NL192981C - Eénpunts-verankeringsstelsel voor het afmeren van een drijvend vaartuig. - Google Patents

Eénpunts-verankeringsstelsel voor het afmeren van een drijvend vaartuig. Download PDF

Info

Publication number
NL192981C
NL192981C NL9301374A NL9301374A NL192981C NL 192981 C NL192981 C NL 192981C NL 9301374 A NL9301374 A NL 9301374A NL 9301374 A NL9301374 A NL 9301374A NL 192981 C NL192981 C NL 192981C
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
buoy
vessel
mooring
guide
coupling
Prior art date
Application number
NL9301374A
Other languages
English (en)
Other versions
NL9301374A (nl
NL192981B (nl
Inventor
Karl Andreas Bruun Urdshals
Hans Jacob Hvide
Alan Gregory Hooper
Original Assignee
Nortrans Eng Group Pteltd
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from US07/925,916 external-priority patent/US5288253A/en
Application filed by Nortrans Eng Group Pteltd filed Critical Nortrans Eng Group Pteltd
Publication of NL9301374A publication Critical patent/NL9301374A/nl
Publication of NL192981B publication Critical patent/NL192981B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL192981C publication Critical patent/NL192981C/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B22/00Buoys
    • B63B22/02Buoys specially adapted for mooring a vessel
    • B63B22/021Buoys specially adapted for mooring a vessel and for transferring fluids, e.g. liquids
    • B63B22/026Buoys specially adapted for mooring a vessel and for transferring fluids, e.g. liquids and with means to rotate the vessel around the anchored buoy

Landscapes

  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Ocean & Marine Engineering (AREA)
  • Laying Of Electric Cables Or Lines Outside (AREA)

