NL8201658A - Inrichting voor het gelijkmatig verdelen van een medium over meerdere evenwijdige buizen. - Google Patents

Description

¥ J, H.O. 30 995 .-1-

Inrichting voor het gelijkmatig verdelen van een medium over meedere evenwijdige buizen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het gelijkmatig verdelen van een medium, in het bijzonder een mengsel van vloeistof en stoom, over parallel geschakelde, in £en eindplaat bevestigde buizen van een warmteoverdrager, in de vorm van 5 een toevoerkanaal, dat op de warmteoverdrager aangesloten is en een van de eindplaat gescheiden, van boringen voorziene, plaat heeft, vanuit welke boringen zich steeds inspuitbuizen in de af-zonderlijke buizen van de warmteoverdrager uitstrekken, waarbij eventueel tussen de eindplaat en de van boringen voorziene plaat 10 een in- of uitlaatopening aanwezig is.

Problemen betreffende de verdeling van het medium treden bij warmteoverdragers in hoofdzaak bij bedrijf met gedeeltelijke belasting op, d.w.z. als de stroom medium niet de hele dwarsdoor-snede van het toevoerkanaal vult.

15 Bij een inrichting van het genoemde soort, bijvoorbeeld volgens het Duitse Auslegeschrift 1.298.108 heeft men getracht de problemen op te lossen doordat men door het gebruikt van af-zonderlijke inspuitbuizen een groter aantal van de buizen van de warmteoverdrager van het medium voorziet. Maar 00k hierdoor wordt 20 slechts een niet volledige verdeling van het medium bereikt.

Het is daarom het doel van de uitvinding een inrichting te verschaffen, waarmee gelijkmatige verdeling van een medium verkre-gen wordt, terwijl deze inrichting gelijkertijd zowel weinig ruimte nodig heeft als eenvoudig te monteren is.

25 Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de boringen van de van boringen voorziene plaat in ten minste een horizontale rij aangebracht zijn.

Daardoor ontstaat het grote voordeel dat de verdeelinrich-ting volgens de uitvinding onafhankelijk van de stand toepasbaar 30 is en in de kleinste ruimte onder te brengen is.

In het bijzonder bij het gebruik als verdamper ontstaat een rustig regelen van een thermostatisch gestuurde expansieafsluiter 8201658 <r v - 2 - die als smoorinrichting gpbruikt wordt.

In het hijzonder bij de horizontale inspuiting wordt zodra het medium door het opstuwen voor de van horingen voorziene plaat, de onderste rij horingen bereikt heeft het medium gelijktijdig 5 en gelijkmatig over alle inspuitbuizen verdeeld.

Volgens een voorkeursuitvoering van de uitvinding zijn twee rijen horingen aanwezig, waarbij de horingen verspringend aangehracht zijn; d.w.z. de horingen zijn steeds in een in de ruimte nauw begrensd gehied aanwezig.

10 Bij horizontale inspuiting gaan de met de middeiste horingen verhonden inspuitbuizen bij voorkeur naar de hovenste huizen van de warmteoverdrager, terwijl de met de huitenste horingen verhonden inspuitbuizen hij voorkeur naar de onderste huizen van de warmteoverdrager gaan.

15 Het is verder van voordeel gehleken dat de inspuitbuizen zich ten minste 2 cm, in het hijzonder ten minste 3 om, in de huizen van de warmteoverdrager uitstrekken.

0m de inspuitbuizen gemakkelijk in de huizen van de warmteoverdrager te kunnen hrengen, moet de uitwendige middellijn van 20 de inspuitbuizen natuurlijk kleiner zijn dan de inwendige middellijn van de huizen van de warmteoverdrager. Voor een optimale vormgeving zijn de uitwendige middellijn en de lengte van de inspuitbuizen overeenkomstig het vermogen van de warmteoverdrager gedimensioneerd. Bij voorkeur hebhen de inspuitbuizen verschillende 25 lengte. A1 na gelang het gewenste vermogen van de warmteoverdrager kunnen dus daarhij hehorende innchtingen in voorraad worden ge-houden.

In het hijzonder hij gehruik van de warmteoverdrager (ver-damper) in installaties voor klimaatregeling met omkeerhaar be-30 drijf, d.w.z. als de verdamper als condensor gebruikt wordt en daarhij het koude middel in omgekeerde richting stroomt, wordt er de voorkeur aangegeven om de uitwendige middellijn van de inspuitbuizen wezenlijk kleiner dan de inwendige middellijn van de huizen uit te voeren en gelijktijdig het condensaat door een, tussen de 35 eindplaat en de van horingen voorziene plaat, aanwezige uitlaat-opening af te zuigen.

