NL8104715A - Pijpkoppeling. - Google Patents

Description

* z

Pijpkoppel ing.

De uitvinding heeft betrekking op een pijpkoppeling, in het bijzonder een pijpkoppeling waarbij de koppeling wordt gemaakt door het aan elkaar bevestigen van twee flenzen door 5 toepassing van een aantal bouten, schroeven of dergelijke (hi erna11 bouten" genoemd).

De uitvinding heeft ten doel te voorzien in een pijpkoppeling of een deel daarvan in een vorm waarbij deze gemakkelijk kan worden gehanteerd en waarbij het risico van 10 een foutief samenstellen van de koppeling zo klein mogelijk wordt gehouden.

Volgens de uitvinding is voorzien in een pijpkoppe-ling omvattende een ringvormig flensorgaan voorzien van een taps binnenvlakdeel en een aantal gaten daardoorheen, bouten 15 die door de gaten steken en middelen voor het vasthouden van de bouten tegen het loskomen uit de gaten; een band die een pijp kan grijpen, die in het flensorgaan is gemonteerd en die een taps buitenvlakdeel heeft, dat aanligt tegen het tapse binnenvlakdeel; een ringvormig afdichtingssteunorgaan dat is 20 aangebracht om de band vast te houden tegen het loskomen uit het flensorgaan, en middelen voor het vasthouden van het afdichtingssteunorgaan tegen het loskomen uit het flensorgaan. Zulk een pijpkoppeling kan zelfs in een beperkte ruimte betrekkelijk eenvoudig worden gehanteerd en gemakkelijk op zijn 25 plaats worden gemanipuleerd zonder risico dat het steunorgaan, de band en/of de bouten toevallig loskomen.

Bij voorkeur worden de beide vasthoudmiddelen gevormd door een ringvormig vasthoudelement dat een deel van de buitenomtrek van het afdichtingssteunorgaan overlapt; welk 30 vasthoudelement een aantal gaten daardoorheen heeft, die hoofdzakelijk in lijn liggen met de gaten door het flensorgaan, waarbij de bouten door de gaten in het vasthoudelement steken, waarbij de bouten en het vasthoudelement op hun plaats worden gehouden door een onderling in elkaar grijpen en waarbij het 35 afdichtingssteunorgaan en de band op hun plaats worden gehouden door het grijpen van het vasthoudelement aan het afdichtingssteunorgaan .

De bouten vormen bij voorkeur een perspassing met de gaten in het vasthoudelement.

40 8104715 i;.

- 2 -

Indien.de pijpkoppeling van een type is waarbij een anti-extrusiering tussen een afdichting en het afdichtingssteunorgaan moet worden geplaatst, dan worden de anti-extrusiering en het afdichtingssteunorgaan zodanig gevormd, 5 dat de anti-extrusiering wordt gegrepen en vastgehouden door het afdichtingssteunorgaan. Bij een bij voorkeur toe te passen uitvoeringsvorm wordt dit tot stand gebracht, doordat de anti-extrusiering-is voorzien van een formatie, die een grijp-bevestiging met het afdichtingssteunorgaan vormt.

10 Bij voorkeur neemt de band de vorm aan van een axiaal gespleten bus die eventueel aan.de binnenzijde van een vertan-ding kan worden voorzien die in het oppervlak van de pijp kan dringen. De bus is bij voorkeur voorzien van een taps uitwendig vlak in de vorm van een afgeknotte kegel, dat aanligt 15 tegen het binnenvlak van het flensorgaan dat eveneens taps kan zijn en de vorm kan hebben van een afgeknotte kegel.

Het is zeer gunstig dat. het buitenste omtreksvlak van het afdichtingssteunorgaan is afgeschuind en het binnenste omtreksvlak van het vasthoudelement is voorzien van een 20 ondersneden afschuining, waardoor het vasthoudelement het steunorgaan overlapt om dit .op zijn plaats te houden.

De uitvinding zal hierna nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen, waarin : fig. 1 een axiale doorsnede door een T-verbinding is, 25 waarin drie identieke koppelingen volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn toegepast, fig. 2 een doorsnede door een deel van ee‘n rechte pijpverbinding is, die een andere uitvoeringsvorm van de koppeling volgens de uitvinding illustreert.

