NL8104325A

NL8104325A - Inrichting voor het geleiden van een sublans.

Info

Publication number: NL8104325A
Application number: NL8104325A
Authority: NL
Original assignee: Estel Hoogovens Bv
Priority date: 1981-09-21
Filing date: 1981-09-21
Publication date: 1983-04-18
Also published as: SU1225494A3; CA1176076A; DE3261474D1; EP0075980A1; EP0075980B1; US4441701A

Description

* j 1 HO 464 * -* i

IHRICHTIHG VOOR HET GELEXDEF VAN EEH SUBIAHS

Door aanvraagster wordt als uitvinder genoemd:

Hicolaas Hendrikus Jiaria Beentjes te Uxtgeest Peter Gootjes te Alkmaar 5 He uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het geleiden van een sublans ingericht voor het verrichten van met ingen en/of monsternames in een steal oven, omvattende een verticale ge-leidingsbaan, een langs deze geleidingsbaan verrijdbare lanswagen, waarin een sublans kan zijn ingehangen, een langs dezelfde geleidings-10 baan, lager dan de lanswagen, verrijdbaar aangebrachte lansgeleider, alsmede van een draagkabel voorziene middelen voor het in afhanke-lijkheid van de stand van de lanswagen positioneren van de lansgeleider,

Een dergelijke inrichting is beschreven in de ter inzage ge-15 legde Japanse octrooiaanvrage nr. 90506/75 (aanvrage nr. 13S129/73 d.d. 13 december 1973)·.

Bij de staalbereiding wordt veelal gebruik gemaakt van een sublans teneinde tijdens het raffinage-prooes temperatuur* en/of zuur-stofmetingen te verrichten, dan wel monsters te nemen, op grond • 20 waarvan het verdere verloop van het proces kan worden gestuurd. Daar-toe wordt een watergekoelde sublans kortstondig tot in de oven be-wogen en weer omhoog gehaald, waarbij een meetsonde tot in het bad reikt.

Gezien de grote lengte van de sublans en de omstandigheden 25 waaronder hi3 moet worden gebruikt, is een goede geleiding ervan met behulp van een lansgeleider van belang. Tijdens het omlaag be-wegen van de sublans dient de lansgeleider zo dicht mogelijk tot bij de doorvoer van de sublans door de afsluiting van de oven te zijn geplaatst, terwijl hi j in de hoogste stand van de sublans om-30 hoog moet worden bewogen om het contact met de Ians te bewaren.

Immers, indien de sublans uit de oven is bewogen, moet er voldoende ruimte zijn om de meetsonde te verwisselen, waartoe de Ians over een extra af stand tot uit de oven moet worden bewogen. Dit brengt alsvereiste /2 8104325 *' * >, / * 2 HO 464

* I

/ met zich mee dat niet enkel de lanswagen waarin de sublans is ge-. hangen langs de geleidingsbaan verrijdbaar moet zijn, doch ook de lansgeleider, zij het over een zeer veel kortere afstand, j In de hierboven genoemde Japanse octrooipublicatie is daartoe ! 5 de lansgeleider aanteen kabel opgehangen, welke op zijn beurt via een katrol een contra-gewicht draagt. Afzonderlijke voorzieningen moeten daarbij zijn aangebraoht om de lansgeleider of de kabel te bewegen in afhankelijkheid van de plaats van de sublans, resp. van de lanswagen.

10 Het is het do el van de onderhavige uitvinding om een vereen- voudigde construotie te bieden, waarbij onder vermijding van een ,contra-gewicht en/of van afzonderlijke aandrijfsysteraen voor de lansgeleider een gewenste afstemming van de beweging van de lansgeleider op de plaats van de lanswagen kan worden bereikt.

15 De uitvinding bestaat nu daarin dat de draagkabel recht naar boven, en achter de lanswagen langs verloopt en aan zijn boveneinde van een dwarsstaaf is voor2aen, welke dwarsstaaf op de lanswagen rust bij het doorlppen door de lanswagen van het bovenste st.uk van zijn traject, dat een vaste steun aan de geleidingsbaan aanwezig is 20 waarin de dwarsstaaf kan rusten bij een stand van de lanswagen be-neden genoemd bovenste stuk,van zijn traject, en dat aan de gelei-' dingsbaan een buisvormige kabelgeleider is bevestigd, welke zich uitstrekt van nabij de vaste steun tot nabij de bovenste stand van de lansgeleider.

25 Bij het zakken van de langswagen vanuit zijn bovenste stand zakt zodoende ook de langsgeleider totdat de dwarsstaaf in de vaste steun terecht komt. Bij het verder omlaag bewegen van de lanswagen blijft de lansgeleider in deze laagste stand,, totdat de lanswagen weer voorbij de vaste steun omhoog beweegt, waarop de lansgeleider 30 weer mee omhoog wordt genomen.

