NL8301543A - Terreinvoertuig/werkvoertuig. - Google Patents

Description

t , % VO 4764

Terreinvoertuig/werkvoertuig.

De uitvinding heeft betrekking op een terreinvoertuig voorzien van onder een gestel gemonteerde rupsbanden of terreinwielen. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een werkvoer-tuig bestemd voor werkzaamheden op of langs een spoorlijn, welke is 5 voorzien van onder een gestel gemonteerde terreinwielen of rupsbanden voor voortbeweging over het terrein naast de spoorrails, alsmede van een aantal in vertikale zin verstelbare flenswielen voor voortbeweging over de spoorrails, welke flenswielen dwars t.o.v. de terreinwielen of rupsbanden zijn aangebracht.

10 Een dergelijk werkvoertuig is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 79.07823. Dit bekende voertuig is ingericht om vanaf het terrein naast de spoorrails met behulp van de rupsbanden of terreinwielen dwars over de spoorrails te worden gereden, waarna de flenswielen worden neergelaten totdat deze op de spoorrails rusten 15 en de terreinwielen of rupsbanden vrij zijn gekomen van de spoorrails.

Het werkvoertuig kan dan verder over de spoorrails rijden. Op soortgelijke wijze kan door het intrekken van de flenswielen het werkvoertuig op elk gewenst punt weer van de spoorrails worden afgereden.

In het geval, dat de spoorbaan is aangelegd op een dijk, 20 dient het werkvoertuig tegen de dijk op te rijden, teneinde de rails . te bereiken. Indien het werkvoertuig is voorzien van rupsbanden betekent dit, dat het omhoog rijdende voertuig vanuit een schuine stand plotseling doorzwaait in de horizontale stand, zodra het zwaartepunt van het werkvoertuig de bovenrand van het dijklichaam gepasseerd is.

25 Hierdoor komt de voorzijde van het voertuig met een harde schok op de spoorrails terecht, hetgeen tot beschadigingen aanleiding kan geven.

Dit effect wordt nog geaccentueerd, wanneer het werkvoertuig is voorzien van een hoge bovenbouw, zoals een hoogwerker. In de eerste plaats komt door de bovenbouw het zwaartepunt van het voertuig hoger 30 te liggen, zodat het langer duurt voordat dit bij het omhoog rijden tegen het talud van het dijklichaam de bovenrand van het dijklichaam passeert, waardoor de schok waarmee het voertuig weer de horizontale stand aanneemt sterker is. In de tweede plaats bestaat de kans dat de hoogwerker door doorzwiepen beschadigd wordt.

8301543

:rjfT

> l -2-

Indien het talud van het dijklichaam niet zeer stevig is, en bijv. uit grond bestaat, en/of steil is, bestaat bovendien de kans dat de positie,'waarin het werkvoertuig naar de horizontale stand kan doorzwaaien niet of moeilijk bereikt kan worden, doordat 5 de rupsbanden doorglijden. Dit probleem treedt ook op in het geval, dat inplaats van rupsbanden terreinwielen zijn toegepast.

De uitvinding beoogt de geschetste problemen te ondervangen .

Hiertoe wordt volgens de uitvinding een terreinvoertuig 10 van de beschreven soort daardoor gekenmerkt dat het gestel tenminste nabij of aan één uiteinde is voorzien van tenminste één duwinrichting, welke een vast gedeelte omvat, dat in een vertikaal vlak scharnier-baar aan het gestel is bevestigd, en een naar beneden uitschuifbaar gedeelte, dat aan het vrije uiteinde is voorzien van een scharnier-15 baar bevestigde voetplaat, waarbij de duwinrichting nadat de voetplaat de bodem heeft bereikt, het voertuig kan optillen.

In het volgende zal de uitvinding nader worden beschreven met verwijzing naar de bijgevoegde tekening.