Description

1 192981 Eénpunts-verankeringssteisel voor het af meren van een drijvend vaartuig
De uitvinding heeft betrekking op een éénpunts-verankeringsstelsel voor het afmeren van een drijvend vaartuig alsmede voor het transporteren van een vloeistof door ten minste één flexibele transportleiding 5 tussen het vaartuig en een onderwater-pijpleiding, omvattende een boei/schamierarmconstructie welke geheel onder water is aangebracht en bestaande uit een schamierarm die aan zijn ene zijde is verbonden met een voetstuk, dat zich op de zeebodem bevindt en aan zijn andere zijde verbonden is met de onderkant van een boei met drijfvermogen, waarbij ten minste één meertros met een uiteinde is verbonden met de boei/scharnierarmconstructie door een meertrosdraaikoppeling en met het tegenovergestelde uiteinde 10 daarvan koppelbaar is met het vaartuig, en waarbij ten minste één flexibele transportleiding met een uiteinde daarvan is verbonden met eerste vloeistof-transportmiddelen van de boei/schamierarmconstructie en met het andere uiteinde daarvan koppelbaar is met tweede vloeistof-transportmiddelen in het vaartuig.
Een dergelijk stelsel is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4.273.066 (figuur 3A). Dit bekende stelsel is echter gebaseerd op het toepassen van een vloeistof-draaikoppeling bovenop de schamierarm van 15 de boei/schamierarmconstructie en maakt gebruik van een leiding-geleidingsarm bevestigd aan de vloeistof-draaikoppeling om de rotatie van de vloeistof-draaikoppeling te vergemakkelijken.
In het algemeen is het toepassen van een vloeistof-draaikoppeling op een boei/schamierarmconstructie een tamelijk ingewikkelde oplossing en is steeds vatbaar voor lekkageproblemen bij de vloeistof-j draaikoppeling gedurende het gebruik van het stelsel. Vergelijkbare lekkageproblemen kunnen ook 20 aanwezig zijn in het tegenoverliggende einde van de leiding, dat aan het vaartuig koppelbaar is.
Een belangrijk doel van de uitvinding is om deze problemen op een eenvoudige manier op te lossen door het toepassen van tamelijk simpele en ongecompliceerde middelen.
Het is verder een doel van de uitvinding om vloeistof te transporteren in onderling gescheiden leidingen tussen het eerste vloeistof-transportorgaan van de vloeistof-schamierarmconstructie en het vloeistof-25 transportorgaan van het vaartuig. In de praktijk kan een aantal gescheiden leidingen worden toegepast.
De uitvinding wordt gekenmerkt, doordat de eerste vloeistof-transportmiddelen zijn ondergebracht in de boei en zodanig zijn opgesteld dat deze in het horizontale vlak naar het drijvende vaartuig wijzen, en dat de flexibele transportleiding niet roteerbaar is verbonden met de eerste vloeistof-transportmiddelen aan de bovenkant van de boei en verticaal boven de meertrosdraaikoppeling, en roteerbaar is verbonden met de 30 tweede vloeistof-transportmiddelen van het vaartuig, door middel van een vloeistof-draaikoppeling (swivel), die is ondergebracht in of aan de romp van het vaartuig en van het zeewater is afgesloten.
Volgens de uitvinding is de of elke flexibele transportleiding verhinderd te roteren ten opzichte van de boei/scharnierarmconstructie, maar kan in verschillende richtingen ten opzichte van de boei/ schamierarmconstructie buigen gedurende veranderingen in de koers van het vaartuig. Hierdoor is op een 35 simpele en zekere wijze een lekkagevrije verbinding tussen de leiding of leidingen en de boei/ schamierarmconstructie mogelijk.
Aan het andere einde van de flexibele leiding wordt een eenvoudig toegankelijke vloeistof-draaikoppelingsverbinding toegepast, welke is aangebracht aan de romp van het verankerde vaartuig, zodat dit vrij kan draaien onder invloed van wind en stroming om de boei/schamierarmconstructie zonder de 40 vloeistofleiding of -leidingen te verdraaien. De in de romp van het vaartuig aangebrachte vloeistofdraai-koppeling is minder gevoelig voor schade en slijtage en bovendien gemakkelijk toegankelijk voor onderhoud en reparatie. Daar de leiding of leidingen die het vaartuig met de boei/schamierarmconstructie verbinden niet ten opzichte van de boei/schamierarmconstructie kunnen roteren, dient de vloeistof-draaikoppelingsverbinding in het vaartuig elke verdraaiingswerking van de leiding ongedaan te maken als 45 het vaartuig om de boei/schamierarmconstructie roteert ten gevolge van omgevingsinvloeden.
