NL8401010A - Werkwijze en inrichting voor het besturen van een beeldvormingsinrichting. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het besturen van een beeldvormingsinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL8401010A
NL8401010A NL8401010A NL8401010A NL8401010A NL 8401010 A NL8401010 A NL 8401010A NL 8401010 A NL8401010 A NL 8401010A NL 8401010 A NL8401010 A NL 8401010A NL 8401010 A NL8401010 A NL 8401010A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
roller
copy
image
positions
belt
Prior art date
Application number
NL8401010A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Oce Nederland Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Oce Nederland Bv filed Critical Oce Nederland Bv
Priority to NL8401010A priority Critical patent/NL8401010A/nl
Publication of NL8401010A publication Critical patent/NL8401010A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G03PHOTOGRAPHY; CINEMATOGRAPHY; ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ELECTROGRAPHY; HOLOGRAPHY
    • G03GELECTROGRAPHY; ELECTROPHOTOGRAPHY; MAGNETOGRAPHY
    • G03G15/00Apparatus for electrographic processes using a charge pattern
    • G03G15/50Machine control of apparatus for electrographic processes using a charge pattern, e.g. regulating differents parts of the machine, multimode copiers, microprocessor control
    • GPHYSICS
    • G03PHOTOGRAPHY; CINEMATOGRAPHY; ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ELECTROGRAPHY; HOLOGRAPHY
    • G03GELECTROGRAPHY; ELECTROPHOTOGRAPHY; MAGNETOGRAPHY
    • G03G21/00Arrangements not provided for by groups G03G13/00 - G03G19/00, e.g. cleaning, elimination of residual charge
    • G03G21/14Electronic sequencing control

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Microelectronics & Electronic Packaging (AREA)
  • Control Or Security For Electrophotography (AREA)

Description

< Φ -4 -ί-
Océ-Nederland B.V.» te Venlo •Werkwijze en inrichting voor het besturen van een beeldvor-aingsinriehting
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het besturen van een beeldvormingsinrichting, waarin beelden op een voortbewogen medium kunnen worden gevormd, waarbij de positie van een beeld ten opzichte van een beginpositie wordt bijgehouden door het tellen van 5 perioden van een pulsvormig signaal waarvan de frequentie evenredig is met de snelheid waarmee het medium wordt voortbewogen en waarbij de bijgehouden posities telkens worden vergeleken met een aantal vooraf· bepaalde posities en waarbij besturingssignalen worden opgewekt als met elkaar vergeleken posities aan elkaar gelijk zijn.
10 De uitvinding heeft tevens betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze, welke inrichting is voorzien van een geheugen, een pulsgenerator voor het opwekken van het pulsvormige signaal, middelen voor het vergelijken van de bijgehouden posities met de voorafbepaalde posities en middelen die besturingssignalen opwekken 15 als met elkaar vergeleken posities aan elkaar gelijk zijn.
Een werkwijze volgens de aanhef is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 3°9tt„360.
Bij de bekende werkwijze moet de lengte van het te vormen beeld vóór de aanvang van de beeldvorming bekend zijn. Deze beeldlengte is 20 afhankelijk van de origineellengte en de afbeeldingsmaatstaf. Voor de bepaling van de beeldlengte is het dus noodzakelijk dat gegevens betreffende de origineellengte vooraf door de bedienaar van de beeld· vormingsinrichting worden ingevoerd, of dat de beeldvormingsinriehting is voorzien van een lengtemeetinrichting, waarmee de origineellengte 25 vóór de aanvang van de beeldvorming bepaald kan worden.
Toepassing van de bekende werkwijze voor het besturen van beeldvor-mingsinriehtingen, waarbij een origineel van willekeurige lengte (bijvoorbeeld werktekening) ten behoeve van de beeldvorming langs een belichtingsspleet wordt gevoerd, heeft het bezwaar dat zowel het 30 invoeren van de origineellengte als ook de bepaling vooraf van de origineellengte met behulp van een lengtemeetinrichting onpraktisch is. · 840 1 0 1 0 ....................
v ' "S
-2-
Het invoeren van de origineellengte door de bedienaar heeft het nadeel, dat de bedienaar vóór het invoeren steeds zelf de origineellengte moet vaststellen. Lengtemeetinrichtingen die voor de aanvang van de beeldvorming de origineellengte kunnen bepalen hebben het 5 nadeel dat zij slechts origineellengtes kunnen bepalen, die kleiner zijn dan een van de omvang van de meetinrichting afhankelijke, voorafbepaalde lengte.
Dit is vooral nadelig voor de lengtebepaling van werktekeningen waarbij lengtes van een meter of meer niet ongebruikelijk zijn.
10 Lengtemeetinrichtingen voor het meten van dergelijke lange originelen zijn dan ook vanwege de vereiste omvang praktisch onbruikbaar.
Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een werkwijze volgens de aanhef waarbij bovengenoemde nadelen niet voorkomen, alsmede het verschaffen van een inrichting volgens de aanhef waarin 15 deze werkwijze kan worden toegepast.
Dit doel wordt volgens de uitvinding met betrekking tot de werkwijze bereikt: - doordat voor elk beeld dat in de inrichting in vorming is zowel een eerste, aan de voorlopende rand van het beeld gerelateerde, 20 positie als een tweede, aan de achterlopende rand van het beeld gerelateerde, positie wordt bijgehouden, - doordat de voorafbepaalde posities zijn verdeeld in een eerste en een tweede groep, - doordat elke eerste bijgehouden positie wordt vergeleken met de 25 voorafbepaalde posities uit de eerste groep, en - doordat elke tweede bijgehouden positie wordt vergeleken met de voorafbepaalde posities uit de tweede groep.
Het doel wordt volgens de uitvinding met betrekking tot de inrichting bereikt: 30 - doordat in een eerste gedeelte van het geheugen de tot de eerste groep behorende posities zijn vastgelegd, - doordat in een tweede gedeelte van het geheugen de tot de tweede groep behorende posities zijn vastgelegd, en - doordat de inrichting is voorzien van telmiddelen die voor elk 35 beeld dat in de inrichting in vorming is de eerste en de tweede positie bijhouden.
8401010 - <- i -3-
Bij de werkwijze volgens de uitvinding behoeft de plaats van de achterlopende rand van het beeld pas bekend te zijn op het moment dat het eerste, van de positie van de achterlopende rand afhankelijk, besturingssignaal opgewekt moet worden. Bij een beeldvor-5 mingsinrichting met origineeldoorvoer en spleetbelichting ligt dit moment vóór het tijdstip waarop de achterlopende rand van een origineel de belichtingsspleet tot op een voorafbepaalde afstand is genaderd. Zolang de afstand tussen de belichtingsspleet en de achterlopende rand groter is dan deze voorafbepaalde afstand, is kennis van 10 de positie van de voorlopende rand van het beeld voldoende om besturingssignalen te genereren. Door toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding bij een beeldvormingsinrichting met splèet-belichting en origineeldoorvoer kan bij een dergelijke inrichting met de beelvorming worden begonnen vóórdat de lengte van het te vormen 15 beeld bekend is, waardoor gebruik van omvangrijke lengte- meetinrichtingen of het invoeren 'van de origineellengte door de bedienaar overbodig worden.
Het spreekt voor zich dat de werkwijze volgens de uitvinding zonder meer ook toepasbaar is voor de besturing van andere typen beeldvor-20 mingsinrichtingen, bijvoorbeeld een beeldvormingsinrichting waarbij ten behoeve van de beeldvorming in een keer het volledige beeld van het origineel op het medium wordt geprojecteerd of een beeldvormingsinrichting waarbij het beeld punt voor punt·, met behulp van bijvoorbeeld een laser of andere puntliehtbron, op het medium wordt 25 geprojecteerd.
De uitvinding alsmede de verdere voordelen ervan zullen hierna in detail worden beschreven onder verwijzing naar de bijgaande Figuren,waarin:
Fig. 1 een dwarsdoorsnede van een gedeelte van een electrofotogra-30 fische inrichting in de vorm van een kopieerapparaat weergeeft,
Fig. 2 het beeldoverdrachtsgedeelte van het kopieerapparaat in detail weergeeft,
Fig. 3 een besturingsinrichting voor het besturen van het kopieerap-35 paraat weergeeft,
Fig. 4 een aantal tabellen die te behoeve van de besturing van het kopieerapparaat gebruikt worden weergeeft, 8401010
- i V
-4-
Fig. 5 tot en met Fig. 13 de stroomdiagrammen van de besturingsprogramma’s die door de besturingsinrichting worden uitgevoerd, weergeeft,
Fig.14 het blokschema van het servosysteem voor het aandrijven van de 5 tussendrager weergeeft,
Fig.15 de, in het servosysteem uit Fig. 14 gebruikte oorrec-tiesohakeling in detail weergeeft,
Fig.16 een aantal aan het servosysteem uit Fig. 14 aangeboden en binnen het servosysteem opgewekte signalen als functie van de 10 tijd weergeeft, en
Fig.17 een aantal in het servosysteem uit Fig. 14 voorkomende grootheden als functie van elkaar weergeeft.
Het kopieerapparaat
Fig. 1 stelt een dwarsdoorsnede voor van een gedeelte van een 15 kopieerapparaat. Een origineel kan door middel van aandrijfrollen 44 langs een invoerbaan 52 in een eindloze baan 54 ingevoerd worden.
Juist voorbij aandrijfrollen 44 is een aanslag 49 aangebracht, die door middel van een electrisch bestuurbaar bedieningsorgaan omhoog gebracht kan worden. Met behulp van aanslag 49 kan een langs invoer-20 baan 52 aangeveerd origineel tegengehouden worden. Langs baan 54 staan aandrijfrollen 45A,...451 opgesteld, die het origineel door baan 54 voeren waarbij het origineel met een gelijkmatige snelheid langs een belichtingsspleet 55 wordt gevoerd. Juist voorbij rollen 45H is een wissel 61 aangebracht, die in een eerste en een tweede stand kan worden 25 gebracht. In de eerste stand wordt het origineel in de richting van een uitvoerbaan 62 afgebogent waardoor het origineel baan 54 verlaat.
In de- tweede stand wordt het origineel in de richting van rollen 451 afgebogen,, waardoor het origineel opnieuw langs belichtingsspleet 55 wordt gevoerd. Het gedeelte van het origineel achter epleet 55 wordt 30 belicht door lampen 56. Het beeld van dit belichte gedeelte wordt met behulp van een lens 57 en spiegels 58, 59 en 60 geprojecteerd op een fotogeleidende band 1 ter hoogte van een belichtingsplaats 59A. Band 1 wordt in de richting van pijl 77 voortbewogen met een snelheid die synchroon is met de snelheid van het origineel.
35 . De baan die band 1 doorloopt omvat een beeldvormend gedeelte 2, waarin langs electrofotografische weg een poederbeeld op de band wordt 8401010 ? * -5- gevormd, een eerste bandaandrijfgedeelte 6 waarin band 1 met behulp van een aandrijfrol 7 en een op het lichtnet aangesloten synchroon-motor 8 wordt aangedreven, een beeldoverdrachtsgedeelte 3» waarin het poederbeeld kan worden overgedragen op een tussendrager 14, een 5 schoonmaakgedeelte 4, waarin eventueel op band 1 achtergebleven poederresten worden verwijderd, een tweede bandaandrijfgedeelte 9, waarin band 1 met behulp van een aandrijfrol 10 en een servosysteem 11 wordt aangedreven, een meander 12 en een derde bandaandrijfgedeelte 13» waarin band 1 met behulp van een aandrijfrol 47 en een ser-10 vosysteem 15 wordt aangedreven.
In het beeldvormend gedeelte 2 wordt band 1 door synchroonmotor 8 over een vrij draaibare geleiderol 16 en de stilstaande geleide rollen 17»18,19 en 20 getrokken met een gelijkmatige snelheid. Geleiderol 16 is in verticale richting vrij beweegbaar. Aan de as van rol 16 is een 15 verplaatsingsopnemer 21 bevestigd, die een spanning VL3 af geeft, die een maat is voor de verplaatsing van rol 16 ten opzichte van een voorafbepaalde stand. De verplaatsingsopnemer is zodanig geconstrueerd, dat de grootte van de spanning VL3 afneemt als rol 16 naar beneden wordt verplaatst. Spanning VL3 wordt via een signaallijn 20 22 aangeboden aan servosysteem 15.
