NL8401434A

NL8401434A - Boorinrichting voor het boren van gaten in glasplaten.

Info

Publication number: NL8401434A
Application number: NL8401434A
Authority: NL
Original assignee: Condensafe Bv
Priority date: 1984-05-04
Filing date: 1984-05-04
Publication date: 1985-12-02
Also published as: DE240093T1; EP0161713A3; EP0161713A2; DE3562192D1; ATE33570T1; EP0161713B1; EP0240093A2; DE161713T1

Description

NL/31.876-dV/Vo/f. *- «

Boorinrichting voor het boren van gaten in glasplaten.

De uitvinding heeft betrekking op een boorinrichting voor het boren van gaten in glasplaten, met een huis en een axiaal heen en weer beweegbaar in het huis gelegerde boorspil, die tenminste aan zijn vrije uiteinde hol is uit-5 gevoerd en tijdens de boorwerking onder inwendige onderdruk staat en die aan zijn vrije uiteinde koppelbaar is met een holle boor, waarvan de inwendige holte in verbinding staat met de inwendige holte van de boorspil, en welke door een onder overdruk aan de boorinrichting toegevoerde vloeistof 10 wordt gesmeerd en/of gekoeld.

Een boorinrichting van de in de aanhef genoemde soort is reeds bekend uit het Amerikaanse octrooi-schrift 2.906.256. Deze bekende boorinrichting bezit een, in een vaststaand huis axiaal heen en weer beweegbare boor-15 spil, die aan zijn uiteinde een holle boor draagt. Tijdens een boorbewerking is een uitwendige pomp aangesloten op de holle boor, zodat de glasplaat stevig tegen de randen van de holle boor wordt gezogen en het uitgeboorde glasplaatdeel in de holle boor blijft zitten, nadat het gat in de glas-20 plaat is voltooid. Bovendien wordt voor de smering en/of de koeling van de boor via een leiding een vloeistof toegevoerd. Hiertoe wordt bij deze bekende inrichting een opstaande rand toegepast, die zich vanaf het oppervlak van de te bewerken glasplaat rondom de boor uitstrekt.

25 Een nadeel van deze bekende inrichting vol gens het Amerikaanse octrooischrift 2.9Q6.256 is, dat deze zowel een toevoerleiding vereist voor de smeer- en/of koelvloeistof alsmede een onderdrukleiding voor het aanbrengen van de onderdruk in de holle boor. Bovendien kan deze be-30 kende inrichting slechts worden gebruikt voor .het boren van gaten in horizontaal of nagenoeg horizontaal geplaatste glasplaten. Daarnaast kunnen tijdens de boorbewerking trillingen van de boorspil ten opzichte van de glasplaat optreden, doordat de fixatie van de boorspil ten opzichte van de 35 glasplaat geschiedt via een boorstandaard, die steeds enige mate van flexibiliteit zal vertonen.

De uitvinding beoogt een boorinrichting van de in de aanhefgenoemde soort te verschaffen, waarbij deze 8401434 -2- £ V» bezwaren op een eenvoudige/ doch doeltreffende wijze worden opgeheven.

Hiertoe heeft de boorinrichting volgens de uitvinding het kenmerk, dat de boorinrichting is voorzien van 5 middelen voor het met behulp van de toegevoerde vloeistof opwekken van de onderdruk in de inwendige holte van de boor-spil.

Doordat de onderdruk in de inwendige holte van de boorspil en dus in de. inwendige holte van de holle boor 10 wordt opgewekt met behulp van de aan de boorinrichting toegevoerde smeer- en/of koelvloeistof, is het niet langer nodig om naast de toevoerleiding voor de vloeistof tevens een on-derdrukleiding op de boorinrichting aan te sluiten. Hierdoor is de boorinrichting volgens de uitvinding gemakkelijker 15 hanteerbaar.