Doordat de kabel over verreweg het grootste gedeelte van zijn traject binnen de buisvormige kabelgeleider loopt, wordt een rustige beweging van de lansgeleider verkregen, zonder dat de kabel gaat zwaaien en met andere bewegende delen in contact komt. Een extra 35 zekerheid wordt wat dit betreft nog verder verkregen indien zowel aan de lansgeleider als aan de dwarsstaaf zich om de kabel uitstrek-kende buisstukken zijn bevestigd, welke in iedere stand van de lans- /3 8104325 y i 3 HO 464 * * / geleider tot in de kabelgeleider reiken. Bij het op en neer bewegen van de lansgeleider zullen deze twee buisstukken in langsrichting binnen de buisvormige kabelgeleider bewegen, en wel zodanig dat de kabel over zijn gehele lengte omsloten is. Ook is het denkbaar om 5 de uiteinden van de kabel als staven uit te voeren, welke in iedere stand van de langsgeleider tot in de kabelgeleider reiken, waardoor ook dwarsbewegingen van de kabel worden beperkt.

Opgemerkt wordt dat waar in het bovenstaande sprake is van een kabel evenzeer gebruik gemaakfc kan worden van kettingen of koorden.

10 Een aantrekkelojcheid van het gebruik Van een kabel schuilt in de elasticiteit hiervan. Indien de lansgeleider in zijn laagste stand door een extra aanslag wordt ondersteund, dan zal bij het omlaag bewegen van de lansgeleider bij het bereiken door deze geleider van een aanslag in zijn laagste stand de aanwezige rek in de kabel zorg 15 dragen voor een vermindering van de schok waarmee de lansgeleider op zijn aanslag terecht komt. Omgekeerd zal bij het ovememen van de dwarsstaaf door de lanswagen vanaf de vaste steunen de schok worden verminderd doordat zich eerst in de kabel een rek opbouwrfc.

Hoewel in het voorgaande sprake is van afzonderlijke vaste 20 steunen voor het steunen van een dwarsstaaf is het uiteraard ook mogelijk om deze vaste steunen te combineren met het boveneinde van de buisvormige kabelgeleider.

Duidelijk zal het zijn dat het hierboven beschreven prinoipe toepasbaar is ongeacht een specifieke constructie van de sublans, 25 van de lanswagen, dan wel van de lansgeleider. Ook is voor de constructie van de nieuwe inrichting niet van belang van welk type de staaloven is, dan wel de afzuigketel hierboven. Waar overigens in het bovenstaande sprake is van een staaloven, kan evenzeer ge-daaht worden aan andere metallurgische ovens waarin een sublans kan 30 worden toegepast.

De uitvinding zal vervolgens worden toegelicht aan de hand van een aantal figuren.

Fig. 1 tdont de opstelling van de nieuwe inrichting bij de hoogste positie van de lanswagen.

35 Fig. 2 geeft dezelfde inrichting weer bij een stand van de lanswagen waarin de lansgeleider tot stilstand komt.

/4 8104325 f v , 4 HO 464 4 I ..

' Pig. 3 toont lanswagen en lansgeleider beide in bun laagste stand.

Pig. 4 toont hot boveneinde van fig. 1 op vergrote schaal in vooraanzicht en in zijaanzicht volgens IV.

5 Pig. 5 geeft schematasch een dwarsdoorsnede langs V-V fig. 2.

In de fig. 1, 2 en 3 is met verwij zingscij fer 1 een geleidings-baan aangegeven met een benedenaanslag 2. De geleidingsbaan is op-gebouwd uit een Η-profiel-, waarlangs een lanswagen 3 en een lansge-leider 4 kunnen worden bewogen. Zowel lanswagen 3 als lansgeleider 4 Ί0 worden langs de flenzen resp. het lijf van het H-profiel met wielen geleid volgens een op zichzelf gebeel bekend'e constructie, welke voor het principe van de uitvinding niet wezenlijk i% en daarom niet in detail is aangegeven. Een buisvormige kabelgeleider 5 is langs een belangrijk deel van de lengte van de geleidingsbaan hier-15 aan bevestigd, en door deze kabelgeleider 5 verloopt een. kabel 6, welke met zijn ondereinde is bevestigd aan lansgeleider 4. Aan zijn boveneinde is kabel 6 bevestigd aan een dwarsstaaf 7» welke kan ' rusten in een uitsparing in het bovenvlak van lanswagen 3. Nabij het boveneinde van de kabelgeleider 5 is een vaste steun 8 aan de 20 geleidingsbaan bevestigd, waarin de dwarsstaaf 7 kan rusten indien de lanswagen 3 tot voorbij deze vaste steun naar beneden is bewo*· gen.