30 In fig. 1 van de tekeningen zij-n drie koppelingen vol gens de uitvinding als geheel aangegeven door de pijlen.1, waarbij elke koppeling 1 wordt gebruikt om een bijbehorende pijp 3 aan een T-vormig lichaam 5 te bevestigen, waardoor de pijpen via een T-vormige doortocht 6 in het lichaam 5 met 35 elkaar zijn verbonden. Elke pijpkoppeling 1 omvat een ringvormig stalen flensorgaan 7 met een binnenste omtreksvlak 8, dat bestaat uit een afgeknot-kegelvormig taps deel en een cilindrisch deel dat-zich vanaf de afgeknotte kegel uitstrekt. Een aantal (acht in deze uitvoeringsvorm) gaten 9 strekken 43 8 1 0 4 7 1 5

r I

- 3 - zich uit door het flensorgaan 7. De gaten 9 verlopen evenwijdig aan de lengtehartlijn van het ringvormige orgaan 7. Binnen het flensorgaan 7 is een band 10 aangebracht, die axiaal is gespleten (niet getoond) en die is voorzien van een binnenvlak 5 11 dat aanligt tegen de gebruikte pijp 3. Het buitenste omtreks- vlak 12 van de band 10 is afgeknot-kegelvormig taps met dezelfde hoek als het afgeknot-kegelvormige deel van het binnenste omtreksvlak 8 van het flensorgaan 7. De axiale lengte van de band 10 is kleiner dan die van het afgeknot-kegelvormig tapse 10 deel van het vlak 8. De koppeling 1 omvat voorts een ringvormig afdichtingssteunorgaan 13 dat een L-vormige doorsnede heeft zoals in de tekening is getoond. Eén arm 13a van het orgaan 13 strekt zich ten opzichte van het flensorgaan 7 radiaal naar buiten uit en ligt aan tegen één axiaal eindvlak 15 van het laatstgenoemde. De buitenomtrek van de arm 13a is afgeschuind onder een hoek van 45° ten opzichte van de axiale richting van de koppeling. De andere arm 13b van het orgaan 13 strekt zich in axiale richting van de koppeling uit en heeft een binnendiameter die groter is dan die van de pijp 3. Zoals 20 uit de tekening blijkt, overlapt het steunorgaan 13 de band 10 in de radiale richting van de koppeling. Wanneer op zijn plaats gebracht verhindert het steunorgaan 13 dat de band 10 door een axiale beweging naar links in de tekening uit het flensorgaan 7 glijdt. Vanwege het afgeknot-kegelvormige deel 25 van de band 10 en omdat het flensorgaan 7 in een richting van het steunorgaan 13 af taps naar binnen verloopt, wordt verhinderd dat de band 10 door een axiale beweging naar rechts in de tekening loskomt uit het flensorgaan 7.

Om het steunorgaan 13 op zijn plaats te houden is 30 een plat ringvormig vasthoudelement 14 uit kunststof (bijvoorbeeld polypropyleen) aangebracht. Dit element 14 heeft een binnenste omtreksvlak dat is voorzien van een ondersneden afschuining die overeenkomt met de afschuining van het deel 13a van het orgaan 13. Het element 14 is voorzien van een 35 aantal gaten 15 die in lijn liggen met maar een kleinere diameter hebben dan de gaten 9. Door elk gat 9 en het bijbehorende in lijn liggende gat 15 is de van schroefdraad voorziene schacht van een bijbehorende bout 16 gestoken. De kop 17 van elke bout 16 is opgenomen in een bijbehorende uitsparing 40 8 1 G 4 7 1 5 V* * - 4 - 18 in dat axiale eindvlak van het orgaan 7, dat tegenover het axiale eindvlak ligt, waartegen het steunorgaan 13 aanligt. De diameter van elk gat 15 is minimaal kleiner dan die van de schacht van de bijbehorende bout 16, zodat de schacht 5 door het bijbehorende gat 15 moet worden gedrukt. Eenmaal door het gat 15 gedrukt, kan de bout 16 niet gemakkelijk daaruit worden losgemaakt, zodat de bouten 16 door het element 14 op hun plaats worden gehouden. Voorts wordt het ele-' ment 14 tegen het flensorgaan 7 op zijn plaats gehouden van-10 wege het aanliggen van de koppen.17 van de bouten 16 tegen het flensorgaan 7. Aldus wordt het steunorgaan 13 op zijn plaats gehouden.

De koppeling 1 omvat voorts een anti-extrusiering 19 die aanligt tegen een axiaal eindvlak van de arm 13b, dat op 15 afstand ligt van de band 10. De anti-extrusiering 19 is aan het steunorgaan 13 bevestigd, omdat deze is voorzien van een één geheel daarmee vormende bus 20, die zich langs de arm’13b uitstrekt en een in buitenwaartse richting hoornvormig wijder wordend deel 21 heeft, dat wordt gegrepen in een overeenkom-20 stige uitsparing in het axiale eindvlak van het steunorgaan 13 dat grenst aan de band 10.