Opgemerkt wordt dat op zich bekend is uit US-A-4.606.727 een verankerde afmeerboei die in een vaartuig is opgenomen en waarbij een eerste flexibele transportleiding roteerbaar is verbonden met een tweede transportleiding van het vaartuig door middel van een in het vaartuig opgestelde draaikoppeling.
Het specifieke stelsel volgens de uitvinding is hieruit echter niet bekend en kan hieraan niet worden 50 ontleend.
In een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding ondersteunt een armmechanisme verbonden met een meertrosdraaikoppeling, aangebracht aan de bovenkant van de boei, de flexibele leiding op afstand van de boei door middel van een geleider welke de flexibele leiding over een beperkte afstand axiaal laat bewegen ten opzichte van de geleider en om zijn as laat zwenken met betrekking tot de geleider.
55 Hierdoor wordt een onbedoeld buigen en/of ineendraaien van de vloeistofleiding bij de boei/ schamierarmconstructie voorkomen en wordt voorzien in een meer gestuurde geleiding van de leiding-opstelling bij de boei/schamierarmconstructie.
192981 2 ' τ
Wanneer twee of meer vloeistofleidingen zijn verbonden tussen het vaartuig en de boei/ scharnierarmconstructie kan voorts op voordelige wijze een gestuurde geleiding worden bereikt doordat twee of meer flexibele leidingen onafhankelijk in axiale richting over een beperkte afstand in een geleidings-schoen kunnen bewegen en onafhankelijk draaien om hun as in de geleidingsschoen, terwijl de geleidings-5 schoen om zijn as in de geleider kan zwenken.
Ook is op voordelige wijze, om de gestuurde geleiding van de vloeistofleiding op een extra veilige manier te bereiken, in het verankeringsstelsel volgens de uitvinding de geleider zwenkbaar om een eerste horizontale as in een ruimte tussen twee armen van het armmechanisme.
Meer in het bijzonder is op voordelige wijze het armmechanisme zwenkbaar bevestigd aan de boei of 10 aan een meertrosdraaikoppeling op de boei en zwenkbaar om een tweede horizontale as parallel in het verlengde met de eerste horizontale as.
De voorgaande en andere kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen duidelijk worden uit de volgende gedetailleerde beschrijving van de voorkeursuitvoeringsvorm, in samenhang met de tekening, 15 waarin: figuur 1 een schematische weergave is van een verankeringsstelsel dat een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding vormt; figuren 2A-2C weergaven zijn van drie verschillende typen meertrosverbindingen welke kunnen worden toegepast bij het stelsel volgens figuur 1; 20 figuur 3 een gedeeltelijk zijaanzicht in doorsnede is van een vloeistof- draaikoppelingsverbindingssamenstel toegepast bij het stelsel volgens figuur 1; figuur 4 een schematisch blokdiagram is van een besturingsstelsel voor een motor voor het vloeistof-draaikoppelingsverbindingssamenstel volgens figuur 3; figuur 5 een zijaanzicht in doorsnede is van een vloeistof-draaikoppelingsverbinding welke een deel van 25 het verbindingssamenstel volgens figuur 3 vormt; figuur 6 een perspectivisch aanzicht is van een enkele stijgleidingslus toegepast bij het stelsel volgens figuur 1; figuur 7 een perspectivisch aanzicht is van een dubbele stijgleidingslus toegepast bij het stelsel volgens figuur 1; 30 figuur 8 een aanzicht is van een armmechanisme toegepast met de dubbele stijgleidingslus volgens figuur 7; figuur 9 een schematische weergave is van een gemodificeerd verankeringsstelsel dat in ondiepe watergebieden kan worden toegepast.
35 Nu overgaande op een meer gedetailleerde beschouwing van een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding geeft figuur 1 een verankering 10 weer, die wordt toegepast in voldoende diep water, omvattende een boei 12 welke volledig onder water in een watermassa is aangebracht, zoals de zee, en is vastgemaakt aan een voetstuk 14 door middel van een verlengde scharnierarm 15 en een paar schamierkoppelingen 16 en 17, respectieve. Meer in het bijzonder verbindt de eerste schamierkoppeling 16 het bovenste uiteinde 18 40 van de scharnierarm 15 met de onderkant 19 van de boei 12, terwijl de tweede schamierkoppeling 17 het onderste uiteinde van de scharnierarm 15 verbindt met het voetstuk 14.
