NL8302701A

NL8302701A - Thermoplastisch houdereinde en werkwijze en inrichting voor het inertieel spinlassen van thermoplastische houdereinden.

Info

Publication number: NL8302701A
Application number: NL8302701A
Authority: NL
Original assignee: Cosden Technology
Priority date: 1982-08-05
Filing date: 1983-07-29
Publication date: 1984-03-01
Also published as: GB8320675D0; ES524728A0; GB2165486A; US4762249A; DE3327850A1; IT8322443A0; SE8304257D0; GB2125763A; BE897398A; SE8304257L; IT1164382B; GB2165486B; JPS5971816A; IT8322443A1; GB2165183A; GB8526842D0; GB8526841D0; GB2125763B; FR2531680A1; ES8405678A1

Description

- i - r f

Thermoplastisch houdereinde en werkwijze en inrichting voor het inertieel spinlassen van thermoplastische houdereinden.

De uitvinding heeft betrekking op een nieuwe en bruikbare verbetering in houdereinden en meer in het bijzonder op een thermoplastisch einde voor een houder met kartonnen of bordpapieren zijwanden. De 5 uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze en inrichting voor het fabriceren van houdercomponenten door inertieel spinlassen.

Eerdere houders met kartonnen zijwand, zoals die, gebruikt voor het verpakken van olie, jus d'orange, 10 vloeistoffen en dergelijke, of voor het verpakken van poeders, of andere korrelmaterialen maakt een kenmerkend gebruik van metalen houdereinden, bevestigd aan de kartonnen zijwand door krimpen of een dergelijke mechanische verbindingswijze. Een dergelijke houder is kostbaar en 15 gecompliceerd te vervaardigen, zowel in termen van de gebruikte materialen, alsook de toegepaste fabrikage-methoden.

Kunststofeinden voor dergelijke houders zouden de vorkeur hebben, maar voorafgaand aan de onderhavige uit-20 vinding is geen bevredigende methode ontwikkeld voor het bevestigen van kunststofhoudereinden aan een kartonnen zijwand. Onder de problemen, die men daarbij ontmoet, zijn de relatief ruime variaties van nominale afmetingen, waarin de kartonnen zijwanden worden geproduceerd, alsook 25 de neiging van de kunststofhoudereinden om los te raken van de houder, wanneer een grote kracht wordt uitgeoefend in een richting loodrecht op het vlak van het houdereinde, bijvoorbeeld door een volle houder te laten vallen of te schudden.

30 In toevoeging vertonen kunststofhoudereinden de neiging om af te pellen of af te schuiven van de binnenzijde van de wand van de bus.

Het Amerikaanse reissue patent 29.448 beschrijft methoden en apparatuur voor inertieel spinlassen van 35 thermoplastische houderdelen. Zoals beschreven in genoemd 8302701 - 2 - « ft octrooi, worden twee op elkaar passende thermoplastische houdersecties respectievelijk gemonteerd op axiaal gerichte doornen. Eén van de doornen wordt tijdelijk gekoppeld aan een rotatie-aandrijforgaan, teneinde deze 5 doorn en het houdergedeelte, dat door de doorn gedragen wordt, te brengen op een voorvastgestelde rotatiesnelheid, op welk tijdstip de rotatie-aandrijving wordt ontkoppeld, waarbij de rotatietraagheid, die ontwikkeld wordt, de doorn in rotatie houdt nadat de aandrijving is gekoppeld.

10 De twee doornen worden vervolgens naar elkaar toe bewogen en de twee houderdelen, gedragen door de respectievelijke doornen, komen met elkaar in contact. De wrijving, ontwikkeld door de relatief roterende houdersectie verhit het kunststofmateriaal, terwijl het tegelijk de 15 relatieve rotatie afremt, waardoor de secties aan elkaar smelten, wanneer de relatieve rotatie ophoudt en de secties worden afgekoeld.

In het reissue patent 29.448 zijn de twee houdersecties, die gelast worden beide van een thermo-20 plastisch materiaal. Dit feit is vermeldenswaardig in die zin, dat, teneinde de wrijvingswarmte te genereren, die nodig is voor het smelten van het kunststofmateriaal, de aan elkaar aangepaste secties van de houder bij voorkeur aan elkaar bevestigd worden met een tussenkomende las.

25 Wanneer de beide secties zijn gevormd van hetzelfde thermoplastische materiaal, is- het verkrijgen van een tussenkomende las van dit type niet bijzonder moeilijk, aangezien de houdersectie-afmeting zeer nauwkeurig wordt vastgesteld in de vormmachine, en enige daarop volgende 3Q dimensionele veranderingen ten gevolge van de warmte-uitzetting of contractie, wanneer de secties voor een aanzienlijke tijdsperiode voorafgaand aan het assembleren worden opgeslagen, normaliter beide secties in nagenoeg dezelfde mate beïnvloedt.

35 Zoals in het bovenstaande opgemerkt, is er in recente jaren een aanzienlijk gebruik geweest van houders·, waarbij het houderlichaam of de zijwand primair gevormd is van bordpapier of karton, gewoonlijk aan de tegenover gelegen einden verzegeld door metaaltoppen 40 en -rbodems. Bussen voor motorolie en ingevroren jus 8302701 I? * - 3 - d'orange zijn kenmerkend voorbeelden van houders van deze soort. In het geval, dat een bordpapieren houder-lichaam wordt gebruikt, is het vaak noodzakelijk om het inwendige van het bordpapieren lichaam te bekleden met 5 of te voorzien van een voering van een of ander vloeistofdicht materiaal. Thermoplastische materialen worden frequent gebruikt voor dit doel. Andere houders, zoals die, gebruikt voor het bewaren van gepoederde of vaste materialen, kunnen worden gemaakt onder gebruikmaking 10 van een onbekleed bordpapieren lichaam of zijwand. In het geval, dat het kartonnen houderlichaam wordt gevoerd met thermoplastisch materiaal, is voorgesteld om een thermoplastisch materiaal te gebruiken voor de houder-bodem, hetgeen heeft geleid tot de ontdekking, dat derge-15 lijke bodems kunnen worden gespinlast aan het houderlichaam, voor zover het houderlichaam een laag thermoplastisch materiaal heeft aan zijn inwendig oppervlak.

Er werden evenwel moeilijkheden ondervonden bij het vormen en houden van de met thermoplastisch 20 materiaal beklede kartonnen lichamen binnen dimensionele toleranties, aanvaardbaar voor een dergelijke spinlas-bewerking. Teneinde het thermoplastisch bekledings-materiaal aan te brengen aan het karton, wordt het thermoplastisch materiaal normaal verhit, teneinde 25 het te binden aan het karton, en vervolgens leidt koelen ertoe, dat het materiaal krimpt, zodat de houder beneden zijn juiste afmetingen geraakt. Niet uniform krimpen bij opslag heeft eveneens de neiging op te treden, en de kartonnen houders kunnen gedurende het hanteren en 30 transporteren voorafgaand aan de assemblering enigszins uit hun ronde vorm geraken.

Het zal duidelijk zijn, dat in die gevallen, waarin de kartonnen zijwand niet bekleed is met een thermoplastische vezel, sommige van de problemen, die 35 hierboven besproken werden in verband met spinlassen, ondervangen worden, terwijl het primaire probleem blijft om er voor te zorgen, dat er zich een binding van geschikte sterkte heeft geyormd tussen het thermoplastische houdereinde en de papieren zijwand, welke elke te 40 verwachten kracht, die daaraan opgelegd wordt, zal 8302701 « * - '4 - kunnen overleven.

Het is daarom een doel van de onderhavige uitvinding om een kunststofhoudereinde te verschaffen, geschikt om te gebruiken met een kartonnen houderzijwand.

5 Het is een verder doel van de uitvinding om een houder te verschaffen met een kartonnen of bordpaieren zijwand met een kunststofeinde door spinlassen bevestigd op de zijwand.

Het is een verder doel van de uitvinding om 10 een houder te verschaffen, geschikt voor het houden van vloeistoffen zoals olie, of poeders zoals punch-mix, welke sterk is, gemaakt van goedkope materialen en gemakkelijk te vervaardigen.

Het is een verder doel van de uitvinding om 15 een verbeterde werkwijze en inrichting te verschaffen voor het bevestigen van een thermoplastisch houdereinde op een kartonnen of bordpapieren zijwand, zowel in het geval, dat deze zijwand bekleed is met een thermoplastische film, en in het geval, dat de zijwand onbekleed karton is, 20 voor het voortbrengen van een houder.

Een ander doel van de uitvinding is het maken van een sterker gebonden houdereinde, dan het gebruikelijke gekrompen metaaleinde;. en daardoor kans op losraken en lekken te voorkomen.

25 Teneinde de hiervoor genoemde en andere doel einden te bereiken en in overeenstemming met de doeleinden van de onderhavige .uitvinding kan de voorkeursuitvoering van de uitvinding een houder omvatten, die een kunststof-eindorgaan heeft, geschikt om te worden bevestigd aan een 30 kartonnen zijwand door spinlassen. Het kunststofeindorgaan heeft bij voorkeur een divergent lipgedeelte, dat een ringvormige groef vormt, waarin de kartonnen zijwand nauwsluitend past voor het vormen van een gespinlaste verbinding.