Vooral wanneer de boorinrichting wordt gebruikt op plaatsen, die moeilijk bereikbaar zijn voor grote-moeilijk te verplaatsen boorinrichtingen, is de boorinrichting volgens de uitvinding bijzonder voordelig. In dit verband moet 20 vooral worden gedacht aan hét boren van gaten in ruiten van woningen, waarbij de te bewerken glasplaten zich in het algemeen in een vertikale stand bevinden. In het bijzonder zal de boorinrichting volgens de uitvinding toepassing vinden bij het boren van gaten in dubbele beglazing, zoals nodig kan 25 zijn, wanneer speciale onderhoudswerkzaamheden aan deze beglazingen moeten worden uitgevoerd.

In een gunstige uitvoering van de boorinrichting volgens de uitvinding bestaan de middelen uit een, in een toevoerleiding van de 'vloeistof geplaatste, vacuumstraal-30 pomp, waarvan de aanzuigzijde aansluitbaar is op de inwendige holte van de boorspil.

Door de toepassing van een vacuümstraalpomp wordt op een doeltreffende wijze een onderdruk in de inwendige holte van de boorspil opgewekt zonder dat de boorinrichting 35 gecompliceerd, zwaar of onhanteerbaar wordt. Bovendien heeft de vacuümstraalpomp het voordeel, dat slechts op die momenten een onderdruk in de inwendige holte van de boorspil wordt opgewekt, wanneer de boorinrichting wordt gebruikt. Het is niet nodig, zoals bij de bekende inrichting, om hiertoe een 8401434 ** s -3- extra handeling te verrichten. Hierdoor heeft deze boorin-richting volgens de uitvinding tevens een groot bedieningsgemak.

In een voordelige uitvoering van de boorinrich-5 ting volgens de uitvinding, is deze uitgerust met een, op de vacuumstraalpomp aansluitbare, aanzuiginrichting voor het op de glasplaat vastzuigen van de boorinrichting.

Deze aanzuiginrichting zorgt voor het fixeren van de boorinrichting ten opzichte van de glasplaat, reeds 10 voordat de boorpunt in aanraking komt met het oppervlak van deze glasplaat. Bovendien blijft deze fixatie ook in stand, nadat het gat is voltooid, dit in tegenstelling tot de bekende inrichting, waarbij slechts het uitgeboorde glasplaat-deel wordt vastgehouden door de boorinrichting. Weliswaar 15 wordt de glasplaat bij de bekende inrichting eveneens ten opzichte van de boorspil gefixeerd, maar dit geschiedt via de flexibele boorstandaard, zodat deze fixatie niet volledig zal zijn.

In een met voordeel toe te passen uitvoering 20 van de boorinrichting volgens de uitvinding, is deze voorzien van middelen voor het met behulp van de toegevoerde vloeistof in radiale richting aandrijven van de boorspil.

Het met behulp van de toegevoerde vloeistof in radiale richting aandrijven van de boorspil, heeft als 25 voordeel, dat de veiligheid van de boorinrichting bijzonder hoog is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld elektrisch aangedreven boorinrichtingen. Bovendien wordt dan op een handige manier gebruik gemaakt van de toegevoerde vloeistof.

Wanneer in een andere uitvoering van de boor-30 inrichting volgens de uitvinding de boorspil tevens in axiale richting heen en weer beweegbaar is door de toegevoerde vloeistof, wordt de veiligheid van de boorinrichting nog verder verhoogd, terwijl ook hierbij een handig gebruik wordt gemaakt van de toegevoerde vloeistof. De boorinrichting 35 kan dan zonder bezwaar onder vochtige omstandigheden worden gebruikt zonder dat onveilige situaties ontstaan. Vooral bij het in de buitenlucht werken met de boorinrichting, is dit een groot voordeel.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht 40 aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld 8401434 -4- ί «ο van de boorinrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

Pig. 1 is een geschematiseerde langsdoor-snede door een boorinrichting volgens de uitvinding, waarbij de leidingen voor de duidelijkheid zijn weggelaten; 5 Fig. 2 is een vooraanzicht van de boorin- • richting van fig. 1;

Fig. 3 is een gecombineerde dwarsdoorsnede door de boorinrichting van fig. 1, namelijk de linkerhelft volgens de lijn IIIA-IIIA en de rechterhelft volgens de lijn 10 IIIB-IIIB;

Fig. 4 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn IV-IV in fig. 1; en fig. 5 toont een schematisch werkdiagram van de boorinrichting volgens de uitvinding.

