NL8400624A - Drager voor houders. - Google Patents

Description

* NL/31.802-tM/f. * '

Drager voor houders.

Dragers voor meerdere op elkaar gestapelde houders voor het opnemen van een vast of variabel aantal houders zijn bekend/ zoals blijkt uit de Amerikaanse oc-trooischriften 294.217/ 1.065.633, 1.490.973 en 1.499.077.

5 De in deze octrooischriften afgebeelde dragers zijn in elk geval geschikt om samen te werken met bepaalde houders of houders, die speciaal zijn gewijzigd voor het opnemen van de drager. Ook wordt opgemerkt, dat de houders in deze octrooischriften functioneren als een samen-10 stel, waarin slechts de bovenste houder is voorzien van een deksel, en de respectievelijke houders daaronder elk de onderliggende houder afdekken.

Een verdere uitvoeringsvorm van een drager is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 1.852.195. In 15 dit octrooischrift wordt een instelling van een bovenliggend deel ten opzichte van een onderliggend deel uitgevoerd langs stijve ratelstangen via een systeem met tanden en pallen.

De bekende stand van de techniek omvat ook 20 vele voorbeelden van buigzame samenbundelbanden, die zijn voorzien van meerdere rateltanden langs het lichaam ervan, die naar keuze grijpen in een pal, die één geheel vormt met een eind van het lichaam, zie Design 204.545.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking 25 op een drager, die bijzonder geschikt is voor het opneraen van meerdere op elkaar gestapelde gesloten houders. De drager bestaat uit vier gevormde kunststofonderdelen,omvattende onderste en bovenste kragen, die kunnen grijpen om de onderste en bovenste houder en een paar tegenoverliggende ratel-30 banden, die zich uitstrekken tussen onderste en bovenste kragen en naar keuze daarmee verbonden kunnen worden.

De onderste kraag wordt in ingrijping gebracht omhoog om het lichaam van een onderste houder, terwijl de bovenste kraag omlaag in ingrijping wordt gebracht 35 om de bovenzijde of het dekseldeel van een bovenste houder.

De drager is bijzonder geschikt om te worden gebruikt met houders, die zijn voorzien van een in één geheel daarmee gevormde buitenwaarts gerichte zich langs de omtrek uitstrek- 8400624 -2- 4 * s, kende hanteerflens aan het boveneind daarvan onmiddellijk onder het houderdeksel. Als zodanig omvat de onderste kraag een binnenwaarts gekeerde omtrekslip , waarop de houderflens zit. Met deze lip zijn meerdere in de omtreksrichting op 5 afstand van elkaar liggende binnenwaarts gerichte nokken op de onderste kraag onmiddellijk boven de lip gekoppeld. Elk van deze nokken omvat een neerwaarts en binnenwaarts lopend vlak, dat eindigt in een ondersnijding of uitsparing, die geschikt is voor het opnemen en vasthouden van de houder-10 flens op de lip.

De onderste kraag omvat verder een paar diametraal tegenoverliggende buitenwaarts uitstekende oren met gaten. De ratelbanden worden omhoog door deze oren gestoken, waarbij het ondereind van elke band via een verbre-15 ding daarop aangrijpt onder het overeenkomstige oor.

Het bovenste deel van elke band wordt gevoerd door een overeenkomstige opening of passage op de bovenste kraag, waarbij de lengte van elke band, die is opgenomen door de respectievelijke bovenste openingen af-20 hangt van het aantal op elkaar gestapelde houders, dat moet worden opgenomen. Een in één geheel gevormde pal, die is verbonden met elke opening van de bovenste kraag, grijpt in de bijbehorende band op zodanige wijze, dat een positieve manipulatie met de hand nodig is voor het losmaken. Elk aan-25 tal houders binnen de werkzame lengte van de banden kan worden opgenomen in de drager.

De handgreep, die in één geheel is gevormd met de bovenste kraag overspant diametraal de kraag en vormt een centraal handgreepdeel. De handgreep heeft een opwaarts 30 gerichte kanaalvorm en de tegenovergestelde einden ervan zijn uitgelijnd met de bandgrendelmiddelen, waardoor de bovenste delen van de banden worden opgenomen. De afzonderlijke banden zijn op hun beurt flexibel, zodat het mogelijk is elk deel van de band, dat vertikaal voorbij het bijbehorende grendel-35 mechanisme uitsteekt, naar binnen toe in het door dehandgreep gevormde kanaal te buigen.