Servosysteem 15 drijft band 1 aan met een snelheid die evenredig is met de spanning VL3· Servosysteem 15 en verplaatsingsopnemer 21 vormen « samen een teruggekoppeld regelsysteem waarmee, door aanpassing van de snelheid van band t, rol 16 in een evenwichtsstand wordt gehouden.
25 Langs de baan die band 1 binnen het beeldvormend gedeelte 2 volgt, zijn een coronaoplaadinrichting 23» projectiemiddelen 57,...,60, en een magneetborstelontwikkelinrichting 25 opgesteld.
Met coronaoplaadinrichting 23 wordt band 1 gelijkmatig opgeladen. Met projectiemiddelen 57»·>·,β0 wordt door projectie van een lichtbeeld 30 van het langs belichtingsspleet 55 bewegend origineel band 1 plaat· selijk ontladen» waardoor een met het origineel overeenkomend ladings· beeld op band 1 wordt gevormd. Met magneetborstelontwikkelinrichting 25 wordt door inpoederen van het ladingsbeeld een poederbeeld gevormd.
In beeldoverdrachtsgedeelte 3 wordt band 1 langs de vrij draaibare 35 geleiderollen 26, ...» 31 geleid. Rol 28 is bevestigd aan een in horizontale richting beweegbaar blok 32. Tussendrager 14 is tegenover rol 8401010 ; ; v .
-6- ✓ 28 opgesteld. Tussendrager 14 bestaat uit een eindloze band, vervaardigd uit siliconenrubber, die over een aandrijfrol 36 en een geleiderol 34 is gespannen. Rol 36 wordt in de richting van pijl 76 aangedreven door een servosysteem 35. In het inwendige van rol 34 is 5 een verwarmingselement 46 aangebracht, waarmee tussendrager 14 via de mantel van rol 34 wordt verwarmd.
Door verplaatsing van blok 32 kan rol 28 in een drietal standen « gebracht worden, te weten: - een ruststand waarin rol 28 van tussendrager 14 verwijderd is, 10 - een hulpstand waarin rol 28 zich in de directe nabijheid van tussendrager 14 bevindt maar waarin band 1 niet in contact is met tussendrager 14, en - een overdrachtsstand waarin band 1 door rol 28 tegen tussendrager 14 wordt gedrukt en het poederbeeld vanaf de band 1 wordt overgedragen 15 op tussendrager 14.
Verderop in de beschrijving zullen de bedieningsorganen voor het verplaatsen van blok 32 in detail beschreven worden.
De rollen 27 en 29 zijn bevestigd'aan een blok 33. Blok 33 ia mechanisch zodanig aan blok, 32 gekoppeld, dat in het geval blok 32 in hori-20 zontale richting over een bepaalde afstand wordt verplaatst, blok 33 over de halve afstand in dezelfde richting wordt verplaatst. Dit heeft tot gevolg dat de afstand tussen de belichtingsplaats 59A en rol 28, gemeten langs de baan die band 1 doorloopt, niet verandert ten gevolge van verplaatsing van rol 28. Rol 27 en rol 29 zijn ten opzichte van 25 blok 33 in horizontale richting vrij beweegbaar. Echter in het geval dat rol 28 zich in de ruststand of hulpstand bevindt wordt rol 27 in een voorafbepaalde positie vergrendeld. Aan blok 33 is een verplaat-singsopnemer, in de vorm van een potentiometer 37, bevestigd. De loper van potentiometer 37 is bevestigd aan de as van rol 27. Verder is aan de as van rol 27 nog een (niet weergegeven) veer bevestigd, waarmee 30 rol 27 wordt weggedrukt van rol 28. Potentiometer 37 is aangesloten op een spanningsbron. Bij een verplaatsing van rol 27 wordt de loper van potentiometer 37 door de as van rol 27 meegenomen, waardoor de spanning op de loper van potentiometer 37 verandert (in het vervolg zal deze loperspanning aangeduid worden met VL1). Deze spanningsveran-35 dering is een maat voor de verplaatsing van rol 27 ten opzichte van blok 33* Be spanningsbron is zodanig aangesloten dat de spanning VL1 8401010 * s -7- afneemt als rol 27 naar rol 28 toe wordt verplaatst. Spanning VL1 wordt via een signaallijn 38 aangeboden aan servosysteem 35.
Servosysteem 35 regelt aan de hand van spanning VL1 de snelheid van rol 36 zodanig dat de snelheid van band 14 gelijk aan de snelheid van 5 band 1 wordt gehouden. Verderop in de beschrijving zal servosysteem 35 in detail beschreven worden.
Verder is aan blok 33 nog een tweede verplaatsingsopnemer in de vorm van een potentiometer 39 bevestigd. De loper van potentiometer 39 is bevestigd aan de as van rol 29. Verder is. aan de as van rol 29 nog een 10 (niet weergegeven) veer bevestigd, waarmee rol 29 wordt weggedrukt van rol 28. Potentiometer 39 is aangesloten op een spanningsbron. Bij verplaatsing van rol 29 ten opzichte van blok 33 wordt de loper van potentiometer 39 door de as van rol 29 meegenomen, waardoor de spanning op de loper van potentiometer 39 verandert (in het vervolg 15 zal deze loperspanning aangeduid worden met VL2). Deze spanningsverandering is een maat voor de verplaatsing van rol 29 ten opzichte van blok 33» De spanningsbron is zodanig aangesloten dat de spanning VL2 afneemt als rol 29 naar rol 28 toe wordt verplaatst.
Spanning VL2 wordt via een signaallijn 40 aangeboden aan servosysteem 20 11. Servosysteem 11 drijft band 1 aan met een snelheid, die evenredig afhankelijk is van spanning VL2. Servosysteem 11 en potentiometer 39 vormen samen een teruggekoppeld regelsysteem waarmee, door aanpassing van de snelheid van band 1, rol 29 in een even-wichtspositie ten opzichte van blok 33 wordt gehouden.
25 Verder is boven het gedeelte van band 1 tuesen rollen 27 en 28 een lichtbron 70 aangebracht ter vermindering van de hechting van het poederbeeld aan band 1.
Tegenover rol 34 is een aandrukrol 68 aangebracht die door niet weergegeven bedieningsorganen tegen tussendrager 14 kan worden 30 gedrukt. Langs een papiertransportbaan 69 kan door een transportrol 48 een vel papier tussen de rollen 34 en 68 worden gevoerd. Juist voorbij transportrol 48 is een aanslag 50 aangebracht. Aanslag 50 kan door (niet weergegeven) bedieningsorganen omhoog of omlaag gebracht worden. In de lage stand wordt een eventueel via baan 69 aangevoerd 35 vel papier door aanslag 50 tegen gehouden.
In het schoonmaakgedeelte 4 is tegenover een rol 73 een poetsborstel 8401010 ? -8- 72 aangebrachfc voor het verwijderen van eventueel op de band 1 achtergebleven poederresten. Alvorens band 1 borstel 72 bereikt wordt de band belicht met een lamp 71» waardoor eventuele ladingsresten op band 1 worden verwijderd. Vanaf rol 73 wordt band 1 via een rol 74 5 naar aandrijfgedeelte 9 en vervolgens naar meander 12 geleid. Meander 12 bestaat uit een aantal rollen 41A,...,41K en een in verticale richting vrij beweegbare rol 75 waarover band 1 wordt geleid.
Voorts is ten behoeve van de besturing van het kopieerproces een aantal detectors aangebracht, te weten een detector 64, die de aan-10' wezigheid van een origineel in invoerbaan 52 detecteert, een detector 66,die op een voorafbepaalde afstand van spleet 55 is aangebracht en die de aanwezigheid van een langskomend origineel detecteert, en een detector 67 in meander 12. Detector 67 is op een voorafbepaalde afstand van belichtingsplaats 59A geplaatst en detecteert een op band 15 1 aangebracht merkteken 43. Merkteken 43 is op een voorafbepaalde afstand van een in band 1 aanwezige lasnaad 42 aangebracht.
In Fig» 2 is het heeldoverdrachtsgedeelte 3 in detail weergegeven.
Aan blok 32 zijn vrij draaibare rollen 100A,....100G bevestigd die op 20 een aan het frame van het kopieerapparaat bevestigde rechtgeleiding 101 rusten, zodat blok 32 met geringe wrijving in horizontale richting verplaatst kan worden. Aan rechtgeleiding 101 is een eerste.tandheugel 103 bevestigd. Een tandwiel 102 waarvan de as in blok 33 gelegerd is, grijpt aan op tandheugel 103* Tandwiel 102 grijpt verder nog aan op 25 een tweede tandheugel 104 die aan blok 32 is bevestigd. Wanneer blok 32 ten opzichte van rechtgeleider 101 over een bepaalde afstand wordt verplaatst, wordt tandwiel 102 en daardoor blok 33, als gevolg van de verplaatsing van tandheugel 104 over de halve afstand verplaatst.
Assen 107 en 108 van respectievelijk de rollen 27 en 29 zijn in hori-30 zontale richting vrij beweegbaar in de in blok 33 aangebrachte sleuven 105 respectievelijk 106. Aan elk uiteinde van de assen 107 en 108 wordt door middel van een torsieveer 109 een kracht in de richting van pijl 110 uitgeoefend. Elke torsieveer 109 is vrij draaibaar om een as 133 welke midden tussen de uiteinden van de assen 107 en 108 bevestigd is 35 aan blok 33· Door de bovengenoemde maatregelen is de spankracht in band 1 voor en na rol 28 vrijwel gelijk.
Een grendel 112 is aan een as 113 bevestigd, welke as vrij draaibaar 8401010 -9- in blok 33 is gelegerd. In grendel 112 is een inkeping gemaakt waarmee as 107 op een voorafbepaalde plaats ten opzichte van blok 33 kan worden vastgezet. Aan het frame van het kopieerapparaat is een pal bevestigd, die samenwerkt met een schuin gedeelte van grendel 112.
5 Wanneer blok 33 naar links wordt bewogen drukt pal 114 tegen het schuine gedeelte waardoor grendel 112 omhoog wordt gedrukt. Hierdoor wordt as 107 ontgrendeld waardoor deze vrij beweegbaar in sleuf 105 wordt.
Een kniehefboom 115 is draaibaar cm een as 116, welke as is bevestigd 10 aan het frame van het kopieerapparaat. Een zijde van de kniehefboom 115 is gekoppeld met blok 32. De andere zijde van kniehefboom 115 is via een stang verbonden met een zuiger 117» welke zuiger vrij beweegbaar is in een cylinder 118. Het uiteinde van cylinder 118 is bevestigd aan het frame van het kopieerapparaat. Met behulp van 15 electrisch bestuurbaar bedieningsorgaan 123 kan of het onderste gedeelte 119 of bet bovenste gedeelte 120 van cylinder 118 onder druk gebracht worden.
Verder is aan hefboom 115 nog een stang 121 bevestigd. Aan het uiteinde van stang 121 is een as 126 bevestigd, om welke as een rol 20 122 vrij draaibaar is. Terzijde van rol 122 bevindt zich een rol 125, die vrij draaibaar is om een as 127» die aan het frame van het kopieerapparaat bevestigd is. Tussen de rollen 122 en 125 bevindt zich èen wig 128, welke wig aan een zijde tegen rol 125 rust. Aan de wig is een zuiger 129 bevestigd, die samenwerkt met een aan het frame van het 25 kopieerapparaat bevestigde cylinder 130· Met behulp van een electrisch bedienbaar bedieningsorgaan 124 kan of het bovenste gedeelte 131 of het onderste gedeelte t32 van cylinder 130 onder druk worden gebracht.