35 Teneinde de krachten op de verbinding tot een minimum terug te brengen, heeft het eindgedeelte bij voorkeur een opstaand wandgedeelte aangrenzend, aan de lip, dat een afgeschuind gedeelte heeft, en dat buigt in een rand evenwijdig aan het vlak van het eindorgaan, 40 en vervolgens geleidelijk buigt volgens serpentinebogen 8302701 Μ · - 5 - tot ongeveer het niveau van de bodem van de houder.

De meeste van de krachten, die werken op het eindgedeelte zullen daarom radiaal gericht zijn met betrekking tot de as van het houdereinde in tegenstelling 5 tot normaal, waardoor de krachten gereduceerd worden, die werkzaam zijn voor het losmaken van het einde van de < houder, in het geval dat een gevulde houder wordt geschud of valt. In toevoeging kan het houdereinde bij voorkeur een aantal riborganen hebben, aangebracht rond 10 de binnenrand van het lipgedeelte en gepositioneerd als radiale vinnen voor het geven van sterkte en stijfheid aan het eindorgaan, alsook om te funktioneren als een krachtoverdragend orgaan en voor het verschaffen van een spilhoudering gedurende fabrikage.

15 Het verdient verder de voorkeur om het eind orgaan uit te rusten met additionele sterkte en stijfheid gevende topografische aspecten.

Het heeft verder de voorkeur om een opstaand ringvormig flensorgaan te verschaffen tegenovergelegen 20 aan het lipgedeelte, dat dienst kan doen als een "basis" of ondersteuning voor de houder, en tevens een geschikte en betrouwbare stapelingsgeleiding te verschaffen.

De houder volgens de uitvinding kan worden geproduceerd door spinlastechnieken voor het aan elkaar vormen van 25 de eindgedeelten en de zijwand.

Volgens de fabrikage-aspecten van de onderhavige uitvinding is een doorn voor het dragen van of een thermoplastisch gevoerde of ongevoerde kartonnen cilindrische houderzijwand gedurende een spinlasbewerking 30 voorzien van een uitzetbaar houderlichaam aangrijpsamen-stel, dat in samengetrokken stand axiaal kan worden ingestoken in het houderlichaam. Houderzijwandaangrijp-organen in de vorm van omtrekssegmenten van een cilindrisch oppervlak worden normaal gehouden in een samengetrokken 35 stand, bijv. door een omtreksbandveer. Gehelde inwendige nokoppervlakken aan elk van de segmentorganen zijn verschuifbaar in aangrijping met een complementair gehelde X gebogen nok, die bij een axiale beweging ten opzichte van de segmentorganen deze radiaal naar buiten uitspant 40 tot een uitgespannen positie. In deze uitgespannen positie 8302701 - 6 - zijn de uitwendige cilin&eroppervlakken van de segment-organen nauwkeurig gelegen voor het definiëren van het cilindrisch oppervlak van een diameter, nauwkeurig gelijk aan de specifieke inwendige diameter van de zijwand voor 5 spinlasdoeleinden.

Zoals boven uiteengezet, is een houdereinde van thermoplastisch materiaal gevormd met een axiaal naar boven uitstekend gedeelte, dat opstaat van het lipgedeelte, waarvan het hoofdbuitenoppervlak is gedimensioneerd voor 10 de gewenste tussenkomende passing met de gespecificeerde inwendige diameter van de houderzijwand. De buitenste bovenrand van dit naar boven uitstekende deel dient bij voorkeur naar boven en naar binnen taps te verlopen, zodat het houdereinde kan worden gedrukt op het inwendige 15 van de houderzijwand met de gewenste drukpassing.

Een zetelingsorgaan is gemonteerd aan het ondereinde van de zijwanddragende doorn voor het instellen van de diepte, tot waar het houdereinde kan worden ingeschoven in de houderzijwand. Het zetelingsorgaan is 20 vast gemonteerd op de zijwanddragende doorn en bij voorkeur voorzien van een veerkrachtig, geen wrijving gevend orgaan, dat normaal axiaal naar beneden uitsteekt beneden de bodem van het zetelingsorgaan. Bij de assemblerings-bewerking wordt het houdereinde omhoog gebracht door zijn 25 doorn in contact met dit veerkrachtige orgaan, nadat de houdereinden-dragende doorn in aangrijping is met de rotatie-aandrijving voor het op rotatiesnelheid brengen van de doorn. Het engagement tussen het houdereinde en het veerkrachtige orgaan, gedragen door de zijwand-30 dragende doorn, zal zeer weinig wrijving daartussen introduceren in verband met de niet wrijvingssamenstelling van het zetelingsorgaan.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden onder verwijzing 35 naar de tekening. In de tekening toont: fig. 1 een zijaanzicht, in gedeeltelijke doorsnede, van een houdereinde volgens de onderhavige uitvinding, fig. 2 een bovenaanzicht van het houdereinde 40 van fig. 1 volgens de lijn A-A; 8302701 •i · - 7 - fig. 3 een fragmentarisch vergroot aanzicht in doorsnede van een lip en ge bogen gedeelte van het houdereinde van fig. 1, waarin de flensorganen en de ondersteunings- en/of stapelingsstruktuur getoond is, 5 fig. 4 een dwarsdoorsnedeaanzicht, waarbij bepaalde delen zijn weggelaten of weggebroken, van een machine voor het inertieel spinlassen, waarin de onderhavige uitvinding belichaamd is, fig. 5 een detaildwarsdoorsnede van een bovenste 10 doorn van de machine van fig. 4, fig. 6 een detaildwarsdoorsnede genomen volgens VI- VI van fig. 4, fig. 7 een detaildwarsdoorsnede genomen volgens VII- VII van fig. 5, 15 fig. 8 een detaildwarsdoorsnede genomen volgens VIII- VIII van fig.,5, fig. 9 een detaildwarsdoorsnede genomen volgens IX- IX van fig. 5, fig. 10 een dwarsdoorsnede van een houderlichaam 20 en houderbodem, die worden gespinlast met behulp van de machine van fig. 4, fig. 11 een vergrote detaildwarsdoorsnede van de houderbodem en het houderlichaam, waarin de relatieve dimensies zijn aangegeven, 25 fig. 12 een detaildwarsdoorsnede, waarin de houderbodem en het houderlichaam aan elkaar vastgelast getoond zijn, en fig. 13-1 tot 13-7 schema’s, waarin opeenvolgende trappen in de spinlasbewerking, uitgevoerd door de machine, 30 zijn weergegeven.

In fig. 1 is een zijaanzicht gegeven van een houdereinde, algemeen aangegeven met 110, volgens de uitvinding, dat is gespinlast op bijy. een kartonnen cilinder 112 voor het vormen van een houder. De details 35 van het houdereinde zullen beneden besproken worden aan de hand van fig. 3.

In fig. 2 is een bodemaanzicht gegeven van de lijn A-A van fig. 1 van het houdereinde volgens de onderhavige uitvinding. De vin- of riborganen 122, die 40 grenzen aan het lipgedeelte 150 van het houdereinde, 3302701 - 8 -· alsook de stervormige versterkingsribben 124, die bij voorkeur uitstralen vanaf het midden van het houder- einde, zijn geraakkelijk in fig. 2 te zien.

In fig. 3 is een detail weergegeven van het 5 houdereinde 110 volgens de onderhavige uitvinding. Het houdereinde is vervaardigd van een spinlasbare plastic-soort, bijv. DuPont 7920 HDPE of iets equivalents, en heeft een lipgedeelte, algemeen 150, voor het opnemen van een kartonnen houderzijwand 112, die gewoonlijk in 10 de vorm is van een rechte cirkelvormige cilinder. De binnenzijde van de houderzijwand kan zijn bedekt met een film van themoplastisch materiaal, hoewél, zoals boven uiteengezet, een dergelijke film niet altijd nodig is. De ringvormige groef 148, waarop de zijwand 15 past, heeft een divergente opening, gevormd door het wandorgaan 136 en de flenswand 134. Bij voorkeur zullen deze wanden beide divergeren van de vertikaal over een hoek van ongeveer 2°. De ringvormige groef zal daardoor gemakkelijk kartonnen cilinders opnemen, waarvan de 20 daadwerkelijke afmeting kan afwijken van nominale speci-fikaties. De binnenlip 152 van het flensorgaan 134 heeft bij voorkeur een afgeronde hoek, teneinde verder te helpen bij het inbrengen van de zijwand 112 in de groef 148.

25 Tegenover gelegen aan de algemeen vertikale wand 136 bevindt zich een cirkelvormige rand of flens 132, die verscheidene funkties vervult. Deze rand of flens dient als een basis of staander voor de houder alsook als een stapellngsgeleiding. De rand 132 heeft licht 30 afgeschuinde zijwanden 131 en 133, die elk ongeveer 2° ten opzichte van de vertikaal hellen. Deze rand zal komen te rusten tegen het schuine overgangsgedeelte 138 van het houdereinde gedurende transport, en verder zorgen voor een stevige basis voor opslaan, stapelen 35 of anders hanteren van de voltooide houder. Additioneel is de rand 132 evenwel bedoeld om druk op het einde van de bus (bodem) over te dragen op de zijwand 112 en daardoor "afpellen" of afschuiven van de busbodem van de zijwand te voorkomen.