Uit het bovenstaande blijkt dat het steunorgaan 13 de band 10 en de anti-extrusiering 19 op hun plaats houdt en dat het steunorgaan 13 zelf op zijn plaats wordt gehouden 25 door middel van het vasthoudelement 14 dat wordt gegrepen door de bouten 16.

De doortocht 6 in het lichaam 5 is trapvormig uitgevoerd om de pijp 3 op te nemen en om de anti-extrusiering 19 en het deel 13b van het steunorgaan 13 op te nemen en om een 30 0 - ringafdichting 22 uit elastomeer op te nemen.

Om de koppeling 1 te gebruiken wordt deze over .-het einde van de pijp 3 geschoven alvorens de laatstgenoemde in het lichaam 5 wordt gestoken. Daaropvolgend wordt de 0-ring-afdichting 22 uit elastomeer over de pijp 3 geschoven en wordt 35 de pijp 3 in het lichaam gestoken, tot dat deze stoot tegen een schouder 23. Daarna wordt de 0-ring 22 aangedrukt tegen een schouder 24 in de doörtacht 6 en wordt de koppeling 1 langs de pijp 3 bewogen en zodanig gericht, dat de bouten 16 in lijn liggen met de bijbehorende boringen 25 in het 40 „ -8104715 r- - 5 - lichaam 5, die inwendig van schroefdraad zijn voorzien. Door het vastzetten van de bouten 16 wordt het flensorgaan 7 naar het lichaam 5 getrokken. Tijdens het vastzetten ontstaat een relatieve beweging tussen het flensorgaan 7 en de gespleten 5 band 10, waardoor de laatstgenoemde in binnenwaartse richting wordt samengedrukt, hetgeen mogelijk is doordat deze axiaal is gespleten, teneinde de band vast op de pijp 3 te klemmen. Het deel 13a van het steunorgaan 13 wordt vastgeklemd tussen het lichaam 5 en het flensorgaan 7 en de afdichting 22 wordt 10 op juiste wijze binnen de doortocht 6 geplaatst en ligt aan tegen de extrusiering 19.

In een variant is de anti-extrusiering 19 weggelaten, zodat de koppeling louter bestaat uit het flensorgaan 7, de band 10, het steunorgaan 13, de bouten 16 en het vasthoudele-15 ment 14.

In een andere variant vormt de anti-extrusiering 19 êên geheel met het steunorgaan 13 in plaats dat deze daartegen aanligt.

De rechte pijpverbinding die gedeeltelijk in fig. 2 20 is getoond, omvat twee axiaal tegenover elkaar liggende pijp-koppelingen 101 (waarvan er slechts één is getoond), die lijken op de pijpkoppelingen 1, waarbij bij dezelfde onderdelen dezelfde referentienummers behoren, maar in de 100-reeks.

Bij deze uitvoeringsvorm is echter een gemeenschappelijk vast-25 houdelement, zoals het vasthoudelement 14 van fig.1, vervangen door gescheiden vasthoudelementen voor de bouten 116 en voor het afdichtingssteunorgaan 113. Bij deze uitvoeringsvorm heeft de arm 113a van het orgaan 113 een ringvormige omtreks-sleuf 126. Een vasthoudring 127 is in een uitsparing 128 in 30 het flensorgaan 107 geplaatst. De vasthoudring 127 heeft een naar binnen gerichte schuine lip 129 die één geheel daarmee vormt en die in de sleuf 126 grijpt om het steunorgaan 113 op zijn plaats te houden, welke lip elastisch kan worden vervormd. Bij het samenstellen wordt de ring 127 in de uit-35 sparing 128 geïnstalleerd alvorens het steunorgaan 113 wordt gemonteerd, wordt het steunorgaan 113 vervolgens in het flensorgaan 107 gedrukt, totdat de lip 129 grijpt in de sleuf 126, zodanig dat het steunorgaan 113 en de band 110 worden vastgehouden tegen loskomen uit het flensorgaan 107. Elke bout 116 40 8104715 - 6 - wordt in zijn bijbehorend, gat 109 vastgehouden door middel van een bijbëhorende ringvormige veerklem 130 die in een omtrekssleuf 131 in de uitsparing 118 in het flensorgaan 107 wordt aangebracht, nadat de bout 116 in het gat 109 is gesto-5 ken. Elke veerklem 130 ligt aan tegen de kop 117 van de bijbehorende bout 116 om het losraken van de laatstgenoemde uit het gat 109 te verhinderen, waarbij echter een verdraaiing van de bout 116 ten opzichte van het flensorgaan 107 mogelijk is.

