NL8200358A - Afmeerinrichting. - Google Patents

Description

. ·' · --- ....................... ” " ' ί ? NO 30841

Afmeerinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een afmeerinrichting bestaande uit een boei, die met behulp van ankerkettingen is vastgelegd, welke boei een horizontale rolas heeft voor de verbinding met de af te meren inrichting, welke as zich bevindt aan een deel van de boei, dat 5 draaibaar is om een verticale as ten opzichte van het deel waaraan de ankerkettingen zijn bevestigd.

Een dergelijke afmeerinrichting is bekend uit bijvoorbeeld het Amerikaanse octrooischrift 2.882.536, dat een permanente verbinding toont tussen een boei en een via een stijve arm daaraan bevestigde 10 afgemeerde inrichting, respectievelijk uit bijvoorbeeld het Nederlandse octrooi 110.056, dat een boei toont waaraan een tankschip met behulp van een afmeerkabel kan worden bevestigd.

In beide gevallen draagt de boei een om een verticale as draaibare draaitafel waaraan de verbindingsorganen zijn bevestigd die de af te 15 meren inrichting verbinden met de boei welke verbindingsorganen dus kunnen bestaan uit een scharnierend bevestigde stijve arm danwel uit een afmeerkabel. Verder is uit de Britse aanvrage 2043008 bekend bij een verbinding tussen tankschip en boei met behulp van een stijve arm de ankerkettingen vast te maken aan een om een verticale as ten opzichte 20 van de boei draaibaar lichaam, hetgeen dus betekent dat de boei draait.

Bij vele bekende afmeerinrichtingen bevindt zich tussen de plaats wèar de ankerkettingen aangrijpen en de plaats waar de verbinding met de af te meren of afgemeerde inrichting plaats vindt een grote afstand in verticale richting en deze afstand heeft, alsgevolg van de bewegingen 25 van boei en afgemeerde inrichting, door de optredende grote momentenbelastingen in het lager tot gevolg.

Bij die bekende afmeerinrichtingen waarbij de ankerkettingen direkt aan het boeilichaam zijn bevestigd, grijpen de verbindingsorganen inde vorm van afmeerkabels of armen tussen afgemeerde inrichting en boei ter 30 plaatse van de boei aan op een draaitafel waarvan het lager een grote diameter heeft om de grote momenten ter plaatse van het lager op te kunnen nemen. De bekende boeilichamen hebben vrijwel altijd de vorm van een cilinder en via deze boei lopen leidingen die onder de boei bestaan uit slangen, terwijl zich bovenop de boei een draaibare koppeling 35 bevindt vanwaaruit de aansluitslangen lopen naar de afgemeerde inrichting. Wanneer de boei aan sterke bewegingen Is onderworpen d,an bewegen de slangen eveneens en dit is nadelig voor de levensduur van de 8200358 < -2- slangen. De boel dient dan ook in zekere mate een eigen stabiliteit te hebben hetgeen weer leidt tot relatief grote afmetingen tenzij men, bij een verbinding met een stijve arm, de horizontale scharnieras tussen deze stijve arm en het boeilichaam ter plaatse van het boeiliehaam 5 uitschakelt, zoals op zichzelf bekend uit het Britse octrooischrift 1394505. In dit laatste geval kan het boeilichaam kleine afmetingen hebben, doch blijven in de arm nog vrij grote krachten optreden.

Doel van de uitvinding is nu een afmeerinrichting met een boei te verschaffen die eenvoudig van constructie is, een doelmatige 10 lagerconstructie mogelijk maakt, dat wil zeggen een constructie die niet te groot en niet te klein is, een goede eigen stabiliteit heeft, mogelijk maakt de scharnierconstructie dicht bij de aangrijpingspunten van de ankerkettingen te plaatsen en eveneens een goede toegankelijkheid tot de bevestigingspunten van de ankerkettingen te verschaffen.

15 Dit doel wordt overeenkomstig de uitvinding bereikt doordat de boei bestaat uit ten minste twee drijvers op afstand van elkaar, welke drij-vers met elkaar zijn verbonden door een brugstuk waarin de draaitafel is gelegerd en dat de horizontale scharnieras bevat. Bij de op afstand van elkaar geplaatste drijvers gaat het om cilindrische drijvers die cilin-20 drisch zijn ten opzichte van een horizontale as of om drijvers die zodanig zijn gevormd dat bij verdere onderdompeling het opdrijvend vermogen in afnemende mate toeneemt. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een cilindrische drijver die normalerwijze tot aan of iets voorbij zijn horizontale middendeelvlak is ingedompeld.