De bovenkant 21 van de boei 12 is ondergedompeld, onder de wateroppervlakte op een diepte d die, zoals hieronder gedetailleerd wordt beschreven, groter is dan de diepgang van een maximaal geladen vaartuig 22 dat dient te worden afgemeerd. Hierdoor is verzekerd dat het vaartuig 22 over de boei 12 en 45 andere elementen van het verankeringsstelsel 10 kan passeren zonder daarmee in botsing te komen. De boei 12 kan van elk gebruikelijk ontwerp zijn, zoals een ballast-, afgesloten of onder druk staand type gemaakt van elk materiaal, vorm en afmetingen geschikt voor de condities waaraan het wordt blootgesteld.
Het voetstuk 14 wordt op de zeebodem op zijn plaats gehouden door geschikte gewichten of door een of meer ankers 23.
50 Aan de bovenkant 21 van de boei 12 is een draaikoppelingsverbinding 24 aangebracht waaraan eerste uiteinden van een of meer meertrossen 26 zijn vastgemaakt. De meertrossen kunnen zijn vervaardigd van draad, ketting, touw of enig ander star element. De draaikoppelingsverbinding 24 staat een volledige rotatie van de meertrossen 26 over 360° toe, zodat het vaartuig 22 kan draaien onder invloed van wind en stroming om de verticale as van de boei 12 als gevolg van de variabele wind en stromingscondities.
55 De tegenovergestelde, tweede uiteinden van de meertrossen 26 zijn verbonden met een geschikte draaikoppelingsverbinding 28 aangebracht of op het voorste of op het achterste uiteinde van de romp 29 van het vaartuig 22. Bij voorkeur is de draaikoppelingsverbinding 28 laag op de romp 29 aangebracht om de 3 192981 verticale opwaartse kracht op de boei 12 te reduceren in die gevallen waarbij de meertrossen 26 kort zijn gehouden. De draaikoppelingsverbinding 28 staat een vrije beweging van de meertrossen 26 naar elke positie onder het vaartuig 22 toe, en drie verschillende uitvoeringen van de verankeringsverbinding 28 zijn in de figuren 2A-2C weergegeven.
5 In zijn eenvoudigste uitvoering, zoals weergegeven in figuur 2A, de verbinding 28 is een simpel "oog”-type, bestaande uit een oog 28a bevestigd aan de onderkant van de romp 29 en een schakel 28b die het oog 28a verbindt met een of meer meertrossen 26.
Ook kunnen, zoals weergegeven in de figuren 2B en 2C, zwenkbare oogplaten worden toegepast. In het bijzonder heeft de verbinding 28 weergegeven in figuur 2B een as 28c met een kraag bevestigd aan de 10 romp 29 van het vaartuig waarop een lagerbus 28d en een roteerbare ring 28e zijn aangebracht. De ring 28e is voorzien van een uitstekende oogplaat 28f waaraan een of meer meertrossen 26 kunnen worden bevestigd en die roteerbaar is om de verticale as van de as 28c. De uitvoering van de verbinding 28 zoals weergegeven in figuur 2C is hetzelfde als die welke is weergegeven in figuur 2B, echter is een zwenkbare oogplaat 28g roteerbaar aangebracht om een horizontale opgestelde pen 28h welke is bevestigd aan de 15 onderkant van de romp 29 van het vaartuig door middel van een paar montagesteunen 28i.
Terugkerend naar figuur 1, is een vloeistof-transportsamenstel bestaande uit talrijke vloeistofleidingen of -pijpen aangebracht aan het verankeringsstelsel 10, waardoor vloeistof-opslagtanks in het vaartuig 22 in verbinding kunnen staan met een onderwaterpijpleiding 30 voor het laden en ontladen van het vaartuig 22.
In het bijzonder is een eerste flexibele leiding of pijp 32 gekoppeld tussen de onderwater-pijpleiding 30 en 20 een tweede pijpleiding 34 aangebracht aan de, of ondergebracht in een holle kem 35 van de schamierarm 15. De leiding 32 is flexibel gemaakt om zich aan te kunnen passen aan de zwenkbeweging van de schamierarm 15 ten opzichte van het voetstuk 14. Een derde flexibele leiding of pijp 36 verbindt de tweede leiding 34 met een vierde leiding 38 aangebracht uitwendig of inwendig van de boei 12. Aan de bovenkant 21 van de boei 12 passeert de vierde leiding 38 door het middelpunt van de draaikoppelingsverbinding 24 25 en is verbonden met een vijfde flexibele leiding of pijp 40, welke op zijn beurt losmaakbaar is verbonden met een vloeistof-draaikoppelingsverbindingssamenstel 42 aangebracht in de romp 29 van het vaartuig.