40 Het algemeen opstaande gedeelte 136 van het 8302701 - 9 - houdereinde, samen met de kartonnen cilinder en het flensorgaan 34, vormen de afdichtmiddelen voor de houder. Er zij opgemerkt, dat het afdichten, bij voorkeur door spinlassen, optreedt langs oppervlakken, die algemeen 5 normaal gelegen zijn ten opzichte van de krachten, waarvan men verwacht dat deze zullen optreden in de houder, wanneer deze gevuld is. Het zal de vakman duidelijk zijn, dat, hoewel spinlasverbinden een snelle, efficiënte en goedkope bewerking is, de resulterende verzegeling slechts 10 een beperkte sterkte heeft in de richting loodrecht op de verbinding, en een veel grotere sterkte in de richting evenwijdig aan de verbinding. Daarom zal een houdereinde, waarvan de verbindingsoppervlakken loodrecht staan op de richting van de krachten, uitgeoefend door de vulling 15 in de houder, de neiging hebben los te breken van de zijwand, waardoor de inhoud van de houder wordt verspild, in het bijzonder in het geval, dat de volle houder wordt geschud of valt.

Zoals de vakman duidelijk zal zijn, oefent 20 de vulling de houder krachten uit, die algemeen normaal staan op de oppervlakken van de houder. Deze krachten zijn bijzonder groot wanneer de houder wordt gebruikt voor het bewaren een fluïdum, en dit fluïdum verschuift, waardoor op abrupte wijze krachten worden uitgeoefend 25 op de diverse houderwanden. Het zal duidelijk zijn, dat bij het houdereinde volgens de onderhavige uitvinding de krachten op de houderzijwandeindverbinding worden gereduceerd door de struktuur, die deze kracht richt naar gebieden van de grootste sterkte, dat wil zeggen 30 normaal ten opzichte van de zijwand. Indien een volle houder van het onderhavige ontwerp bijvoorbeeld valt, wordt er geen belangrijke fluïdumkracht uitgeoefend tegen wand 135 van het houdereinde. De krachten, uitgeoefend op het bovenste gedeelte 140 van de bus en het 35 afgeschuinde gedeelte 38 worden gericht door de wand 136 en rib 122 teneinde op te treden of als krachten voor compressie van de spinlasverbinding, of evenwijdig daaraan. Verder zijn fluïdumkrachten, uitgeoefend op gebogen gedeelten 142 en 144 algemeen werkzaam bij compressie 40 van de spinlasverbinding of evenwijdig daaraan, dat wil 8302701 - 10 ^

« V

zeggen algejrsen vertikaal. Andere krachten, die zich -uitstrekken oyer de richting yan de zijwand, worden oyergedragen door het hasisorgaan (rand 132); teneinde te worden uitgeoefend op de zijwarid 112.

5 Gedurende het assembleren doet het afgeschuinde

Of taps: -yerlopende gedeelte 138 van het houdereinde dienst als- een invoer of geleidingskegel voor het positioneren van de houder zijwand en het richten ervan in het groefgedeelte 148. De riborganen 122 en 124 zijn werkzaam 10 voor het geven van sterkte en stijfheid aan de houder-eindestruktuur. Het riborgaan 122 funktioneert tevens voor het oitileiden van door- vulfluïdum opgelegde krachten, die werkzaam zijn aan de lasyerbinding.

De resulterende struktuur is een houdereinde, 15 dat betrouwbaar kan worden verbonden aan de zijwand voor het omleiden van die krachten, die er toe zouden leiden dat het houdereinde los zou raken. In toevoeging is de struktuur sterk en stijf, en stapelbaar en robuust.

De machine volgens de onderhavige uitvinding, 20 als een geheel genomen, maakt gebruik van veel van de kenmerken, beschreven in reissue patent 29.448, waarvan de beschrijving hierbij is geïncorporeerd door referentie. In de volgende beschrijving en in de tekening zijn vele delen van de onderhavige machine toegelicht in vereen-25 voudigde vorm en slechts algemeen beschreven voor zover overeenkomstige delen en strukturen zijn getoond en beschreven in detail in reissue patent 29.448, waarnaar zij verwezen, indien verdere details gewenst zijn.

In fig. 4 omvat het vaste frame van de onder-30 havige machine een basis, algemeen aangegeven met 10, welke een zich vertikaal uitstrekkende stijl 12 op vaste wijze steunt. Een cilindrische nokkenbaan 14 is vast gemonteerd door een plaat 16 op het boveneinde van stijl 12 in coaxiale betrekking met de vertikale as van de stijl. 35 Een tweede cilindrische nokkenbaan 18 is vast gemonteerd op basis 10. Alles van de tot nog toe beschreven struktuur vormt het yaste frame van de machine en alle overgebleven struktuur, getoond in fig. 1, is gemonteerd voor rotatie rond de as van de vertikale stijl 12, 40 waarbij slechts een gedeelte van de roteerbare '.struktuur 8302701 - 11 - J *.

getoond is.

De roteerbare struktuur omvat een centrale huls 20, gemonteerd op stijl 12 voor rotatie ten opzichte van de stijl via een reeks legers 22, waarbij de huls 20 5 boven en ondertafels 24, 26 draagt, die vast daaraan bevestigd zijn.

In fig. 4 is slechts een enkel stel doornen getoond, dat een. bovenste doornsamenstel omvat, algemeen aangegeven met 28, algemeen gesteund vanaf de bovenste 10 tafel 24, en een onderste doornsamenstel, algemeen aangegeven met 30, gedragen door de onderste tafel 26.

In de daadwerkelijke machine zijn er verschillende stellen boven- en onderdoornen symmetrisch aangebracht rond de as van de machine, welk arrangement getoond is in het 15 eerdergenoemde reissue patent 29.448. Een aandrijftandwiel 32 is vast bevestigd aan het ondereinde van huls 20 voor aandrijving van de huls en de verschillende delen die daarop gemonteerd zijn, in rotatie rond stijl 12.

Wanneer de huls en boven- en ondertafels 24 en 26 roteren, 20 bewegen de boven- en onderdoornen 28 en 30 zich in een cirkelvormige baan rond de centrale stijl 12. Gedurende deze beweging beweegt een rol 34 op het onderste doornsamenstel 30 over een groef 36 in de onderste nokkenbaan 18, teneinde het onderste doornsamenstel 30 omhoog 25 en omlaag te heffen op geschikte punten in zijn cyclische beweging rond stijl 12. Een overeenkomstige rol 38, die ingrijpt in een overeenkomstige groef in de bovenste nokkenbaan 14, brengt op overeenkomstige wijze het bovenste doornsamenstel 28 in vertikale zin omhoog en 30 omlaag, terwijl een tweede rol 40, die in ingrijping is met de bovenste nokkenbaan 14, werkzaam is als bekrachtigingsinrichting, die in het onderstaande zal worden beschreven. De vertikaal heen en weergaande beweging van de doornsamenstellen is geheel overeenkomstig 35 aan die, in detail beschreven in het eerdergenoemde reissue patent 29.448.

Verdere details van het bovenste doornsamenstel 28 zijn getoond in de fig. 5-8.

Allereerst zij verwezen naar fig. 5, waarin het 40 bovenste doornsamenstel 28 een stijve holle huls 42 omvat, 3302701 — 12: — die vast bevestigd is aan zijn boveneinde aan de bovenste tafel 24. Een huis, algemeen aangegeven met 44, is gemonteerd op het uitwendige van huls 42 door glijlegers 46 met het oog op een vertikaal heen en weergaande 5 beweging op huls 42. Het huis 44 wordt opgehangen door een paar ondersteuningsstaven 48, zie fig. 6, die vast bevestigd zijn bij hun ondereinde aan de flens 50 van het huis 44, en die bovenwaarts gaan door openingen 52 in de bovenste tafel 24. Een kruisorgaan 54 is vast 10 bevestigd aan de boveneinden van de ondersteuningstaaf 48, en doet dienst als een montering voor de nokrol 38, die, zoals het best te zien is in fig. 4, in de bovenste groef van de nokkenbaan 14 rijdt. Het huis 44 is aldus opgehangen door ondersteuningsstaven 48 van de nokkenrol 15 38 en het huis beweegt zich naar boven en naar beneden in overeenstemming met de weg, gevolgd door de rol 38.

Thans zij weer teruggekeerd naar fig. 5; zoals te zien, is een vertikale geleidingsstang 56 vast bevestigd met zijn ondereinde aan een tweede flens 58 20 op huis 44, en deze geleidingsstang steekt bovenwaarts uit door een opening 60 in de bovenste tafel 24 voor het vertikaal geleiden van het huis 44 bij zijn beweging.

Vier houderlichaamaangrijporganen 62 zijn kantelbaar opgehangen vanaf de onderzijde van flens 58.

