NL8402920A - Tabakshouder. - Google Patents

Description

N.0.32.738 1

Tabakshouder

De uitvinding heeft betrekking op een in hoofdzaak vormstabiele tabakshouder, in het bijzonder een tabaksdoos uit plaatmetaal.

5 Tabakshouders voor het verpakken en in voorraad houden van tabak zijn in verschillende uitvoeringen bekend. Voozover het gaat om zogenaamde pijptabak, zijn de. houders overwegend vormstabiel uitgevoerd, en wel in het algemeen als doos uit plaatmetaal met schroefdeksel. Bovendien wordt een groot deel van de geconsumeerde pijptabak in zogenaamde 10 zachte verpakkingen verpakt en in voorraad gehouden, die in hoofdzaak bestaan uit samengelaste kunststoffoliedelen en zakvormig zijn uitgevoerd, waarbij door een meervoudige overlapping van een sluitflap eveneens zoals bij tabaksdozen of dergelijke zelfs na één keer openen van een tabakshouder een verregaand dichte afsluiting van de tabak ten op-15 zichte van de omgevende atmosfeer moet worden bereikt.

Om ook buitenshuis van tabak te zijn voorzien, neemt een pijproker hetzij een dergelijke in de handel gebruikelijke tabakshouder, die in hoeveelheden van verschillende grootte (bijvoorbeeld 50 en 100 g) op de markt is, een bepaalde hoeveelheid tabak en brengt deze over in een zo-20 genaamde tabaksbuidel, hetzij hij neemt bijvoorbeeld een hoeveelheid van 50 g met zich mede. Laatstgenoemde heeft het belangrijke voordeel dat de tabak niet zo snel uitdroogt, bij het overbrengen en niet aan aroma verliest, enz.

In elk geval bestaat voor de pijproker zeer vaak dan een bezwaar 25 als hij een pijp kortstondig of gedurende een langere tijd wil wegleggen. Dit berust in principe in de eerste plaats daarop dat het grootste aantal pijpen geen opsteloppervlak bezit en niet standstabiel is, maar zijdelings zal omkantelen, als men de pijp niet op doelmatige wijze steunt resp. vasthoudt. Bijvoorbeeld bestaat in restaurants of derge-30 lijke weliswaar in principe de mogelijkheid een pijp in een asbak te plaatsen, maar is een asbak niet zelden met as, sigarettenstompen en dergelijke ten minste gedeeltelijk gevuld, zodat de pijp bij het plaatsen aan de buitenzijde vuil wordt. In het bijzonder bij andere gelegenheden bestaat zeer vaak helemaal geen mogelijkheid een pijp op geschik-35 te wijze en daarmede ook op zekere wijze zo te plaatsen dat hij niet omkantelt en daarbij aanleiding geeft tot vervuiling van zijn omgeving resp. zelfs tot brandvlekken.

Deze moeilijkheid is, als reeds aangegeven, in het bijzonder dan aanwezig als in de omgeving van een pijproker, die zijn pijp kortston-40 dig of gedurende een langere tijdsperiode wil wegleggen, geen asbak of 8402920 .» 2 dergelijke aanwezig is, waarbij dit natuurlijk ook van bijzonder nadeel is, als de betreffende pijproker de as uit zijn pijp wil verwijderen.

Aan de uitvinding ligt het doel ten grondslag de bekende tabakshouders onder vermijding van de bovengenoemde en verdere nadelen te 5 verbeteren, en een tabakshouder van het hierboven beschreven type te verschaffen, waarin niet slechts, als bekend, tabak op doelmatige wijze in voorraad kan worden gehouden, maar met daarenboven een mogelijkheid voor het vasthouden resp. neerleggen van een tabakspijp wordt verschaft, waarbij bovendien indien gewenst ook nog de mogelijkheid moet 10 worden verschaft het reinigen resp. legen van een gerookte pijp mogelijk te maken.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat ten minste een in de houderwand aangebrachte invorming resp. uitsparing aanwezig is, waarin resp. waarop een tabakspijp vormsluitend kan worden vastge-15 houden resp. kan worden geplaatst.