Fign. 1 t/m 4 tonen schematisch een voorbeeld van een 20 terreinvoertuig volgens de uitvinding in opeenvolgende, tijdens het nemen van een helling in het terrein, optredende fasen.

Fig. 1 toont een terreinvoertuig, dat juist begonnen is tegen een helling 2 op te rijden. Het voertuig is slechts schematisch weergegeven en omvat een gestel 1, waaronder in het onderhavige voor-25 beeld rupsbanden 3, waarvan er één te zien is, zijn gemonteerd. De rijrichting is met een pijl 4 aangegeven. In het onderhavige voorbeeld is de helling 2 het talud van een spoordijk, waarop zich spoorrails 5, 6 bevinden, en is het voertuig een werkvoertuig van de bijv. in de Nederlandse octrooiaanvrage 79.07823 beschreven soort.

30 De uitvinding is echter ook van toepassing op anderssoor- tige terreinvoertuigen, zoals bijv. pantserwagens, graafmachines e.d.

Het voertuig is aan de achterzijde voorzien van een aan het gestel gemonteerde, in het volgende nader te beschrijven duwinrichting 7.

35 In de in Fig. 1 getoonde situatie heeft de voorzijde van het voertuig juist de bovenrand van de spoordijk bereikt. Bij verder 8301543 -3- doorrijden komt deze voorzijde vrij van de bodem en onstaat de in Fig. 2 getoonde situatie. Normaliter zwaait vervolgens, zodra het zwaartepunt van het voertuig de bovenrand van de spoordijk is gepasseerd, het voertuig door, zoals met een pijl 8 aangegeven, zodat 5 het met een schok op de dichtstbijzijnde spoorrail 5 valt. Daarbij kunnen, zoals reeds aangegeven aanzienlijke beschadigingen optreden, vooral indien het voertuig nog van een niet getoonde bovenbouw is voorzien. Voorts kan het voertuig, doordat het op de rail valt terugglijden, zodat een nieuwe poging moet worden ondernomen. Dit laatste 10 kan weer tot het "wegmalen” van het talud leiden, waardoor het voer tuig kan wegzakken.

Dit probleem kan zich ook voordoen als het voertuig van terreinwielen is voorzien, ofschoon dan het doorzwaaien zelf niet optreedt.

15 Als het voertuig weer de ongeveer horizontale toestand heeft aangenomen, ontstaat de in Fig. 3 getoonde situatie, waarna het voertuig kan doorrijden zoals aangegeven in Fig. 4.

Teneinde de geschetste problemen te ondervangen is het voertuig voorzien van een duwinrichting 7. Deze inrichting bevindt 20 zich in de tekening aan de achterzijde van het voertuig, gezien in de voortbewegingsrichting. Daar terreinvoertuigen veelal zowel vooruit als achteruit rijdend moeten kunnen worden gebruikt, kan zich aan de andere zijde een soortgelijke duwinrichting bevinden, waarbij slechts de in een bepaalde situatie achterste duwinrichting wordt 25 bekrachtigd. Duidelijkheidshalve is echter in de figuren slechts één duwinrichting getoond.

De duwinrichting bestaat bij voorkeur uit een hydraulisch zuiger-cilindersamenstel, dat een scharnierbaar aan het gestel van het voertuig bevestigd eerste gedeelte 10 omvat, en een naar beneden 30 uitschuifbaar gedeelte 11.

Het scharnierpunt is schematisch bij 12 aangegeven en bevindt zich in het vertikale middenlangsvlak van het voertuig.

Het eerste gedeelte 10 is in het getoonde voorbeeld de cilinder van het zuiger-cilindersamenstel, terwijl het gedeelte 11 35 dan de met de zuiger van het samenstel verbonden zuigerstang is.

De zuigerstang is aan het vrije, naar beneden gekeerde 8301543 ** ί -4- uiteinde voorzien van een bij 13 scharnierend bevestigde voetplaat 14. De voetplaat is bij voorkeur aan de onderzijde voorzien van een ongeveer dwars op de voetplaat aangebrachte plaat of schop 15, die in de bodem kan dringen, teneinde de voetplaat tegen wegglijden te 5 borgen. De schop 15 is in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld ter ver steviging voorzienvan een of meer dwars t.o.v. de voetplaat aangebrachte schetsplaten 16.

