NL8104986A - Inrichting voor het automatisch vullen van flessen en daarvan gebruik makende installatie. - Google Patents

Description

λ i ? N.O. 30531 1

Inrichting voor het automatisch vullen van flessen en daarvan gebruik makende installatie.

Het vullen van flessen met niet-koolzuurhoudende of drukloze vloeistoffen wordt in het algemeen teweeg gebracht door middel van een vulinstallatie of overgieter, bestaande uit een kuip met vloeistof, die bijvoorbeeld langs zijn omtrek, rondom een vertikale as een zeker aan-5 tal vulinrichtingen of overgietmonden heeft. De flessen worden door een transporteur voor de monden gebracht, vervolgens vertikaal verplaatst zodat deze zelf automatisch het vullen teweeg brengen.

Voor dit doel bevatten de bekende vulinrichtingen gewoonlijk een vulkanaal in constante verbinding met de kuip, maat dat beweegbaar ten 10 opzichte van deze is verbonden is met een steunorgaan van de te vullen fles en axiaal doorkruist wordt door een ventilatiebuis of buis voor retourlucht, die zich in de fles naar de kuip bevindt evenals een sluitklepje voor de doorgang tussen de ventilatiebuis en het vulkanaal, dat geopend wordt door de verplaatsing naar boven van de fles en geslo-15 ten door haar neergang.

In dergelijke inrichtingen wordt de ventilatiebuis onder onderdruk gehouden door het simpele feit dat deze uitmondt in de kuip, die zelf onder onderdruk staat. Als gevolg daarvan stijgt aan het einde van de vulling, als de vloeistof in de fles de uiterste onderkant van de ven-20 tilatiebuis bereikt, de vloeistof in de kuip door deze buis. Als om een of andere reden de fles tijdens het vullen vuil is of vuil wordt, loopt de vloeistof in de kuip het gevaar om verontreinigd te worden door de vloeistof, die teruggezonden wordt naar de kuip door de buis in het geval dat deze in contact is geweest met deze fles en zo de inhoud van de 25 nadien te vullen flessen. De lucht, afkomstig van de fles en geretourneerd door de ventilatiebuis in de kuip, loopt op dezelfde wijze bet gevaar verontreinigd te zijn. Zo'n ongemak kan bijzonder gevaarlijk zijn wanneer het vullen van de fles goed gedesinfecteerd moet geschieden.

30 De onderhavige uitvinding heeft tot doel, dit ongemak te vermijden en in een vulinrichting te voorzien, die het mogelijk maakt elk risico van teruggaan van verontreinigde vloeistof of -lucht in de vulkuip op te heffen.

Deze uitvinding heeft inderdaad tot doel een automatische vulin-35 richting voor flessen te verschaffen, met name voor "drukloze" vloeistoffen, welke zich bevinden in een voedingskuip voor vloeistof, bestaande uit een vulkanaal dat in constante verbinding staat met de kuip 8104986 *» *· 2 en vertikaal ten opzichte van deze beweegbaar is, die een geheel is met een steunorgaan van de te vullen fles en axiaal doorkruist wordt door een yentilatiebuis, die zich verder uitstrekt in het steunorgaan van de fles en een sluitklepje draagt van het kanaal gestuurd door de ver-5 plaatsing van de fles, met het kenmerk, dat de ventilatiebuis bij de uiterste bovenkant uitmondt in een verbindingsbuis in een inrichting, die onderdruk opwekt, terwijl het vulkanaal en de kuip met een drukbron verbonden zijn.

Dankzij deze opstelling geraakt geen teruggaande vloeistof noch 10 lucht afkomstig van de fles, tijdens het vullen in de richting van de vloeistofkuip. Bovendien staat het drukverschil tussen de druk van de vloeistof in de kuip en in het vulkanaal en de onderdruk, opgewekt aan het einde van de ventilatiebuis, het toe een belangrijke vloeistofdebiet te verkrijgen en zo de vulling te versnellen.

