NL8205077A - Inrichting voor het toevoeren van voorwerpen aan een houder. - Google Patents

Description

. -1- 22680/CV/tl

ί I

Korte Aanduiding: Inrichting voor het toevoeren van voorwerpen aan een houder.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het toevoeren 5 van voorwerpen aan een houder,voorzien van een eindloze toevoerband welke nabij een einde van de toevoerband is geleid om een geleidingsrol.

Voor het verpakken van voorwerpen zoals bijvoorbeeld langgestrekte voorwerpen in de vorm van kroketten of dergelijke etenswaren moeten deze voorwerpen vanaf de deze voorwerpen producerende machine worden toege-10 voerd aan een doosvormige houder of dergelijke. Veelal moeten de voorwerpen daarbij in meerdere lagen boven elkaar in de houder en in een bepaalde rangschikking worden ingebracht.

Tot nu toe is voor het verpakken van dergelijke voorwerpen ,in het bijzonder van langgestrekte voorwerpen zoals kroketten of dergelijke 15 nog geen geschikte inrichting beschikbaar en geschiect dit verpakken nog steeds met de hand.

Met de uitvinding wordt beoogd een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen,welke een eenvoudige opbouw heeft en met behulp waarvan het verpakken op snelle en doelmatige wijze kan geschieden zonder dat daarbij 20 een beschadiging van de voorwerpen zal optreden.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat het andere einde van de band is geleid om een heen en weer beweegbare wagen en de band verder is geleid om een eerste met de slede verbonden omleidrol en een tweede omleidrol,welke aan de van de geleidingsrol afgekeerde zijde van 25 de eerste omleidrol is gelegen,terwijl middelen zijn aangebracht met behulp waarvan naar keuze de toevoerband nabij de eerste of nabij de tweede omleidrol kan worden vastgeklemd.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding is het mogelijk om de wagen heen en weer te bewegen tussen een stand waarin de 30 wagen boven de te vullen houder is gelegen en een stand waarin de wagen op afstand van de houder is gelegen,terwijl daarbij tevens de eindloze toevoerband stapsgewijs kan worden verplaatst voor het toevoeren van de te verpakken voorwerpen in de richting van het nabij de wagen gelegen uiteinde van de toevoerband.

35 De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren waarin schematisch een uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

8205077 s , -2- 22680/CV/tl

Fig.1 toont schematisch een bovenaanzicht op een inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont schematisch een langsdoorsnede over een deel van de in fig.1 afgeteelde inrichting waarbij de heen en weer beweegbare wagen 5 een eerste stand inneemt.

Fig. 3 en 4 tonen met fig.2 overeenkomende langsdoorsneden waarbij de wagen in andere standen is weergegeven.

Bij het in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding is de inrichting voorzien van een eindloze 10 toevoerband 1,welke nabij een uiteinde is geleid om een horizontaal opgestelde geleidingsrol 2.

Nabij het andere einde is de eindloze toevoerband 1 geleid om een heen en weer beweegbare wagen of slede 3,welke in zijaanzicht gezien een min of meer driehoekige doorsnede heeft en die zodanig is opgesteld, 15 dat het bovenvlak van de wagen waarlangs het bovenste part van de band 1 beweegt zich schuin naar beneden naar het van de geleidingsrol 2 afgekeerde uiteinde van de wagen uitstrekt,terwijl de onderste begrenzings-wand van de wagen althans nagenoeg horizontaal verloopt.

Zoals verder uit fig.2 blijkt is het bovenpart van de band geleid 20 langs steunorganen A en 5.

Aan de naar de geleidingsrol toegekeerde zijde van de wagen 3 is een arm 6 bevestigd. Aan het van de wagen 3 afgekeerde uiteinde van de arm 6 is een omleidrol 7 voor de toevoerband 1 aangebracht. Daarbij strekt de omleidrol 7 zich evenwijdig aan de geleidingsrol 2 uit,terwijl de 25 omleidrol 7 vrij om zijn hartlijn draaibaar is ten opzichte van de arm 6.

Verder is in het gestel van de inrichting een verdere omleidrol 8 vrij draaibaar gelegerd,waarbij de omleidrol 8 zich evenwijdig aan de omleidrol ,7 uitstrekt. Zoals verder uit de figuren blijkt is de omleidrol 8 opgesteld aan de van de geleidingsrol 2 afgekeerde zijde van de omleidrol 30 7.