15 De boorinrichting 1 bestaat in hoofdzaak uit een huis 2 en een axiaal heen en weer beweegbaar in het huis 2 gelegerde boorspil 3. De boorspil 3 is aan zijn vrije uiteinde voorzien van een inwendige holte 4, welke in verbinding staat met de inwendige holte 5 van een, met het vrije 20 uiteinde van de boorspil 3 koppelbare, holle boor 6.

Met behulp van de holle boor 6 wordt tijdens het boren van een gat in een glasplaat als het ware een cilindrische glasprop losgesneden ten opzichte van de omringende glasplaat. Door tijdens de boorbewerking in de holte 4 van de 25 boorspil 3 een onderdruk aan te brengen, wordt de losgesneden glasprop in de holte 5 van de boor 6 vastgehouden. Vooral bij het boren van gaten in dubbele beglazing is dit een belangrijke eigenschap, daar het ongewenst is, dat de losgesneden glasprop in de ruimte tussen de twee glasplaten valt.

30 In de door het huis 2 gevormde, aan één zij de open kamer 7,mondt ter plaatse van de boor 6 een smeer- en/ of koelvloeistofleiding 8 uit. De 'door deze leiding 8 toegevoerde smeer- en/of koelvloeistof zorgt voor de smering en/of koeling van de boor 6 tijdens de boorbewerking. De afvoer 35 van de smeer- en/of koelvloeistof geschiedt via een, naast de * leiding 8 geplaatste, in fig. 4 getoonde, afvoerleiding 9.

De boorspil 3 is nabij zijn vrije uiteinde ondersteund door een eerste leger 10, ten opzichte waarvan de omtrekswand 11 van de boorspil 3 axiaal verschuifbaar is. Op 40 enige afstand van het vrije uiteinde van de boorspil 3 is 8401434 ch ¥ -5- tussen zijn amtrekswand II en de binnenwand -12 yan de kamer 7 een afdichteleraent 23 aangebracht, dat ten opzichte van de kamer 7 een vaste positie inneemt.

Zowel het.eerste leger 2.0 als het afdicht-5 element 13 bezitten een goede gas- en vloeistofafdichtende werking. Op de eerste plaats is hiervan het gevolg, dat de smeer- en/of koelvloeistof, die door de leiding 8 in de kamer wordt gevoerd, niet in de achter het eerste leger 10 gelegen gedeelten van de kamer 7 kan doordringen. Op de 10 tweede plaats wordt een eerste kamergedeelte .14 gevormd, dat geheel is afgedicht ten opzichte van de overige gedeelten van de kamer 7. Hierdoor is het mogelijk om de inwendige onderdruk in de holte 4 van de boorspil 3 aan te brengen door het eerste kamergedeelte 24 op onderdruk te brengen, 15 en een verbinding aan te brengen tussen het eerste kamergedeelte 14 en de holte 4 van de boorspil 3.

Hiertoe is de boorspil voorzien van twee kanalen 15, die zowel in de holte 4 als het eerste kamergedeelte 14 uitmonden. De plaatsing van de kanalen 15 is 20 dusdanig, dat deze zich tijdens de axiale beweging van de boorspil 3 steeds binnen de grenzen van het eerste kamergedeelte 14 bevinden.

Het is mogelijk om in het huis 2 een afsluitbare opening aan te brengen, welke opening in een bepaalde 25 axiale en radiale positie van de boorspil 3 op één lijn ligt met de kanalen 15. Door toepassing van een fixeerele-ment, dat door de opening in de kanalen 15 wordt gestoken, kan de boorspil tegen een radiale verdraaiing worden gefixeerd, hetgeen de montage of de demontage van een boor 6 30 op de boorspil 3 vergemakkelijkt.

Naast de genoemde mogelijkheid tot het op onderdruk brengen van het eerste kamergedeelte 24, kan dit kamergedeelte 24 tevens op overdruk worden gebracht. Hierdoor wordt een glasprop, die zich in de holte 5 van de boor 35 6 bevindt, uitgestoten.

Voor het aanbrengen van de onder- of oyer-druk in het eerste kamergedeelte 14 mondt hierin een zuig-of persleiding 26 uit. Deze zuig-· of persleiding 26 is aan-sluitbaar op de aanzuigzijde 17 van een vacuumstraalpomp 18.

8401434 ‘ * -6-

Deze vacuumstraalpomp 18 bevindt zich in de leiding 8 van de smeer- en/of koelvloeistof, welke onder overdruk aan de vacuumstraalpomp 18 wordt toegevoerd. De smeer- en/of koelvloeistofleiding 8 is dus aangesloten op 5 de vloeistof-uitstroomzijde van de vacuumstraalpomp 18.

De zuig- of persleiding 16 is inplaats van op de aanzuigzijde 17 van de vacuumstraalpomp 18 tevens aan-sluitbaar op het stroomopwaarts van de vacuumstraalpomp 18 gelegen leidingdeel 19, waartoe op dit leidingdeel 19 een 10 aansluitstomp 20 is aangebracht. Hierdoor kan in het eerste kamergedeelte 14 een overdruk worden opgewekt, bijvoorbeeld voor het uitstoten van een glasprop uit de boor 6.

In de zuig- of persleiding 16 is een, niet nader getoonde, driewegafsluiter aangebracht, die dient voor 15 het naar keuze op de aanzuigzijde 17 van de vacuümstraal-pomp 18/ hetzij op het leidingdeel 19 aansluiten van het eerste kamergedeelte 14. Bovendien bevindt zich tussen de driewegafsluiter en de vacuumstraalpomp 18 een vacuumbegren-zer voor de begrenzing van de onderdruk in het eerste kamer-20 gedeelte 14.

De boorinrichting 1 is aan zijn voorzijde voorzien van een aanzuiginrichting voor het op de glasplaat vastzuigen van de boorinrichting 1. Deze aanzuiginrichting bestaat uit een, tegen de te bewerken glasplaat plaats-25 baar, plat vlak 21, dat zich uitstrekt rond de opening 22 van de kamer 7, zoals duidelijk blijkt uit fig. 2. Het platte vlak 21 wordt begrensd door twee eindloze afdichtorganen 23. 24, die respectievelijk rond de opening 22 van de kamer 7, en in de. nabijheid van de buitenste 'rand van het platte vlak 30 21 verlopen. In het tussen deze afdichtorganen 23, 24 gelegen gedeelte van het platte vlak 21 mondt een aanzuigkanaal 25 uit. Dit aanzuigkanaal 25 is aansluitbaar op de aanzuigzijde 17 van de vacuumstraalpomp 18, zodat het mogelijk is om de boorinrichting 1 stevig te fixeren ten opzichte van 35 de te bewerken glasplaat. Doordat de opening 22 van de * kamer 7 niet in verbinding staat met het aanzuigkanaal 25, wanneer de boorinrichting 1 op een glasplaat is gefixeerd, blijft de fixatie ook in stand nadat het gat is voltooid.

In het aanzuigkanaal 25 is een niet nader 40 getoonde terugslagklep aangebracht, welke zorgt voor de hand- 8401434 -7- * i having van de onderdruk ter plaatse van het platte vlak 21. Tevens is in het aanzuigkanaal 25 een regelbare vacuümver-breker geplaatst, die dient voor het opheffen van de onderdruk wanneer de boorinrichting l los moet worden genomen van de 5 glasplaat.

De kamer 7 bezit een, aan de van de opening 22 afgekeerde zijde van het afdichtelement 13, gevormd tweede kamergedeelte 26. Het zich in het tweede kamergedeelte 26 uitstrekkende boorspilgedeelte draagt een schoepenwiel 27, dat 10 draaivast en axiaal onverschuifbaar is aangebracht. In een opening 28 in de wand van het tweede kamergedeelte 26 bevindt zich een sproeier 29 (zie fig. 3), die zodanig in het tweede kamergedeelte 26 uitmondt, dat het verlengde van de as van de sproeier 29 nagenoeg raakt aan de omtrek van het schoepenwiel 15 27. Hierdoor wordt een goed werkende turbine-aandrijving van de boorspil 3 verkregen.

De breedte van het schoepenwiel 27 is zodanig, dat de sproeier 29 zich tijdens de heen en weer beweging van de boorspil 3 steeds tussen het voorste en achterste 20 begrenzingsvlak van het schoepenwiel 27 bevindt.

De sproeier 29 is via een koppelstuk 30 aansluitbaar op een externe toevoerleiding van de onder hoge druk staande vloeistof. Het tweede kamergedeelte 26 bezit naast de opening 28 voor de sproeier 29 tevens twee openingen 25 voor afvoerkanalen 31. Deze afvoerkanalen 31, die zich niet in hetzelfde dwarsvlak bevinden als de sproeier 29, maar die in fig. 1 op gelijke afstanden zijdelings van de sproeier 29 zijn geplaatst, vormen een verbinding tussen het tweede kamergedeelte 26 en het leidingdeel 19. Hieruit volgt, dat de 30 druk, waarmee de vloeistof wordt toegevoerd aan de sproeier 29, zo hoog moet zijn, dat na de aandrijving van de boorspil 3 via het schoepenwiel 27, de door de afvoerkanalen 31 via het leidingdeel 19 door de vacuumstraalpomp 18 stromende vloeistof nog voldoende snelheid bezit, om een onderdruk te kunnen 35 opwekken ter plaatse van de aanzuigzijde 17 van de vacuüm-straalpomp 18.

De vloeistof, die in het tweede kamergedeelte 26.rondwervelt alvorens door de afvoerkanalen 31 te worden afgevoerd, heeft naast de aandrijffunctie tevens een 40 dempend effect op de radiale boorspilbeweging, waardoor over- 8401434

V

-8- matig hoge toerentallen worden vermeden.

De boorspil 3 is aan de, van de opening 22 van de kamer 7 afgekeerde zijde van het schoepenwiel 27 ondersteund door een tweede leger 32. Dit tweede leger 32 is, in 5 tegenstelling tot het eerste leger 10, wêl doordringbaar voor de vloeistof , terwijl de omtrekswand 11 van de boorspil 3 axiaal verschuifbaar is ten opzichte van het tweede leger 32.

In het door het tweede leger 32 en de achterzijde van de kamer 7 begrensde, derde kamergedeelte 33, mondt 10 een leiding 34 uit, die aansluitbaar is op de aanzuigzijde 17 van de vacuumstraalpomp 18. In deze leiding 34 is een niet nader getoonde drukgevoelige afsluiter geplaatst, die tijdens de boorbewerking is afgesloten en die is geopend na het voltooien van de boorbewerking, terwijl tevens een drukbegrenzer 15 in de leiding 34 is aangebracht, die de maximale' druk in het derde kamergedeelte 33 begrenst. Bovendien bevat de leiding 34 een doorstroomregelaar, waarmee de stroomsnelheid na het openen van de afsluiter kan worden geregeld.

Doordat het tweede leger 32 doordringbaar is 20 voor de vloeistof, zal een gedeelte van de onder hoge druk door de sproeier 29 in het tweede kamergedeelte 26 gespoten vloeistof door het tweede leger 32 in het derde kamergedeelte 33 doordringen, en een druk uitoefenen op de achterzijde 35 van de boorspil 3. Deze druk op de achterzijde 35 van de ^5 boorspil 3 zal resulteren in een axiale beweging van de boorspil 3 (in fig. 1 naar links).

De opbouw van de druk in het derde kamergedeelte 33, die mogelijk is, doordat de drukgevoelige afsluiter in de leiding 34 is afgesloten, zal geleidelijk 20 plaatsvinden, zodat de beweging van de boorspil geleidelijk begint en geen abrupt karakter heeft.