De werking van de duwinrichting is als volgt.

In de ruststand (zie Fig. 1) is de zuigerstand 11 inge-10 trokken en is de duwinrichting ruim vrij van de bodem.

Zodra het voertuig een zodanige stand heeft bereikt, dat het voorste einde van het voertuig reeds in aanzienlijke mate over de bovenrand van de helling reikt, doch nog niet zo ver, dat het voertuig vanzelf doorzwaait (zie Pig. 2) wordt de duwinrichting 7 15 bekrachtigd. De zuigerstang beweegt dan naar beneden tot de voetplaat 14 op de bodem rust. Bij verdere beweging van de zuigerstang wordt de achterzijde van het voertuig omhoog geduwd, waardoor het voor^ste einde van het voertuig zakt, totdat het voertuig een horizontale stand heeft aangenomen en op eigen kracht de spoorbaan op kan rijden 20 (zie Fign. 3 en 4). Vervolgens wordt de zuigerstang weer ingetrokken.

Mocht na het intrekken van de zuigerstang het voertuig wegzakken, doordat het zwaartepunt nog niet de bovenrand van de helling is gepasseerd, dan kan de duwinrichting opnieuw worden bekrachtigd.

25 'Indien inplaats van rupsbaiden terreinwielen zijn toegepast werkt de duwinrichting op dezelfde wijze. Alleen is dan geen sprake van een vrij zwevend voorste einde van het voertuig.

Volgens een nadere uitwerking van de uitvinding kan een kwikschakelaar zijn voorzien, die na het inschakelen van de duwinrich-30 ting bewerkstelligt, dat deze bij het bereiken van de horizontale stand automatisch weer wordt uitgeschakeld. Dezelfde kwikschakelaar kan worden gebruikt om bij wegzakken van het voertuig automatisch weer de duwinrichting in te schakelen. Hierbij wordt bij voorkeur een zekere vertragingstijd in acht genomen, teneinde de kwikschake-35 laar ongevoelig te maken voor kleine trillingen.

In het geval, dat een hydraulisch zuiger-cilindersamen- 8301543 ï -Tte—£ -5- stel wordt gebruikt kan de kwikschakelaar gebruikt worden om de bijbehorende pomp in en uit te schakelen en/of om één of meer elektromagnetische stuurventielen te bekrachtigen.

In plaats van een hydraulisch zuiger-cilindersamenstel 5 kan ook een tandwiel-tandheugelcombinatie worden toegepast, waarbij de kwikschakelaar een het tandwiel aandrijvende elektromotor in of uit kan schakelen.

Opgemerkt wordt, dat i.p.v. een enkele, in het midden bevestigde duwinrichting ook twee aan de achterzijde nabij de hoek-10 punten, of aan weerszijden aangebrachte soortgelijke duwinrichtingen kunnen worden toegepast.

In de getoonde uitvoeringsvorm ligt het scharnierpunt van de duwinrichting ter hoogte van het gestel van het voertuig, terwijl een aanzienlijk deel van de duwinrichting tot boven het scharnier-15 punt reikt. Zoals uit Fig. 4 moge blijken, zwaait dit bovenste deel van de. duwinrichting tot boven het gestel, waardoor het tegen een eventuele bovenbouw zou kunnen stuiten.

Dit probleem kan, indien het zich voordoet bij een bepaald voertuig, op eenvoudige wijze worden ondervangen door het 20 scharnierpunt middels een staander omhoog en/of verder naar achteren te brengen, dan wel door twee aan weerszijden van het voertuig geplaatste duwinrichtingen toe te passen.