Nabij de omleidrol 7 is een klemorgaan 9 en nabij de omleidrol 8 een klemorgaan 10 aangebracht. Deze klemorganen 9 en 10 zijn met behulp van niet nader weergegeven verstelmiddelen,zoals bijvoorbeeld hydraulische of pneumatisch bedienbare verstelcilinders in radiale richting ten °P-35 zichte van de draaiingsas van de omleidrol 7 resp. de omleidrol 8 verstelbaar. Zodoende kan met behulp van het klemorgaan 9 de toevoerband 1 worden 8205077 • . "5 :':j -3- 22680/CV/tl vastgeklemd tegen de buitenomtrek van de omleidrol 7,terwijl met behulp van het klemorgaan 10 de toevoerband kan worden vastgeklemd tegen de buitenomtrek van de omleidrol 8.

Met de arm 6 is verder de zuigerstang 11 van een verstelcilinder 12 5 gekoppeld.Het van de zuigerstang 11 afgekeerde uiteinde van de verstelcilinder 12 is gekoppeld met een' uiteinde van een verstelcilinder 13.

Een zuigerstang 14 van de verstelcilinder 13 strekt zich vanaf de van de verstelcilinder 12 afgekeerde zijde van de verstédlinder 13 naar buiten uit en het vrije uiteinde van deze zuigerstang 14 is vast met het 10 gestel van de inrichting verbonden.

Op het van de wagen of slede 3 afgekeerde uiteinde van de toevoerr band 1 sluit een transportband 15 aan met behulp waarvan te verpakken voorwerpen,in het bijzonder langwerpige voorwerpen zoals kroketten 16 aan de inrichting kunnen worden toegevoerd.

15 Het van de geleidingsrol 2 afgekeerde uiteinde van de toevoerband 1 is gelegen ter hoogte van een zich dwars op de lengterichting van de toevoerband 1 uitstrekkende transportband 17 met behulp waarvan houders, zoals dozen 18(fig.4) stapsgewijs kunnen worden verplaatst en een voor een kunnen worden opgesteld nabij het bij de slede of wagen 3 gelegen 20 uiteinde van de toevoerband T.

De werking van de hierboven omschreven inrichting zal nu nader worden uiteengezet uitgaande van de stand van de inrichting zoals weergegeven in fig.2. Zoals uit deze fig.2 blijkt liggen dan op het gezien in fig.2 rechter uiteinde van de toevoerband 1 een tweetal rijen kroketten 25 of dergelijke voorwerpen,terwijl met behulp van de transportband 15 juist een kroket 16 aan de band wordt toegevoerd.

Irt deze stand zal het klemorgaan 9 in werking zijn gesteld voor het vastklemmen van de toevoerband 1 op de buitenomtrek van de omleihol 7 en zal met behulp van de verstelcilinder 12 de slede 3 vanuit de in fig.2 30 weergegeven stand naar rechts worden verplaatst over een bepaalde afstand a van bijvoorbeeld 160 mm. Doordat de toevoerband 1 bij de omleidrol 7 is vastgeklemd zal daarbij het op de wagen 3 liggende gedeelte van de toevoer, band niet worden verplaatst en de op dit deel van de toevoerband liggende kroketten zoals blijkt uit fig.3 zich niet verplaatsen. Het bovenpart van 35 de toevoerband wordt echter over die afstand meegetrokken,zodat de met behulp van het transportorgaan 15 toegevoerde kroket naar de in fig. 3 weergegeven stand wordt gebracht.

8205077 ' -4- 22680/CV/tl

De voorwerpen worden dan zoals weergegeven in fig.1 met behulp van een tweetal aan weerszijden van de rijen voorwerpen opgestelde verstelbare platen 19 enigszins samengedrukt in overeenstemming met de inwendige afmeting van de doos 18 waarin de voorwerpen moeten worden gebracht,terwijl 5 achter de voorwerpen een verdere verstelbare plaat 20 wordt neergelaten die dient om de voorwerpenl6 enigszins in langsrichting samen te drukken in aanpassing aan de inwendige afmetingen van de doos.

Nadat de platen en 20 in de gewenste stand zijn gebracht wordt de slede 3 vanuit de in fig.3 weergegeven stand teruggetrokken naar de in 10 fig.4 weergegeven stand door beide verstelcilinders 12 en 13 in werking te stellen. Voor deze beweging is het klemorgaan 9 van de omleidrol 7 teruggetrokken,terwijl de toevoerband met behulp van het klemorgaan 10 tegen de buitenomtrek van de omleidrol 8 is vastgeklemd. Dientengevolge zal bij het terugtrekken van de slede vanuit de stand weergegeven in 15 fig.3 naar de stand weergegeven in fig.4 de toevoerband zich ten opzichte van de slede gaan verplaatsen waardoor bij het terugtrekken van de slede de op het uiteinde van de slede rustende kroketeen 16 in de onder de slede opgestelde houder 18 zullen worden afgegeven.