Opgemerkt wordt dat de lanswagen enige ruimte vrijlaat met de voorzijde van de geleidingsbaan 1, waardoor hij ongehinderd 25 langs de kabelgeleider 5 en vaste steun 8 kan bewogen worden. De lanswagen strekt zich aan de zijkanten ter zijde van de geleidingsbaan 1 uit voor het dragen van de geleidingsrollen die langs de geleidingsbaan kunnen bewegen.

Aan lansgeleider 4 is een buisstuk 9 bevestigd, waardoor kabel 30 6 verloopt en welk buisstuk met speling past in kabelgeleider 5·

Evenzo is aan dwarsstaaf 7 een buisstuk 10 bevestigd waardoor de kabel 6 verloopt, en· hetwelk eveneens met speling in kabelgeleider 5 past. De lengte van buisstukken 9 en 10 is zodanig dat zij. in elke stand van de lansgeleider nog tot in kabelgeleider 5 reiken.

35 ' In fig. 1 is de lanswagen in zijn hoogste stand getekend, waarin zich 00k lansgeleider 4 in zijn hoogste stand bevindt. De lansgeleider 4 hangt daarbij aan kabel 6, en de dwarsstaaf 7 rust in /5 8104325 -5 f // 5 HO 464 een uit sparing van het bovenvlak van lanswagen 3· j In fig. 2 is een situatie afgebeeld waarbij'de lanswagen 3 j naar beneden beweegt, en in een stand is aangekomen waarin lansge- leider 4 op aanslag 2 stoot. Bij verdere beweging van lanswagen .3 5 zal nu de spankracht nit de kabel 6 teruglopen en de kabelrek ver-dwijnen. Badat dit is gebeurd, komt dwarsstaaf 7 in de vaste stenn8 te rusten, waarbij kabel 6 vrijwel slap hangt, Wei wordt hij in deze stand nog in dwarsrichting gesteund door resp. de buisstnkken 9 en 10 en de kabelgeleider 5» 10 In fig. 3 is aangegeven hoe de lanswagen verder is bewogen naar* de laagste standy waarin hij vrijwel op de lansgeleider 4 rust.

De aandrijving van de lanswagen is niet getekend, dooh die gesohiedt met een kabel die boven het boveneinde van de geleidingsbaan 1 door een gesohikt bewegingssrysteem wordt aangedreven.

15 In fig. 4 is Het boveneinde van de inrichting in de stand van fig. 1 in zijaanzicht getekend, waarbij is te zien dat dwarsstaaf 7 rust in een uitsparing van het bovenvlak van de lanswagen, en dat de vaste steua 4 nit twee haken ter weerszi jden van kabelgel eider 5 bestaat.

In fig. 5 is op vergrote sohaal een dwarsdoorsnede afgebeeld 20 langs V-V in fig. 2, waariiifis te zien hoe de lanswagen 3 zich om de kabelgeleider 5 en om de voorflens van de geleidingsbaan heen uitstrekt.

/« 8104325

Claims

6 HO 464 4 * / # c gJULLH-51 s 5

1. Inrichting voor het geleiden van een sublans ingericht voor het verrichten van met ingen en/of monsternames in een staaloven, om- . vattende een verticale geleidingsbaan, een langs deze geleidings-5 baan verrijdbare lanswagen, waarin een sublans kan zijn ingehangen, een langs dezelfde geleidingsbaan, lager dan de lanswagen, verrijd-baar aangebrachte l'ansgeleider, alsmede van een draagkabel voor-ziene middelen voor het in afhankelijkheid van de stand van de lanswagen positioneren van de lansgeleider, met het kenmerk, dat 10 de draagkabel recht naar boven en achter de lanswagen langs ver-loopt en aan zijn boveneinde van een dwarsstaaf is voorzien, welke dwarsstaaf op de lanswagen rust bij het doorlopen door de lanswagen van het bovenste stuk van zijn traject, dat een vaste steun aan de geleidingsbaan aanwezig' is waarin de dwarsstaaf kan rusten bij een 15 stand van de lanswagen beneden genoemd bovenste stuk van zijn traject, en dat aan de geleidingsbaan een buisvormige kabelgeleider is bevesttgd, v/elke zioh uitstrekt van nabij de vaste steun tot na~ bij de bovenste stand van de lansgeleider.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het. kenmerkt dat aan de lans-20 geleider en.aan de dwarsstaaf zich om de kabel uitstrekkende buis- stukken zijn bevestigd welke in iedere stand van de lansgeleider tot in de kabelgeleider reiken.

3· Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de uiteinden van de kabel als staven zijn uitgevoerd, welke in iedere stand van 25 de lansgeleider tot in de kabelgeleider reiken. 8104325 0