In de in Fig. 2 weergegeven situatie zijn door de bedieningsorganen 30 123 en 124 respectievelijk cylindergedeelte 119 en cylindergedeelte 131 onder druk gebracht. Rol 28 bevindt zich dan in de ruststand.
Zodra het cylindergedeelte 120 onder druk gebracht wordt door bedieningsorgaan 123 wordt zuiger 117 uit cylinder 118 gedrukt, waardoor door verdaaiing van kniehefboom 115 blok 32 en daardoor ook blok 35 33 gezien in Fig. 2 naar links worden verplaatst. Wanneer de door hef boom 115 en stang 121 meegenomen rol 122 wig 128 heeft bereikt, wordt 8401010 ί *·_ * -10- verdere verdraaiing van kniehefboom 115 tegengegaan.
De aan blok 32 bevestigde rol 28 bevindt zich dan in de hulpstand. Bij deze stand is blok 32 nog niet zover naar links verplaatst dat grendel 112 door pal 114 omhoog wordt gedrukt, zodat rol 27 vergrendeld blijft.
5 Wanneer nu vervolgens cylindergedeelte 132 onder druk wordt gebracht, wordt wig 128 door zuiger 129 omhoog gedrukt. Daardoor wordt rol 122 niet langer door wig 128 tegengehouden, zodat kniehefboom 115 onder invloed van de druk in cylindergedeelte 120 nog verder in rechts-omgaande richting wordt verdraaid, totdat rol 28 door blok 32 tegen 10 tussendrager 14 wordt gedrukt. Rol 28 bevindt zich dan in de overdrachtstoestand. Blok 33 wordt daarbij zover verplaatst dat pal 114 grendel 112 omhoog drukt, waardoor as 107 vrij beweegbaar wordt in sleuf 105*
Bandaandrij ving 15 In het hiervoor beschreven kopieerapparaat is de baan die de band 1 doorloopt opgedeeld in een drietal trajecten. In elk traject wordt band 1 door een afzonderlijk aandrijfsysteem voortbewogen. Deze trajecten zijnt - het traject tussen rol 16 en rol 7» waarin band 1 door synchroon-20 motor 8 wordt voortbewogen, - het traject tussen rol 26 en aandrijfrol 10, waarin band 1 door ser-vosysteem 11 wordt voortbewogen, en - het traject tussen rol 41A en aandrijfrol 47, waarin band 1 door ser-vosysteem 15 wordt aangedreven.
25 De spanning in band 1 wordt in het traject tussen rol 16 en rol 7 bepaald door de kracht waarmee rol 16 omlaag gedrukt wordt» In het hier beschreven voorbeeld is rol 16 een in verticale richting vrij bewegende rol, zodat de bandspanning in dit traject, op een kleine afwijking ten gevolge van wrijving na, bepaald wordt door het gewicht 30 van rol 16. De spanning van band 1 in meander 12 wordt bepaald door het gewicht van de, in verticale richting, vrij beweegbare rol 75.
In het traject tussen rol 26 en rol 10 wordt, in het geval dat band 1 niet in contact met band 14 gebracht is en rol 27 vergrendeld is, de spanning van band 1 bepaald door de kracht, waarmee de uiteinden van 35 torsieveren 109 tegen de einden van as 108 van rol 29 drukken.
In het geval dat rol 28 in de overdrachtsstand is gebracht, zodat band 1 tegen band 14 wordt gedrukt en rol 27 is ontgrendeld, wordt de 8401010 * n-JSf* * -11- bands panning tussen rol 28 en rol 10 nog steeds bepaald door de kracht waarmee torsieveren 109 tegen de as 108 van rol 29 drukken. Echter de bandspanning in het traject tussen rol 26 en rol 28 wordt in dat geval bepaald door de kracht waarmee torsieveren 109 tegen de as 107 van rol 5 27 drukken.
Daar de torsieveren vrij draaibaar in het midden tussen de sleuven 105 en 106 zijn aangebracht, is de bandspanning in de overdrachtsstand voor en na rol 28 vrijwel gelijk. Dit heeft onder andere tot gevolg dat de voor voortbeweging van band 1 benodigde wrijvingskracht, die 10 ter plaatse van de overdrachtszone door band 14 op band 1 uitgeoefend wordt, zeer gering is, waardoor de slijtage van de banden gering is en de voor de beeldkwaliteit van het overgedragen beeld nadelige trillingen in band 1 ter plaatse van de overdrachtszone worden voorkomen. Door de bovengenoemde voorzieningen zijn de bands panningen in de 15 afzonderlijke trajecten onafhankelijk van elkaar. Hierdoor wordt het mogelijk om voor elk traject een optimale bandspanning te kiezen.
Bovendien werken trillingen in de band in het ene traject niet of nauwelijks door in het andere traject. Dit is vooral van belang voor het beeldvormende gedeelte 2, waar band 1 op de belichtingsplaats 59A 20 met een zeer gelijkmatige snelheid moet worden voortbewogen, daar snelheidsvariaties (veroorzaakt door trillingen)een onscherpe kopie . tot gevolg hebben. De gemiddelde snelheid in de trajecten tussen rol 26 en rol 47 wordt met behulp van servosystemen 11 en 15 gelijk gemaakt aan de snelheid van band 1 in het beeldvormende gedeelte 2.
25 Servosysteem 15 regelt de snelheid van band 1 ter plaatse van rol 16 zodanig, dat rol 16 in een voorafbepaalde positie wordt gehouden. Dat wil zeggen band 1 wordt door servosysteem 15 naar rol 16 gevoerd met een snelheid die gelijk is aan de snelheid waarmee band t door motor 8 wordt afgevoerd. Op gelijksoortige wijze wordt met servosysteem 11 de 30 snelheid waarmee band 1 van rol 29 wordt afgevoerd gelijk gehouden aan de snelheid waarmee band 1 naar rol 29 wordt gevoerd.
De beeldvorming
Met behulp van het hiervoorbeschreven kopieerapparaat kunnen · kopieën van een langs belichtingsspleet 55 gevoerd origineel gemaakt 35 worden. Daarbij wordt voor het vormen van één kopie, een poederbeeld op band-1 gevormd door achtereenvolgens band 1 op te laden, te 8401010 i ♦ · -12- belichten en in te poederen. Wanneer dit poederbeeld rol 28 nadert, wordt rol 28 in de overdraehtsstand gebracht, waardoor band 1 tegen band 14 wordt gedrukt. Als vervolgens het poederbeeld de drukzone tussen de rollen 28 en 36 passeert wordt het overgedragen op band 14.
5 Het overgedragen poederbeeld wordt, terwijl het door de tussendrager 14 wordt meegenomen, verwarmd. Daarbij verweken de poederkorrels zodat het beeld kleverig geworden is wanneer het rol 34 nadert.
Intussen is door een niet weergegeven snijinrichting een vel papier ter lengte van het poederbeeld van een rol af gesneden. Daarbij 10 wordt de lengte van het vel afgeleid uit de origineellengte, welke origineellengte wordt bepaald in baan 54. Het afgesneden vel wordt langs baan 69 aangevoerd, waar het door aanslag 50 wordt tegengehouden. Zodra het verweekte poederbeeld rol 34 nadert, wordt aanslag 50 omhoog gebracht, waardoor het klaarliggende vel papier tussen de 15 rollen 34 en 68 wordt gevoerd. Bovendien wordt rol 68 tegen band 14 aangedrukt. Als vervolgens het vel en het poederbeeld op band 14 de drukzone tussen de rollen 34 en 68 doorlopen wordt het verweekte (en kleverige) beeldmateriaal in het papier gedrukt. Na afkoeling zal het beeld vast verbonden zijn met het papier en aldus gefixeerd zijn.
20 De besturing van het kopieerapparaat.
De bedieningsorganen voor het verplaatsen van de rollen 28 en 68 en het omhoog en omlaag brengen van aanslag 50 en het in en uitschakelen van de coronainrichting worden bestuurd door een besturingsinrichting 150 die verderop onder verwijzing naar Fig. 3 in 25 detail beschreven zal worden.
De tijdstippen waarop rollen 28 en 68 verplaatst moeten worden, aanslag 50 omhoog of omlaag gebracht moet worden, en de corona in- of uitgëschakeld moet worden, zijn gerelateerd aan de plaats waar de kopie in vorming zich op band 1 of band 14 bevindt. Deze tijdstippen 30 zullen in het vervolg actietijdstippen genoemd worden en de handeling die op een tijdstip uitgevoerd moet worden zal in het vervolg een actie genoemd worden.
Ten behoeve van de bepaling van deze actietijdstippen, houdt de besturing voor elke kopie in vorming bij waar de voorlopende rand en > 35 de achterlopende rand van het gedeelte van band 1 of band 14 waarop een kopie gevormd wordt, zich bevinden. Deze gedeeltes zullen in het vervolg beeldplaatsen genoemd worden. Zodra de voorlopende of 8401010 £ 4 -13- achterlopende rand van een beeldplaats een punt bereikt, waarbij een actie uitgevoerd moet worden (in het vervolg actiepunt genoemd), zal de besturing aan de bedieningsorganen of -schakelingen de nodige signalen aanbieden, waardoor de actie met behulp van de 5 bedieningsorganen of -schakelingen wordt uitgevoerd. Zo wordt door besturingsinrichting 150: - de coronainriohting 23 ingeschakeld als de voorlopende rand van een beeldplaats punt V1 (zie Fig. 1) bereikt, - coronainriohting 23 uitgeschakeld als de achterlopende rand van een 10 beeldplaats punt B1 bereikt, - de lichtintensiteit van de lampen 56 aangepast, zodra de voorlopende rand van een beeldplaats punt 73 bereikt, - rol 28 in de overdrachtsstand gebracht zodra de voorlopende rand van een beeldplaats punt 74 bereikt, 15 - rol 28 in de hulpstand gebracht zodra de achterlopende rand van een beeldplaats punt B3 bereikt, - aanslag 50 omhoog gebracht zodra de voorlopende rand van een beeldplaats punt V5 bereikt, - aanslag 50 weer omlaag gebracht, zodra de achterlopende rand 20 van een beeldplaats punt B4 bereikt, - rol 68 tegen band 14 gedrukt, zodra de voorlopende rand van een beeldplaats punt 76 bereikt, - rol 68 weer omlaag gebracht, zodra de achterlopende rand van een beeldplaats punt B5 passeert.
25 7oordat een beeld wordt gevormd wordt bepaald of lasnaad 42 binnen de voor de vorming van het beeld bestemde beeldplaats valt. De wijze waarop dit bepaald wordt, wordt verderop in detail beschreven.
In het geval dat lasnaad 42 binnen een beeldplaats valt wordt een zogenaamde loze kopie gevormd. Bij het vormen van een loze kopie 30 wordt na opladen de beeldplaats weer ontladen door een lamp 51 (zie Fig. 1), die is aangebracht tussen coronainriohting 23 en belichtingsplaats 59A langs de baan die band 1 doorloopt. Bovendien wordt bij het vormen van een loze kopie aanslag 50 niet omhoog gebracht, zodat geen vel papier tussen de rollen 34 en 68 wordt aange-35 voerd.
Lamp 51 wordt bij het vormen van een loze kopie ingeschakeld op het 8401010 -14- moment dat de voorlopende rand van de beeldplaats positie V2 bereikt en uitgeschakeld op het moment dat de achterlopende rand positie B2 bereikt.
Hierna zullen onder verwijzing naar Fig. 3 de besturingsinrichting 150 5 en onder verwijzing naar Fig. 4 t/m 13 de wijze waarop het kopieerproces wordt bestuurd in detail beschreven worden.
In Fig. 3 wordt met 151 een centrale verwerkingseenheid (CPU) van een gebruikelijk soort aangeduid.
Via een databus 152, een adresbus 153 en een besturingsbus 154 is 10 centrale verwerkingseenheid 151 verbonden met een uitsluitend leesbaar geheugen (ROM) 155, een willekeurig toegankelijk lees/schrijfgeheugen (RAM) 156, een bedieningspaneel 157 voor het invoeren van gegevens en het weergeven van de ingeleverde gegevens over een gewenste kopieeropdracht en een verbindingsschakeling 158.