Andere aspecten en kenmerken van de uitvinding zullen duidelijk worden bij de constructiedetails en gebruikswijzen van de drager, zoals hierna wordt beschre-40 ven.

8400624 * « -3-

Fig. .1 is een perspectivisch aanzicht van de drager van de onderhavige uitvinding# waarin drie cirkelvormige houders zijn gemonteerd.

Fig. 2 is een uiteengenomen perspectivisch 5 aanzicht van de drager en een typische houder.

Fig. 3 is een dwarsdoorsnede van de drager# waarbij de daarin opgenomen houders in zijaanzicht zijn afgebeeld.

Fig. 4 is een perspectivisch detail van 10 het bandgrendelmiddel.

Fig. 5 is een doorsnede van een detail door de onderste kraag en een daarmee verbonden bandeind.

Fig. 6 is een onderaanzicht van de bovenste kraag en handgreepeenheid..

15 Fig. 7 is een bovenaanzicht van de onder ste kraag.

Fig. 8 is een bovenaanzicht van een verdere uitvoering van de drager# die bijzonder geschikt is voor het opnemen van rechthoekige houders.

20 Thans meer in het bijzonder verwijzend naar de tekening, is de drager 10# die in fig. 1 is afgebeeld in vergrendelende ingrijping met de houders 12 gevormd uit vier onderdelen of eenheden, een onderste kraag 14, een bovenste kraag 16 en twee ratelbanden 18, Deze drager 10 is 25 bijzonder geschikt voor het opnemen en dragen van één of meer cirkelvormige houders 12, die een houderlichaam 2Q omvatten# een bovenliggend deksel 22 met een afhangend omtreks-randdeel 24 en een naar buiten gekeerde hanteerflens 26, die in ëën geheel langs de omtrek is gevormd met het houder-30 lichaam 20 en op een geringe afstand direct onder het deksel 22 is geplaatst. De bodem van het houderlichaam 20 alsmede de bovenzijde van het houderdeksel 22 zijn zo uitgevoerd# dat ze gemakkelijk op elkaar gestapeld kunnen worden. Het aantal houders 12# dat kan worden opgenomen in de drager 10 35 wordt bepaald door de lengte van de ratelbanden 18.

De onderste kraag 14 omvat een ringvormige vertikale wand 28 met een in één geheel gevormde binnenwaarts gerichte lip 30 aan de omtrek om de onderrand daarvan. De wand 28 en de lip 30 hebben een zodanige grootte 40 en vorm, dat ze omhoog aangrijpen om het lichaam 20 van de 8 4 0 C 6 2 4 « « -4- * onderste houder 12 en de lip 30 van onderen steunend tegen de houderflens 26 komt aan te liggen.

Het is gewenst, dat de onderkraag 14 los-neembaar wordt vergrendeld op de houderflens 26 om het mon-5 teren van de drager 10 te bevorderen evenals de stabilisatie van de gemonteerde houders. Daarom zijn meerdere grendel-iiokken 32 in één geheel gevormd met de kraagwand 28 en lip 30 op langs de omtrek op afstand liggende punten om de onderste kraag 14. Elke nok 32 steekt binnenwaarts uit vanaf 10 het binnenvlak van de wand 28 en omvat een binnenwaarts en neerwaarts taps binnenste vlak 34, dat eindigt boven de lip 30 in een ondersneden gedeelte of uitsparing 36, waarin de houderflens 26 met snapwerking kan worden geborgd. Zoals het best te zien is in fig. 5 is de uitsparing 36 onmiddel-15 lijk boven de lip 30 gevormd, waardoor de flens 26 wanneer deze op zijn plaats is gesnapt in aanraking direct op de lip 30 zittend wordt vastgehouden.

De eigen veerkracht van de onderste kraag 14 en zo mogelijk die van de houderflens 26 maakt de ge-20 wenste snapvergrendeling van de kraag op zijn plaats om de houder mogelijk. Om het met de hand losmaken van de onderste kraag 14 van een opgenomen houder 12 te vergemakkelijken is een enkele zijwaarts uitstekende druktoets 38 in één geheel gevormd met de kraagwand 28. Met deze toets behoeft 25 men alleen een neerwaartse druk daarop uit te oefenen om het aangrenzende deel van de 'onderste kraag 14 ten opzichte van de opgenomen houder 12 omlaag te schuiven. Deze druk zal enige buiging in de onderste kraag veroorzaken en het vrijkomen van de houderflens uit de nokuitsparingen 36.