25 Zoals het best te zien is in de fig. 7-9, hebben de vier aangrijporganen 62 de vorm van een omtrekssegment van de holle cilinder, waarbij de omtreksmaat van elk aangrijpingssegment 62 iets minder is dan een kwart van de totale omtrek, ^odat de ruimtes zoals 64 tussen 30 de zich axiaal uitstrekkende randen van aangrenzende organen 62 deze organen in staat stellen om radiaal te worden verplaatst naar binnen ten opzichte van elkaar tot een uitwendige diameter, die minder is dan die van hun uitwendige oppervlakken. De buitendiameter 35 van de organen 62, zoals gezien in de fig. 7, 8 en 9, is gelijk (met een lichte negatieve tolerantie) aan de gespecificeerde inwendige diameter van een cilindrisch houderlichaam, dat moet worden opgenomen op de organen 62. Deze speciale diameter is van groot belang voor de 40 onderhavige uitvinding, en zal in het onderstaande in 8302701 - 13 - verder detail worden besproken.

Thans zij in het bijzonder verwezen naar de fig. 5 en. 6, waarin te zien is, dat vier radiale sleuven 66 zijn gesneden in de onderzijde van de huisflens 58, 5 waarbij elke sleuf, zoals het best te zien is in fig. 7, over ëên van de lichaamsaangrijporganen 62 gelegen is.

Een uitsteeksel 68 aan het boveneinde van elk orgaan 62 gaat naar boven door de sleuf 66 en een zich horizontaal uitstrekkende scharnierpen 70 hangt elk orgaan 62 op 10 scharnierbare wijze op vanaf huis 44 aan de onderzijde van flens 58. De scharnierpennen 70 liggen alle in een gemeenschappelijk horizontaal vlak, en zijn, zoals het best te zien is in fig, 4, zodanig georiënteerd, dat zij alle raken aan een gemeenschappelijke cirkel, 15 gecentreerd op de centrale vertikale as van de huls 42.

Een bandveer 72 is gemonteerd binnen de omtreksgroeven 74 op de buitenzijde van elk van de organen 62 en geeft op veerkrachtige wijze voorspanning aan de ondereinden, van de vier organen 62 radiaal naar binnen naar elkaar, 20 zodat de buitenoppervlakken van orgaan 62, zoals te zien in fig. 5, normaal benedenwaarts geheld zijn en binnenwaarts naar elkaar toe.

Gewezen zij nu in het bijzonder naar fig. 5, waar een naar beneden en naar binnen geheld nokoppervlak 25 76 is gevormd op de binnenzijde van elk orgaan 62 nabij het benedeneinde van hèt orgaan. Een nokorgaan 78 met nokoppervlakken 80 van complementaire helling is gelegen tussen het orgaan 62 en vast bevestigd aan het benedeneinde van een bekrachtigingsstang 82, die vrij 30 centraal naar boven gaat door de huls 42 en aan zijn boveneinde (fig. 8} is bevestigd aan een steun 84, welke de nokkenrol 40 monteert. Zoals het best te zien is in fig. 4, neemt steun 84 vetder het boveneinde van geleidingsstaaf 56 glijdend op.

35 Thans zij in het bijzonder verwezen naar fig. 8, waarin te zien is, dat het nokorgaan 78 een kruisvormige configuratie heeft, wanneer dit van boven wordt gezien, waarbij nokoppervlakken 80 zijn gelegen aan de einden van elk van de vier armen van de kruisvormige configuratie. 40 Het benedengedeelte van het huis 44 is voorzien van 8302701 - 14 - vier radiale sleuven 86, waardoor de armgedeelten van het nokorgaan 78 vrij heensteken.

Zoals in het bijzonder te zien is in fig. 5 en 9, is een ringvormig vasthoudorgaan 88 vast gemonteerd aan 5 het benedeneiride van huis 44 door middel van solderen of schroeven 90 (zie fig. 9). Een cilindrisch zeteiings-orgaan 92 is stevig gehouden in het vasthoudorgaan 88 door middel van schroefdraad, lassen, of schroeven 93.

Een uitsparing 96 is gevormd aan de onderzijde van het 10 zetelingsorgaan 92, en een veerkrachtig niet wrijvingsorgaan 98, waarvan het doel in meer detail hieronder zal worden beschreven, is vast gemonteerd in en steekt naar beneden uit vanuit de uitsparing. Het orgaan 98 kan worden samengedrukt waardoor het geheel binnen de uitsparing 15 96 komt te liggen. Teneinde wrijving tot een minimum terug te brengen, is het orgaan 98 bij voorkeur gemaakt van of bekleed met een materiaal met lage wrijving zoals polytetrafluorethyleen (teflon)..

Een ejectorplaat 100 met een cirkelvormige opening 20 102 is gemonteerd aan het benedeneinde van een aantal ondersteuningsstaven 104, die vast gemonteerd zijn in tafel 124.

Verwezen zij thans naar de fig. 10-12, waarin dwarsdoorsnedezichten getoond, zijn van een houderzijwand 25 en einde, die aan elkaar moeten worden gespinlast door de inrichting, die hierboven werd beschreven. Allereerst zij verwezen naar fig. 10, waarin een houderlichaam 112 van cilindrische vorm in dwarsdoorsnede is getoond.

De houderzijwand 112 is gevormd van een cilindrische 30 buis van karton 106, waarvan het inwendige oppervlak kan zijn bekleed met een vochtbarrièrevoering of bekleding van geschikt thermoplastisch materiaal 108 zoals poly-etheen, polystyreen, of polypropeen. Een houdereinde 110 is- gevormd van een thermoplastisch synthetisch kunststof-35 materiaal op de wijze, beschreven in samenhang met de fig. 1-3. Zoals het best te zien is in het vergrote aanzicht van fig. 11, is het wandgedeelte 136 gevormd met een benedenwaarts en buitenwaarts geheld oppervlak aan zijn boveneinde, aangezien teneinde de gewenste 40 spinlasbewerking uit te voeren, er een tussenpassing moet 8302701 - 15 - zijn tussen het inwendige oppervlak van het houderlichaam 112 en het buitenoppervlak van het wandgedeelte 136.

Het gehelde oppervlak 138 stelt het wandgedeelte 136 in staat oift axiaal binnen het inwendige van de houder te 5 worden gedrukt op de wijze vergelijkbaar met de werking van een schoenlepel.

Een tweede naar boven stekende flens 134, gelegen boven het houdereinde 110, dient voor het beschermen van de benedenrand van het kartonnen gedeelte van het 10 houderlichaam, zoals het best te zien is in fig. 12, waarin het houdereinde en de houderzijwand getoond zijn bij het einde van de spinlasbewerking.

Zoals boven opgemerkt, is de houderbodem 110 bij voorkeur voorzien van een naar beneden uitstekende 15 flens 132 en een aantal zich radiaal uitstrekkende ribben 122, die zich uitstrekken van de binnenzijde van flens 132 naar het bodemoppervlak 114 van het einde 110, teneinde een rotatie-aandrijvingskoppeling te geven tussen de bodem 110 en nokken gevormd aan het bovenopper-20 vlak van de onderste doorn 30.

Een algemene opeenvolging van bewerkingsstappen van de inrichting, zoals boven beschreven, is schematisch getoond in de fig. 13-1 tot 13-7.

De initiële stap bij de operatie is getoond 25 in fig. 13-1, waarin de bovenste doorn 28 wordt omhoog gebracht tot zijn maximale opheffing, terwijl de nok-bekrachtigingsstang 82 eveneens wordt omhoog geheven tot zijn maximale hoogte teneinde het nokorgaan 78 te positioneren ten opzichte van de lichaamaangrijpings-30 organen 62 in de stand, getoond in fig. 5. Zoals in het voorgaande beschreven, wordt het vertikaal positioneren van de bovenste doorn 28 en de nokbekrachtiger 82 bestuurd door respectievelijk rollen 38 en 40, welke rollen rijden in groeven in de vaste bovenste nokkenbaan 35 14 (fig. 4} voor het omhoog en omlaag brengen van de respectievelijke rollen, wanneer de bovenste en onderste doornen worden geroteerd rond de as van de centrale stijl 12 van het machineframe. De gebroken lijnen 38C en 40C in de fig. 13-1 tot 13-7 geven de benaderde configuratie 40 aan van de kamsporen, waarop de rollen 38 en 40 rijden.

-- 8302701 .-16-

Op overeenkomstige wijze geeft de gebroken lijn 34C de nokkenbaan aan, waarop de rol 34 voor het positioneren van de onderste doorn beweegt.

Wanneer de nokkenstang 82 en de nok 78 in hun 5 maximaal verheven positie ten opzichte van de lichaams-aangrijpingssegmenten 62 verkeren, heeft de bandveer 72 de ondereinden van de segmenten 62 samengetrokken, zodat de cilindrische buitenoppervlakken van de segmenten 62 in fig. 13-1 een benedenwaarts convergerende afgeknot 10 kegelvormig oppervlak benaderen met een buitendiameter aan zijn benedeneinde, dat aanzienlijk minder is dan de binnendiameter van een houderzijwand 112.

In fig. 13-1 is een houderlichaam 112 gelegen op een voedingstafel FT-1 in ondergeplaatste coaxiale 15 oriëntatie ten opzichte van de bovenste doorn 28. Een houdereinde 110 is toegevoerd vanaf een tweede voedingstafel FT2 op het boveneinde van de onderste doorn 30.