Wanneer hierboven of hierna van houderwand wordt gesproken, dan wordt hiermede in principe de totale houderwand bedoeld. Bij voorkeur wordt de invorming weliswaar bij een tabakshouder met deksel in het deksel aangebracht, maar zou ook in de zijwand kunnen worden gevormd.

20 Met het oog op de uitvoering van tabakspijpen bleek het van bij zonder voordeel als de invorming in bovenaanzicht in hoofdzaak peervormig is uitgevoerd waarbij het bredere deel van de invorming in bovenaanzicht in hoofdzaak cirkelvormig of ellipsvormig kan zijn uitgevoerd en ruimtelijk gezien de vorm van een kogêlkap of dergelijke kan bezit-25 ten, terwijl het smallere einddeel van de invorming in bovenaanzicht bij voorkeur in hoofdzaak driehoekig resp. spievormig is uitgevoerd, dus naar zijn vrije einde toeloopt en wel tot een kleinste eindbreedte, die iets breder is dan een pijpsteel.

Om esthetische redenen is het als bijzonder doelmatig gebleken als 30 het bredere einddeel van de invorming in hoofdzaak gelijkmatig in het smallere einddeel overgaat, waarbij deze maatregel bovendien de waarborg verschaft dat een in een invorming van een tabakshouder volgens de uitvinding geplaatste pijp niet langs een (vermeden) scherpe kant krast of beschadigd wordt.

35 De diepte van een invorming is aan zijn bredere einde bij voorkeur groter uitgevoerd dan aan zijn smallere einde, om een tegen kantelen stabiele opstelstand voor de betreffende pijp te verschaffen.

Een invorming volgens de uitvinding kan volgens een uitvoering van de uitvinding centrisch in het deksel zijn geplaatst, maar kan ook - en 40 wel om verschillende redenen - excentrisch zijn geplaatst, en wel kan 8402920 • . ..-¾ 3 bij een. dergelijke uitvoering volgens een variant nog een verdere in-vorming in het deksel of dergelijke zijn aangebracht, zodat dan bij een dergelijke uitvoering van de tabakshouder volgens de uitvinding tegelijkertijd twee pijpen kunnen worden geplaatst. Een excentrische plaat-5 sing van een invorming kan op zeer doelmatige wijze echter ook bij een andere uitvoering zijn aangebracht, waarbij ten minste een deel van het middendeel van het deksel ten opzichte van zijn randdeel onder vorming van een kom naar beneden verplaatst is uitgevoerd, zodat in een dergelijk geval door de.verschafte kom een asbak wordt verschaft waarin de 10 pijproker de as uit de pijp tijdelijk kan brengen om deze dan bij passende gelegenheid in een asbak of dergelijke te storten.

De de voorkeur hebbende uitvoeringen van de uitvinding zijn in de onderconclusies beschreven.

De uitvinding wordt hierna aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden 13 weergegeven in een tekening verder besproken.

Fig. 1 toont een zijaanzicht van een uitvoeringsvoorbeeld van een tabaksdoos volgens de uitvinding, gedeeltelijk in doorsnede, en wel in aanzicht over de lijn I-I in fig. 2.

Fig. 2 toont een bovenaanzicht op de tabaksdoos volgens fig. 1 in 20 de richting van de pijl II in fig. 1.

Fig. 3 toont enigszins schematisch een bovenaanzicht op een variant op een tabaksdoos (in verkleinde weergave) met een invorming voor het plaatsen van een pijp en met een asbak.

Fig. 4 toont een doorsnede door het deksel van de tabaksdoos vol-25 gens fig. 3 in de richting van de snijlijn IV-IV in fig. 3.