Voor het vermijden van een kostbare vormdeel wordt er de voorkeur aangegeven om het toevoerkanaal over de hele lengte de-zelfde dwarsdoorsnede te geven.

40 Ter vermindering van de daling van de druk van het binnen- 8201658 - 3 - 4 *¥ 4 * tredende medium wordt er bovendien de voorkeur aan gegeven om het toevoerkanaal van een inondstukvormig, aan de van boringen voorziene plaat verbonden overgangsdeel te voorzien, dat van de dwarsdoor-snede van het toevoerkanaal naar een in hoofdzaak sleufvormige 5 dwarsdoorsnede welke de boringen omvat, overgaat.

Be uitvinding wordt aan de hand van de volgende uitvoerings-voorbeelden nader verduidelijkt. Baarbij tonen:

Pig. 1 een doosnede in langrichting door een warmteover-drager met een verdeelinrichting volgens de uitvinding, 10 fig· 2a, 2b dwarsdoorsneden door de warmteoverdrager en de innohting volgens fig. 1, fig. 3 een doorsnede in langsrichting door een warmteoverdrager met een verdeelinrichting volgens de uitvinding, welke bovendien een overgangsdeel heeft, en 15 fig* 4a, 4¾ dwarsdoorsneden volgens fig. 3·

Be warmteoverdrager 1 volgens de fig. 1 en 3» omvat een verlenging 2 van de mantelbuis met zeven inwendige buizen 3 t/m 9, waarvan de einden in een eindplaat 10 ingebed zijn. Aan de kopzijde is een toevoerkanaal 11 aangesloten. In het conisch gevormde toe-20 voerkanaal 11 is een van boringen voorziene plaat 12 met zeven boringen 13 aangebracht, uitgaande van welke boringen zich zeven inspuitbuizen 14 t/m 20 tot in de inwendige buizen 3 t/m 9 uit-strekkenf In fig. 2b en 4¾ is steeds een horizontale rij van zeven boringen 13 afgebeeld.

25 Be uitwendige middellijn van de inspuitbuizen 14 t/m 20 is kleiner dan de inwendige middellijn van de inwendige buizen 3 t/m 9, zodat de eenheid, die bestaat uit toevoerkanaal 11, van boringen voorziene plaat 12 en inspuitbuizen 14 t/m 20, zonder moeilijkheden op de uitwendige verlenging 2 van de mantelbuiz te 30 schuiven is. In fig. 2a, 2b en 4a, 4t> is in het bijzonder de plaatsing van de afzonderlijke inspuitbuizen 14 t/m 20 ten op-zichte van de inwendige buizen 3 t/m 9 goed te zien. Zo gaan de inspuitbuizen 14» 15» 16, die met de middelste boringen 13 verbonden zijn, naar de bovenste buizen 7» 8, 9» terwijl de inspuitbuis 35 17 naar de in het midden geplaatste inwendige buis 6 en de met de buitenste boringen verbonden inspuitbuizen 18, 19, 20 naar de onderste buizen 3» 4» 5 gaan. Be verbinding tussen de afzonderlijke inspuitbuizen 14 t/m 20 met de boringen 13 van de van boringen voorziene plaat 12 is in fig. 2b en 4b met pijlen aangegeven.

40 Het is voor de bevestiging van de van boringen voorziene 8201658 - 4 - plaat 12 aaa het toevoerkanaal 11 voldoende als de van boringen voorziene plaat 12 slechts op enkele punten aan het toevoerkanaal 11 gehechts is.

Tijdens het bedrijf van de warmteoverdrager 1 als verdamper, 5 treedt het uit een (niet afgebeelde) smoorinrichting (bijvoorbeeld expansieafsluiter) komend koude middel-stoommengsel in de richting van de pijl in het toevoerkanaal 11 en hoopt zich daar op totdat het bij het bereiken van de rij boringen gelijktijdig en gelijk-matig over de inspuitbuizen 14 t/m 20 en zo over de inwendige 10 buizen 3 t/m 20 en zo over de inwendige buizen 3 t/m 9 wordt verdeeld. In de tussenruimte tussen de verlenging 2 van de mantel-buis en de buizen 3 t/m 9 stroomt water.