In fig. 13-2 is de bovenste doorn 28 omlaag gebracht, tèneinde de houderzijwandaangrijpingssegmenten 20 62 volledig in het inwendige van de houderzijwand 112 te steken. Gedurende deze omlaagbeweging van de bovenste doorn 28 wordt de nokbekrachtigingsstang 82 tegelijk omlaag gebracht, zodat er geen relatieve vertikale beweging is tussen de bekrachtigingsstang 82 en de bovenste doorn 25 28, en de lichaamaangrijpingssegmenten 62, gelegen in het inwendige van de houderzijwand 112 in fig. 13-2, zijn zodoende nog steeds in de radiaal samengetrokken stand zoals in fig. 13-1.

In fig. 13-3 is de bekrachtigingsstang 82 30 benedenwaarts- bewogen ten opzichte van de bovenste doorn 28. Hierbij in het kort verwijzende naar fig. 5, doet de omlaagbrengactie van stang 82, getoond in de overgang van fig, 13-2 naar 13-3 het nokorgaan 78 omlaag bewegen vanuit een stand, getoond in fig. 5. Deze omlaaggaande 35 beweging van het nokorgaan 78 zorgt er voor, dat zijn gehelde nokoppervlakken 80. benedenwaarts glijden langs de gehelde oppervlakken 76 op de lichaamaangrijpings-organen 62, waardoor de organen 62 radiaal naar buiten gekanteld worden rond hun respectievelijke scharnieren 70 40 in volledig contact met de binnenwand van de houderzij- 8302701 - 17 - wand 112.

Zoals eerder besproken, zijn de eigenschappen van een met thermoplast beklede houder 112 en het proces, waardoor het beklede houderlichaam wordt vervaardigd, 5 zodanig, dat ten tijde, dat het houderlichaam wordt ingevoerd in het spinlasapparaat, de inwendige diameter van het lichaam normaal iets kleiner is dein zijn gespecificeerde diameter. Het thermoplastische houdereinde 110 is daarentegen geheel nauwkeurig gevormd tot zijn 10 gespecificeerde diameter en behoud deze diameter zeer nauwkeurig na zijn vorming. Opdat het spinlassen van de houderzijwand aan zijn einde doelmatig kan worden uitgevoerd, is het essentieel, dat de houderzijwand op zijn gespecificeerde inwendige diameter is op het tijdstip, dat het 15 houdereinde wordt ingestoken in de zijwand, zodat de gewenste tussenkomende passing tussen deze twee delen, waarvan de een roteert ten opzichte van de ander, de gewenste hoeveelheid wrijvingswarmte zal veroorzaken , voor het smelten van de tegenovergelegen thermoplastische 20 oppervlakken, of het thermoplastische einde en de kartonnen zijwand aan elkaar.

Zoals boven beschreven, zijn de buitenoppervlakken van de zijwandaangrijpingsorganen 62 van de bovenste doorn 28 nauwkeurig afgewerkt tot een diameter, die 25 correspondeert (met een geringe negatieve tolerantie} met de gespecificeerde inwendige diameter van het houderlichaam 112. De radiale expansie van de zijwandaangrijpingsorganen 62 door bekrachtiging van nokstang 82, nadat de organen zijn ingestoken in de houderzijwand, is eveneens nauwkeurig 30 geregeld, zodat aan het einde van de door de nok bekrachtigde expansie van de zijwandaangrijpingsorganen 62 de buitenoppervlakken van deze organen zijn geconformeerd tot een cilindrisch oppervlak met een diameter, gelijk aan de gespecificeerde inwendige diameter van de houder-35 zijwand (met een geringe negatieve tolerantie). Zodoende is in fig. 13-3 aan het einde van de expansie van de zijwandaangrijpingsorganen 62 door het verlagen van de kambekrachtiger 82 het inwendige van de houderzijwand nauwkeurig geëxpandeerd, indien noodzakelijk, tot zijn 40 gespecificeerde diameter. De ondereinden van de zijwand- 8302701 - 18 - aangrijpingsorganen 62 zijn bovenwaarts iets op afstand gelegen van het einde van de houderzijwand, teneinde voldoende axiale speling toe te laten voor het insteken van het gedeelte 112 van het houdereinde 110.

5 In fig. 13-4 is de onderste doorn 30 omhoog geheven voor het positioneren van het houdereinde 110 dicht onder, maar buiten contact met het ondereinde van de houderzijwand 112, gedragen op de bovenste doorn.

In deze stap van het proces is de onderste doorn 30 10 in aangrijping met een aandrijfriem DB, die de onderste doorn aandrijft in rotatie rond zijn as. De drijfriem DB is werkzaam langs een gedeelte van de cirkelvormige baan, die gevolgd wordt door de onderste doorn? zie reissue patent 29.448 voor details van dit aandrijf-15 arrangement. Het houdereinde 110 is tegen draaiing vergrendeld op de onderste doorn 28 door de ribben 122, en draait zodoende mee met de onderste doorn.

De omhoogheffing tot waar de onderste doorn wordt gepositioneerd ten opzichte van de bovenste doorn 20 28 in fig. 13-4 is zodanig, dat het veerkrachtige orgaan 98, gedragen door het zetelingsorgaan 92, op dit tijdstip gelegen is direkt boven en op kleine afstand geplaatst ten opzichte van het houdereinde 110.

Bij de volgende stap in de opeenvolging van 25 bewerkingen bevindt de bovenste doorn 28 zich iets omlaaggebracht teneinde het houdereinde 110 te zetelen binnen het einde van de houderzijwand. Juist voor deze omlaagbrengingsstap, komt de onderste doorn 30 buiten aangrijping met de aandrijfriem DB, evenwel 30 houdt de rotatietraagheid van de onderste doorn 30 deze in rotatie, als de eindinsteekstap wordt uitgevoerd. Aangezien de houderzijwand 122, die wordt gedragen door de bovenste doorn 30, tegen rotatie wordt vastgehouden, genereert de relatieve rotatie tussen het 35 in contact zijnde inwendige van de houderzijwand 112 en het roterende thermoplastische einde 110, gedragen door de onderste doorn, wrijvingshitte, waardoor de twee in contact zijnde oppervlakken smelten, of het einde van de zijwand smelt, en tegelijk een remwerking 40 wordt uitgeoefend op de roterende onderste doorn en de 8302701 - 19 - houderbodem. Deze remwerking brengt de vrij roterende onderste doorn snel tot een stilstand, waarbij de energie, uitgeoefend bij de remwerking,. wordt geconverteerd tot de warmte, welke de houderzijwand smelt, en na stoppen 5 de houderbodem aan de houderzijwand vastsmelt.

In fig. 13-6 is de onderste doorn omlaag gebracht tot zijn oorspronkelijke stand, de thans vastgesmolten houderzijwand en houdereinde worden gevoerd boven een afvoertafel OF, en de nokbekrachtigingsstang 82 10 is omhoog geheven teneinde de zijwandaangrijporganen 62 in staat te stellen terug te komen tot hun samengetrokken stand door bandveer 72.

In fig. 13-7 is de bovenste doorn 28 omhoog gebracht tot zijn oorspronkelijke stand, waardoor de 15 houderzijwand 112 valt op de afvoertafel, waarbij deze scheiding van de houderzijwand van de bovenste doorn wordt geholpen door de afstripplaat 100 (fig. 5).

De voorgaande beschrijving van een voorkeursuitvoering van de uitvinding is weergegeven met het 20 oog op illustratie en toelichting. Zij is niet bedoeld uitputtend te zijn of de uitvinding te beperken tot de speciale vorm zoals beschreven, en het is duidelijk, dat tal van modificaties en variaties mogelijk zijn in het licht van de bovengegeven beschrijving. Zo kunnen 25 bijvoorbeeld andere geometrieën geschikt zijn voor spinlassen, en zulke die sterk en stijf zijn met hechte verbindingen, vallen eveneens binnen het kader van de uitvinding.

Verdere variaties en modificaties zullen 30 de vakman na kennisname van het bovenstaande duidelijk zijn.

- conclusies - 8302701

Claims

1. Houdereinde, geschikt voor het opnemen van een houderzijwand en om door spinlassen daarmee verbonden te worden, gekenmerkt door een eerste gedeelte voor het opnemen van een houderzijwand, en een tweede 5 gedeelte, verbonden met het eerste gedeelte en met middelen voor het opnemen van krachten op de spinlasver-binding, die er toe zouden leiden om het houdereinde van de houderzijwand te scheiden.

2. Houdereinde volgens conclusie 1, m e t het 10. kenmerk, dat het genoemde eerste gedeelte een lipgedeelte omvat, dat een deel vormt van een ringvormige groef voor het opnemen van de houderzijwand.

3. Houdereinde volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat het tweede gedeelte verder middelen 15 omvat voor het overbrengen van schuifkrachten op het houdereinde.

4. Houdereinde volgens conclusie 1 of 3, m e t het kenmerk, dat dit verder een basisorgaan inhoudt, dat een ringvormige flens omvat, gepositioneerd 20 algemeen tegenover de genoemde ringvormige groef.

5. Houdereinde volgens conclusie 4,met het kenmerk, dat de ringvormige flens taps verlopende zijwanden heeft.

6. Houdereinde volgens conclusie 2, m e t het 25 kenmerk, dat de ringgroef verder gevormd is van een opstaand wandgedeelte van het genoemde tweede gedeelte, welk opstaand gedeelte radiaal gepositioneerd is binnenwaarts van het genoemde lipgedeelte.