25 Bij voorkeur zal men ook slechts twee evenwijdig aan elkaar verlo pende drijvers toepassen, hoewel denkbaar is dat men vier drijvers in de vorm van twee rijen van twee kan toepassen.

De op afstand van elkaar gelegen drijvers vormen een eenvoudige constructie voor een boei van voldoende afmetingen om de eigen stabili-30 teit te verzorgen, waarbij het bij diepere indompeling kleiner worden van de toename van het opdrijvend vermogen de invloed van de golfbewegingen vermindert. Met andere woorden de drijvers kunnen enigszins worden overspoeld bij zwaar weer. Het tussen de drijvers gelegen brugstuk bevat het horizontale scharnier voor de verbinding met de afmeermidde-35 len» De ankerkettingen zijn bevestigd aan een draaitafel, die met behulp van rollagers in het brugstuk is ondersteund. De diameter van dit rollager is van voldoende omvang om de naar beneden lopende leidingen erdoorheen te laten lopen doch kleiner dan de afstand tussen de drijvers. De ankerkettingen zijn vanaf het brugstuk goed toegankelijk 40 hetgeen van belang is voor de bevestiging, voor controle en voor 8200358 -3- eventueel spannen.

De drijvers verlopen bij voorkeur met hun horizontale as in de richting waarin de door de afgemeerde inrichting uitgeoefende krachten werken. Een uit, bijvoorbeeld cilindrische drijvers, bestaande afmeerin-5 richting volgens de uitvinding kan dan geschikt zijn voor de tijdelijke bevestiging van een tankschip danwel voor de meer permanente bevestiging van een tankschip met behulp van een stijve arm. In het laatste geval is het wenselijk dat het van de afgemeerde inrichting afgekeerde einde van de arm nabij de horizontale as bevestiging op het brugstuk een schar-10 nieras heeft die ligt in het vlak door de beide horizontale scharnieras-sen van de arm en loodrecht daarop staat. Rolbewegingen van de afgemeerde inrichting om de langsas worden dan niet aan de boei doorgegeven. Een afmeerinrichting met een vergelijkbare langsas is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 2.882.536, maar hier bevindt de langsas zich 15 op de afgemeerde inrichting en niet op de boei. Alsgevolg van de rol-en gierbewegingen van de afgemeerde inrichting blijft de daarop aanwezige langsas niet in het vlak van de arm waardoor de bewegingen om de langsas van de afgemeerde inrichting toch weer ten dele op de boei worden overgedragen.

20 Opgemerkt wordt dat uit de ter visie gelegde Nederlandse octrooi aanvrage 6913371 een afmeerboei bekend is bestaande uit twee cilindrische drijvers, die voor en achter door brugstukken met elkaar zijn verbonden. Hierbij gaat het echter om een boei met een enkele ankerlijn tussen schip en bodemanker, ontbreken de middelen die draaiing cm een 25 verticale as van boei en afmeerde inrichting ten opzichte van elkaar of ten opzichte van de ankerkettingen mogelijk maken en ontbreken overslag-middelen.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen.

30 Fig. 1 toont de Inrichting volgens de uitvinding in zijaanzicht gedeeltelijk in doorsnede.

Fig. 2 is een bovenaanzicht van de inrichting van fig. 1.

Fig. 3 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn III-III van fig. 1.

Fig. 4 toont de in fig. 2 getoonde inrichting met een andere uit-35 voeringsvorm van de afmeermiddelen.

De figuren 1 en 2 tonen een anker 1 waaraan via een horizontale scharnieras 2 een stijve arm 3 is bevestigd die, zoals blijkt uit fig. 2, de vorm heeft van een A-vormig raam. Deze arm 3 is bij 4 scharnierend bevestigd door middel van een horizontale scharnieras, die is 40 aangebracht in de in algemene zin met 5 aangeduide boei.

8200358 -4- * i

Het naar de scharnieras 4 toegekeerde uiteinde 6 van het raam 3 is zodanig uitgevoerd, dat het scharnieren kan on de as 7, die ligt in het vlak door de horizontale scharnierassen 2 en 4. De hiervoor aangebrachte schamierbusconstructie bevindt zich in het in algemene zin met 8 5 aangeduide gedeelte.