30 De onderste kraag 14 bezit tenslotte een paar tegenoverliggende van openingen voorziene oren 40, die in één geheel zijn gevormd met de kraagwand 28 en zijwaarts of radiaal buitenwaarts daarvan uitsteken op een diametrale lijn bij voorkeur 90° vanaf de toets 38. Deze oren 40 nemen 35 de ratelbanden 18 vertikaal daardoorheen op. Elke ratelband 18 (zie fig. 2 en de gedetailleerde fig. 5), omvat een ver brede kop of blok 42 op het ondereind ervan, die grijpt in een verbrede neerwaarts openende holte, die het ondereind van de bijbehorende ooropening vormt. Desgewenst kan de 40 bandkop 42 enigszins tapse bovenvlekken hebben om het binnen- 8400624 % . * * -5- treden in de holte 44 te vergemakkelijken en te zorgen voor een positieve klemming van de kop 42 daarin. Het deel van elke opening boven de holte 44 heeft een zodanige grootte, dat de band 18 daardoor nauw kan worden opgenomen en het 5 passeren van de verbrede kop 42 wordt voorkomen. Een losneembare vergrendeling van elke band 18 in de overeenkomstige opening wordt verder bewerkstelligd door het verschaffen van twee in êën geheel gevormde uitsteeksels 46 op een bovenwaartse afstand vanaf de verbrede kop 42, zodat deze 10 uitsteeksels aangrijpen op het bovenvlak van het overeenkomstige montageoor 40, wanneer de kop 42 geheel in de holte 44 zit. De flexibele aard van de toegepaste materialen laten de mate van buiging toe, die nodig is voor het aangrijpen van de uitsteeksels 46.

15 De banden 18 bovenwaarts van het ondereind met de kop ervan en eindigend op korte afstand van het bovenste vooreinddeel 48 zijn voorzien van een buitenwaarts gerichte borgvertanding, die bestaat uit meerdere neerwaarts en buitenwaarts gerichte ratelbanden 50 voor instelbare ver-20 grendeling met de bovenste kraag 16, zoals zo dadelijk zal worden beschreven.

De bovenste kraag 16, met dezelfde ringvormige grootte als de onderste kraag 14, is speciaal geschikt om aan te grijpen over het deksel van de bovenste houder voor 25 een positieve vasthouding daarvan en het uitoefenen van een drukkracht om de houder' vast te houden. Deze bovenste kraag 16 omvat een ringvormige, in het algemeen vertikale, buitenwand 52 en een in ëén geheel daarmede gevormde bovenwand 54, die binnenwaarts daarvan langs de omtrek daaromheen uitsteekt.

30 Zoals in het bijzonder wordt opgemerkt in fig. 3 en 4 kunnen de wanden 52 en 54 van de kraag 16 enigszins hellen om gemakkelijker te passen bij het houderdeksel 22 langs de neerhangende omtreksmantel 24 daarvan en een in het algemeen horizontaal deel van het deksel onmiddellijk daarboven.

35 De bovenste kraag 16 omvat ook een draag- handgreep 56, die in êën geheel daarmee is gevormd. De handgreep 56 strekt zich diametraal over de bovenste kraag 16 uit en de tegenovergestelde einden daarvan liggen over de boven- en zijwand 52 en 54 en zijn daaraan passend gevormd.

40 De handgreep 56 heeft een buitenwaarts gerichte kanaalvorm, 8400524 C v; -6- die is gevormd door een binnenpaneel 58, dat een voortzetting vormt van de bovenwand 54 en een paar vertikale panelen of zijflenzen 60, die evenwijdig en op afstand uitsteken vanaf de tegenovergestelde randen van het paneel 58. Zoals uit de 5 tekening blijkt loopt de handgreep 56 aan de tegenovergestelde einddelen daarvan vrij plotseling omhoog vanaf de bovenste kraag 16 naar een centrale langwerpige sectie, die het opnemen van het deksel van de bovenste houder 12 toelaat en een vrij toegankelijke handgreep vormt.