7. Houdereinde volgens conclusie 2 of 6, m e t 30 het kenmerk, dat het genoemde opstaande wandgedeelte en het genoemde lipgedeelte algemeen vertikaal uitstekende wanden vormen, welke de ringvormige groef 8302701 -21- definiëren.

8. Houdereinde volgens conclusie 7, m e t het kenmerk, dat het algemeen vertikaal ópstaande wandgedeelte van het genoemde tweede gedeelte eindigt 5 bij een afgeschuind wandgedeelte, dat zich algemeen radiaal binnenwaarts uitstrekt vanaf de genoemde ringvormige groef, en dat eindigt in een algemeen horizontaal wandgedeelte.

9. Houdereinde volgens conclusie 8,met het 10 kenmerk, dat het genoemde algemeen horizontale wandgedeelte eindigt in een verder gedeelte van het genoemde houdereinde,dat zich algemeen benedenwaarts uitstrekt en radiaal binnenwaarts ten opzichte van het genoemde opstaande wandgedeelte, en met het genoemde 15 afgeschuinde wandgedeelte en het genoemde horizontale wandgedeelte een ruimte bepaalt tussen het genoemde . opstaande wandgedeelte en het genoemde verdere gedeelte.

10. Houdereinde volgens conclusie 1 of 9, m e t het kenmerk, dat er verder een aantal algemene 20 radiale eerste riborganen zijn.

11. Houdereinde volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de genoemde riborganen verder radiale ribben omvatten, die zijn geplaatst tussen het genoemde opstaande wandgedeelte en het genoemde verdere wand- 25 gedeelte, en die algemeen de genoemde ruimte vullen, welke ribben werkzaam zijn voor het overdragen van krachten, die inwerken op het genoemde houdereinde teneinde te voorkomen dat de genoemde gespinlaste verbinding wordt verbroken, en die verder dienen voor het verschaffen 30 van een rotatieaandrijfmiddel voor het genoemde houdereinde.

12. Houdereinde volgens conclusie 1 of 11, m e t het kenmerk, dat er verder versterkingsmiddelen zijn in de vorm van tweede ribben, die zich algemeen 35 radiaal uitstrekken vanaf het midden van het genoemde 8302701 - 22 - houdereinde.

13. Houder, gekenmerkt door een algemeen cilindrische kartonnen of bordpapieren zijwand en een schaalvormig kunststofhoudereinde, dat door spinlassen 5 verbonden is aan de genoemde zijwand, waarbij het genoemde einde een ringvormig^groeforgaan heeft voor het opnemen van de genoemde zijwand, en een opstaand wandorgaan, dat eindigt aan het genoemde groefgedeelte, en verder wandorganen en eerste versterkingsriborganen, die samen-10 werken voor het opnemen van krachten, uitgeoefend op het genoemde houdereinde, die anders de genoemde spinlas-verbinding zouden losmaken.

14. Houder volgens conclusie 13, m e t het kenmerk, dat de ringvormige groef algemeen taps 15 verloopt, en dat de genoemde versterkingsribben het genoemde houdereinde ondersteunen en versterken en verder dienen voor het verschaffen van een rotatieaandrijfaangrijp-orgaan voor het genoemde houdereinde.

15. Houder volgens conclusie 13, m e t het 20 kenmerk, dat de genoemde verdere wandorganen samen met de genoemde opstaande wandorganen een algemeen omgekeerde U-vorm vertonen ten opzichte van de genoemde ringvormige groef, en dat de genoemde eerste versterkingsribben zijn geplaatst binnen een gebied van de genoemde 25 algemeen omgekeerde U-vorm.

16. Houder volgens conclusie 15, m e t het kenmerk, dat deze verder twee riborganen heeft voor het versterken van genoemde houdereinden.

17. Houder volgens conclusie 13,met het 25 kenmerk, dat het genoemde houdereinde verder een ringvormig flensorgaan heeft, geplaatst algemeen tegenover gelegen ten opzichte van de genoemde ringvormige groef en gevormd van een uitbreiding van het genoemde eerste wandorgaan, welk flensorgaan dient voor het 30. verschaffen van een stapelingsgeleiding voor de genoemde 8302701 - 23 - houdereinden.

18. Houder, omvattende een houderzijwand en ten minste éên houdereinde, in staat om door spinlassen daarmee te worden verbonden, met het kenmerk, 5 dat het houdereinde omvat: een eerste gedeelte voor het opnemen van de genoemde zijwand, en een tweede gedeelte, verbonden met het genoemde eerste gedeelte, en met middelen voor het opnemen van 10 krachten uitgeoefend op de spinlasverbinding, welke ertoe zouden leiden het genoemde houdereinde te scheiden van de genoemde zijwand.

19. Houder volgens conclusie 18,met het kenmerk, dat de genoemde zijwand is gemaakt van 15 bordpapier of karton, gevormd in een algemene rechte cilindrische configuratie met een binnenwand.

20. Houder volgens conclusie 19, m e t het kenmerk, dat de genoemde binnenwand is bekleed met een laag thermoplastisch materiaal.

21. Houder volgens conclusie 19 of 20, m e t het kenmerk, dat het genoemde eerste gedeelte van het houdereinde een lipgedeelte heeft, dat een deel vormt van een ringvormige groef voor het opnemen van de genoemde zijwand.

22. Houder volgens conclusie 19 of 20, m e t het kenmerk, dat het genoemde tweede gedeelte van het houdereinde verder een middel omvat voor het overdragen van schuifkrachten, die inwerken op het genoemde houdereinde, en die er toe zouden leiden genoemde gespinlaste 30 verbinding los te maken.

23. Houder volgens conclusie 18 of 19,met het kenmerk, dat het genoemde houdereinde verder een basisorgaan heeft, dat een ringvormige flens omvat, die is gepositioneerd algemeen tegenover gelegen aan 8302 70 1 ' 24 - de genoemde ringvormige groef.

24. Houder volgens conclusie 19 of 20, m e t het kenmerk, dat de genoemde ringvormige groef verder is gevormd van een opstaand wandgedeelte van het genoemde 5 tweede gedeelte, welk opstaand wandgedeelte is geplaatst radiaal binnenwaarts ten opzichte van het genoemde lip-gedeelte.

25. Houder volgens conclusie 24,met het kenmerk, dat het genoemde opstaande wandgedeelte 10 en hèt genoemde lipgedeelte uitstekende wanden vormen, welke de genoemde ringvormige groef bepalen.

26. Houder volgens conclusie 25, m e t het kenmerk, dat het algemeen vertikaal opstaande wandgedeelte van het genoemde tweede gedeelte eindigt 15 in een afgeschuind wandgedeelte, dat zich uitstrekt algemeen radiaal binnenwaarts van de genoemde ringvormige groef en dat eindigt in een algemeen horizontaal wandgedeelte .

27. Houder volgens conclusie 26, m e t het 20 kenmerk, dat het algemeen horizontale wandgedeelte eindigt in een verder gedeelte van het genoemde houder-einde, dat zich uitstrekt algemeen benedenwaarts en radiaal binnenwaarts ten opzichte van het genoemde opstaande wandgedeelte, en met het afgeschuinde wandgedeelte 25 en het genoemde horizontale wandgedeelte een ruimte bepaalt tussen het opstaande wandgedeelte en het genoemde verdere gedeelte.

28. Houder volgens conclusie 27,met het kenmerk, dat deze verder een aantal algemeen radiale 30 eerste riborganen heeft.

29. Houder volgens conclusie 28, m e t het kenmerk, dat de genoemde riborganen radiale ribben omvatten, die zijn geplaatst tussen genoemde opstaande wandgedeelten en het genoemde verdere wandgedeelte, 8302701 - 25 - en die algemeen de genoemde ruimte vullen, welke ribben dienen voor het overdragen van afscheidingskrachten, die inwerken op het genoemde houdereinde, en verder dienen voor het verschaffen van een rotatieaandrijfmiddel 5 voor het genoemde houdereinde.

30. Houder volgens conclusie 29,met het kenmerk, dat deze verder versterkingsmiddelen heeft in de vorm van tweede ribben, die zich algemeen radiaal uitstrekken vanaf het midden van het genoemde houder- 10 einde.

31. Werkwijze voor het vervaardigen van een houder met een kartonnen of bordpapieren zijwandgedeelte en een thermoplastisch eindgedeelte, dat door spinlassen daarmee verbonden is, gekenmerkt door: 15 het vormen van het eindgedeelte in een schaal- vormig orgaan met een ringvormig lipgedeelte voor het nauwsluitend opnemen van de genoemde zijwand en een krachtoverdragend gedeelte voor het overdragen van die krachten op het genoemde eindgedeelte, die trachten de 20 genoemde spinlasverbinding los te maken, welk kracht overdragend gedeelte van het genoemde eindgedeelte een algemeen vertikale binnenwand omvat van de genoemde ringvormige lip, welke een gedeelte vormt van een continue serpentinecontour van het genoemde eindgedeelte, en 25 een aantal radiale riborganen, geplaatst binnen de genoemde contour, en het plaatsen van de genoemde bordpapieren of kartonnen zijwand op een eerste doorn met een vertikale as, het plaatsen van het genoemde eindgedeelte op een 30 tweede doorn, die coaxiaal is met de genoemde eerste doorn, het roteren van de genoemde tweede doorn rond de genoemde as, waarbij de genoemde radiale ribben op het genoemde eindgedeelte in aangrijping zijn met aandrijf middelen voor het roteren van het genoemde eind-35 gedeelte, en het positioneren van de genoemde bordpapieren of kartonnen zijwand in de genoemde ringvormige lip 8302701 - 26 - van het genoemde eindgedeelte, waarbij de rotatietraagheid van de genoemde tweede doorn funktionele warmte ontwikkelt, die zorgt voor het door spinlassen verbinden van het genoemde eindgedeelte aan de genoemde zijwand.