15 Bij voorkeur bevat de onderdrukopwekkingsinrichting een lucht- vloeistof-scheider, die met zijn bovendeel verbonden is met een onder-drukbron en met zijn onderdeel met een vloeistofreservoir.

De vloeistof, afkomstig van de fles en die de ventilatiebuis doorlopen heeft, wordt zo geëvacueerd in het reservoir zonder de onderdruk-20 bron te bereiken.

De onderhavige uitvinding.strekt zich eveneens uit over een vulin-stallatie, bestaande uit verscheidene vulinrichtingen van het hierboven genoemd type, die aan de omtrek van de vloeistofkuip verdeeld zijn en hiermee in draaiing gezet worden. Deze installatie bestaat uit een 25 drukbuis die een drukbron verbindt met de vloeistofkuip, een vloeistof-toevoerbuis van deze zelfde kuip en een onderdrukbron buiten de kuip, die aan de uiterste bovenzijde verbonden is met elk van de ventilatie-bulzen van de vulinrichtingen.

Volgens een voorkeursuitvoering wordt de kuip in beweging gezet 30 met de vulinrichtingen, waarbij de drukbuis en de vloeistofvoedingsbuis door een zelfde draaiende verbinding met de kuip zijn verbonden.

De onderdrukbron kan eveneens verbonden zijn met de verbindings-buizen aan de ventilatiebuizen door tussenkomst van dezelfde draaiende verbinding.

35 De onderdrukbuis kan ook volgens een andere uitvoering verbonden zijn met de ventilatiebuizen door een leiding die loopt door de roterende aandrijfas van de kuip.

Welke uitvoering ook gekozen wordt, de toevoeren van vloeistof, druk en onderdruk zijn gecentraliseerd en eenvoudig.

40 De figuren tonen; 8104986 S- Λ % 3 figuur 1 is een gedeeltelijke doorsnede door een vertikaal vlak van een vulinstallatie volgens de uitvinding; figuur 2 is een schematische doorsnede op een grotere schaal van een vulinrichting volgens de uitvinding, gebruikt in de installatie van 5 figuur 1; figuur 3 is een schematisch aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van een vulinrichting volgens figuur 2 in gebruikspositie; figuur 4 is een overeenkomstig aanzicht als in figuur 2 van een uitvoeringsvariant van een vulinrichting volgens de uitvinding; 10 figuur 5 is een detailaanzicht, dat een uitvoeringsvariant van de wijduitlopende kop van de ventilatiebuis toont; figuur 6 is een aanzicht met gedeeltelijke openwerking van een andere uigvoering van de vulinrichting.

Zoals in het bijzonder uit figuur 1 te zien is, bestaat een vulin-15 richting van flessen in het algemeen uit een voedingskuip 1 voor te verdelen vloeistof en een steuntafel 2 voor het omhoog en omlaag bewegen van de flessen (niet afgebeeld), die beide gemonteerd zijn op een zelfde vertikale as 4, die in rotatie gezet wordt door een conventionele inrichting, die niet afgebeeld is om het figuur niet moeilijker te 20 maken.

De kuip 1 wordt met vloeistof gevoed door tussenkomst van een kanaal 6, voorzien van een afsluiter 7, gestuurd door een peilstok 8 voor de bepaling van het vloeistofniveau in de kuip. let kanaal 6, evenals de peilstok 8, worden door een stop 10 gedragen, door de tussenkomst 25 van een draaiende verbinding 12, gemonteerd in een opening van het deksel 13 van de kuip 1. De stop 10 wordt eveneens doorkruist door een buis 14 voor de toevoer van steriele lucht of neutraal gas onder druk boven de vloeistof in de kuip. Deze buis 14 is verbonden aan een luchtof gasbron, niet weergegeven, door tussenkomst van een afsluiter 15, 30 een debietmeter 16 en een drukregelaar 18, waarbij de druk in de kuip constant wordt gehouden door een afsluiter 20, gevat in het deksel 13.