De fig. 1 en 2 van de tekening tonen een als geheel met 1 aangegeven tabaksdoos, die in hoofdzaak bestaat uit een komvormig onderdeel 2 en een deksel 3. De tabaksdoos 1 bestaat in dit geval uit plaatmetaal, maar kan natuurlijk ook uit een of meer andere vormstabiele materialen 30 bestaan, zo zou bijvoorbeeld het deksel 3 uit kunststof kunnen bestaan, j zoals dit bij tabaksdozen het geval is, die geen schroefdeksel bezit- ! ten, maar in de toestand van het houden van voorraad een bepaalde door een scheursluiting verwijderbaar extra deksel bezit.

Het deksel 3 bezit aan zijn rechthoekig ten opzichte van zijn bo-35 venzijde 4 langs de rand verlopende flens 6 een soort karteling 7, om hem bijvoorbeeld ook met vochtige of vettige vingers van het onderste deel 2 te kunnen afschroeven resp. hierop te kunnen schroeven. Bovendien zijn in de flens 6 zes op onderlinge afstand en met dezelfde steek aangebrachte delen van schroefdraadgangen 8 aanwezig, die in overeen-40 komstige schroefdraadgangen 9 van het onderste deel 2 grijpen. In het 8402920 Λ- 4 randdeel van zijn onderzijde 11 is het deksel 3 van een in gesloten toestand als afdichting werkende kunststoflaag 12 voorzien, opdat de tabaksdoos 1 in gesloten toestand zo dicht mogelijk gesloten blijft en de tabak 13 noch zijn aroma verliest noch uitdroogt.

5 In het deksel 3 is op een bepaalde afstand van de rand en daarmede van de flens 6 een in bovenaanzicht in hoofdzaak peervormige invorming 14 aanwezig, waarin een niet weergegeven tabakspijp vormsluitend kan worden vastgehouden resp. kan worden geplaatst. Het bredere einddeel 16 van de invorming 14 is in bovenaanzicht in hoofdzaak cirkelvormig uit-10 gevoerd en wel met een grootste diameter van ongeveer 4 cm, en bezit ruimtelijk in hoofdzaak de vorm van een kogelkap, waarbij het onderste wanddeel 17 van het bredere einddeel 16 van de invorming 14 in elk geval naar het smalle einddeel 18 van de invorming 14 in het midden als een soort rand uitloopt, zoals uit fig. 1 blijkt.

15 In het bijzonder blijkt uit fig. 2 dat het smallere einddeel 18 van de Invorming 14 in hoofdzaak driehoekig is uitgevoerd, waarbij de "top van de driehoek" in elk geval is afgerond, alsmede de overgangsde-len tussen het bredere deel 16 en het smallere einddeel 18 van de invorming 14, zodat in totaal bij de invorming 14 in hoofdzaak ronde 20 gladde randen worden verschaft, die krassen van een pijp verhinderen.

Hoewel bij de uitvoering volgens de fig. 1 en 2 de invorming 14 in totaal centrisch resp. symmetrisch is geplaatst, kan in bepaalde gevallen ook een excentrische plaatsing bijzonder doelmatig zijn, en wel bijvoorbeeld dan als in het deksel 3 twee invormingen 14 aanwezig zijn, 25 zoals in fig. 2 met streep-punt-lijnen is aangegeven (14’). Deze invormingen 14 zijn dan op doelmatige wijze in overeenstemming met fig. 2 over 180° ten opzichte van elkaar geplaatst aangebracht, hoewel dit natuurlijk niet noodzakelijk is.

Een verdere ten minste zo grote betekenis van een excentrische 30 plaatsing van een uitsparing 14 bestaat bij een uitvoering volgens de fig. 3 en 4, waarbij ongeveer de helft van het van de rand verwijderde, middelste deel 4' van het deksel 3 resp. van zijn bovenzijde 4 ten opzichte van dit randdeel 19 onder vorming van een goot 21 naar beneden verplaatst is uitgevoerd en de invorming 14 dan op doelmatige wijze 35 buiten de goot 21 ligt, zoals blijkt uit fig. 3. Deze goot 21 verschaft weer een uitsparing voor het opnemen van as bij het legen van een pijp, waarbij het legen resp. uitkloppen nog wordt vergemakkelijkt doordat in de goot 21 een uit kurk bestaande prop 22 is gehecht, die kan dienen voor het uitkloppen van een pijp, zonder de rand daarbij te beschadi-40 gen.