Zoals eerder besproken is de bovenkant 21 van de boei 12 ondergedompeld op een diepte d onder de wateroppervlakte welke groot genoeg is om een geladen vaartuig over de boei 12 en andere elementen van het verankeringsstelsel te laten passeren zonder daarmee in botsing te komen. Meer in het bijzonder is de 30 diepte d zo gekozen dat deze even groot of groter dan de diepgang van een maximaal geladen vaartuig 22 dat dient te worden afgemeerd (kenmerkend 15-25 meter) plus acht (8) maal de diameter van de flexibele leiding 40. De laatste maatregel is om te verzekeren dat als het vaartuig over het verankeringsstelsel 10 passeert en de flexibele leiding 40 zichzelf opvouwt, de flexibele leiding 40 noch knikt noch plooit tussen het vaartuig 22 en de boei 12. Indien derhalve het geladen vaartuig een diepgang van 15 meter heeft en de 35 leiding 40 een-diameter van 0,5 meter heeft, dan dient de bovenkant 21 van de boei 12 ten minste 15 + 0,5 = 15,5 meter onder water onder de wateroppervlakte te worden aangebracht. Opgemerkt dient te worden dat deze maatregel de minimale diepte geeft waarop de boei 12 onder water dient te worden aangebracht, echter, in de praktijk zal de boei waarschijnlijk aanzienlijk dieper onder water worden aangebracht dan deze minimum diepte.
40 Onder verwijzing nu naar figuur 3 zijn de details van een voorkeursuitvoeringsvorm van het vloeistof-draaikoppelingsverbindingssamenstel 42 weergegeven. In deze uitvoeringsvorm zijn twee van de flexibele leidingen 40 toegepast, alhoewel het duidelijk zal zijn dat indien gewenst elk aantal van leidingen kan worden toegepast zonder dat het basisonderwerp en functie van het draaikoppelingsverbindingssamenstel 42 wordt veranderd. Zoals weergegeven omvat het draaikoppelingsverbindingssamenstel 42 een hoofd-45 lichaam 44 dat is vastgemaakt aan de romp 29 van het vaartuig door middel van lassen, schroeven of met enige andere geschikte gebruikelijke middelen. Ondergebracht in het hoofdlichaam 44 is een holle, roteerbare as 46 voorzien van een draagkraag 48 welke tussen twee stel draaglagers 50 loopt die de as 46 uitlijnen met het hoofdlichaam 44 en deze toestaan te roteren om een verticale as. Een bovenste afdich-tingssamenstel 52 en een onderste afdichtingssamenstel 54 zijn eveneens voorzien tussen het hoofd-50 lichaam 44 en de roteerbare as 46, die of het zeewater verhinderen de romp 29 van het vaartuig of in de lagers 50 binnen te dringen, en bovendien garanderen dat olie, vet of vergelijkbare smeermiddelen in de lagers 50 wordt vastgehouden.
In de holle roteerbare as 46 is een paar vloeistofleidingen 56 aangebracht die aan hun onderste uiteinden zijn verbonden met respectieve één van de flexibele leidingen 40 en aan hun bovenste uiteinden 55 met een vloeistof-draaikoppelingsverbinding 58 aangebracht op de bovenkant van de as 46. De details van de vloeistof-draaikoppelingsverbinding 58 worden hieronder verder gedetailleerd besproken in samenhang met figuur 4. Een paar vast opgestelde scheepsladingen 60 zijn verbonden met de vloeistof- r 192981 4 draaikoppelingsverbinding 58 om vloeistof hiertussen en de opslagtanks van het vaartuig 22 te transporteren.
Aan het bovenste uiteinde van de roteerbare as 46 is een aandrijftandwiel 62 aangebracht dat in aangrijping is met een rondsel 64 dat op zijn beurt is gemonteerd op de uitgaande as van een motor 66.
5 Deze drie elementen vormen een aandrijfsamenstel 68 voor de roteerbare as 46 welke is aangebracht om de as 46 te roteren ten opzichte van het vaartuig 22. Dit is gedaan om verdraaiing van de vloeistofleiding of -leidingen 40 te voorkomen indien het vaartuig vrij roteert om het verankeringsstelsel 10 als gevolg van veranderende stromingen en wind en is noodzakelijk daar de flexibele leidingen 40 niet genoeg kracht op de draaglagers 50 kunnen overbrengen om rotatie van de as 46 te bewerkstelligen voordat de leidingen daarbij 10 reeds zover zijn verdraaid dat de leidingen daarbij mogeiijk worden beschadigd.