32. Werkwijze volgens conclusie 31, i e t het kenmerk, dat deze de stap omvat van het bekleden van de kartonnen of bordpapieren zijwand met een bekleding van thermoplastisch kunstharsmateriaal voorafgaand aan het plaatsen van de genoemde zijwand op de genoemde eerste 10 doorn.

33. Werkwijze voor het inertieel spinlassen van een thermoplastische houderbodem, die een zich axiaal uitstrekkend omtreksoppervlak heeft, dat opgenomen kan worden met een drukpassing binnen het ene einde van een 15 van open einde voorzien cilindrisch houderlichaam, met het kenmerk, dat deze werkwijze omvatr het monteren van de bodem en het lichaam op axiaal gerichte doornen, het tijdelijk in aangrijping brengen van de 20 ene doorn met een rotatieaandrijving, teneinde de doorn op een voorvastgestelde rotatiesnelheid te brengen, het ontkoppelen van de genoemde aandrijving en het in staat stellen van de doorn om door te gaan met roteren, en 25 het axiaal naar elkaar toe bewegen van de twee doornen teneinde de bodem te zetelen binnen het genoemde ene einde van het genoemde lichaam, waarbij de stap van het monteren van het genoemde lichaam op zijn doorn omvat de stappen van het radiaal samentrekken 30 van een expandeerbaar lichaamaangrijpingsorgaan op de genoemde doorn, het insteken van het samengetrokken lichaamaangrijpingsorgaan in het lichaam, en het radiaal expanderen van het ingestoken lichaamsaangrijpingsorgaan teneinde het inwendige oppervlak van het lichaam te 35 conformeren tot een cilindrisch oppervlak van voorvastgestelde diameter.

34. Werkwijze volgens conclusie 33, m e t het 8302701 - 27 - k e n m e r k,dat de houderbodem wordt ondersteund op de genoemde ene doorn, het genoemde houderlichaam wordt vastgehouden tegen rotatie op de andere doorn, en dat een bodemzetelingsorgaan is gemonteerd aan het einde 5 van de genoemde andere doorn voor het instellen van de diepte, tot welke de genoemde bodem wordt ingestoken in het genoemde lichaam.

35. Werkwijze voor het inertieel spinlassen van een houderdeel met een zich axiaal uitstrekkend thermoplastisch 10 periferaal oppervlak, dat met een drukpassing kan worden opgenomen binnen het ene einde van een houderdeel met een inwendig thermoplastisch periferaal oppervlak, gekenmerkt door het monteren van de delen op axiaal gerichte doornen, het in aangrijping brengen 15 van ëên van de doornen met een rotatieaandrijving, teneinde de doorn op een voorvastgestelde rotatiesnelheid te brengen, het ontkoppelen van de genoemde aandrijving en het in staat stellen van de genoemde doorn de rotatie voort te zetten, het axiaal naar elkaar toe verplaatsen 20 van de twee doornen, teneinde het ene deel te zetelen in het andere, en onmiddellijk voorafgaand aan genoemde verplaatsingsstap het conditioneren van het genoemde houderdeel voor lassen door radiaal een expandeerbaar deelaangrijpingsorgaan, dat geassocieerd is met de doorn, 25 welke dat deel houdt, samen te trekken, het insteken van het samengetrokken deelaangrijpingsorgaan in dat deel, en het radiaal expanderen van het ingestoken deelaangrijpingsorgaan voor het conformeren van het inwendige oppervlak van dat deel aan het cilindrische oppervlak 30 van het andere deel.

36. Spinlasinrichting, gekenmerkt door boven ste en onderste doornorganen, gemonteerd voor vertikale verplaatsing naar en van elkaar toe, over een gemeenschappelijke vertikale as, welk bovenste doornorgaan 35 dient voor het losneembaar dragen van een van open einden voorzien cilindrisch houderlichaam, terwijl het onderste doornorgaan dient voor het losneembaar houden van een houderbodem van thermoplastisch materiaal met een 8302701 ·- 28 - axiaal naar boven stekende periferale flens·, die inge-stoken kan worden in het genoemde houderlichaam met een drukpassing, eerste aandrijfmiddelen voor het aandrijven van ten minste één van de genoemde doornorganen in 5 rotatie rond de genoemde vertikale as ten opzichte van het andere doornorgaan, en tweede aandrijfmiddelen voor het aandrijven van het genoemde doornorgaan in verplaatsing over de genoemde vertikale as, teneinde het genoemde houderlichaam te zetelen binnen het genoemde houderlichaam, 10 terwijl genoemde doornorganen relatief ten opzichte van elkaar roteren, teneinde de genoemde houderbodem in te steken in en door wrijvingswarmte te lassen aan het houderlichaam? waarbij er verder radiaal expandeerbare en samentrekbare lichaamaangrijpingsorganen gemonteerd 15 zijn op het ondereinde van genoemde bovenste doornorgaan in symmetrisch opgestelde betrekking rond de genoemde vertikale as, waarbij genoemde aangrijpingsmiddelen normaal geplaatst zijn in samengetrokken stand, waarbij genoemde aangrijpmiddelen axiaal kunnen worden ingestoken 20 in een houderlichaam, en expanderingsmiddelen voor het radiaal expanderen van de genoemde aangrijpmiddelen tot een geëxpandeerde stand, waarbij de radiaal naar buiten gelegen oppervlakken van de genoemde expansie-middelen gelegen zijn op een gemeenschappelijk cilindrisch 25 oppervlak met een diameter gelijk aan de gespecificeerde inwendige diameter van het genoemde houderlichaam.

37. Inrichting volgens conclusie 36,met het kenmerk, dat de lichaamaangrijpingsmiddelen een aantal overeenkomstige lichaamsaangrijporganen omvatten 30 waarbij elk van deze aangrijpingsorganen een buitenoppervlak heeft, geconformeerd aan een omtrekssegment van het genoemde gemeenschappelijke cilindrische oppervlak.

38. Inrichting volgens conclusie 37, m e t het kenmerk, dat de genoemde aangrijpingsorganen 35 omtreksgewijs op afstand gelegen zijn ten opzichte van elkaar, wanneer de genoemde aangrijpingsorganen in de genoemde geëxpandeerde stand zijn. 8302701 - 29 -

39. Inrichting volgens conclusie 38, m e t het kenmerk, dat deze verder scharniermiddelen bevat aan het boveneinde van elk van de genoemde aangrijpingsorganen, welke de genoemde organen gemonteerd 5 houden voor scharnierende beweging op het genoemde bovenste doornorgaan rond respectievelijke assen, gelegen in een gemeenschappelijk horizontaal vlak en raken aan een cirkel, waarvan het middelpunt ligt op de genoemde vertikale as.

40. Inrichting volgens conclusie 39, me t het kenmerk, dat deze verder veerorganen heeft aangrenzend aan de benedeneinden van de genoemde aangrijpingsorganen, welke de genoemde aangrijpingsorganen op veerkrachtige wijze voorspannen naar hun 15 samengetrokken positie.

41. Inrichting volgens êén der conclusies 37, 38, 39 of 40,met het kenmerk, dat de genoemde expanderingsmiddelen een bekrachtigingsnok omvatten, gemonteerd voor vertikale heen en weergaande beweging 20 ten opzichte van de genoemde aangrijpingsorganen, welke nok een aantal vertikaal gehelde nokoppervlakken heeft, respectievelijk in glijcontact met complementaire gehelde oppervlakken op elk van de genoemde aangrijpingsorganen, teneinde de genoemde aangrijpingsorganen radiaal buiten-25 waarts te dwingen bij vertikale beweging van de genoemde nok in een eerste richting ten opzichte van de genoemde aangrijpingsorganen.

42. Inrichting volgens conclusie 36, m e t het kenmer k,dat deze verder een zetelingsorgaan 30 omvat, gemonteerd op het ondereinde van het genoemde bovenste doornorgaan, en ingrijpbaar met de genoemde houderbodem voor het instellen van de diepte, tot welke de genoemde houderbodem kan worden ingestoken in het genoemde houderlichaam door bedrijf van het genoemde 35 tweede aandrijforgaan.