15 Verbindingsschakeling 158 omvat een aantal ingangspoorten 160,161 en 162 en een aantal uitgangsregisters 163,«..,173· Via adresbus 153 Iran centrale verwerkingseenheid 151 een van de ingangspoorten 160,161 of 162 of een van de uitgangsregisters 163,...,173 selecteren. Via databus 152 kan centrale verwerkingseenheid 151 de ingangssignalen van de 20 geselecteerde ingangspoort lezen of een geselecteerd uitgangsregister laden. Het laad- of leesproces wordt door centrale verwerkingseenheid 151 bestuurd via besturingsbus 154. De ingangen van ingangspoorten 160,161 en 162 zijn verbonden met respectievelijk detectors 64,66 en 67.
25 De uitgangen van uitgangsregisters 163,166,167,168,169 en 173 zijn verbonden met de besturingsingangen van respectievelijk bedieningsorgaan 123, een bedieningsorgaan 175 voor het omhoog brengen van aanslag 50, een bedieningsorgaan 174 voor het omhoog brengen van rol 68, een bedieningsorgaan 177 voor het in- en uitschakelen van lamp 30 51, een bedieningsorgaan 176 voor het omhoog brengen van aanslag 49, een bedieningsorgaan 182 voor het bedienen van wissel 61. De uitgang van uitgangsregister I72 is verbonden met de besturingsingangen voor het in- en uitschakelen van servosystemen 11 en 15 en een bedieningsscha-keling 179 voor het in- en uitschakelen van synchroonmotor 8.
35 De uitgangen van uitgangsregisters 164 en 165 zijn verbonden met respectievelijk de eerste en de tweede ingang van een twee-ingangs 84 0 1 0 1 0 * « -15- EN-poort 190. De uitgang van EN-poort 190 is verbonden met de ingang van bedieningsorgaan 124 voor het in de overdrachtstand brengen van rol 28. Rol 28 wordt in de overdrachtsstand gehouden als het uitgangssignaal van EN-poort 190 1 is, dus als zowel uitgangsregister 5 164 als 165 geladen is met een 1. De uitgangen van uitgangsregisters 170 en 171 zijn verbonden met respectievelijk de eerste en de tweede ingang van een twee ingangs EN-poort 191. De uitgang van EN-poort 191 is verbonden met de ingang van een bedieningsschakeling 178 voor het in- en uitschakelen van coronainrichting 23.
10 Coronainrichting 23 is ingeschakeld als het uitgangssignaal van EN-poort 191 1 is, dus als zowel register 170 als 171 geladen is met een 1.
Een pulsgenerator 180 is verbonden met de programmaonderbrekingsingang 181 van centrale verwerkingseenheid 151. Pulsgenerator 180 geeft 15 pulsen P af met een frequentie die evenredig is met de snelheid van band 1, zodat een periode van het pulssignaal overeenkomt met een constante verplaatsing van band 1.
Centrale verwerkingseenheid 151 voert ten behoeve van de besturing van het kopieerproces een programma uit, dat is opgeslagen in het 20 uitsluitend leesbaar geheugen 155. Afhankelijk van de via het bedieningspaneel ingevoerde kopieeropdracht, de door detectors 64, 66 en 67 afgegeven signalen en de stadia waarin de verschillende, in vorming zijnde kopieSn zich bevinden, schakelt centrale verwerkingseenheid 151 de organen en inrichtingen, nodig voor het vormen 25 van de kopie, in of uit. Het programma omvat ten behoeve van het uitvoeren van elke actie, afhankelijk of het een inschakel- of een uitschakelactie betreft, een inschakelactieroutine of een uitschake-lactieroutine. Tijdens het uitvoeren van een inschakelactieroutine of een uitschakelactieroutine wordt het desbetreffende uitgangsregister 30 met respectievelijk een T of een 0 geladen. Voor het bepalen van de actietijdstippen maakt centrale verwerkingseenheid gebruik van een voorrandactietabel 200, een achterrandactietabel 201 en een kopietabel 202 (zie Fig. 4). Verder maakt centrale verwerkingseenheid 151 nog gebruik van een lasnaadpositieregister 203 voor het bijhouden van de 35 positie van lasnaad 42, en een opdrachtentabel 204, waarin de gegevens van de in bewerking zijnde kopieeropdrachten zijn opgeslagen (Fig. 4).
8401010 k * -16-
Lasnaadpositieregister 203 bestaat uit een geheugenplaats in het lees/schrijfgeheugen 156. Lasnaadpositieregister 203 bevat een getal, dat de afstand tussen merkteken 43 en detector 67 aangeeft. Deze afstand is uitgedrukt in een aantal perioden van pulsen P.
5 Opdrachtentabel 204 bestaat uit een aantal geheugenplaatsen met opeenvolgende adressen in lees/schrijfgeheugen 156. De opdrachtentabel wordt gebruikt voor het opslaan van de gegevens van kopieeropdraehten. Zo*n kopieeropdracht bestaat uit het met een ingestelde belichtingssterkte maken van een ingesteld aantal kopieën van een ori-10 gineel. De opdrachtentabel is opgedeeld in een aantal rijen 205,...,208 en een aantal kolommen 209,...,213· Elke rij kan worden gebruikt om de gegevens van één kopieeropdracht op te slaan, te weten: - in kolom 209 het gewenste aantal kopieën 15 - in kolom 210 het aantal keren dat het origineel nog langs belichtingsspleet 55 gevoerd moet worden - in kolom 211 het aantal nog af te werken kopieën - in kolom 212 de lengte van de te maken kopieën - in kolom 213 de belichtingssterkte 20 In het vervolg zullen de geheugenplaatsen in de kolommen 209,210,211,212 en 213 respectievelijk AT, 0T, KT, LG en BG genoemd worden.
Verder omvat opdrachtentabel 204 nog een met 254 aangegeven opdrachtrijwijzer (ORW) en een met 255 aangegeven opdrachtrijteller 25 (0RT). ORW 254 geeft de rij aan waarin de gegevens van de laatst gegeven kopieeropdracht zijn opgeslagen. In het vervolg worden de door ORW 254 aangegeven AT, 0T, KT, LG, BG aangeduid met respectievelijk AT (ORW), 0T(ORW), KT (ORW), LG(ORW) en BG(ORW). 0RT 255 geeft het aantal opdrachten aan, waarvoor nog kopieën in vorming zijn. ORT 255 30 wordt met 1 verhoogd als de gegevens van een nieuw uit te voeren kopieeropdracht in opdrachtentabel 204 worden gezet, en ORT 255 wordt met 1 verminderd als alle kopieën voor een kopieeropdracht afgewerkt zijn.
Bij het invoeren van een nieuwe kopieeropdracht wordt eerst de inhoud 35 van ORW 254 met 1 verhoogd en worden vervolgens de gegevens van de nieuwe kopieeropdracht in de door de aangepaste ORW 254 aangegeven rij opgeborgen. Echter, in het geval dat vóór de verhoging ORW 254 de 8401010 * ’F fc -17- laatste rij 208 uit opdrachtentabel 204 aangeeft, worden de gegevens van de nieuwe kopieeropdracht in de eerste rij 205 opgeborgen en wordt OBW 254 zodanig aangepast dat deze na de aanpassing de eerste rij aangeeft.
5 De op de hiervoor beschreven wijze verkregen opdrachtentabel bevat dus steeds de gegevens voor die kopieeropdrachten, waarvoor kopieën in vorming zijn.
Voorrandactietabel 200 bestaat uit een aantal geheugenplaatsen met opeenvolgende adressen in het uitsluitend leesbaar geheugen 155. De 10 tabel is opgedeeld in een aantal rijen 215,...»221 en een tweetal kolommen 222 en 223*
In voorrandactietabel 200 zijn in kolom 222 in de rijen 216,217,218,219 en 220 de afstanden tussen respectievelijk de punten 71 en V2, V2 en V3, 73 en 74, 74 en 75 en 75 en 76 vastgelegd.
15 7erder is in kolos 222 in rij 215 de afstand vastgelegd tussen punt 71 en een punt 0 dat op een afstand van belichtingsplaats 59A is gelegen, die overeenkomt met de afstand die band 1 aflegt in het tijdsinterval dat de voorrand van een origineel de afstand tussen detector 66 en spleet 55 overbrugt. De hiervoorgenoemde afstanden zijn uitgedrukt 20 in een aantal perioden van pulsen P. In kolom 223, in de rijen 215, 216, 217, 218, 219 en 220 zijn de beginadressen opgeslagen van de actieroutines voor het uitvoeren van de bij de punten 71, 72, 73, 74, 75 en 76 behorende acties. In kolom 222, rij 221 is een stopoode SC opgeslagen, waarmee het einde van voorrandactietabel 200 wordt aange-25 geven.
Op gelijksoortige wijze zijn in achterrandactietabel 201 in kolom 244 in de rijen 246, 247, 248, 249 en 250 de afstanden tussen respectievelijk de punten 0 en BI, B1 en B2, B2 en BB, B3 en B4, en B4 en B5 vastgelegd. In kolom 245 rij 246, 247, 248, 249 en 250 zijn de begin-30 adressen opgeslagen van de actieroutines voor het uitvoeren van de respectievelijk bij de punten B1,B2,B3,B4 en B5 behorende» en aan de positie van de achterrand van een beeldplaats gerelateerde acties. In kolom 244, rij 251 is door middel van stopcode SC het einde van de achterrandactietabel aangegeven.
35 Kopietabel 202 bestaat uit een aantal geheugenplaatsen met opeenvolgende adressen in het lees/schrijf geheugen 156. Kopietabel 202 is 8401010 -18- opgedeeld in een aantal rijen 226,...., 231 en een aantal kolommen 232,..., 235. In kopietabel 202 wordt voor elke in vorming zijnde kopie de positie van de voorlopende en de achterlopende rand van de bijbehorende beeldplaats bijgehouden. Elke rij in kopietabel 202 kan 5 gebruikt worden om de positie van één voorlopende rand of de positie van één achterlopende rand aan te geven. In de geheugenplaats van een rij in kolom 234 (in het vervolg SG genoemd) wordt door middel van het zogenaamde voorrand/achterrand-bit (in het vervolg aangeduid met VAB)aangegeven of in de betreffende rij de positie van een voorlopende 10 of achterlopende rand wordt vastgelegd. In de geheugenplaats in kolom 233 (in het vervolg AW genoemd) wordt een rij uit de door VAB aangegeven actietabel aangewezen. In de geheugenplaats in kolom 232 (in het vervolg AG genoemd) is een getal opgeborgen dat de afstand aangeeft die de betreffende rand van een beeldplaats nog af moet leggen, voor-15 dat die actieroutine moet worden aangeroepen, waarvan het beginadres in de door de AW aangewezen rij in de door VAB aangegeven actietabel is opgeslagen. Deze afstanden zijn uitgedrukt in een aantal perioden van pulsen P. De kopietabel wordt na elke puls P bijgewerkt. De wijze waarop dit gebeurt zal verderop beschreven worden.
20 Verder wordt door de geheugenplaatsen in kolom 235 (in het vervolg OW genoemd) een rij uit opdrachtentabel 204 aangewezen.
Verder omvat kopietabel 202 nog een met 236 aangegeven kopietabelrij-wijzer (KRW), een met 237 aangegeven kopietabelrijteller (KRT), een met 238 aangegeven hulpwijzer (HW) en een met 239 aangegeven hulp-25 teller (HT). Met behulp van KRW 236 wordt de laatst in gebruik genomen rij uit de kopietabel 202 aangegeven· De door KRW 236 aangewezen AG, AW, SG en OW worden in het vervolg aangeduid met respectievelijk AG (KRW), AW (KRW), SG (KRW) en OW (KRW). KRT 237 geeft het aantal rijen in kopietabel 202 aan, dat gebruikt wordt· Voor elke kopie die gevormd 30 moet worden, worden in de kopietabel 202 twee rijen in gebruik genomen. In een rij wordt de positie van de voorlopende rand van de beeldplaats en in de andere rij wordt de positie van de achterlopende rand van de beeldplaats bijgehouden. Bij het in gebruik nemen van een rij wordt eerst de inhoud van KRW 236 met 1 verhoogd en daarna wordt 35 de door de aangepaste KRW* 236 aangewezen rij gevuld met de nodige gegevens. Echter in het geval dat voor de verhoging KRW 236 de laatste 8401010 -19- rij aangeeft, wordt de eerste rij 226 in gebruik genomen en wordt KRW 236 zodanig aangepast dat na de aanpassing de eerste rij 226 wordt aangewezen.