10 Volgens fig. 2 en 3 en in het bijzonder de gedetailleerde afbeelding in fig. 4 zijn de tegenovergestelde einden van de vertikale panelen 60 aan elk eind van de handgreep 56 verbonden door een zijwaarts gerichte bodempa-neel of eindstuk 62. Dit eindstuk heeft een binnenrand op 15 een afstand buitenwaarts van de aangrenzende wand 52 om. een vertikale passage of sleuf 64 te vormen, waardoorheen het bovenste deel van een band 18 wordt gevoerd. Vertikaal vanaf de binnenrand van het dwarsstuk 62 loopt een vertikaal paneel 66 omhoog met een onderste deel, dat zich over 20 dezelfde afstand uitstrekt als het eindpaneel 62 en evenzo in één geheel is gevormd met de tegenovergestelde zijflenzen 60 van de handgreep 56. Het bovenste deel van het paneel 66 heeft een gereduceerde breedte bij 68 en dit deel 68 draagt een in één geheel gevormde bovenliggende horizontaal gerichte 25 met de vinger te bedienen grendeltoets 70. Deze paneelvormige grendeltoets 70 heeft dezelfde breedte als het paneel-deel 68 onmiddellijk daaronder en omvat, binnenwaarts uitstekend vanaf het paneel 66, een in één geheel gevormd deel 72, dat een pal vormt- Het buitenste deel van de grendeltoets 70 30 steekt op een afstand boven het overeenkomstige eindpaneel 62 uit. Op deze manier kan het grendelmechanisme op geschikte wijze worden gemanipuleerd om naar keuze de pal 72 terug te trekken door met de hand omlaag te 'drukken op de toets 70.

De eigen veerkracht van het materiaal zal bij het opheffen 35 van de druk automatisch de pal 72 terugvoeren in samenwerkende vergrendelende ingrijping met de ratelband 18, meer in het bijzonder met een rateltand 50 daarvan.

Zoals duidelijk zal zijn, worden de ratelbanden 18 zo geplaatst, dat de rateltanden 50 daarop buiten-40 waarts gericht zijn en dus gemakkelijk in ingrijping kunnen 8400624 -7- komen met de binnenwaarts gerichte pallen 72 van de twee grendelmechanismen aan beide einden van de handgreepcon-structie 56. In die gevallen waarin de volle werkzame lengte van de ratelbanden 18 niet nodig is, kunnen de bovenste 5 delen van de banden 18, zoals het best wordt opgemerkt in fig. 1 en 3, in de kanaalvormige handgreep 56 worden gebogen. De bovenste delen van de banden 18 zullen dus worden opgenomen in de handgreep door de nauwpassende flenzen 60. Zoals het best is te zien in fig. 8 wordt het opneraen 10 van de banden ook bewerkstelligd door een centraal hand-greepdeel 80, waarin de flenzen 60 enigszins naar binnen leunen.

Dit het voorgaande blijkt, dat een bijzondere instelbare drager is gevormd. Deze drager maakt 15 gebruik van vier onderdelen, elk gevormd uit een geschikt kunstharsmateriaal, die in elkaar grijpen om een stapel houders op zodanige wijze, dat de houders worden opgesloten om ze te hanteren of dragen als een enkele eenheid. Deze drager, in het bijzonder met het oog op de houdergrijp-20 kenmerken van de onderkraag daarvan, is speciaal geschikt voor het opnemen van houders met een omtrekshanteerrand of flens op een tussenliggend punt langs de hoogte van de houder.

Hoewel de houder, in de gedetailleerde 25 belangrijke uitvoering daarvan, gebruik maakt van ringvormige kragen en in het bijzonder geschikt is voor ringvormige houders, zal het duidelijk zijn, in het bijzonder met het oog op fig. 8, dat de kragen andere vormen kunnen aannemen, bijvoorbeeld rechthoekige,in die gevallen, 20 waarin houders met zulke andere vormen optreden. Dergelijke houders zouden bij voorkeur zijn voorzien van een omtreks-hanteerflens, waarbij de rechthoekige drager 74 behalve wat betreft de rechthoekige vorm van de onderste en bovenste kragen ervan, alle kenmerken van de drager 10 heeft 25 en evenzo in ingrijping en vergrendeling komt met de opgenomen houders.

De uitvinding is niet beperkt tot de beschreven uitvoeringsvorm, die binnen het kader van de uitvinding gewijzigd 'kan - worden.