De kuip 1 draagt bovendien aan het ondergedeelte een aantal vulin-richtingen 22, verdeeld over de omtrek en dus vertikaal opgesteld boven de statieven gedragen door de tafel 2. Elk van deze vulinrichtingen 22 35 is bevestigd in een opening 24 in de bodem van de kuip 1 (figuur 2).

Deze bevat een geleidingshuls 26, die bijvoorbeeld met niet afgeheelde schroeven bevestigd is aan de bodem van de kuip 1 rondom de opening 24 en die een gietconus 28 vasthoudt, welke door een balg 30 verbonden is met een buisvormige mof 32. De mof 32 is beweegbaar in de huls 26, maar 40 is verlengd naar de buitenkant van deze huls door een buisvormige door- 8104986 *· v \ 4 laat 34, die één geheel vormt met een buitenmof 36, welke schuifbaar is over de huls 26 en steunt op een veer 38, die deze naar beneden wil drukken.

De buisvormige doorlaat 34 draagt aan de buitenzijde, ongeveer in 5 het midden van zijn hoogte, een afdichtring 35, die het steunorgaan vormt voor het uiteinde van de hals van de te vullen fles. Bovendien is deze buisvormige doorlaat 34 op de mof 32 bevestigd door middel van een schroefdraad 39 en is ter plaatse van de schroefdraad een hals aangebracht, waarin een torische afdichting 40 is geplaatst.

10 Het samenstel gevormd door de buisvormige doorlaat 34, de mof 32 en de balg 30 begrenst een vulkanaal, dat in verbinding staat met dé opening 24, dat wil zeggen de kuip 1, met de te vullen fles. Het vulkanaal 42 wordt axiaal doorkruist door een ventilatiebuis 44, die aan het uiterste ondereind begrensd wordt door een wijd uitlopende kop 45, in 15 staat om in contact te komen met de buitenste rand van de buisvormige doorlaat 34 en deze af te sluiten. Bovendien draagt de ventilatiebuis 44 een klepje 46 met in hoofdzaak dubbelconische vorm, dat met de torische afdichting 40 samenwerkt om het vulkanaal 42 af te sluiten. Dit kanaal 42 wordt trouwens bij voorkeur geventileerd ter plaatse van het 20 klepje 46 om het openen daarvan mogelijk te maken en een doorgang voor de vloeistof tot stand te brengen, helemaal rondom het klepje, zoals getoond in figuur 3.

De ventilatiebuis 44 strekt zich tot in de kuip 1 uit, waar deze bevestigd is aan een centreerring 48, die de hoofdzakelijk radiale ar-25 men 49 verbonden is met de conus 28. Zoals figuur 2 toont, is de centreerring 48 van binnen uitgehold en bevat ook een uitholling 50, die enerzijds in verbinding staat met de ventilatiebuis 44 en anderzijds met een kanaal 52 in een van de radiale armen 49. Het kanaal 52 strekt zich uit door de wand van de huls 26 en is aan de buitenzijde van deze 30 huls door een buis 54 verbonden met aan een reservoir 56, dat in zijn bovendeel verbonden is aan een onderdrukbron.

Het reservoir 56 is door een buis 58, die op afdichtende wijze de kuip 1 doorkruist, naar een passage 59 aangebracht in de stop 10 en door een kanaal 60 verbonden met een onderdrukbron. Aan de onderkant 35 van het reservoir 56 door een kanaal 62, dat voorzien is van een afsluiter 63 verbonden met een kuip 64, die open is aan de bovenzijde en aldus op atmosferische druk gehouden. Het reservoir 56 spoeelt de rol van de schelder lucht-vloeistof door de vloeistof afkomstig van de leiding 54 en de ventilatiebuis 44. Vanaf dit reservoir wordt de lucht ge-40 zonden in de richting van het kanaal 60 en de onderdrukbron, terwijl 8104986 % 5 het water of andere vloeistof gezpnden wordt naar de kuip 64.

Wel berschouwd is het reservoir 56, dat bij voorkeur ringvormig is en op de draaibare as 4 is bevestigd, verbonden met alle vulinriehtin-gen 22 en bevat de leidingen 58, die allen door eenzelfde doorgang 59 5 verbonden zijn met het kanaal 60 waar onderdruk heerst.

Als men het vullen van de flessen teweeg wil brengen opent men eerst de afsluiter 7 om de kuip 1 met de te verdelen vloeistof te vullen, tot aan het niveau bepaald door peiulstok 8. Tegelijkertijd opent men de afsluiter 15 om onder druk staande gedesinfecteerde lucht of 10 neutraal onder druk staand gas toe te laten boven de vloeistof door tussenkomst van de hoeveelheidmeter 16 en de drukregelaar 18. De kuip 64 wordt gevuld met water of andere vloeistof op zodanige wijze, dat de uiterste onderkant van de leiding 62 in dit water is, vervolgens wordt de onderdrukbron in werking gesteld zodanig, dat onder tussenkomst van 15 de leiding 60, de doorgang 59 en de leiding 58, het reservoir 56 dat verbonden is met de ventilatiebuizen van de vulinrichtingen, onder onderdruk geplaatst worden. Het water van de kuip 64 staat dan in de leiding 62 tot een hoogte h, die overeenkomt met de gewenste onderdruk.

Het samenstel wordt vervolgens in draaiing gezet en de flessen 20 worden toegevoerd door de statieven, gedragen door de tafel 2. Elke te vullen fles wordt vervolgens door het statief opgeheven, dat de fles steunt tot de fles contact maakt met de afdichtring 35 van de overeenkomstige vulinrichting vervolgens gaat zij door met stijgen, waarbij zij meeneemt het samenstel van het vulkanaal, dat wil zeggen de buis-25 vormige doorlaat 34 en de huls 32, die enerzijds de huls 36 omhoog drukt tegen de werking van de veer 38 en anderzijds de torische afdichting 40 opheft, die verwijderd is van het klepje 46 en het vulkanaal 42 opendrukt. Op dezelfde wijze wordt de buisvormige doorlaat 34 verwijderd van de wijd uitlopende kop 45 van de ventilatiebuis en opent het 30 uiteinde van deze buis. De vulinrichting bevindt zich dan in de positie afgeheeld in figuur 3.

In deze positie is de vloeistof, die zich bevindt in de kuip en die zoals duidelijk is ook het vulkanaal vult tot aan klepje 46, vrij dit klepje te passeren en af te vloeien tot aan het einde van de buis-35 vormige doorlaat 34 om in de te vullen fles 66 te geraken. Alnaar gelang de vulling van die fles wordt de lucht, die daarvoor in deze aanwezig was teruggedrongen door de ventilatiebuis 44 in de richting van reservoir 56 en de onderdrukbron; de vloeistof in de kuip 1 wordt daarentegen op een constante druk gehouden dankzij tegelijkertijd de ni-40 veaucontrole-peilstok, die de opening van de afsluiter stuurt en het 8 1 04 986

"V

6 • binnenkomen van vloeistof, en de voeding van gedesinfecteerd gas of neutraal gas boven deze vloeistof. Het verschil in de druk tussen die waaraan de te verdelen vloeistof is onderworpen en de onderdruk in de ventilatiebuis is belangrijk en verzekert een snelle vulling van de 5 fles 66.

Terwijl in deze fles 66 de vloeistof de binnenopening van de ventilatiebuis 44 nadert, verspert hij deze opening en belet de voortgaande onttrekking van lucht. De vloeistof blijft ondertussen in de fles 66 komen en begint in de ventilatiebuis 44 door te dringen. De onderdruk 10 opgewekt in deze ventilatiebuis, is echter zwak en bovendien heeft deze buis kleine uittrede afmetingen zodat deze een belangrijk drukverlies geeft in de ventilatiebuis als de vloeistof daarin doordringt, De luchtdruk in de fles 66 stijgt dus snel en komt in evenwicht met de druk van de vloeistof in het vulkanaal. De afvloeiing stopt dan.

15 Vanaf dat de aldus gevulde fles 66 weer naar beneden begint te ko men, komt de buisvormige doorlaat 34, die wordt teruggeduwd door de veer 38, die werkt tegen de huls 36, met deze naar beneden, welke huls dichterbij afdichting 40 van het klepje 46 komt en deze spoedig sluit. Tegelijkertijd komt de buisvormige doorlaat 34 in contact met de naar 20 buiten uitlopende kop 45 en sluit zo de binnenopening van de ventilatiebuis.

De fles 66 blijft naar beneden gaan, de opening.aan het uiteinde van de ventilatiebuis wordt vrijgemaakt en de vloeistof die zich bevindt in deze buis neigt onder invloed van de onderdruk terug te treden 25 naar het reservoir 56. In dit reservoir wordt de vloeistof van de lucht gescheiden en door de leiding 62 naar de kuip 64 geleid.

Een andere fles kan vervolgens aan de vulinrichting 22 gebracht worden en op zijn beurt op dezelfde wijze gevuld worden.

Dankzij de aanwezigheid van reservoir 56 en de onderdrukbron, kan 30 de ventilatiebuis volledig zijn werk doenzonder het gevaar te lopen de vloeistof te vervuilen, die bewaard wordt in de kuip, De buis wordt volledig van vloeistof ontdaan voor het op zijn plaats zetten van de nieuwe fles. Deze loopt dus niet het gevaar, vloeistof te ontvangen, die in aanraking is geweest met de vorige fles en bovendien kan de vul-35 ling meteen na het op de plaats brengen beginnen.

Figuur 4 toont een andere uitvoering van de vulinrichting, waarin de huls 26 en de gietconus 28 niet meer rechtstreeks aan de bodem van kuip 1 bevestigd zijn, maar via een buisvormige dop 68, die de cen-treerring 48 draagt en bijgevolg de ventilatiebuis 44. De ring 48 wordt 40 dus in het midden van de dop 68 geplaatst, dat wil zeggen aan de bui- 8104986 * * 7 tenkant van de kuip 1. Deze is verbonden met deze dop door tenminste één radiale arm 49, waardoor door een doorgang 52 loopt die in verbinding staat met het scheidingsreservoir 56 voor lucht-vloeistof.

Bovendien strekt bij deze uitvoering de huls 32 zich uit tot de 5 zitting 69 van het klepje 46 en draagt zelf de huls 36, die schuifbaar is op het buitenoppervlak van de huls 26. De torische afdichting 40 wordt door het klepje 46 zelf gedragen om zich met deze te verplaatsen en in aanraking te komen met de binnenwand van de huls 32, die de zitting 69 vormt. De buisvormige doorlaat 34 is vastgeschroefd aangegeven 10 als 70 op de huls 32 en onder het klepje 46.

Verder is de ventilatiebuis 44 uitgevoerd in twee delen; een bovendeel dat de centreerring 48 met het klepje 46 verbindt en een onderdeel 72, verbonden aan de voorafgaande, bijvoorbeeld door schroefdraad en op zijn beurt van binnen begrensd door een wijduitlopende kop of ex-15 tra klepje 73. Deze kop kan ook een grotere buitendiameter hebben dan de inwendige diameter van de buisvormige doorlaat 34, wat het mogelijk maakt een betere afbuiging van een vloeistof te verzekeren en een betere afsluiting van de buisvormige doorlaat 34 mogelijk maakt.

Bij een andere uigvoeringsvorm, weergegeven in figuur 5, is een 20 wijd uitlopende kop 75 van een ventilatiebuis doorboord met radiale kanalen 76 die, in de afgeheelde gesloten positie uitmonden in de nabijheid van het ondereinde van de buisvormige doorlaat 34 en zo een opzuigen van de vloeistof, die stroomt langs de buitenkant van deze buis na de vulling van een fles mogelijk maken. Deze vloeistoffilm, die in con-25 tact is geweest met de voorgaande fles, geeft dus niet meer het gevaar in een enkel geval de vloeistof van de volgende fles te gaan bevuilen.

De vulinrichtingen, afgebeeld in de figuren 4 en 5, kunnen, vanzelfsprekend gebruikt worden in de installatie van figuur 1 op dezelfde wijze als de vulinrichtingen van de figuren 2 en 3. Ze kunnen eveneens, 30 als deze laatste, gebruikt worden op een licht verschillende installatie, zoals voorgesteld in figuur 6.

In deze figuur is de kuip 1 een geheel met een draaibare as 77, die deel uitmaakt van een sokkel 78, die de statieven 80 voor de ondersteuning van de flessen 66 draagt en in draaiing gezet wordt door zijn 35 onderdeel. De as 77 is hol en loopt in het bovendeel wijd uit om een scheidingsreservoir lucht-vloeistof 82 te vormen, die door leidingen 84 in verbinding staan met de ventilatiebuizen van elk van de inrichtingen 22 van de installatie.

De as 77 is met een ventilatiebuis 86 verbonden, die zich uit-40 strekt en met het onder deel uitmondt in een vaste overloopkuip 88. Een 8104986 •L »· ' 8 * vaste lege voedingsleiding 90 loopt dwars door de hele as 77 ên de buis 86 om ouder de overloopkuip 88 met een onderdrukbron verbonden te worden, die niet afgebeeld is, terwijl zijn bovendeel uitmondt in de luchtvloeistof-scheider 82.

5 De vëntilatiebuizen van de vulinrichtingen 22 worden zo onder on derdruk gezet door de tussenkomst van de leidingen 84 van de schelder 82, van het kanaal 90 en de onderdrukbron, die tegelijkertijd een stijging voor de vloeistof van de overloopkuip in de buis 86 vormt en een vloeistofafsluiting aan de onderkant van e buis vormt. Tijdens het vul- 10 len wordt de door de ventilatiebuis teruggedrongen lucht aangezogen door de leiding 90, terwijl de vloeistof weer naar beneden komt in de buis 86 in de overloopkuip 88. Een retour overloopleiding 92 die begint bij de kuip 88 verzekert het verbandhouden van een praktisch constant niveau binnen deze kuip.

15 Men verkrijgt dezelfde faciliteiten voor snel, veilig en gedesin fecteerd vullen als met de installatie van figuur 1.

Het is duidelijk, dat men op dezelfde wijze vulinstallaties kan realiseren, die een vaste kuip in plaats van een roterende kuip van de figuren 1 en 6 omvatten.

20 In alle gevallen is de vulinrichting volgens de uitvinding eenvou dig, de kostprijs relatief laag en het gebruik zeer eenvoudig.

» 8104986

Claims (12)