Verder wordt bij elke in gebruiknaoe van een rij KRT 237 met 1 5 verhoogd. KRT 237 wordt met 1 verlaagd als de voorlopende of achterlopende rand punt V6 respectievelijk B5 passeert. De wijze waarop dit wordt uitgevoerd zal verderop in detail beschreven worden.
Behalve de hiervoor genoemde tabellen 200, 201, 202 en 204 en register 203 wordt voor het opslaan van gegevens voor de, via bedieningspaneel 10 157 laatst ingevoerde, nog niet gestarte kopieeropdracht, nog gebruik gemaakt van een aantal geheugenplaatsen in het lees/schrijfgeheugen 156 (in het vervolg invoergeheugen genoemd). In het hier beschreven voorbeeld zijn dit het aantal te maken kopieën en de daarbij gewenste belichtingssterkte.
15 De wijze waarop opdrachtentabel 204, kopietabel 202 en lasnaadpositie- register 203 bijgewerkt worden, alsmede de wijze waarop de actietijdstippen bepaald worden zullen hierna aan de hand van de stroomdiagrammen die in Fig. 5 tot en met Fig. 13 zijn weergegeven in detail beschreven worden.
20 In Fig. 5 is het stroomdiagram van de origineelinvoerroutine weergegeven, waarmee het invoeren van een origineel in eindloze baan 54 bestuurd wordt. De origineelinvoerroutine wordt door de centrale verwerkingseenheid 151 met regelmatige tussenpozen (bijvoorbeeld om de r 100 milliseconden) uitgevoerd. Na de aanroep wordt allereerst, tijdens 25 het uitvoeren van stap 300, getest of de startknop is ingedrukt. Zo nee, dan wordt de origineelinvoerroutine verlaten. Zo ja, dan wordt tijdens het uitvoeren van stap 301 aan de hand van het detectiesignaal van detector 64, getest of er een origineel ter plaatse van de detector 64 aanwezig is. Zo nee, dan wordt de origieelinvoerroutine alsnog verlaten. Zo ja, dan wordt tijdens het uitvoeren van stap 302 getest 30 of het voorgaande origineel het gewenste aantal keren langs belichtingsspleet 55 gevoerd is. Hierbij wordt gebruik genaakt van de inhoud van de 0T (0RW), waarin aangegeven wordt hoeveel keer het origineel van de voorafgaande kopieeropdracht nog langs spleet 55 gevoerd moet worden. Is de inhoud van 0T (0RW) ongelijk aan 0 dan wordt de 35 origineelinvoerroutine alsnog verlaten. In het geval dat de inhoud van 8401010 t· -20- de betreffende origineelteller 0 is, wordt stap 303 uitgevoerd.
Tijdens de uitvoering van stap 303 wordt getest of de mogelijkheid bestaat, dat, in het geval dat het klaarliggende origineel baan 54 ingevoerd wordt, lasnaad 42 binnen een beeldplaats komt te liggen .
5 Ten behoeve van deze test wordt de afstand tussen lasnaad 42 op band 1 en een voorafbepaalde plaats A langs de baan die band 1 doorloopt (zie Fig. 1) bepaald uit: - de afstand tussen merkteken 43 en detector 67
- de afstand tussen detector 67 en de belichtingsplaats 59A
10 - de afstand tussen merkteken 43 en lasnaad 42, en - de afstand tussen de belichtingsplaats 59A en de plaats A.
De afstand tussen merkteken 43 en detector 67 wordt bijgehouden in het lasnaadpositieregister 203. Deze afstand is uitgedrukt in een aantal perioden van pulsen P» De overige drie afstanden zijn opgeslagen in 15 het uitsluitend leesbare geheugen 155 en zijn eveneens in aantallen perioden van pulsen P uitgedrukt. De afstand tussen plaats A en de belichtingsplaats 59A is gelijk aan de afstand die band 1 aflegt, wanneer de voorrand van het origineel de afstand tussen aanslag 49 en belichtingsspleet 55 overbrugt. Is de afstand tussen lasnaad 42 en 20 plaats A kleiner dan de lengte van de te vormen kopie,, dan zal, in het geval dat het origineel in eindloze baan 54 wordt ingevoerd, lasnaad 42 vallen binnen een beeldplaats waarop de kopie gevormd wordt» De lengte van de te vormen kopie is afhankelijk van de lengte van het origineel. De lengte vanjiet origineel is op het moment dat het origi-25 neel ingevoerd wordt nog niet bekend. Wel bekend is dat de origi-neellengte een bepaalde maximum lengte niet mag overschrijden, welke lengte wordt bepaald door de lengte van eindloze baan 54. In het geval dat de bepaalde afstand tussen lasnaad 42 en plaats A kleiner is dan de kopielengte die overeenkomt met de maximale origineellengte, 30 wordt de origineelinvoerroutine weer verlaten. In het geval dat de bepaalde afstand groter is dan de afstand tussen lasnaad 42 en plaats A worden achtereenvolgens de stappen 304, 305, 306 en 307 uitgevoerd, alvorens de origineelroutine wordt verlaten. Tijdens het uitvoeren van stap 304 wordt uitgangsregister 172 geladen met een 1. In het geval 35 dat uitgangsregister 172 nog niet met een 1 was geladen, en band 1 dus nog niet door de servosystemen 11 en 15 en synchroonmotor 8 werd 8401010 -21- voortbewogen, worden daardoor servosystemen 11 en 15 en aynchroonmotor 8 alsnog Ingeschakeld. In het geval dat uitgangsreglster 172 reeds met een 1 geladen was, werd band 1 reeds door servosystemen 11 en 15 en synchroonmotor 8 aangedreven. In dit geval wordt door het laden 5 van register 172 niets veranderd in de aandrijving van band 1. Tijdens het uitvoeren van stap 305 wordt uitgangsregister 163 geladen met een 1. In het geval dat uitgangsregister 163 nog niet met een 1 geladen was, en dus rol 28 nog niet met behulp van een bedieningsorgaan 123» zuiger 117 en cylinder 118 in de hulpstand gebracht was, wordt rol 28 10 daardoor alsnog in de hulpstand gebracht. In het geval dat uitgangsregister 163 reeds met een 1 geladen was, is rol 28‘reeds in de hulpstand gebracht. In dit geval verandert, door het laden van register 163* rol 28 niet van stand.
Tijdens het uitvoeren van stap 306 wordt opdrachtentabel 204 aange-15 past. Allereerst wordt de inhoud van ORW 254 met 1 verhoogd, zodat na de aanpassing de wijzer naar de eerstvolgende, ongebruikte rij in de opdrachtentabel 204 wijst. Echter in het geval dat voor de aanpassing ORW 254 de laatste rij aanwijst, wordt ORW 254 zodanig aangepast, dat deze na aanpassing de eerste rij 205 in de opdrachttabel 204 aanwijst. 20 Vervolgens wordt tijdens stap 306 0RT 255 met 1 verhoogd. Verder worden het aantal te maken kopieën en de gewenste belichtingssterkte uit het invoergeheugen opgehaald. Het aantal te maken kopieën wordt opgeslagen in AT (ORW), QT (ORW), KT (ORW). De gewenste belichtingssterkte wordt opgeslagen in BG (ORW). LG (ORW) wordt gela-25 den met 0.
In Fig. 6 wordt het stroomdiagram van de kopietabelvulroutine weergegeven. Deze routine wordt met korte tussenpozen (bijv. om de 10 milliseconden) door centrale verwerkingseenheid 151 aangeroepen. De kopietabelvulroutine bestaat uit een aantal stappen 321,....,335« Wet 30 behulp van de stappen 321,...,324 wordt bepaald of tussen twee aanroepen van de kopietabelvulroutine de voorlopende of de achterlopende rand van het origineel detector 66 is gepasseerd. Tijdens de uitvoering van stap 321 wordt het detectiesignaal van detector 66 via ingangspoort 161 gelezen door centrale verwerkingseenheid 151. De 35 gelezen waarde wordt opgeslagen in een geheugenplaats met een voorafbepaald adres in een geheugen 156. In het vervolg zal deze 8401010 -22- geheugenplaats aangeduid worden met "nieuw 66". Vervolgens wordt tijdens het uitvoeren van stap 322 de inhoud van "nieuw 66" vergeleken met het deteotiesignaal dat tijdens de vorige aanroep van de kopieta-belvulroutine is bepaald. Dit deteotiesignaal is opgeslagen in een 5 geheugenplaats met een voorafbepaald adres'in geheugen 156. In het vervolg zal deze geheugenplaats "oud 66" genoemd worden. In het geval dat de inhoud van "oud 66" overeenkomt met de inhoud van "nieuw 66" wordt de kopietabelvulroutine verlaten. In het geval dat de inhouden van "oud 66" en "nieuw 66" niet met elkaar in overeenstemming zijn, 10 wordt tijdens het uitvoeren van stap 323 "oud 66" geladen met de inhoud van "nieuw 66". Vervolgens wordt tijdens het uitvoeren van stap 324 aan de hand van de inhoud van "nieuw 66" bepaald of de voorlopende rand danwel de achterlopende rand van het origineel detector 66 is gepasseerd. In het geval dat de inhoud van "nieuw 66" aangeeft dat 15 detector 66 door het origineel bediend wordt, is de voorlopende rand van het origineel detector 66 gepasseerd in het tijdsinterval tussen de voorlaatste en laatste aanroep van de kopietabelvulroutine .In dat geval wordt na stap 324 stap 325 uitgevoerd. In het geval dat de inhoud van "nieuw 66" aangeeft dat detector 66 niet door een origineel 20 bediend wordt, is de achterlopende rand van het origineel detector 66 gepasseerd in het tijdsinterval tussen de voorlaatste en laatste aanroep van de kopietabelvulroutine. In dit geval wordt stap 324 gevolgd door stap 332.
Tijdens het uitvoeren van stap 325 wordt de inhoud KRW 236 met 1 verhoogd 25 zodat nu KRW 236 de eerstvolgende, ongebruikte rij in de kopietabel 202 aangeeft. Echter, in het geval dat KRW 236 voor de aanpassing de laatste rij 231 uit de tabel 202 aanwijst, wordt KRW 236 zodanig aangepast dat deze na aanpassing de eerste rij 226 uit kopietabel 202 aanwijst. Vervolgens wordt AW (KRW) in stap 325 geladen met het in de eerste rij 215, kolom 30 222 van voorrandactietabel 20Q opgeslagen getal dat de afstand tussen 0 en VI aangeeft. Verder wordt KRT 237 met 1 verhoogd.
AW (KRW) wordt zodanig aangepast, dat na de aanpassing AW (KRW) naar de eerste rij 215 van voorrandactietabel 200 wijst.
OW (KRW) wordt gelijk gemaakt aan 0RW 254, die de opdracht aanwijst 35 waarvoor de kopie gemaakt moet worden. Het VAB in SG (KRW) wordt met 1 geladen. De overige bits in SG (KRW) worden geladen met 0.
8401010 -23-
Op de hiervoorbeschreven wijze wordt de positie van de voorlopende rand van een nieuwe beeldplaats, tijdens het uitvoeren van stap 324, vastgelegd, nadat de voorlopende rand van een origineel door detector 66 is gedetecteerd. Daarna wordt tijdens het uitvoeren van stap 326 5 getest of de te vormen kopie de laatste kopie van de opdracht is.