8 Λ Π ^ A

Claims (16)

1. Drager voor houders, met het kenmerk/ dat de drager is voorzien van een onderste kraag/ een bovenste kraag en bandorganen daartussen, welke bandor-ganen boven- en ondereinden hebben, bandvasthoudmiddelen op 5 de onderste kraag voor het opnemen en vasthouden van het ondereind van de bandorganen, bandvasthoudmiddelen op de bovenste kraag voor het opnemen en vergrendelen van de bandorganen en vergrendelingsorganen op de onderste kraag yoor het losneembaar vergrendelen van de onderste kraag op een 10 daarin opneembare houder.

2. Drager volgens conclusie 2, m e t het k e n m e r k, dat de bovenkraag is voorzien van een in het algemeen vertikale omtrekswand met een binnenwaarts daarvan langs de omtrek daaromheen uitstekende bovenwand, waarbij 15 de wanden een binnenvlak vormen, dat met en rondom het bovenste deel van een daarin opgenomen houder in ingrijping kan komen.

3. Drager volgens conclusie 2, m e t. h e t kenmerk, dat de onderste kraag is voorzien van binnen- 20 ste en buitenste omtrekszijden en bovenste en onderste randen, waarbij de binnenzijde van de onderste kraag is voorzien van een binnenwaarts gekeerde lip langs de omtrek daaromheen bij de onderrand daarvan voor het ondersteunen van een opgenomen houder.

4. Drager volgens conclusie 3., met het kenmerk, dat het grendelmiddel is voorzien van een nok-middel, dat binnenwaarts uitsteekt vanaf de binnenzijde van de onderste kraag boven de binnenwaarts gekeerde lip en een uitsparingsmiddel, dat is gevormd onmiddellijk onder het nok- 30 middel en tussen het nokmiddel en de lip om met snapwerking een omtreksdeel van een daarin opgenomen houder te vergrendelen.

5. Drager' volgens conclusie 4, m e t het kenmerk, dat het nokmiddel bestaat uit meerdere afzon- 35 derlijke nokken, die in de omtreksrichting op afstand rondom de onderkraag zijn aangebracht.

6. Drager volgens conclusie 5, m e t het 8400624 -9- % * k enrae r k, dat een toets in ëën geheel is gevormd met de onderste kraag en buitenwaarts vanaf de buitenzijde ervan uitseekt en naar keuze met de hand kan worden gegrepen om de onderste kraag vrij te maken van een opgenomen houder.

7. Drager volgens conclusie 6,met het kenmerk, dat het bandvasthoudmiddel op de onderste kraag is voorzien v an diametraal tegenovergestelde buitenwaarts uitstekende oren, die elk zijn voorzien van een zich daardoorheen uitstrékkende vertikale opening, waarbij het band-10 middel bestaat uit een paar vertikale langwerpige banden, die elk omhoog kunnen worden opgenomen door éê'n van de oor-openingen, waarbij elke band is voorzien van een verbrede kop aan het ondereind ervan, welke kop breder is dan de bijbehorende ooropening en niet omhoog daardoorheen kan 15 passeren.

8. Drager volgens conclusie 7, m e t het kenmerk, dat elk van de banden is voorzien van rateltanden, die langs de lengte daarvan zijn gevormd, waarbij het bandvasthoudmiddel op de bovenste kraag is voorzien 20 van middelen, die een vertikale passage voor elke band vormen en een pal op de bovenste kraag, die binnenwaarts ten opzichte van elke passage is gericht om aan te grijpen met gekozen rateltanden van de daardoorheen opgenomen band.

9. Drager volgens conclusie 8, m e t 25 het kenmerk, dat een handgreep de bovenste kraag tussen de passages voor het opnemen van de banden overspant, waarbij de handgreep is voorzien van een buitenwaarts gerichte uitsparing langs de lengte ervan om naar keuze de bovenste delen van de banden daarin op te nemen. 30 10- Drager volgens conclusie-9, met het kenmerk, dat de handgreepuitsparing is gevormd door zijwaarts op afstand van elkaar liggende in het algemeen vertikale flenzen, die zich dwars over de bovenste kraag naar elke zijde van elk van de bandvasthoudmiddelen op de bovenste 35 kraag uitstrekken-