Bij voorkeur is de motor 66 van een elektrisch, lucht of hydraulisch type dat wordt gestuurd door een besturingsstelsel 70 dat de koers van de roteerbare as 46 detecteert op hoofdzakelïjk dezelfde wijze als een automatisch besturings- of autopilootstelsel en motor besturingssignalen genereert als reactie op de gedetecteerde koers. Het besturingssysteem 70 is in figuur 4 verder gedetailleerd weergegeven en omvat 15 een richtingsindicator 72 die de richting of koers van de roteerbare as 46 ten opzichte van het verankeringsstelsel 10 registreert. De richtingsindicator 72 kan van een gebruikelijke constructie zijn, zoals een gyro of kompas en genereert elektrische koersresponsiesignalen die worden toegevoerd aan een motor of pompbesturingsketen 74. De motor of pompbesturingsketen 74 analyseert de signalen van de richtingsindicator 72 en genereert geschikte signalen voor een motor of pompbekrachtiger 76 die de elektrische, 20 lucht of hydraulische motor 66 aanstuurt welke nodig is om de richting van de roteerbare as 46 constant te houden met betrekking tot het verankeringsstelsel 10, de vloeistof-draaikoppelingsverbinding 58 zal automatisch deze beweging compenseren en voorkomen dat enige verdraaiing van een of meerdere flexibele leidingen 40 zal plaatsvinden.
Verwijzend naar figuur 5 worden de details van de vloeistof-draaikoppelingsverbinding 58 nu beschreven.
25 De vloeistof-draaikoppelingsverbinding 58 omvat een roteerbare as 80 die is verbonden met de roteerbare as 46 en aandrijftandwiel 62 door middel van een flens 82 en een aantal bout en moersamenstellen 83, of enige andere geschikte verbindingsmiddelen. De as 80 is roteerbaar in een vast lichaam 84 en een aantal lagersamenstellen 86 is voorzien tussen deze twee elementen om deze relatieve beweging toe te staan.
Eerste en tweede vloeistof-openingen 88 en 90 zijn aangebracht in de as 80, waaraan elk zijn bevestigd 30 een respectieve gebogen bovenste uiteinde 92 van een van de vloeistofleidingen 56. Eerste en tweede omtreks-uitlaatringen 96 en 98 zijn aangebracht in het lichaam 84 dat in verbinding staat met de openingen 88 en 90 respectievelijk indien de as 80 roteert. Deze uitlaatringen 96 en 98 zijn verbonden met de vaste eerste en tweede uitlaatopeningen 100 en 102 respectievelijk, welke op hun beurt zijn verbonden met de scheepsleidingen 60. Een aantal vloeistofdrukafdichtingen 104 en O-ringen 106 is aangebracht om de 35 diverse elementen af-te dichten van de vloeistof-draaikoppelingsverbinding 58.
Tijdens het gebruik van het verankeringsstelsel, zal, wanneer een vaartuig 22 wordt verbonden met het verankeringsstelsel 10 via een of meerdere meertrossen 26, het drijfvermogen van de boei 12 de scharnier-arm 15 dwingen in een verticale positie en daarbij de positie van het vaartuig 22 ten opzichte van de boei handhaven. Indien een sterke stroming of wind het vaartuig wegduwt van de boei 12, zal de scharnierarm 40 15 naar beneden zwenken om de zwenkas van de onderste scharnierkoppeling 17, daarbij de boei 12 dwingen dieper naar de zeebodem te zinken. De terugstelkracht op het vaartuig zal daarbij toenemen en de krachten die op het vaartuig worden uitgeoefend neutraliseren. Zodra deze krachten afnemen zal de boei 12 de scharnierarm 15 terugdringen in zijn oorspronkelijke verticale positie.
In kalme wateren kan het vaartuig naar de boei 12 gaan drijven.
45 Bij bekende verankeringsstelsels waar een gedeelte van de verankering boven het wateroppervlak uitsteekt dienen organen te zijn aangebracht om in dit geval te voorkomen dat het vaartuig tegen de verankering aandrijft. Dit is echter onnodig bij het onderhavige stelsel, waarbij de gehele verankering 10 onder water is aangebracht op een diepte die het vaartuig toestaat over de verankering 10 te passeren zonder hiermee in botsing te komen. Het feit dat de gehele verankering 10 compleet onder water is 50 aangebracht elimineert of reduceert aanzienlijk de kans op schade veroorzaakt door weer of golven.
In de uitvoeringsvorm zoals weergegeven in de figuren 1 -5 kan een enkele leiding 40 vrij drijven in de watermassa. Echter wordt in een tweede uitvoeringsvorm zoals weergegeven in figuur 6 de enkele leiding 40 ten opzichte van de boei 12 geleid door middel van een boeikoppeling bestaande uit een geleidings-element 110, een tweevoudig armmechanisme 112 en een meertrosdraaikoppeling 114.
55 De meertrosdraaikoppeling 114 is roteerbaar om de as 12a aan de bovenkant van de boei 12, dat wil zeggen concentrisch roteerbaar ten opzichte van de leiding 40 bovenwaarts uitstekend van de bovenkant van de boei 12.