Tijdens deze test wordt de inhoud van OT (ORW) opgehaald. Is de inhoud van OT (ORW) gelijk aan 1, dan betekent dit dat het origineel voor de laatste keer langs belichtingsspleet 55 zal worden gevoerd. In dat geval is de te vormen kopie de laatste van een opdracht en dan wordt 10 tijdens het uitvoeren- van stap 327 het bit dat aangeeft dat het de laatste kopie uit een opdracht betreft, geladen met 1. In het vervolg zal dit bit LKB genoemd worden. Ka het laden van LKB wordt de routine vervolgd met het uitvoeren van stap 328.
In het geval dat tijdens de uitvoering van stap 327 blijkt dat OT 15 (ORW) ongelijk aan 1 is, wordt stap 326 meteen gevolgd door stap 328. Tijdens het uitvoeren van stap 328 wordt nagegaan of OT (ORW) overeenkomt met AT (ORW). In het geval dat OT (ORW) en AT (ORW) met elkaar overeenkomen is de te vormen kopie de eerste van een kopieeropdracht. In dat geval wordt tijdens de uitvoering van stap 329 20 het bit in statusgeheugen dat aangeeft dat het hier de eerste kopie van de opdracht betreft geladen met een 1 en wordt vervolgens de kopietabelvulroutine verlaten. In het vervolg zal dit,bit EKB genoemd worden. Echter in het geval dat OT (ORW) en AT (ORW) niet met elkaar overeenstemmen wordt stap 330 uitgevoerd. Tijdens de uitvoering van 25 stap 330 wordt getest of lasnaad 42 binnen de beeldplaats valt, waarvan tijdens stap 325 de positie van de voorlopende rand is vastgelegd. Ten behoeve van deze test wordt de afstand tussen lasnaad 42 en een voorafbepaalde plaats C (zie Fig. 1) langs de baan die band 1 doorloopt bepaald uit: 30 - de afstand tussen merkteken 43 en detector 67
- de afstand tussen detector 67 en de helichtingsplaats 59A
- de afstand tussen merkteken 43 en lasnaad 42 en - de afstand tussen de belichtingsplaats 59A en de plaats C.
De afstand tussen merkteken 43 en detector 67 wordt bijgehouden in een 35 lasnaadpositieregister 203· Deze afstand is uitgedrukt in een aantal perioden van pulsen P. De overige drie afstanden zijn opgeslagen in - 8401010 -24- het uitsluitend leesbaar geheugen 155. Deze afstanden zijn eveneens uitgedrukt in perioden van pulsen P. Centrale verwerkingseenheid 151 berekent op de gebruikelijke wijze de afstand tussen lasnaad 42 en plaats C uit de ia het geheugen opgeslagen afstanden en de inhoud van 5 lasnaadpositreregister 203· De afstand tussen plaats C en de belichtingsplaats 59A is gelijk aan de afstand die band 1 aflegt als de voorlopende rand van een origineel de afstand tussen detector 66 en belichtingsspleet 55 overbrugt. De bepaalde afstand tussen plaats C en lasnaad 42 wordt vergeleken met de lengte van de te vormen kopie.
10 Deze lengte is opgeslagen in LG (ORW). In het geval dat de bepaalde afstand kleiner is dan deze kopielengte, ligt lasnaad 42 binnen de . nieuwe beeldplaats. In dat geval wordt in SG (KRW) het zogenoemde loze-kopie-bit 1 gemaakt, tijdens de uitvoering van stap 331« In het vervolg wordt het loze-kopie-bit aangeduid met DKB. Vervolgens wordt 15 de kopietabelvulroutine verlaten.
In het geval dat tijdens het uitvoeren van stap 324 blijkt dat detector 66 niet bediend wordt, betekent dat, dat in het tijdsinterval tussen de laatste en de voorlaatste aanroep van de kopietabelvulroutine de achterlopende rand van het origineel detector 66 is 20 gepasseerd. In dat geval wordt stap 324 gevolgd door de stappen 332, 333 en 334· Tijdens het uitvoeren van stap 332 wordt uitgangsregister 169 geladen met een 0, waardoor, in het geval dat aanslag 49 nog niet omlaag gebracht was, aanslag 49 alsnog door bedieningsorgaan 176 omlaag gebracht wordt.
25 Tijdens het uitvoeren van stap 333 wordt KRW 236 met 1 verhoogd zodat KRW 236 de eerstvolgende, ongebruikte rij in kopietabel 202 aanwijst. Echter, in het geval dat vóór de verhoging de KRW 236 de laatste rij 231 in kopietabel 202 aanwees, wordt de KRW 236 zodanig aangepast dat na de aanpassing de eerste rij 226 uit de kopietabel 202 wordt 30 aangewezen. Vervolgens wordt het AG (KRW) geladen met het in de eerste rij 246, kolom 244 van achterrandactietahel 201 opgeslagen getal dat de afstand tussen de punten B1 en 0 aangeeft. AW (KRW) wordt zodanig aangepast dat AW (KRW) na de aanpassing de eerste rij 246 in de achterrandactietahel 201 aanwijst. Het SG(KRW) wordt geladen met de 35 inhoud SG van de voorgaande rij in de kopietabel. Vervolgens wordt VAB in SG (KRW) 0 gemaakt, waardoor aangegeven wordt dat de bijgehouden 8401010 -25- positie de achterlopende rand betreft.
Op de hiervoor beschreven wijze wordt tijdens het uitvoeren van stap 333 d© positie van de achterlopende rand van de nieuwe beeldplaats vastgelegd in kopietabel 202, nadat de achterlopende rand van een 5 origineel detector 66 is gepasseerd.
Stap 333 wordt gevolgd door stap 33¾, waarin getest wordt of DKB in SG (KRW) 1 is. 1 is. Zo ja, dan wordt de kopietabelvulroutine verlaten. Zo nee, dan wordt de 0T (ORW) met 1 verlaagd en wordt de kopietabelvulroutine verlaten. In het geval dat de origineelteller 0 wordt, 10 wordt met behulp van een (niet beschreven) routine wissel 61 zodanig bediend, dat het origineel baan 54 via wissel 61 zal verlaten.
In Fig. 7A en 7B is het stroomdiagram van een routine voor het bijwerken van kopietabel 202 weergegeven. In het vervolg zal deze routine de kopietabelbijwerkroutine genoemd worden. De kopietabelbij-15 werkroutine wordt telkens aangeroepen als pulsgenerator 180 een puls op programmaonderbrekingsingang 181 van centrale verwerking3eenheid 151 aanbiedt. Na het aanroepen wordt met behulp van de stappen 340, 341 en 342 de inhoud van lasnaadpositieregister 203 bijgewerkt.
Tijdens het uitvoeren van stap 340 wordt getest of merkteken 43 op 20 band 1 door detector 67 wordt gedetecteerd. Zo ja, dan wordt de inhoud van lasnaadpositieregister 203 tijdens het uitvoeren van stap 342 op 0 geateld. Zo nee, dan wordt de inhoud van lasnaadpositieregister 203 tijdens het uitvoeren van stap 341 met 1 verhoogd. Na het bijwerken van lasnaadpositieregister 203, wordt met behulp van de stappen 343 en 25 344 de lengte van de eerste kopie van een kopieeropdracht bepaald.
Tijdens het uitvoeren van stap 343 wordt getest of in SG (KRW) VAB en EKB 1 zijn. In het geval dat tenminste een van deze twee bits 0 is wordt stap 343 gevolgd door stap 345. In het geval dat beide bits gelijk zijn aan 1, wordt de inhoud LG (ORW) met 1 verhoogd tijdens 30 het uitvoeren van stap 344, voordat stap 345 wordt uitgevoerd.
Stap 345 is de eerste stap van het gedeelte van de kopietabelbijwerkroutine waarin de gegevens uit de kopietabel 202, die de posities van de voorlopende en de achterlopende randen van de beeldplaatsen aangeven, worden bijgewerkt en waarin getest wordt of de voorlopende 35 of de achterlopende rand een van de punten V1,...V6 respectievelijk
81,.·, B5 heeft bereikt.Tijdens het uitvoeren van stap 345 wordt HW
8401010 -26- 238 geladen met de inhoud van KRW 236, en wordt HT 239 geladen met de inhoud van de KRT 237· Vervolgens wordt tijdens het uitvoeren van stap 346 getest of de inhoud van HT 239 gelijk aan 0 is. Zo nee, dan wordt tijdens het uitvoeren van stap 347 getest of AG (HW) de stopcode SC 5 bevat. Zo ja, dan wordt tijdens het uitvoeren van stap 354 de KRT 237» die het aantal gebruikte rijen in de kopietabel aangeeft, met 1 verminderd. Hierdoor wordt de rij in kopietabel 202 waarin de stopcode SC is opgeslagen vrijgegeven. Stap 354 wordt gevolgd door stap 352.
In het geval dat tijdens de test in stap 347 blijkt dat het door HW 10 238 aangewezen afstandsgeheugen geen stopcode SC bevat, wordt de inhoud van AG (HW) tijdens het uitvoeren van stap 348 met 1 verminderd en wordt vervolgens tijdens het uitvoeren van stap 349 getest of de inhoud van AG (HW) na vermindering gelijk aan 0 geworden is. Zo nee, dan wordt stap 349 gevolgt door stap 352. Zo ja, dan worden stappen 15 350 en 351 uitgevoerd, alvorens verder gegaan wordt met stap 352.
Tijdens het uitvoeren van stap 350 wordt een actieroutine aangeroepen. Het beginadres van de actieroutine is opgeslagen in een van de actietabellen» In welke actietabel het beginadres is opgeslagen wordt aangegeven door VAB SG (HW). In welke rij van de aangegeven actietabel 20 het beginadres is opgeslagen wordt aangegeven door AW (HW). Na het uitvoeren van de aangeroepen actieroutine wordt allereerst AW(HW) met 1 verhoogd zodat AW (HW) na de verhoging de volgende rij in de actietabel aanwijst. De inhoud van de geheugenplaats in de eerste kolom van deze rij in de actietabel, welke inhoud de afstand aangeeft 25 tot het volgende actiepunt, wordt opgehaald en vervolgens in AG (HW) geladen. Daarna wordt kopietabelbijwerkroutine vervolgd met 3tap 352, waarin de inhoud van zowel HT 239 als HW 238 met 1 verminderd worden. Echter in het geval dat HW 238 voor de verhoging naar de eerste rij wijst, wordt HW 238 zodanig aangepast dat deze na aanpassing de 30 laatste rij aanwijst. Na de uitvoering van stap 352 wordt tijdens de stap 346 weer getest of HT 239 gelijk aan 0 is. Indien dit niet het geval is wordt programmalus, gevormd door de stappen 346,..,354 steeds weer opnieuw aangeroepen, totdat de HW gelijk aan 0 geworden is. In dat geval zijn alle afstanden in de afstandsgeheugens van de in gebruik 35 zijnde rijen van kopietabel 202 bijgewerkt.
In Fig. 8 is de actieroutine voor het instellen van de 8401010 -27- belichtingssterkte weergegeven· Deze actieroutine wordt aangeroepen zodra de voorlopende rand van een beeldplaats punt 73 bereikt. Allereerst wordt tijdens het uitvoeren van stap 365 getest of EKB in SG CHW) gelijk aan 1 is. Zo nee, dan wordt de actieroutine weer verla-5 ten. Zo ja, dan wordt tijdens het uitvoeren van stap 366 de gewenste belichtingssterkte opgehaald uit BG van de rij in opdrachtentabel 204 waarin de gegevens over de betreffende kopieopdracht zijn opgeslagen. Deze rij wordt aangewezen door OW (HW). Bovendien wordt tijdens het uitvoeren van stap 366 de gewenste belichtingssterkte ingesteld en tO wordt de actieroutine verlaten.