10 Bij een (niet in de tekening weergegeven) variant zijn de veerklemmen 130 vervangen door afzonderlijke ringen die met een perspassing op de schachten van de bouten 116 zijn aangebracht aan de zijde van het flensorgaan 107, die tegenover de uitsparing 118 ligt. Bij een andere variant 15 (eveneens niet in de tekening weergegeven) zijn de veerklemmen 130 vervangen door een enkelvoudige gemeenschappelijke vasthoudring die lijkt op het vasthoudelement 14 met gaten 15, echter zonder de ondersneden afschuining aan de binnenomtrek daarvan, waarbij alle bouten 116 worden vastgehouden 20 door de enkelvoudige gemeenschappelijke vasthoudring.

De uitvinding is niet slechts toepasbaar op de getoonde T-verbindingen en rechte verbindingen, maar eveneens op el 1 eboogverbindingen en· op de koppeling van een pijp met een o.rgaan, zoals een kleplichaam of een andere bevestiging. 25 / 8104715

Claims (9)

1. Pijpkoppeling omvattende een ringvormig flensorgaan met een taps binnenvlakdeel en een aantal gaten; bouten die door de gaten steken; een middel voor het vasthouden van de bouten tegen het losraken uit de gaten; een band die een 5 pijp kan grijpen, die in het flensorgaan is gemonteerd en die is voorzien van een taps buitenvlakdeel dat aanligt tegen het taps binnenvlakdeel; een ringvormig afdichtingssteunorgaan dat is aangebracht om de band vast te houden tegen het losraken uit het flensorgaan; en een middel voor het vasthouden 10 van het afdichtingssteunorgaan tegen het loskomen uit het flensorgaan.

2. Pijpkoppeling volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de beide vasthoudmiddelen worden gevormd door een ringvormig vasthoudelement dat een buitenste omtreks- 15 deel van het afdichtingssteunorgaan overlapt; dat het vast-houdelement een aantal gaten heeft, die wezenlijk in lijn liggen met de gaten door het flensorgaan en dat de bouten door de gaten in het vasthoudelement zijn gestoken, waarbij de bouten en het vasthoudelement op hun plaats worden gehou-20 den door hun onderling in elkaar grijpen en waarbij het afdichtingssteunorgaan en de band op hun plaats worden gehouden door het grijpen van het vasthoudelement aan het afdichtingssteunorgaan .

3. Pijpkoppeling volgens conclusie 2, m e t het 25 kenmerk, dat de bouten een perspassing met de gaten in het vasthoudelement vormen.

4. Pijpkoppeling volgens conclusie 2 of 3, m e t het kenmerk, dat het buitenste omtreksvlak van het afdichtingssteunorgaan is afgeschuind en dat het binnenste 30 omtreksvlak van het vasthoudelement is voorzien van een ondersneden afschuining, waarbij het vasthoudelement het steunor-gaan overlapt om deze op zijn plaats te houden.

5. Pijpkoppeling volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat een anti- 35 extrusiering aanwezig is, waarbij de anti-extrusiering en het afdichtingssteunorgaan zodanig zijn gevormd, dat de anti-extrusiering grijpt aan en wordt vastgehouden door het afdichtingssteunorgaan. 8104715 - 8 -

6. Pijpkoppeling volgens conclusie 5, met h et kenmerk, dat de anti-extrusiering een formatie heeft die een grijpbevestiging met het afdichtingssteunorgaan vormt.

7. Pijpkoppeling volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat'het middel voor het vasthouden van het afdichtingssteunorgaan een vasthoudelement omvat, dat in een uitsparing in het flensorgaan is opgenomen, welk vasthoud-element een naar binnen gericht deel heeft dat grijpt in een 10 sleuf in het afdichtingssteunorgaan.

8. Pijpkoppeling volgens conclusie 1 of 7, m e t het kenmerk, dat het middel voor het vasthouden van de bouten bestaat uit gescheiden middelen voor elke bout.

9. P1jpkoppeling volgens conclusie 8, m e t het 15 kenmerk, dat elk van de gescheiden middelen bestaat uit een veerklem die in een bijbehorende uitsparing in het flensorgaan grijpt en samenwerkt met een kop van een bijbehorende bout. 20 1 8104715