De boei bestaat uit twee cilindrische drijvers 9 en 10. Deze zijn in de normale toestand tot voorbij hun grootste diameter ingedompeld, zoals blijkt uit de figuren 1 en 3. Deze laten zien dat het horizontale middendeelvlak 11 zich onder de waterspiegel 12 bevindt. Het benodigde 10 drijfvermogen om de ankerkettingen te dragen is aanwezig in de drijvers 9 en 10. Doordat deze drijvers relatief lang zijn en ver uit elkaar geplaatst wordt er een grote stabiliteit verkregen tegen slingeren en stampen. Dit betekent dat een boei met dergelijke drijvers in onrustig water relatief rustig blijft liggen. Een normale boei van het cilindrische 15 type heeft een diameter van bijvoorbeeld 14 meter. Bij de boei volgens de uitvinding kunnen de drijvers een grotere lengte hebben bijvoorbeeld 24 meter en kan de breedte van de boei hetzelfde zijn en daarmee worden aangepaste aan- het golfpatroon zonder dat dat veel materiaal kost of golfweerstand met zich meebrengt.

20 De beide drijvers 9 en 10 zijn met elkaar verbonden door een zich daartussen bevindend brugstuk 13. Aan dit brugstuk 13 zijn de strippen of steunen 14, 15, 16 en 17 bevestigd voor de vorkbenen 18 en 19 van de arm 3 ter vorming van het horizontale scharnier 4.

Zoals blijkt uit fig. 4 kunnen in deze bevestigingsstrippen 14 tot 25 en met 17 ook de uiteinden 20 en 21 van een kettingjuk 22 worden bevestigd waaraan een afmeerkabel 23 is aangebracht.

Zoals het duidelijkst blijkt uit de figuren 1 en 3 heeft het brugstuk een centrale opening 24 waarin met behulp van het rollager 25 een koker 26 is gelagerd die een ring 27 draagt waaraan de ankerkettingen 30 28, 29 respectievelijk 31 zijn bevestigd.

Door de relatief geringe verticale afstand tussen het lager 25 en de ring 27 waarop de kettingkrachten werken treedt bij grote horizontale verplaatsingen van de afgemeerde tanker ten gevolge van de golf, wind en stromingskrachten een relatief klein moment op in het kwestbare lager 35 25.

Deze koker 26 draagt een steun 32 waarop de draaibare leidingkoppeling 33 is geplaatst vanwaarult leidingen 34 via de stijve arm 3 (zie fig.2) kunnen lopen naar de tanker 1 welke leidingen 34 en 35 ter plaatse van de scharnierconstructie 4 en 8 zijn verbonden door slangen 36.

40 De ring 27 waaraan de ankerkettingen zijn bevestigd, kan dus binnen 8200358 . I t * -5- de afstand bepaald door de drijvers 9 en 10 draaien hetgeen dus betekent dat het boeilichaam met de drijvers 9 en 10 rondom de ankerbevestlging kan bewegen. Spannen van de ankerkettingen is echter mogelijk met behulp van een lier 37 met behulp van een spankabel 38, die loopt 5 over geleidingen 39 en 40.

Bij vele bekende afmeerinrichtingen bevinden de kettingstoppers voor de ankerkettingen zich op een moeilijk toegankelijke plaats en is het spannen van de kettingen ingewikkeld.

Via de centrale koker 26 lopen de vanaf de koppeling 33 naar 10 beneden gaande leidingen 41.

8200358

Claims (2)

1. Afmeerinrichting bestaande uit een boei, die met behulp van ankerkettingen is vastgelegd, welke boei een horizontale rolas heeft voor de verbinding met de af te meren inrichting, welke as zich bevindt aan een deel van de boei, dat draaibaar is om een verticale as ten 5 opzichte van het deel waaraan de ankerkettingen zijn bevestigd, met het kenmerk, dat de boei bestaat uit ten minste twee drijvers op afstand van elkaar, welke drijvers met elkaar zijn verbonden door een brugstuk waarin de draaitafel is gelegerd en dat de horizontale scharnieras bevat. v

2. Afmeerinrichting volgens conclusie 1, waarbij de boei een 10 permanente verbinding heeft met een afgemeerde inrichting door middel van een stijve arm, die scharnierend om een horizontale as met de afgemeerde inrichting is verbonden en met het andere einde scharnierend om een horizontale as is verbonden met de boei, met het kenmerk, dat het van de afgemeerde inrichting .afgekeerde einde van de arm nabij de 15 horizontale scharnierasbevestiglng op het brugstuk van de boei een scharnieras heeft gelegen in het vlak van de beide horizontale scharnierassen van de arm en loodrecht op deze assen. 8200358