Wanneer de boorbewerking is voltooid en het gat in de glasplaat geheel is gevormd, zal de boorspil onder invloed van de druk in het derde kamergedeelte 33 en het 25 wegvallen van de tegendruk van de glasplaat op de boorspil 3 enigszins doorschieten en zal de traagheid van de boorspil 3 een onderdruk in het derde kamergedeelte 33 veroorzaken. De drukgevoelige afsluiter in de leiding 34 reageert op deze drukval en zal opengaan, waardoor het derde kamer-40 gedeelte 33 wordt aangesloten op de aanzuigzijde 17 van de 8401434 : . _ -9- ' v' vacuumstraalpomp 18. Het gevolg hiervan is, dat de boorspil in tegengestelde richting (in fig. 1 naar rechts) zal worden bewogen. De snelheid van deze beweging is afhankelijk van de stand van de in de leiding 34 aangebrachte doorstroomregelaar.

5 Het voordeel van het toepassen van een dergelijke drukgevoelige afsluiter is, dat de boorspil 3 vrij-wel onmiddellijk na het voltooien van het gat in de glasplaat terug wordt bewogen, zonder dat hiervoor een extra handeling nodig is.

10 Aan weerszijden van het schoepenwiel 27 zijn op de boorspil 3 twee aanslagorganen 36, 37 aangebracht, die samenwerken met het afdichtelement 13 respectievelijk het tweede leger 32 voor de begrenzing van de axiale beweging van de boorspil 3.

15 Het deel 38 van het huis 2 is vervaardigd uit een transparant materiaal, zodat het mogelijk is om de axiale beweging van de boorspil 3 te kunnen volgen, hetgeen een aanduiding is voor het moment, waarop een gat is voltooid.

20 Het eerste leger 10 is voorzien van een smeerleiding 39, die uitmondt ter plaatse van het leger 10.

Deze smeerleiding 39 staat in verbinding met het tweede kamer-gedeelte 26.

De werking van de boorinrichting 1 zal 25 hierna worden besproken aan de hand van het werkdiagram uit fig. 5.

Tijdens het aanzuigen van de boorinrichting 1 op een glasplaat, is de vacuümverbreker a gesloten, zodat de boorinrichting 1 stevig tegen de glasplaat wordt gefixeerd.

30 De terugslagklep b zorgt hierbij voor de handhaving van de onderdruk in het aanzuigkanaal 25. Tevens is de drukgevoelige afsluiter f geopend, waardoor de boorspil 3 zich in de ingetrokken (in fig. 1 meest rechtse) positie bevindt. Tenslotte is de driewegafsluiter e zodanig geschakeld, dat het eerste 35 kamergedeelte 14 in verbinding staat met de vacuürobegrenzer c. Wanneer de onderdruk in het aanzuigkanaal 25 en de leiding 34 een ingestelde waarde overschrijdt, zal de vacuüm-begrenzer c zich openen en zullen het eerste kamergedeelte 14 en de holte 4 van de boorspil op onderdruk worden gebracht 40 door de vacuumstraalpomp 18.

8401434 -10-

Wanneer de drukgevoelige afsluiter f nu wordt gesloten# zal via de lagerspleet h ter plaatse van het tweede leger 32 een overdruk worden opgebouwd in het derde kamergedeel-te 33, waardoor de boorspil 3 zich axiaal zal verplaatsen {in 5 fig. 1 naar links). De maximale druk in het derde kamergedeelte 33 wordt begrensd door de drukbegrenzer d, die in de leiding 34 is geplaatst.

Tijdens de boorbewerking zal eventueel boor-afval door de holle boor 6 via de holte 4 van de boorspil woΓΙΟ den afgezogen. Tevens zal via deze weg een gedeelte van de smeer- en/of koelvloeistof worden verwijderd.

Wanneer het gat geheel is gevormd, zal de drukgevoelige afsluiter f door de plotselinge drukval in het derde kamergedeelte 33 opengaan en zal de boorspil 3 terug wor-15 den bewogen naar zijn uitgangspositie. De snelheid, waarmee dit gebeurt, hangt af van de instelling van de doorstroomregelaar g. Tijdens deze teruggaande 'axiale beweging zullen eventuele, buiten de radiale begrenzing van de holle boor 6 uitstekende gedeelten van de glasprop worden afgesIepen door de glasplaat 20 en zal de glasprop samen met de holle boor 6 uit het geboorde gat worden bewogen.

Vervolgens wordt de vacuümverbreker 1 zolang geopend, totdat de boorinrichting 1 kan worden losgenomen van de glasplaat.

25 Tenslotte kan de driewegafsluiter e in zijn tweede stand worden geschakeld, waardoor het eerste kamergedeelte 14 wordt verbonden met het onder overdruk, staande tweede kamergedeelte 26. Het gevolg hiervan is, dat de glasprop uit de holle boor 6 wordt geperst, waarna de boorinrichting 1 weer 30 gereed is voor een volgende boorbewerking.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm, maar kan binnen het ka- 1 der der uitvinding op velerlei manieren worden gevarieerd.

8401434

Claims

1. Boorinrichting voor het boren van gaten in glasplaten, met een huis en een axiaal heen en weer beweegbaar in het huis gelegerde boorspil, die tenminste aan zijn vrije uiteinde hol is uitgevoerd en tijdens de boorbewerking 5 onder inwendige onderdruk staat en die aan zijn vrije uiteinde koppelbaar is met een holle boor, waarvan de inwendige holte in verbinding staat met de inwendige holte van de boorspil, en welke door een onder overdruk aan de boorinrichting toegevoerde vloeistof wordt gesmeerd en/of gekoeld, met het 10. e n m e r k, dat de boorinrichting is voorzien van middelen voor het met behulp van de toegevoerde vloeistof opwekken van de onderdruk in de inwendige holte van de boorspil.

2. Boorinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen bestaan uit een, 15 in een toevoerleiding van de vloeistof geplaatste, vacuüm-straalpomp, waarvan de aanzuigzijde aansluitbaar is op de inwendige holte van de boorspil.

3. Boorinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de boorspil in een, in het 20 huis gevormde, aan één zijde open kamer is geplaatst en nabij zijn vrije uiteinde is ondersteund door een eerste leger, dat een goede gas- en vloeistofafdichtende werking bezit, terwijl op enige afstand van zijn vrije uiteinde, tussen zijn omtrekswand en de binnenwand van de kamer een afdichtelement 25 is aangebracht, waarbij de boorspil is voorzien van tenminste één kanaal, dat de inwendige holte van de boorspil verbindt met het, door het eerste leger en het afdichtelement begrensde, eerste kamergedeelte, dat via een leiding aansluitbaar is op de vloeistof-uitstroomzijde van de vacuumstraalpomp.

4. Boorinrichting volgens conclusie 3, m e t het kenmerk, dat het, aan de naar de opening van de kamer toegekeerde zijde van het eerste leger gelegen kamergedeelte voor de smering en/of koeling van de holle boor is voorzien van een aanvoer- en een afvoerleiding voor de toege- 35 voerde vloeistof, waarbij de aanvoerzijde is aangesloten op de drukzijde van de vacuumstraalpomp.

5. Boorinrichting volgens een der conclusies 2-4, met het kenmerk, dat deze is uitgerust met 8401434 -12- een, op de vacuumstraalpomp aansluitbare, aanzuiginrichting voor het op de glasplaat vastzuigen van de boorinrichting.

6. Boorinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de 'aanzuiginrichting bestaat 5 uit een, tegen de te bewerken glasplaat plaatsbaar plat vlak, dat zich uitstrekt rond de opening van de kamer en dat is voorzien van tenminste twee eindloze afdichtorganen, waarvan één afdichtorgaan rondom de opening verloopt, terwijl een ander afdichtorgaan in de nabijheid van de buitenste rand 10 van het platte vlak verloopt en een in dit platte vlak uitmondend aanzuigkanaal, dat aansluitbaar is op de aanzuig-zijde van de vacuumstraalpomp.

7. Boorinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat in het aanzuigkanaal een 15 terugslagklep voor de handhaving van de onderdruk in de aanzuiginrichting is aangebracht, alsmede een regelbare vacuümverbreker voor het opheffen van deze onderdruk.

8. Boorinrichting volgens een der conclusies 3-7, met het kenmerk, dat deze is voor- 20 zien van middelen voor het met behulp van de toegevoerde vloeistof in radiale richting aandrijven van de boorspil.

9. Boorinrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de middelen voor het in radiale richting aandrijven van de boorspil bestaan uit een, 25 aan de van de opening van de kamer afgekeerde zijde van het afdichtelement, in een tweede kamergedeelte draaivast op de boorspil aangebracht schoepenwiel en een, in de wand van de kamer geplaatste, met het schoepenwiel samenwerkende sproeier, die is .aangesloten op een toevoerleiding van de onder 30 overdruk staande vloeistof, en dat het tweede kamergedeelte tenminste een naar de vacuumstraalpomp leidend afvoerkanaal bezit.

10. Boorinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het schoepenwiel axiaal 35 onverschuifbaar op de boorspil is bevestigd en een zodanige breedte bezit, dat de sproeier zich tijdens de heen en weer beweging van de boorspil steeds tussen het voorste en het achterste begrenzingsvlak van het schoepenwiel bevindt. XI. Boorinrichting volgens conclusie 9 40 of 10, m e t het kenmerk, dat deze is voorzien van 8401434 -13- middelen voor het onder inwendige overdruk brengen van de inwendige holte van de boorspil.

12. Boorinrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat deze middelen bestaan uit 5 een verbindingsleiding tussen de in het eerste kamergedeelte uitmondende leiding en het afvoerkanaal van het tweede kamergedeelte .

13. Boorinrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat in de, in het eerste kamer- 10 gedeelte uitmondende leiding een driewegafsluiter is aangebracht voor het naar keuze op de aanzuigzijde van de vacuüm-straalpomp, hetzij op de verbindingsleiding aansluiten van het eerste kamergedeelte, waarbij tussen de driewegafsluiter en de vacuumstraalpomp een vacuumbegrenzer is aangebracht 15 voor de begrenzing van de onderdruk in het eerste kamergedeelte.

14. Boorinrichting volgens een der conclusies 9-13, met het kenmerk, dat de boorspil in axiale richting heen en weer beweegbaar is door de toege- 20 voerde vloeistof.

15. Boorinrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de boorspil aan de, van de opening van de kamer afgekeerde zijde van het schoepenwiel is ondersteund door een tweede leger, dat doordringbaar is 25 voor de door de sproeier toegevoerde vloeistof, waarbij het door het tweede leger en de achterzijde van de kamer begrensde derde kamergedeelte via een leiding aansluitbaar is op de aanzuigzijde van de vacuumstraalpomp.

16. Boorinrichting volgens conclusie 15, 30 met het kenmerk, dat in de, in het derde kamergedeelte uitmondende leiding een drukgevoelige afsluiter is geplaatst, die tijdens de boorbewerking is afgesloten en die is geopend na het voltooien van de boorbewerking, terwijl zich tevens een drukbegrenzer en een doorstroomregelaar in 35 deze leiding bevinden.

17. Boorinrichting volgens een der conclusies 14-16, met het kenmerk, dat de boorspil is voorzien .van tenminste één aanslagorgaan, dat samenwerkt met aanslagen voor de begrenzing van de axiale boorspilbe- 8401434 V -14- weging.

18. Boorinrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de boorspil is voorzien van twee, aan weerszijden van het schoepenwiel aange- 5 brachte aanslagorganen, die samenwerken met het als aanslag fungerende afdichtelement respectievelijk tweede leger.

19. Boorinrichting volgens een der conclusies 15-18,m et het kenmerk, dat het deel van het huis, dat het derde kamergedeelte omsluit, is vervaar- 10 digd uit transparant materiaal.

20. Boorinrichting volgens een der conclusies 3-19, met het kenmerk, dat het eerste leger is voorzien van een toevoerleiding voor de vloeistof, die dient als smeervloeistof voor het leger. 8401434