De inrichting volgens fig. 3» 3a, 4¾ verschilt slechts van die van fig. 1, 2a, 2b doordat het toevoerkanaal 11 daar nog een 15 mondstukvormig overgangsdeel 21 heeft, dat van de (daar cirkel-vormige) dwarsdoorsnede van het toevoerkanaal 11 naar een sleuf-vormige dwarsdoorsnede overgaat, welke de horizontale rij boringen 13 omvat.

In fig. 1 en 3 is steeds nog een uitlaatopening 22 tussen 20 de eindplaat 10 en de van boringen voorziene plaat 11 afgebeeld, welke bij het in de beschrijvingsinleiding genoemde omkeerbare bedrijf van belang is, d.w.z. aLs de verdamper als condensor ge-bruikt wordt.

Voorbeeld: 25 Bij gebruikt van een verdeelinrichting volgens de uitvinding bij een ooaxiale verdamper 1 (aantal windingen: 4,5; middellijn van de winding 480 mm) met een mantelbuis van 54 x 2 mm en zeven inwendige buizen 3 t/m 9 met een imeidige middellijn van 10,5 mm en een uitwendige middellijn van 14 mm, zijn goede resultaten 30 verkregen. Daarbij zijn 15 cm lange inspuitbuizen 14 t/m 20 met de afmeting 5 x 1,2 mm gebruikt, die steeds 10 cm in de inwendige buizen 3 t/m 9 naar binnen staken. Er werden, in het bijzonder bij de in warmtepompen voorkomende doorstroomhoeveelheden, aan-zienlijke verbeteringen van de opbrengst verkregen.

8201658 ^ ---------^^

Claims (9)

1. 4 - 5 - C 0 K C L TJ S I E S.
2. 1. Inrichting yoor het gelijkmatig verdelen van een medium, in het bijzonder een vloeistof-stoommengsel, over evenwijdig ge-schakelde, in een eindplaat bevestigde buizen van een warmteover- 5 drager, met de vorm van een toevoerkanaal, welke op de warmteover-drager aangesloten is en een van boringen voorziene plaat, die van de eindplaat gescheiden is, omvat, vanuit welke boringen zich steeds inspuitbuizen in de afzonderlijke buizen van de warmte-overdrager uitstrekken, waarbij eventueel tussen de eindplaat en 10 de van boringen voorziene plaat een in- of uitlaatopening aanwezig is, met het kenmerk, dat de boringen (13) van de van boringen voorziene plaat (12) in ten minste een horizontale rije aangebracht zijn.
3. 2. Inrichting volgens conolusie 1, met het 15 kenmerk, dat twee rijen aanwezig zijn, waarbij de boringen (13) versprongen aangebracht zijn.
4. 3· Inrichting volgens conolusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de inspuitbuizen (14, 15» 16), die met de middelste boringen verbonden zijn, naar de bovenste buizen (7, 8, 20 9) van de warmteoverdrager (1) gaan en de inspuitbuizen (18, 19, 20), die met de buitenste boringen verbonden zijn, naar de onderste buizen (3, 4» 5) van de warmte overdrager (1) gaan.
5. 4· Inrichting volgens den van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inspuitbuizen (14 t/m 20) 25 zich ten minste 2 cm in de buizen (3 t/m 9) uistrekken.
6. 5· Inrichting volgens conolusie 4» met het kenmerk , dat de inspuitbuizen (14 t/m 20) zich ten minste 5 cm in de buizen (3 t/m 9) uistrekken. 6.Inrichting volgens den van de voorgaande conclusies, 30 met het kenmerk, dat de uitwendige middellijn en de lengte van de inspuitbuizen (14 t/m 20) overeenkomstig het vermogen van de warmteoverdrager (1) gedimensioneerd zijn.
7. 7· Inrichting volgens conolusie 6, met het kenmerk, dat de inspuitbuizen (14 t/m 20) verschillende 35 lengten hebben.
8. 8. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het toevoerkanaal (11) over de hele lengte dezelfde dwarsdoorsnede heeft.
9. 9· Inrichting volgens ddn van de voorgaande conclusies, 40 met het kenmerk, dat het toevoerkanaal (11) een 8201658 , - 6 - mondstukvormig, met de boringen voorziene plaat (12) verbonden overgangsdeel (21) heeft, dat van de dwarsdoorsnede van het toe-voerkanaal (11) naar een in hoofdzaak sleufvormige dwarsdoorsnede overgaat, welke de boringen (13) omvat. ir 8201658