1. 4 CONCLUSIES,
2. 1. Automatische vulinrichting voor flessen, met name voor "druklo-ze” vloeistoffen, bestaande uit een voedingskuip gevuld met vloeistof, bevattende een vulkanaal in constante verbinding met de kuip en verti- 5 kaal beweegbaar ten opzichte van deze, welk kanaal één geheel is met een orgaan voor het steunen van de te vullen fles en axiaal doorkruist wordt door een ventilatiebuis, die zich tot aan gene zijde van het steunorgaan uitstrekt en een klepje draagt voot het sluiten van het kanaal, dat bestuurd wordt door de verplaatsing van de fles, met het 10 kenmerk, dat de ventilatiebuis (44) aan de bovenzijde uitmondt in .een verbindingsleiding (52, 54) met een onderdrukinrichting, terwijl het vulkanaal (42) en de kuip (1) met een overdrukbron verbonden zijn.
3. 2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat deze een scheidingsreservoir lucht-vloeistof (56, 82) bevat, dat aan het boven- 15 eind verbonden is met de ventilatiebuis (44) en met de onderdrukbron, en aan het ondereinde met een vloeistofreservoir (64, 88).
4. 3. Inrichting volgens één van de conclusies 1 en 2, met het kenmerk, dat het bovenste einde van de ventilatiebuis (44) uitmondt in de binnenste holte (50) van een centreerring (48) één geheel vormt met 20 tenminste één holle arm (49), die met de verbindingsleiding in verbinding staat met de onderdrukbron.
5. 4. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot en met 3, met het kenmerk, dat de ventilatiebuis (44) aan het benedeneind een wijd uitlopende kop (45, 73, 75) bevat voor de omleiding van de vloeistof, 25 die de sluitklep van het vulkanaal (42) vormt. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot en met 4, met het kenmerk, dat de ventilatiebuis (44) bestaat uit twee op elkaar bevestigde delen, ter plaatse van het klepje (46) en een uitlopende kop (73) bevat, die een duidelijk grotere buitendiameter heeft dan die van de 30 buisvormige doorlaat (34), die het vulkanaal (42) begrenst.
6. 6. Inrichting volgens één van de conclusies I tot en met 4, met het kenmerk, dat de wijd uitlopende kop (75) van de ventilatiebuis (44) een bovendeel heeft met een diameter die overeenkomt met de inwendige diameter van de buisvormige doorlaat (34), die het vulkanaal begrenst 35 en afzuigkanalen (76) voor de vloeistof die overblijft aan het uiteinde van deze buisvormige doorlaat.
7. 7. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk, dat deze een torische verbinding (40) omvat, die samenwerkt met het klepje (46) van het vulkanaal (42).
8. 8. Installatie voor het automatisch vullen van flessen, bestaande 8104986 uit verschillende vulinrichtingen volgens één van de conclusies 1 tot en met 7, die gedragen worden door een vloeistofkuip en in verbinding daarmee staan, evenals vertikale verplaatsingsmiddelen van de flessen ten opzichte van deze inrichtingen, met het kenmerk, dat deze een druk-5 leiding (14) bevat, die een drukbron verbindt met de kuip (1), een voe-dingsbuis (6) voor vloeistof van deze zelfde kuip en een uitwendige on-derdrukbron aan de kuip, die verbonden is met het boveneind van elk van de ventilatiebuizen (44) van de vulinrichtingen (22).
9. 9. Installatie volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de kuip 10 (1) in draaiing gezet wordt met de vulinrichtingen (22), waarbij de drukbuis (14) en de voedingsbuis (6) voor vloeistof dsoor een zelfde draaiende verbinding (10, 12) verbonden zijn met de kuip.
10. 10. Installatie volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de on-derdrukbron aan de verbindingsleidingen (54) naar de ventilatiebuizen 15 (44) is verbonden door tussenkomst van dezelfde draaiende verbinding (10, 12) als de voedingsbuis van de kuip.
11. 11. Installatie volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat deze omvat een scheidingsreservoir lucht-vloeistof (56), gedragen door een draaiende steunas (4) van de kuip (1) en met het bovendeel door de 20 draaiende verbinding (10, 12) enerzijds verbonden is met de onderdruk-bron en anderzijds met de ventilatiebuizen (44) van de vulinrichtingen en aan de onderzijde met een kuip (64) voor retourvloeistof.
12. 12. Installatie volgens een van de conclusies 8 en 9, met het kenmerk, dat deze een afscheider lucht-vloeistof (82) bevat, bevestigd 25 aan de kuip (1) en verbonden door een buis (90), die de draaiende as (77) voor het steunen van deze kuip doorkruist, verbonden met een on-derdrukbron en door een tweede buis (86) coaxiaal met de eerste met een overloopbak (88). ************* 8104986