840 2 9 2 0 5

Hoewel de tabakshouder volgens de uitvinding - als mén eenmaal van de eenmalige vormkosten voor het deksel afziet - praktisch zonder (ten minste zonder noemenswaardige) meerkosten ten opzichte van de gebruikelijke tabaksdozen of dergelijke kan worden vervaardigd, geeft het voor 5 de pijproker in velerlei opzicht een lang gemist comfort, namelijk de mogelijkheid zijn pijp in tegen kantelen stabiele stand in een informing 14 vormsluitend vastgehouden te plaatsen, waarbij daarenboven in de uitvoering van de uitvinding ook de mogelijkheid aanwezig is de pijp op het kurkpropje 22 uit te kloppen en de as in de goot 21 tijdelijk op 10 te nemen, om deze dan bij de volgende gelegenheid in een asbak, een tuin of dergelijke te legen.

i ! ί | | 8402920

Claims (14)

1. Tabakshouder die in hoofdzaak vormstabiel is, ia het bijzonder tabaksdoos uit plaatmetaal, gekenmerkt door ten minste een in de hou— derwand (3, 2) gevormde invorming (14; 14', 14’), waarin een tabakspijp 5 vormsluitend kan worden vastgehouden.

2. Tabakshouder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de invorming (14) in bovenaanzicht in hoofdzaak peervormig is uitgevoerd.

3. Tabakshouder volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het bredere deel (16) van de invorming (14) in bovenaanzicht in hoofdzaak cir- 10 keivormig is uitgevoerd.

4. Tabakshouder volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het bredere einddeel (16) van de invorming (14) in hoofdzaak de vorm van een kogelkap bezit.

5. Tabakshouder volgens een of meer van de conclusies 2 tot 4, met 15 het kenmerk, dat het smallere einddeel (18) van de invorming (14) in hoofdzaak driehoekig is uitgevoerd.

6. Tabakshouder volgens een of meer van de conclusies 2 tot 5, met het kenmerk, dat het bredere einddeel (16) van de invorming (14) in hoofdzaak geleidelijk overgaat in het smallere einddeel (18) van de in- 20 vorming (14).

7. Tabakshouder volgens een of meer van de conclusies 2 tot 6, met het kenmerk, dat de diepte (t) van de invorming (14) aan zijn bredere einde (16) groter is dan aan zijn smallere einde (18).

8. Tabakshouder volgens een of meer van de voorgaande conclusies 25 in een uitvoering als tabaksdoos met deksel, in het bijzonder schroefdeksel, met het kenmerk, dat de invorming (14) in het deksel (3) is uitgevoerd.

9. Tabakshouder volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de invorming (14) centrisch in het deksel (3) is geplaatst.

10. Tabakshouder volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de in vorming (14, 14’, 14') excentrisch in het deksel (3) is aangebracht.

11. Tabakshouder volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat twee op onderlinge afstand van elkaar aangebrachte invormingen (14’, 14’) aanwezig zijn.

12. Tabakshouder volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat ten minste een deel van het middelste deel (4') van het deksel (3) resp. van de bovenzijde (4) ervan ten opzichte van het randdeel ervan (19) naar beneden verplaatst is uitgevoerd.

13. Tabakshouder volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de in- 40 vorming (14) buiten het naar beneden verplaatst uitgevoerde dekseldeel 8402920 . < -i* is aangebracht.

14. Tabakshouder volgens een of meer van de conclusies 8 tot 13, met het kenmerk, dat in het naar beneden geplaatste dekseldeel een propje (22) uit kurk of dergelijke is aangebracht. ********* j ----------------- ---------------- - --=1 8402920