43. Spinlasapparaat, gekenmerkt door een 8302701 - 30 - onderste doornorgaan voor het dragen en roteren van een thermoplastische houderbodem, welke een naar boven uitstekend periferaal oppervlak heeft, een bovenste doornorgaan voor het dragen van een cilindrisch houderlichaam, 5 een aandrijforgaan voor het zorgen voor rotatie van de genoemde onderste doorn rond een vertikale as, en middelen voor het verplaatsen van de genoemde doornen ten opzichte van elkaar over de genoemde vertikale as voor het zetelen van het periferale oppervlak van de genoemde bodem in 10 het ondereinde van het genoemde lichaam, terwijl de onderste doorn wordt geroteerd voor het door middel van wrijving lassen van de genoemde bodem aan het genoemde lichaam? waarbij de genoemde bovenste doorn een aantal lichaamaangrijpingsorganen heeft, symmetrisch opgesteld . 15 rond de genoemde vertikale as, waarbij elk van deze lichaamaangrijpingsorganen een buitenoppervlak heeft, corresponderende met een zich axiaal uitstrekkend segment van een cilindrisch oppervlak van een diameter, gelijk aan de gespecificeerde inwendige diameter van het genoemde 20 cilindrische houderlichaam, montagemiddelen voor het monteren van de genoemde lichaamaangrijpingsorganen op het genoemde bovenste doornorgaan voor een radiaal expanderende en samentrekkende beweging met betrekking tot de genoemde vertikale as tussen een geëxpandeerde stand, 25 waarbij de buitenoppervlakken van de genoemde lichaamaangrijpingsorganen coöperatief het hoofdgedeelte bepalen van een cilindrisch oppervlak dat coaxiaal is met de genoemde vertikale as en met een diameter, gelijk aan de genoemde gespecificeerde inwendige diameter, en 30 een radiaal samengetrokken stand, waarin de genoemde lichaamaangrijpingsorganen axiaal zijn ingestoken in het inwendige van een houderlichaam, en expanderingsorganen, werkzaam, wanneer de genoemde lichaamaangrijpingsorganen axiaal zijn ingestoken in een houderlichaam, voor het 35 expanderen van de genoemde lichaamaangrijpingsorganen tot hun geëxpandeerde positie, teneinde het genoemde lichaam te monteren op het genoemde bovenste doornorgaan, en de afmetingen van het genoemde lichaam te brengen tot de genoemde gespecificeerde inwendige diameter. 8302701 - 31 -

44. Inrichting volgens conclusie 43,met het kenmerk, dat de genoemde montageorganen scharnier-middelen omvatten aan het boveneinde van elk orgaan voor het'monteren van dit orgaan voor scharnierende beweging 5 ten opzichte van het genoemde bovenste doornorgaan rond een horizontale as, waarbij de horizontale as van het genoemde scharnierorgaan rakend is aan een gemeenschappelijke cirkel, waarvan het middelpunt op de genoemde vertikale as ligt, en veerorganen, gekoppeld met de 10 genoemde organen aangrenzend aan de ondereinden daarvan, welke de genoemde organen op veerkrachtige wijze voorspannen tot de genoemde samengetrokken stand.

45. Inrichting volgens conclusie 44,met het kenmerk, dat de genoemde expanderingsorganen een 15 kernorgaan omvatten, gemonteerd in de genoemde bovenste doornorganen voor een vertikale verplaatsing ten opzichte daarvan, waarbij het genoemde kamorgaan een aantal kam-oppervlakken heeft, die geheld zijn ten opzichte van de genoemde vertikale as, en bekrachtigingsoppervlakken 20 op het inwendige van de respectievelijke organen aangrenzend aan de ondereinden daarvan die in glijdend contact zijn met de respectievelijke kamoppervlakken, teneinde te zorgen voor de expanderende scharnierbeweging van de genoemde organen bij vertikale verplaatsing van het 25 genoemde kamorgaan in een eerste richting.

46. Inrichting volgens conclusie 43, 44, of 45, met het kenmerk, dat deze verder een bodem-zetelingsorgaan van lage wrijving heeft, gemonteerd op het ondereinde van het genoemde bovenste doornorgaan 30 voor het instellen van de diepte, welke genoemde bodem is gelegen binnen het genoemde houderlichaam, terwijl zij door wrijving daaraan vastgelast wordt.

47. Inrichting volgens conclusie 46, m e t het kenmerk, dat deze verder middelen heeft voor 35 het bepalen van een uitsparing in de bodem van het genoemde zetelingsorgaan, en een veerkrachtig kussen-orgaan van lage wrijving, gemonteerd in de genoemde 6302701 ___i v κ --32- uitsparing, en normaal axiaal uitstekende onder het genoemde zetelingsorgaan teneinde de genoemde houder-bodem voorafgaand aan het zetelen van de genoemde houder-bodem tegen het genoemde zetelingsorgaan aan te grijpen, 5 waarbij het genoemde veerkrachtige kussenorgaan samendrukbaar is in de genoemde uitsparing bij het zetelen van de genoemde houderbodem tegen het genoemde zetelingsorgaan.

48. Inrichting volgens conclusie 47,met het 10 kenmerk, dat bet genoemde kussenorgaan verder een uitwendig oppervlak heeft van polytetrafluorethyleen. e

49. Spinlasapparaat, gekenmerkt door bovenste en onderste doomorganen, gemonteerd voor onderling relatieve vertikale verplaatsing over een 15 vertikale as, waarbij het bovenste doornorgaan dient voor het losneembaar dragen van een bovenste deel van een houder met een thermoplastisch periferaal oppervlak, en het onderste doornorgaan dient voor het losneembaar dragen van een onderste deel van de houder 20 met een thermoplastisch periferaal oppervlak, dat axiaal in passende overeenstemming gebracht is met het genoemde oppervlak op het genoemde bovenste deel met een tussenkomende passing, eerste aandrijfmiddelen voor het aandrijven van het genoemde doornorgaan in 25 relatieve beweging over de genoemde vertikale as, teneinde de oppervlakken van het bovenste en onderste deel in op elkaar passende relatie te brengen, en tweede aandrijfmiddelen voor het aandrijven van ten minste één van de genoemde doornorganen in rotatie 30 rond de genoemde vertikale as ten opzichte van het andere doornorgaan, teneinde door middel van wrijving de genoemde oppervlakken aan elkaar te lassen, radiaal expandeerbare en samentrekbare deelaangrijpingsorganen, gemonteerd op éên einde van ëên van de genoemde doorn-35 organen in symmetrisch opgestelde betrekking rond de genoemde vertikale as, welke aangrijpingsorganen kunnen worden gebracht in een samengetrokken stand, waarbij de genoemde aangrijpingsorganen axiaal kunnen worden 830270! - 33 - ingestoken in ëën van de genoemde delen, en expanderxngs-organen voor het radiaal expanderen van de genoemde aangrijpingsorganen tot een geëxpandeerde stand, waarin de radiale buitenoppervlakken van de genoemde expanderings-5 organen gelegen zijn op een gemeenschappelijk cilindrisch oppervlak met een diameter gelijk aan de gespecificeerde inwendige diameter van het genoemde houderdeel, waarin het is ingestoken.

50. Spinlaspparaat, gekenmerkt door boven- 10 ste en onderste doornorganen, gemonteerd voor relatieve verplaatsing over een vertikale as, waarbij het bovenste doornorgaan dient voor het losneembaar dragen van een bovenste houderdeel en het onderste doornorgaan dient voor het losneembaar dragen van een onderste houderdeel, 15 dat een thermoplastisch periferaal oppervlak heeft, dat axiaal in passing kan worden gebracht met het genoemde bovenste deel met een tussenkomende passing, eerste aandrijfmiddelen, voor het aandrijven van de genoemde doornorganen in onderling relatieve verplaatsing over 20 de genoemde as, teneinde de bovenste en onderste delen met elkaar in passende relatie te brengen, tweede aandrijforganen voor het aandrijven van ten minste ëën van de genoemde doornorganen in rotatie rond de genoemde as met betrekking tot het andere doornorgaan, teneinde 25 door middel van wrijving de genoemde oppervlakken te lassen, middelen, gemonteerd op één einde van ëën van de geneemde doornorganen en cyclisch bedienbaar in samenhang met de genoemde aandrijfmiddelen voor het radiaal expanderen van ëën van de genoemde delen teneinde de genoemde 30 passing voort te brengen en/of te verzekeren.

51. Spinlasapparaat, gekenmerkt door bovenste en onderste doornorganen, gemonteerd voor relatieve verplaatsing over een vertikale as, waarbij het bovenste doornorgaan dient voor het losneembaar dragen 35 van een bovenste houderdeel en het genoemde onderste doornorgaan dient voor het losneembaar dragen van een onderste houderdeel, dat een thermoplastisch periferaal oppervlak heeft, dat in staat is om axiaal in passing 8302701 - 34 - te komen met het genoemde bovenste deel met een tussenkomende passing, eerste aandrijforganen voor het aandrijven ^an de genoemde doornorganen in onderling relatieve verplaatsing over de genoemde as, teneinde 5 de genoemde bovenste en onderste delen in passende relatie met elkaar te brengen, tweede aandrijforganen voor het aandrijven van ten minste één van de doornorganen in rotatie rond de genoemde as ten opzichte van andere doornorganen, teneinde door middel van wrijving 10 de genoemde oppervlakken aan elkaar te lassen, axiaal uitstekende roteerbaar gemonteerde deelpositionerings-middelen, gemonteerd op ëên einde van één van de genoemde doornorganen voor het aangrijpen en positioneren van het deel, gehouden door het andere doornorgaan, 15 alvorens de delen in passende betrekking met elkaar gebracht worden. 8302701