welke overeenstemt met de schroefdraad van de stang (13) 'en waarbij het onderste gedeelte van de klauw (10) vlakken (15) heeft welke op de staaf rusten.

2. Minibevestigingsapparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de klauw (10) van de beweegbare klem (9) draaibaar is met 15 betrekking tot de slede (12) om een as welke haaks op de langsas van de opening (13) staat en in een gekozen stand kan worden vastgezet.

3. Minibevestigingsapparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de klauw (4) van de klem (5) draaibaar is met betrekking tot de staaf (3) om een as welke haaks op de langsas van de staaf (3) 20 staat en in een gekozen stand kan worden vastgezet.

4. Minibevestigingsapparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vlak welke de assen van de klemmen van de ene pen bevat tevens de assen van de pennen van de andere klem bevat.

5. Uitwendig minibevestigingsinrichting, in het bijzonder voor 25 het rekken van bot, welke inrichting bestaat uit een lange stijve staaf met een langssleuf, welke sleuf gelegen is tussen evenwijdig lopende binnenwanden en eindigt kort voor gesloten einden van de staaf, waarbij eerste en tweede meervoudige penklemmen door de staaf worden gesteund, ten minste één van de klemmen een klauw heeft met vlakken (15) welke 30 glijdend worden gesteund op de staaf aan overliggende randen van de sleuf, welke ene klem voorts een blok heeft in hoofdzaak overeenstemmend met de breedte van de sleuf en tussen de zijwanden van de sleuf is opgenomen terwijl een geleidingsschroef (14) draaibaar in de betreffende BAD ORjSlè&l- van die staaf is gelagerd en voorzien is van schroefdraad welke kan samenwerken met die van het blok. λ e· o Λ 7 Λ 4 « v I -6-

6. Minibevestigingsinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de andere klem eveneens een klauw heeft welke glijdend kan verplaatsen over overliggende delen van de sleuf, waarbij de klauw tevens een blok heeft overeenstemmend met de breedte van de sleuf en tussen de zij-5 wanden van de sleuf kan verplaatsen terwijl een geleidingschroef met tegengestelde schroefdraad over de halve lengten gelegerd is in de betreffende einden van die staaf, terwijl het blok van die klem met schroefdraad samenwerkt met de geleidingsschroef op een van de langshelften daarvan terwijl het blok van de andere klem met schroefdraad samenwerkt 10 met de geleidingsschroef om de andere langshelft daarvan. BAlftftlSliÖvi? 9 1