Nadat'de in fig.4 weergegeven stand is bereikt zal de slede weer 20 vanuit de in fig.4 weergegeven stand naar rechts worden versteld tot in de in fig.2 weergegeven stand door het in werking stellen van de verstel-cilinder 13. Tijdens deze beweging van de slede zal het klemorgaan 10 weer teruggetrokken zijn van de omleidrol 8,terwijl de toevoerband 1 zal zijn vastgeklemd tussen de omleidrol 7 en het klemorgaan 9.

25 Voor het rangschikken van de langwerpige voorwerpen ,zoals de kroketten op de toevoerband 1 kunnen dwars op de toevoerband beweegbare platen 21 zijn aangebracht met behulp waarvan de in rijen gelegen kroketten of dergelijke naar elkaar toe kunnen worden gedrukt. Daarbij zal het duidelijk zijn,dat ten gevolge \ai het feit, dat de toevoerband stapsgewijs 30 wordt verplaatst met stappen van verschillende groottes telkens twee rijen kroketten betrekkelijk dicht bij elkaar op de toevoerband worden geplaats en tussen groepen van twee rijen kroketten telkens een iets grotere afstand aanwezig is dan tussen de rijen van een groep onderling.

De zo gerangschikte kroketten kunnen verder met behulp van de toevoer-35 band tussen geleidingsplaten 22 worden verplaatst,zodat de beoogde ligging gehandhaafd blijft. Daarbij kan nog een verzwenkbare plaat 23 zijn aange- f 8205077 , -5- 22680/CV/tl tf bracht om de voorwerpen zoalskroketten ook in lengterichting tegen elkaar aan te drukken zoals schematisch in fig.1 en 2 is aangaüid.

Zoals verder nog in fig.1 is weergegeven kan een schematisch aangeduid mechanisme 24 zijn aangebracht met behulp waarvan vellen papier 5 of dergelijke tussen opeenvolgend in een houder 18 ingebrachte lagen voorwerpen kunnen worden aangebracht.

Uiteraard zijn de bewegingen van de verschillende bewegende delen op elkaar afgestemd ,zodat al deze bewegingen in de gewenste volgorde plaatsvinden.

8205077

Claims (9)

1. Inrichting voor het toevoeren van voorwerpen aan een houder voorzien van een eindloze toevoerband welke nabij een einde van de toevoer-band is geleid om een geleidingsrol,met het kenmerk,dat het andere einde van de band is geleid om een heen en weer beweegbare wagen en de band 5 verder is geleid om een eerste met de slede verbonden omleidrol en een tweede omleidrol,welke aan de van de geleidingsrol afgekeerde zijde van de omleidrol is gelegen,terwijl middelen zijn aangebracht met behulp waarvan naar keuze de toevoerband nabij de eerste of nabij de tweede omleidrol kan worden vastgeklemd.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat middelen zijn aangebracht voor het stapsgewijs heen en weer verplaatsen van de wagen met stappen van ongelijke lengte.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2 , met het kenmerk,dat voor het verplaatsen van de houders een zich dwars op de lengterichting van de 15 toevoerband uitstrekkend transportorgaan is aangebracht dat zodanig is opgesteld,dat een houder waaraan de voorwerpen tijdens bedrijf worden toegevoerd zich bevindt ter hoogte van de het verst van de geleidingsrol afgelegen stand welke de wagen kan innemen.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies ,met het kenmerk, 20 dat het bovenste begrenzingsvlak van de houder zich schuin naar beneden in de richting van het nabij gelegen einde van de toevoerband uitstrekt.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat nabij het van de wagen afgekeerde uiteinde van de toevoerband middelen zijn aangebracht om op de band aangebrachte voorwerpen in een richting 25 dwars op de band naar elkaar toe te bewegen.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat boven de toevoerband middelen zijn aangebracht om de voorwerpen in de lengterichting van de band tegen elkaar aan te drukken.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, 30 dat nabij het afvoereinde van de toevoerband middelen zijn aangebracht om op de band gelegen voorwerpen tegen elkaar aan te drukken.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat nabij het afvoereinde^an de band middelen 2ijn aangebracht om de voorwerpen tegen te houden tegen een verplaaf sing tegengesteld aan de bewe- 35 gingsrichting van het bovenpart van de toevoerband.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, 8205077 V.' . -7- 22680/CV/tl dat middelen zijn aangebracht met behulp waarvan de toevoerband tegen de buitenomtrek van een omleidrol kan worden geklemd. 8205077