11. Drager volgens conclusie 7, me t het kenmerk, dat in één geheel gevormde uitsteeksels zijn aangebracht op elk van de banden op een afstand boven de verbrede kop om aan te grijpen op het bovenvlak van het bij-40 behorende oor en samen te werken met de verbrede kop om het 8^00824 * -10- bandeind bij het oor losneembaar vast te zetten. 12.Drager voor houders, met het kenmerk, dat de drager is voorzien van een onderste kraag, een bovenste kraag en bandmiddelen daartussen, welke bandmiddelen 5 zijn voorzien van boven- en ondereinden, bandvasthoudmiddelen op de onderste kraag voor het opnemen en vasthouden van het ondereind van de bandmiddelen, bandvasthoudmiddelen op de bovenste kraag voor het aangrijpen en vergrendelen van de bandmiddelen, waarbij de bovenste kraag is voorzien van een 10 in het algemeen vertikale omtrekswand en een binnenwaarts daarvan langs de omtrek daaromheen uitstekende bovenwand, welke wanden een binnenvlak vormen, dat in aangrijping kan worden gebracht met en rondom het bovenste deel van een daarin opgenomen houder. 15 13. -Drager volgens conclusie 12, n e t h et kenmerk, dat de bandvasthoudmiddelen op de onderste kraag zijn voorzien van diametraal tegenovergestelde buitenwaarts uitstekende oren, die elk een vertikale opening vormen, die zich daardoorheen uitstrekt, waarbij de bandmid- 20 delen bestaan uit een paar vertikaal langwerpige banden, die elk omhoog kunnen worden opgenomen door een van de ooropenin-gen, waarbij elke band is voorzien van een verbrede kop op het ondereind ervan, welke kop breder is dan de bijbehorende ooropening en omhoog niet daardoorheen kan passeren.

14. Drager volgens conclusie 13, me t het kenmerk, dat elk van de banden is voorzien van rateltanden, die zijn gevormd langs de lengte ervan, waarbij de bandvasthoudmiddelen op de bovenste kraag zijn voorzien van middelen, die een vertikale passage voor elke band vormen 30 en een pal op de bovenste kraag, die binnenwaarts ten opzichte van elke passage is gericht om in ingrijping te komen met gekozen rateltanden van de daardoor opgenomen band.

15. Drager volgens conclusie 14, me t het kenmerk, dat een handgreep de bovenste kraag 35 overspant tussen de bandopneempassages, waarbij de handgreep is voorzien van een buitenwaarts gerichte uitsparing langs de lengte ervan om naar keuze de bovenste delen van de banden daarin op te nemen.

16. Drager voor houders, met het 40 kenmerk, dat de drager is voorzien van een onderste 8400624 >ï * ' -11- kraag , een bovenste kraag en bandmiddelen daartussen, waarbij de bandmiddelen boven- en ondereinden hebben, bandvast-houdmiddelen op de onderste kraag voor het opnamen en vasthouden van het ondereind van de bandmiddelen, bandvasthoud-5 middelen op de bovenste kraag voor het aangrijpen en vergrendelen van de bandmiddelen, waarbij de onderste kraag is voorzien van binnenste en buitenste omtrekszijden en boven- en onderranden, waarbij de binnenzijde van de onderste kraag is voorzien van een binnenwaarts gerichte lip langs de omtrek 10 daaromheen bij de onderrand ervan om een opgenomen houder te ondersteunen,

17. Drager volgens conclusie 16, m e t het kenmerk, dat grendelmiddelen op de onderste kraag zijn aangebracht om losneembaar de onderste kraag te 15 vergrendelen op een daarin opneembare houder, welke grendels zijn voorzien van nokmiddelen, die binnenwaarts uitsteken vanaf de binnenzijde van de onderste kraag 'boven de binnen-* waarts gerichte lip en uitsparingmiddelen, die onmiddellijk onder de nokmiddelen zijn gevormd tussen de nokmiddelen en 20 de lip voor een snapvergrendeling van een omtreksdeel van een daarin opgenomen houder.

18. Drager volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de nokmiddelen zijn voorzien van meerdere afzonderlijke nokken, die op een afstand langs de 25 omtrek om de onderste kraag zijn aangebracht.

19. Drager volgens conclusie 18, m e t het kenmerk, dat een toets in één geheel is gevormd met de onderste kraag en buitenwaarts vanaf de buitenzijde daarvan uitsteekt om naar keuze met de hand te worden gegre- 30 pen om de onderste kraag vrij te maken van een opgenomen houder. 8400324