In Fig. 9 is het stroomdiagram van de actieroutine voor het uitvoeren van de laatste actie ten behoeve van het vormen van een kopie weergegeven. In het hier beschreven voorbeeld is dit de actieroutine voor het omlaag brengen van rol 68, nadat het verwarmde poederbeeld 15 van band 14 in zijn geheel is overgedragen op het via transportbaan 69 aangevoerde kopiemateriaal. De in Fig. 9 weergegeven actieroutine bestaat uit de stappen 360,...,364. Allereerst wordt stap 360 uitgevoerd, waarin het uitgangsregister 167 met een 0 wordt geladen. Hierdoor wordt rol 68 door middel van het door het uitgangssignaal van 20 register 167 bestuurde bedieningsorgaan 174 omlaag gebracht.Vervolgens wordt tijdens het uitvoeren van stap 361 getest of het DKB dat bij deze kopie hoort 1 is. Zo ja, dan wordt de actieroutine weer verlaten. Zo nee, dan wordt tijdens het uitvoeren van stap 362 KT van de kopieeropdracht, waarvoor de actie wordt uitgevoerd, met 1 verminderd. 25 Deze kopieteller wordt door OW (HW) aangewezen. Vervolgens wordt tijdens het uitvoeren van stap 363 getest of het LKB in SG (HW) 1 is. Zo nee, dan wordt de actieroutine verlaten. Zo ja, dan wordt eerst ORT 255 met 1 verminderd alvorens de actieroutine wordt verlaten. Hierdoor wordt de rij in opdrachtentabel 204, waarin de oudste kopieeropdracht 30 waarvoor nog kopieën in vorming waren, vrijgegeven.
In Fig. 10 is het stroomdiagram van de actieroutine voor het inschakelen van lamp 51 weergegeven. Deze actieroutine wordt aangeroepen op het moment dat de voorlopende rand van een beeldplaats punt V2 heeft bereikt.Tijdens het uitvoeren van stap 370 wordt getest 35 of DKB in het SG (HW) 1 is. Zo nee, dan wordt de actieroutine weer verlaten. Zo ja, dan wordt tijdens het uitvoeren van stap 371 8401010 -28- uitgangsregister 168 geladen met een 1* Dientengevolge wordt lamp 51 ingeschakeld, waardoor het gedeelte van band 1 dat zich onder lamp 51 bevindt wordt ontladen. In een gelijksoortige en daarom niet nader beschreven actieroutine, die wordt aangeroepen zodra de achterlopende 5 rand van een beeldplaats· punt B2 is gepasseerd, wordt register 168 weer met 0 geladen waardoor lamp 51 weer door middel van schakeling 177 wordt uitgeschakeld.
In Fig. 11 is het stroomdiagram van de actieroutine voor het bedienen van de aanslag 50 in papiertransportbaan 69 weergegeven.
10 Tijdens het uitvoeren van stap 372 wordt getest of DKB in SG (HW) gelijk aan 1 is. Zo ja, dan wordt de actieroutine weer verlaten. Zo nee,dan wordt eerst stap 373 uitgevoerd, alvorens de actieroutine wordt verlaten. Tijdens de uitvoering van stap 373 wordt uitgangsre-gister 166 geladen met een 1. Dientengevolge wordt de aanslag 50 door 15 hedieningsorgaan 175 omhoog gebracht waardoor het tegen aanslag 50 klaarliggende kopiemateriaal tussen rollen 34 en 68 wordt gevoerd.
Behalve in de twee hiervoorbeschreven actieroutines, heeft DKB geen invloed in de andere actieroutines.
In Fig. 12 is het stroomdiagram van een actieroutine weergegeven, 20 voor het uitschakelen van de ooronainrichting 23 gedurende de tijd dat lasnaad 42 zich onder de ooronainrichting 23 bevindt en voor het in de hulpstand brengen van rol 28 gedurende de tijd dat lasnaad 42 over rol 28 wordt gevoerd. De hier bedoelde actieroutine wordt met regelmatige tussenpozen (bijvoorbeeld om de 10 milliseconden) door centrale ver-25 werkingseenheid 151 aangeroepen. Na de aanroep wordt allereerst, tijdens het uitvoeren van stap 390, de positie van de lasnaad 42 bepaald aan de hand van de afstand tussen merkteken 43 en lasnaad 42 en de afstand tussen merkteken 43 en detector 67 welke laatste afstand is opgeslagen in lasnaadpositieregister 203. Met behulp van de stappen 30 391 en 392 wordt bepaald of lasnaad 42 zich onder ooronainrichting 23 bevindt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de afstand tussen de voorkant 23A van ooronainrichting 23 (zie Fig. 1) en detector 67 en van de afstand tussen de achterkant 23B (zie Fig. 1) van de ooronainrichting 23 en detector 67. Deze afstanden zijn opgeslagen in het 35 uitsluitend leesbaar geheugen 155. Tijdens stap 391 wordt getest of lasnaad 42 voorkant 23A heeft bereikt. Zo nee, dan wordt de stap 393 uitgevoerd. Zo ja, dan wordt getest in stap 392 of lasnaad 42 de 8401010 -29- achterkant 23B voorbij is. Zo ja, dan wordt stap 393 uitgevoerd. Zo nee,dan wordt stap 394 uitgevoerd. Tijdens het uitvoeren van stap 394 wordt uitgangsregister 171 0 gemaakt. Hierdoor wordt de uitgang van EN-poort 191 gelijk aan 0, waardoor coronainrichting 23 door 5 bedieningsschakeling 178 uitgeschakeld wordt. Tijdens het uitvoeren van stap 393 wordt het uitgangsregister 171 geladen met 1. Hierdoor zal de uitgang van EN-poort 191 gelijk worden aan het uitgangssignaal van uitgangsregister 172, welk uitgangsregister 172 tijdens de aetieroutines voor het in en uitschakelen van coro-10 nainrichting 23 geladen wordt.
Met behulp van de stappen 395 en 396 wordt bepaald of lasnaad 42 zich bij rol 28 bevindt. Tijdens het uitvoeren van stap 395 wordt bepaald of lasnaad 42 rol 28 al heeft bereikt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de afstand tussen plaats 28A (zie Fig. 1) en detector 67. In het 15 geval dat lasnaad 42 zich vóór plaats 28A, in het gedeelte tussen detector 67 en plaats 28A bevindt wordt stap 397 uitgevoerd alvorens de actieroutine wordt verlaten. In het andere geval wordt stap 396 uitgevoerd. Bij uitvoering van stap 396 wordt bepaald of de lasnaad 42 zich voorbij plaats 28B (zie Fig. 1), in het gedeelte tussen plaats 20 28B en de detector 67, bevindt. Zo ja, dan wordt stap 397 uitgevoerd alsvorens de actieroutine wordt verlaten. Zo nee, dan wordt stap 398 uitgevoerd alvorens de actieroutine wordt verlaten. Tijdens het uitvoeren van stap 398 wordt het uitgangsregister 164 met een 0 geladen. Hierdoor wordt het uitgangssignaal van EN-poort 190 gelijk aan 0, 25 waardoor rol 28 in de hulpstand wordt gebracht. Tijdens het uitvoeren van stap 396 wordt uitgangsregister 164 geladen met een 1 waardoor de uitgang van EN-poort 190 gelijk wordt aan het uitgangssignaal van uitgangsregister 165. Uitgangsregister 165 wordt ten behoeve van het in en uit de overdrachtstand brengen van rol 28 geladen in de daarvoor 30 bestemde aetieroutines.
Zoals in het voorgaande reeds beschreven is wordt de opdracht-teller 215 met 1 verhoogd tijdens de origineelinvoerroutine op het moment dat een nieuw origineel in baan 54 gevoerd wordt.Als de laatste actie voor de laatste kopie van een opdracht wordt uitgevoerd 35 wordt tijdens de bijbehorende actieroutine de ORT 255 met 1 verlaagd. Zodra de laatste kopie van de laatste opdracht is afwerkt,zal de inhoud van ORT 255 dan ook gelijk aan 0 zijn en in dit geval wordt * 8401010 * * -30- band 1 gestopt tijdens het uitvoeren van een zogenaamde bandstoproutine. Het stroomdiagram van de bandstoproutine is weergegeven in Fig. 13 · Tijdens het uitvoeren van een bandstoproutine , die met regelmatige tussenpozen wordt aangeroepen (bijvoorbeeld om de 100 5 milliseconden), wordt tijdens stap 380 getest of de inhoud van ORT 255 gelijk aan 0 is* Zo nee, dan wordt de bandstoproutine weer verlaten.
Zo ja, dan wordt tijdens het uitvoeren van stap 381 nagegaan of,in het geval dat band 1 gestopt wordt, de eerste kopie, die gevormd wordt na het opnieuw starten van band 1 op een gedeelte van 10 band 1 wordt gevormd waarin zich de lasnaad 42 bevindt. Deze mogelijkheid bestaat indien de afstand tussen plaats A langs band 1 en lasnaad 42 kleiner is dan de langst toege3tane kopielengte. Bij het bepalen van deze afstand bij plaats A en lasnaad 42 wordt gebruik gemaakt van: 15 - de afstand tussen merkteken 43 en detector 67, welke afstand wordt bijgehouden in lasnaadpositieregister 203, - de afstand tussen de naad 42 en merkteken 43, en - de afstand tussen detector 67 en belichtingsplaats 59A..
Deze laatste drie afstanden en ook de maximale kopielengte zijn 20 opgeslagen in het uitsluitend leesbare geheugen 155. In het geval dat de bepaalde afstand groter is dan de maximale kopielengte, worden eerst stappen 382 en 383 uitgevoerd alvorens de bandstoproutine wordt verlaten. Tijdens het uitvoeren van stap 383 wordt uitgangsregister 172 geladen met een 0. Dientengevolge worden servosystemen 11 en 15 en 25 synchroonmotor 6 uitgeschakeld waardoor band 1 tot stilstand komt. Tijdens het uitvoeren van stap 383 wordt uitgangsregister 163 met 0 geladen, waardoor rol 28 met behulp van een bedieningsorgaan 123» cylinder 118, zuiger 117 en kniehefboom 115 in de ruststand wordt gebracht.
30 In Fig. 14 is het blokschema van het servosysteem 35 voor het regelen van de snelheid van band 14 weergegeven. Via signaallijn 38 wordt de spanning VL1 op de loper van potentiometer 37 aangeboden aan een eerste ingang 400 van een optelschakeling 401 en aan een ingang 402 van een correctieschakeling 403» welke correctieschakeling ver-35 derop in detail zal worden beschreven. Uitgang 404 van correctieschakeling 403 is verbonden met een tweede ingang 405 van optelschakeling 401. Het van EN-poort 190 afkomstige besturingssignaal 8401010 -31- 419 wordt behalve aan bedieningsorgaan 124 voor het in de overdrachtsstand brengen van rol 28 ook aangeboden aan een ingang 409 van correctiesehakeling 403 en aan de ingang van een vertragingscha-keling 406. Vertragingsschakeling 406 genereert als reactie op een 1-0 5 overgang van signaal 419, een ten opzichte van de 1-0-overgang vertraagd signaal 408 met een vaste pulsbreedte. Zowel signaal 419 als signaal 408 is als functie van de tijd in Fig. 16 weergegeven. Uitgang 411 van optelschakeling 401 is verbonden met een eerste ingang 412 van een regelaar 413. Sen servomotor 415 wordt bekrachtigd 10 door een, van een uitgang 414 van regelaar 413 afkomstig, signaal. Servomotor 415 is gekoppeld aan de as van aandrijfrol 36 voor het aandrijven van band 14. Verder is aan de as van servomotor 415 een tachogenerator 416 gekoppeld. Tachogenerator 416 geeft aan uitgang 417 een spanning af, die evenredig is met het toerental van motor 415* 15 Deze spanning wordt aangeboden aan een tweede ingang 418 van regelaar 413« Met behulp van deze regelaar 413 wordt het toerental van motor 415 en daarmee de snelheid van band 14 op een uit de regeltechniek bekende wijze zodanig geregeld, dat de spanning op de ingangen 412 en 418 van regelaar 413 aan elkaar gelijk blijven. De op deze 20 wijze ^regelde snelheid van band 14 is dus evenredig met de spanning Vref aan ingang 412 van regelaar 413*
In Fig. 15 is correctiesehakeling 403 in detail weergegeven. De spanning VL1 wordt op de ingang 402 van een als spanningsvolger geschakelde operationele versterker 420 aangeboden. De uitgang van 25 versterker 420 is via een door signaal 419 bediende electronische schakelaar 421 verbonden met een analoge geheugenschakeling 422. De uitgang van versterker 420 is verder verbonden met de positieve ingang van een aftrekschakeling 423* De negatieve ingang van aftrekschakeling 423 is verbonden met de uitgang van geheugenschakeling 422. De uitgang 30 van aftrekschakeling 423 is verbonden met de negatieve ingang van een tweede aftrekschakeling 424. De uitgang van aftrekschakeling 424 is via een door signaal 408 bediende electronische schakelaar 425 verbonden met een tweede geheugenschakeling 426. De uitgang van geheugenschakeling 426 doet dienst als uitgang 404 van eorrec-35 tieschakelaar 403* Uitgang 404 is via een door signaal 419 bediende electronische schakelaar 427 verbonden met de ingang van een derde 8401010 -32- geheugenschakeling 428. De uitgang van geheugenschakeling 428 is verbonden met de positieve ingang van aftreksohakeiing 424.