Claims (5)

  1. 5 192981 Eén uiteinde van elke arm 112a, 112b van het tweevoudige armmechnisme 112 is zwenkbaar om de tegenoverliggende zijdelen van de meertrosdraaikoppeling 114 op een draaipen 116a, 116b respectievelijk, waarbij het tegenoverliggende uiteinde van elke arm 112a, 112b zwenkbaar is om de tegenoverliggende uiteinden van het geleidingselement 110 op een draaipen 110a, 110b respectievelijk.
    5 De leiding 40 steekt door een boring 118 in het hart van het geleidingselement 110. Met betrekking hiertoe is een gegoten slijtstuk 120 in de leiding 40 gevoegd en daarmee verbonden door middel van flenzen 120a en 120b. Het slijtstuk 120 is aangebracht om te bewegen in de boring 118 over een beperkte axiale afstand ten opzichte van het geleidingselement 110, dat wil zeggen beperkt door de radiaal vergrote einddelen 120a, 120b van het slijtstuk 120. Het slijtstuk 120 is ook uitgerust om in de boring 118 te draaien. 10 Met andere woorden het slijtstuk kan tamelijk onbeperkt bewegen ten opzichte van de boring 118 van het geleidingselement 110. Zoals hierboven beschreven is het mogelijk dat het vaartuig 22 kan draaien onder invloed van wind en stroming om de boei 12 afhankelijk van de weersomstandigheden en de optredende zeestromingscondities. In de uitvoeringsvorm zoals weergegeven in figuur 6 kunnen de boeikoppeling, inclusief de meertrosdraai-15 koppeling 114 en zijn armmechanisme 112 en geleidingselement 110 zwenken om de as 12a, waarbij de leiding 40 tamelijk onbeperkt kan bewegen ten opzichte van het geleidingselement 110. Het armmechanisme van de boeikoppeling garandeert dat de meertrosdraaikoppeling 114 draait indien het vaartuig draait onder invloed van wind en stroming. Echter de uitvoering met enkele leiding is niet blootgesteld aan enig draaimoment ten gevolge van de voorgestelde uitvoering daarvan in de boeikoppeling. In de praktijk 20 kan de boeikoppeling op en neer zwenken indien aan de boei wordt getrokken. In figuur 7 is een tweevoudige leidinguitvoering weergegeven bestaande uit een eerste leiding 40a en een tweede leiding 40b uitstekend vanaf de bovenkant van de boei 12. Een vergelijkbaar met de in figuur 6 weergegeven boeikoppeling, bestaat uit een tweevoudig armmechanisme 112 met een bijbehorende meertrosdraaikoppeling 114 en een geleidingselement 110 is toegepast om de tweevoudige leidinguitvoering 25 op een vergelijkbare wijze te geleiden als beschreven met betrekking tot de enkele leidinguitvoering zoals weergegeven in figuur 6. In de uitvoering volgens figuur 7 is er een gemeenschappelijke geleidingsschoen 122 toegepast die onbeperkt kan roteren in een boring 118 en in het geleidingselement 110 en daarboven kan bewegen over een beperkte axiale afstand van de boring 118. Elke leiding 40a en 40b kan van de andere kant roteren in en axiaal bewegen over een beperkte afstand in een bijbehorende boring 118a, 118b 30 voorzien in de geleidingsschoen. In de uitvoering zoals weergegeven in figuur 7 kan de tweevoudige leidinguitvoering roteren en op een vergelijkbare wijze als de enkele leidinguitvoering zoals weergegeven in figuur 6 gedurende het draaien onder invloed van wind en stroming van het vaartuig. In figuur 8 is een armmechanisme 112 weergegeven bestaande uit twee armen 112a, 112b en twee 35 wederzijds kruisende nogal starre ondersteuningselementen 124a, 124b om de belasting in de armen te verminderen en het knikken van de armen 112a, 112b te voorkomen. Met betrekking tot een uitvoeringsvorm van de schamierarm weergegeven in figuur 1, is de schamierarm 15 gemaakt van een buis en een eerste schamierkoppeling 16 verbindt het bovenste uiteinde 18 van de schamierarm 15 met de onderkant van de boei 12, terwijl een tweede schamierkoppeling 17 het onderste 40 gedeelte 20 van de schamierarm 15 met het voetstuk 14 verbindt. Uiteraard zijn ook nog andere uitvoeringsvormen voor de schamierarm mogelijk. Alle voorgaande uitvoeringen gaven verankeringssteisels weer die toegepast worden in gebieden waar de waterdiepte voldoende is om het mogelijk te maken dat een vaartuig over de boei kan passeren. In sommige gevallen, wanneer de waterdiepte laag is, kan er onvoldoende ruimte zijn om een vaartuig over de 45 boei te laten passeren. In dergelijke gevallen wordt het verankeren uitgevoerd zoals in figuur 9 is weergegeven en te allen tijde is de boei en dergelijke onder het watemiveau. De basisconfiguratie en het toepassingsprincipe is in essentie dezelfde als in de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 behalve dat de meertros 26 is bevestigd boven de onderkant van het vaartuig, terwijl de meertros kan bestaan uit een combinatie van draden, kettingen en ronde elementen om het vaartuig van de boei weg 50 te houden in kalme perioden of indien het weer verandert. 55 1. Eénpunts-verankeringsstelsel voor het afmeren van een drijvend vaartuig alsmede voor het transporteren van een vloeistof door ten minste één flexibele transportleiding tussen het vaartuig en een onderwater-pijpleiding, omvattende een boei/schamierarmconstructie welke geheel onder water is aangebracht en 192981 6 τ \ \ bestaande uit een schamierarm die aan zijn ene zijde is verbonden met een voetstuk, dat zich op de zeebodem bevindt en aan zijn andere zijde verbonden is met de onderkant van een boei met drijfvermogen, waarbij ten minste één meertros met een uiteinde is verbonden met de boei/schamierarmconstructie door een meertrosdraaikoppeling en met het tegenovergestelde uiteinde daarvan koppelbaar is met het vaartuig, > en waarbij ten minste één flexibele transportleiding met een uiteinde daarvan is verbonden met eerste vloeistof-transportmiddelen van de boei/schamierarmconstructie en met het andere uiteinde daarvan koppelbaar is met tweede vloeistof-transportmiddelen in het vaartuig, met het kenmerk, dat de eerste vloeistof-transportmiddelen (38) zijn ondergebracht in de boei (12) en zodanig zijn opgesteld dat deze in het horizontale vlak naar het drijvende vaartuig (22) wijzen, en dat de flexibele transportleiding (40, 40a, 40b) \ 1 niet roteerbaar is verbonden met de eerste vloeistof-transportmiddelen aan de bovenkant van de boei (12) en verticaal boven de meertrosdraaikoppeling (24, 114, 114a), en roteerbaar is verbonden met de tweede vloeistof-transportmiddelen (60) van het vaartuig (22)T door middel van een vloeistof-draaikoppeling (swivel) (42), die is ondergebracht in of aan de romp (29) van het vaartuig (22) en van het zeewater is afgesloten.
  2. 2. Verankeringsstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een armmechanisme (112) verbonden ' 3 met een meertrosdraaikoppeling (114, 114a), aangebracht aan de bovenkant van de boei (12), de flexibele leiding (40) op afstand van de boei (12) ondersteunt door middel van een geleider (110) welke de flexibele leiding (40) over een beperkte afstand axiaal laat bewegen ten opzichte van de geleider (110) en om zijn as laat zwenken met betrekking tot de geleider (110).
  3. 3. Verankeringsstelsel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat twee of meer flexibele leidingen (40a, 40b) onafhankelijk in axiale richting over een beperkte afstand in een geleidingsschoen (122) kunnen bewegen en onafhankelijk draaien om hun as in de geleidingsschoen (122), terwijl de geleidingsschoen (122) om zijn as in de geleider (110) kan zwenken.
  4. 4. Verankeringsstelsel volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de geleider (110) zwenkbaar is om een eerste horizontale as in een ruimte tussen twee armen (112a, 112b) van het armmechanisme (112).
  5. 5. Verankeringsstelsel volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het armmechnisme (112) zwenkbaar is bevestigd aan de boei (12) of aan een meertrosdraaikoppeling (114, 114a) op de boei (12) en zwenkbaar is om een tweede horizontale as parallel in het verlengde met de eerste horizontale as. Hierbij 5 bladen tekening
NL9301374A 1992-08-07 1993-08-06 Eénpunts-verankeringsstelsel voor het afmeren van een drijvend vaartuig. NL192981C (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US92591692 1992-08-07
US07/925,916 US5288253A (en) 1992-08-07 1992-08-07 Single point mooring system employing a submerged buoy and a vessel mounted fluid swivel
NO924206 1992-11-02
NO924206A NO924206L (no) 1992-08-07 1992-11-02 Enpunkts mooringsystem til bruk ved neddykket lasteboeye, innbefattet skip til bruk ved samme

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL9301374A NL9301374A (nl) 1994-03-01
NL192981B NL192981B (nl) 1998-03-02
NL192981C true NL192981C (nl) 1998-07-03

Family

ID=26648376

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9301374A NL192981C (nl) 1992-08-07 1993-08-06 Eénpunts-verankeringsstelsel voor het afmeren van een drijvend vaartuig.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL192981C (nl)

Also Published As

Publication number Publication date
NL9301374A (nl) 1994-03-01
NL192981B (nl) 1998-03-02

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US5288253A (en) Single point mooring system employing a submerged buoy and a vessel mounted fluid swivel
US4088089A (en) Riser and yoke mooring system
CA2246686C (en) System for anchoring ships
US5041038A (en) Offshore loading system
EP0059499A1 (en) Mooring system comprising a floating storage capacity anchored to the ocean floor
KR100939582B1 (ko) 유체물 특히 액화 천연가스를 선박과 같은 운송수단과 상기 유체물의 수용 혹은 공급 시설물 사이에 이송하는 시스템
EP0613442A1 (en) DEVICE FOR ROTATING MOUNTING OF A VESSEL ON A LOADING BUOY.
US4176615A (en) Mooring attachment for single point mooring terminals
JP2593458B2 (ja) 係船装置および係船装置の設置方法
US4406636A (en) Single-point mooring systems
GB2133446A (en) Offshore installation
JPS59206289A (ja) 係船装置と方法
US3601075A (en) Riser support structure
US3651525A (en) One-point mooring buoy for loading or unloading ships
JP3704153B2 (ja) 浅い水域において使用するための積み込みおよび積み降ろし用ブイアレンジメント
EP0079404B2 (en) A single point mooring buoy with rigid arm
US4533332A (en) Mooring system
US4441448A (en) Controlled mooring
NL192981C (nl) Eénpunts-verankeringsstelsel voor het afmeren van een drijvend vaartuig.
CN112918619A (zh) 一种基于油水置换的浮式储油平台
US3999498A (en) Articulated loading arm with end hoses for single point mooring
CA1246395A (en) Mooring device
EP0049549A1 (en) A buoy and mooring arrangement
WO2011042535A1 (en) Calm buoy
EP0252544B1 (en) Mooring device

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
TNT Modifications of names of proprietors of patents or applicants of examined patent applications

Owner name: NORTRANS OFFSHORE (S) PTE LTD.

V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20020301