Dergelijke en andere modificaties liggen na het voorgaande voor de deskundige voor de hand, en worden geacht binnen het kader 25 van de uitvinding te vallen. Zo is het bijv. ook mogelijk de voet plaat te voorzien van meerdere naar beneden gerichte, in de bodem dringende platen, of van naar beneden gerichte, in de bodem dringende punten.

****** 8301543

Claims (11)

1. Terreinvoertuig voorzien van onder een gestel gemonteerde rupsbanden of terreinwielen, met het kenmerk, dat het gestel tenminste nabij of aan één uiteinde is voorzien van 5 tenminste één duwinrichting, welke een vast gedeelte omvat, dat in een vertikaal vlak scharnierbaar aan het gestel is bevestigd, en een naar beneden uitschuifbaar gedeelte, dat aan het vrije uiteinde is voorzien van een scharnierbaar bevestigde voetplaat, waarbij de duwinrichting nadat de voetplaat de bodem heeft bereikt, het voertuig 10 kan optillen.

2. Werkvoertuig, bestemd voor werkzaamheden op of langs een spoorlijn, voorzien van een onder een gestel gemonteerde terreinwielen of rupsbanden voor voortbeweging over het terrein naast de spoorrails, alsmede van een aantal in vertikale zin verstelbare 15 flenswielen voor voortbeweging over de spoorrails, welke flenswielen dwars t.o.v. de terreinwielen of rupsbanden zijn aangebracht, met het kenmerk, dat het gestel tenminste nabij of aan één uiteinde is voorzien van tenminste één duwinrichting, welke een vast gedeelte omvat, dat in 20 een vertikaal vlak scharnierbaar aan het gestel is bevestigd, en een naar beneden uitschuifbaar gedeelte, dat aan het vrije uiteinde is voorzien van een scharnierbaar bevestigde voetplaat, waarbij de duwinrichting nadat de voetplaat de bodem heeft bereikt, het voertuig kan optillen.

3. Voertuig volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat elke duwinrichting bestaat uit een hydraulisch zuiger-cilinder-samenstel, waarvan de cilinder scharnierbaar aan het gestel is bevestigd, terwijl bij bekrachtiging de met de zuiger verbonden zuiger-30 stang vanuit de ruststand benedenwaarts kan bewegen.

4. Voertuig volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de’ voetplaat aan de onderzijde is voorzien van tenminste één uitsteeksel, dat in de bodem kan dringen. 8301543 -i- ** <·

5. Voertuig volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat tenminste één uitsteeksel van de voetplaat een dwars t.o.v. de voortbewegingsrichting van het voertuig geplaatste, naar beneden 5 gekeerde plaat is.

6. Voertuig volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door tenminste één duwinrichting, welke in het middenlangevlak van het voertuig aan het gestel is bevestigd.

7. Voertuig volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door tenminste twee duwinrichtingen, die tenminste nabij twee hoekpunten van het voertuig, die in de voortbewegingsrichting gezien aan hetzelfde uiteinde liggen,aan het gestel zijn bevestigd. *

8. Voertuig volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de of elke duwinrichting is bevestigd aan een zich t.o.v. het gestel tenminste bovenwaarts uitstrekkend framedeel, zodat het scharnierpunt van de of elke duwinrichting zich hoger bevindt dan het ge-20 stel.

— 9. Voertuig volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een kwikschakelaar, die nadat de duwinrichting(en) is (zijn) ingeschakeld, bij het bereiken van de horizontale stand de duwinrichtin-25 gen automatisch kan uitschakelen.

10. Voertuig volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de kwikschakelaar, nadat deze de duwinrichting(en) bij het bereiken van de horizontale stand heeft uitgeschakeld, deze weer automa-30 tisch kan inschakelen bij een daarna optredende afwijking van de ho rizontale stand.

11. Voertuig volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat voor het weer inschakelen van de duwinrichting(en= de kwikschake-35 laar is verbonden met een vertragingsinrichting. &&&&&& 8301543