Hierna zal onder verwijzing naar Fig. 16 en Fig. 17 de werking van servosysteem 15 beschreven worden. In Fig. 16 zijn de signalen 5 419 en 408, de spanning VL1, de spanning Vref, de spanning - U op de uitgang van aftreksohakeiing 423 en de spanning VG op uitgang 404 als functie van de tijd weergegeven.
In Fig. 17 is de snelheid Vt van band 14 als functie van de spanning Vref en, voor een aantal waarden van VG, de spanning Vref 10 als functie van de positie XR van rol 27 ten opzichte van blok 32 weergegeven. Met lijn F wordt Vref als functie van XR gegeven voor VG s 0. In dat geval is Vref gelijk aan VL1.
Aannemende dat op tijdstip T0 de uitgang van uitgangsregister 164 gelijk aan 1 is, en het uitgangssignaal voor register 166 gelijk aan 0 15 is dan zal signaal 419 gelijk aan 0 zijn, rol 28 zich in de hulpstand bevinden en rol 27 dus vergrendeld zijn. In Fig. 17 is de positie waarin rol 27 vergrendeld is aangegeven met XRA. Met G wordt de bij XRA behorende spanning VL1A op de loper van potentiometer 37 aangegeven. De spanning VG aan de uitgang 404 van correetieschakeling 405 20 is gelijk aan VG1.
De bij XRA behorende spanning Vref (VRA) is dan ook gelijk aan de som van VL1A en VG1. De bij de spanning VRA behorende snelheid van band 14 wordt aangeduid met VTB. In het hier beschouwde geval is de snelheid VTB van band 14 ongelijk aan de snelheid VB1 van band 1» 25 Indien op tijdstip TT rol 28 in de overdrachtsstand gebracht moet worden zal signaal 419 gelijk aan 1 worden· Hierdoor worden de electro-nische schakelaars 421 en 427 gesloten· Bovendien wordt band 1 tegen band 14 gedrukt· Daarbij neemt band 1 ter plaatse van de drukzone de snelheid VTB van band 14 aan. Aangezien de snelheid waarmee band 14 30 band 1 wegvoert lager is dan de snelheid VB1 waarmee synchroonmotor 8 band 1 aanvoert zal rol 27 zich naar potentiometer 37 verplaatsen*
Ten gevolge van deze verplaatsing zal de spanning VL1, en daardoor ook de snelheid VT van band 14, toenemen. De snelheid VT zal blijven toenemen totdat rol 27 zover verplaatst.is dat spanning Vref een 35 waarde bereikt heeft, waarbij de snelheid van band 14 gelijk geworden is aan de snelheid VB1. De bij deze snelheid behorende positie is in 8401010 -33-
Fig. 17 aangeduid met XRC. Op tijdstip T2 wordt signaal 419 weer 0, waardoor schakelaars 421 en 427 worden geopend. De spanning op de uitgangen van geheugenschakelingen 422 en 428 worden daardoor vastgezet op een waarde die gelijk is aan de waarde die de uitgang heeft op 5 tijdstip T2. Deze spanning is gelijk aan 761 voor schakeling 428 en deze spanning is gelijk aan loperspanning VLIC op tijdstip T2 voor schakeling 422. Bovendien wordt als gevolg van de 1-0 overgang van signaal 419 rol 28 in de hulpstand gebracht en wordt rol 27 weer in positie XRA gebracht en in deze positie vergrendeld. Hierdoor zal de 10 spanning VL1 weer afnemen. De spanning -Δϋ aan de uitgang van aftrekschakeling 423 geeft nu het verschil aan tussen de loperspanning VLIA bij een vergrendelde rol 27 en de spanning aan de uitgang van geheugenschakeling 422, welke laatste spanning de loperspanning VLIC vertegenwoordigt zoals deze op tijdstip T2 was. De spanning aan de 15 uitgang van aftrekschakeling 424 is nu gelijk aan VG1 + £, U. Op tijdstip T3 wordt signaal 408 gelijk aan 1 en wordt de spanning op de uitgang van geheugenschakeling 426 gelijk aan de waarde V61 + Δ ü. Hierdoor neemt de spanning Vref met een waarde A 0 toe, waardoor Vref weer gelijk wordt aan de waarde van Vref op tijdstip T2, bij 20 welke waarde de snelheid VT van band 14 gelijk was aan de snelheid VB1o Deze spanning wordt in Fig. 17 aangegeven door VRE. Op tijdstip T4 wordt signaal 408 weer 0, waardoor schakelaar 425 weer geopend wordt. Daardoor wordt de spanning op uitgang 404 vastgezet op de waarde VG2. Als nu op tijdstip T5 signaal 419 weer 1 wordt zal de band 25 1 weer in contact met band 14 worden gebracht. Hierdoor zal band 1 weer door band 14 worden meegenomen. Daar de snelheden van band 1 en band 14 voor het in contact brengen reeds aan elkaar gelijk'waren zal de snelheid van band 1 ter plaatse van de drukzone niet veranderen.
Op de hiervoor beschreven manier zal steeds als ten gevolge van 30 de verandering van de systeemparameters of een eventueel andere oorzaak de snelheden van band 1 en band 14 niet meer aan elkaar gelijk zijn tijdens het tijdsinterval dat de banden los van elkaar zijn, de uitgangsspanning op uitgang 404 zodanig aangepast worden, dat na aanpassing de snelheden van de banden in vrijlopende toestand weer aan 35 elkaar gelijk zijn. Dit resulteert in geringere slijtage van de banden 1 en 14. Bovendien blijft de afstand, waarover een beeld door de banden 1 en 14 wordt meegevoerd steeds gelijk, waardoor de tijd nodig 8401010 -34- om een beeld van belichtingsplaats 59A naar rol 68 te brengen steeds gelijk blijft en waardoor dus het tijdstip waarop kopiemateriaal tussen de rollen 34 en 68 gevoerd moet worden steeds bekend is.
8401010

Claims (2)

1. Werkwijze voor het besturen van een beeldvormingsinrichting, waarin beelden op een voortbewogen medium kunnen worden gevormd, waarbij de positie van een beeld ten opzichte van een beginpositie wordt bijgehouden door het tellen van perioden van een pulsvormig signaal 5 waarvan de frequentie evenredig is met de snelheid waarmee het medium wordt voortbewogen en waarbij de bijgehouden posities telkens worden vergeleken met een aantal voorafbepaalde posities en waarbij besturingssignalen worden opgewekt als met elkaar vergeleken posities aan elkaar gelijk zijn, met het kenmerk: 10. dat voor elk beeld dat in de inrichting in vorming is zowel een eerste, aan de voorlopende rand gerelateerde, positie als een tweede, aan de achterlopende rand gerelateerde, positie wordt bijgehouden, - dat de voorafbepaalde posities zijn verdeeld in een eerste en een 15 tweede groep, - dat elke eerste bijgehouden positie wordt vergeleken met de voorafbepaalde posities uit de eerste groep, en - dat elke tweede bijgehouden positie wordt vergeleken met de voorafbepaalde posities uit de tweede groep. 20
2. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclu sie 1, welke inrichting is voorzien van een geheugen, een pulsgenerator voor het opwekken van het pulsvormige signaal, middelen voor het vergelijken van de bijgehouden posities met de voorafbepaalde posities en middelen'die besturingssignalen opwekken als met 25 elkaar vergeleken posities aan elkaar gelijk zijn, met het kenmerk: - dat in een eerste gedeelte van het geheugen de tot de eerste groep behorende posities zijn vastgelegd, - dat in een tweede gedeelte van het geheugen de tot de tweede groep behorende posities zijn vastgelegd, en 30. dat de inrichting is voorzien van talmiddelen die voor elk beeld dat in de inrichting in vorming is de eerste en de tweede positie bijhouden. o 8401010
NL8401010A 1984-03-30 1984-03-30 Werkwijze en inrichting voor het besturen van een beeldvormingsinrichting. NL8401010A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8401010A NL8401010A (nl) 1984-03-30 1984-03-30 Werkwijze en inrichting voor het besturen van een beeldvormingsinrichting.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8401010A NL8401010A (nl) 1984-03-30 1984-03-30 Werkwijze en inrichting voor het besturen van een beeldvormingsinrichting.
NL8401010 1984-03-30

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8401010A true NL8401010A (nl) 1985-10-16

Family

ID=19843727

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8401010A NL8401010A (nl) 1984-03-30 1984-03-30 Werkwijze en inrichting voor het besturen van een beeldvormingsinrichting.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL8401010A (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0305642A1 (en) * 1984-03-30 1989-03-08 Océ-Nederland B.V. Method of and device for controlling an image forming device

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0305642A1 (en) * 1984-03-30 1989-03-08 Océ-Nederland B.V. Method of and device for controlling an image forming device
EP0307540A1 (en) * 1984-03-30 1989-03-22 Océ-Nederland B.V. Image transfer device

Similar Documents

Publication Publication Date Title
DE3304966C2 (de) Elektrophotographisches Kopiergerät mit Regelung der Kopierparameter
US4377338A (en) Method and apparatus for copier quality monitoring and control
US4134147A (en) Transfer humidity control device
NL8401009A (nl) Werkwijze en inrichting voor het besturen van een electrofotografische inrichting voorzien van een fotogeleidende band met lasnaad.
US4350435A (en) Copy contrast and density control
US4833506A (en) Method and apparatus for controlling toner density of copying device
DE69817122T2 (de) Verfahren zur Regelung eines doppelseitigen Druckprozesses
DE2731312A1 (de) Bilduebertragungsmechanismus
US3967896A (en) Variable edge fadeout apparatus for electrostatic reproduction machines
US4748934A (en) Developing apparatus
NL8003240A (nl) Kopieerapparaat geschikt voor het vervaardigen van duplexkopieen van simplexoriginelen.
DE602004010554T2 (de) Eichung eines Tonerkonzentrationssensors für Bildformungsappart mit Zwei-Komponenten-Entwickler
DE3010789A1 (de) Automatische steuerung fuer entwickler-verteilervorrichtung
WO1987007043A2 (en) Optional output for test patches
US4046467A (en) Zoom lens copier
NL8401011A (nl) Beeldoverdrachtsinrichting.
US4847657A (en) Electrophotographic apparatus for depositing developer only on the image area of the image bearing member
DE69821817T2 (de) Photoinduzierte Entladung für Xerographie
US4310237A (en) Adjusting copy contrast and density
US5754275A (en) Optical apparatus having lens-system drive device for temperature correction in direction of optical axis
NL8401010A (nl) Werkwijze en inrichting voor het besturen van een beeldvormingsinrichting.
US4806980A (en) Dynamic feedforward process control for electrographic machines
US5943526A (en) Image forming apparatus with an impedance varying device and method of using same
JPS5922067A (ja) 複写機の画像濃度制御装置
DE3789071T2 (de) Verfahren und Vorrichtung zur Einstellung eines Kopiergerätes.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed