NL8103053A - Zelfrichtend voertuig. - Google Patents

Description

• » s ! 1 -1- VO 2080

Zelfrichtend voertuig. .

De uitvinding heeft'.betrekking op een zelfrichtend voertuig, aangedreven door een stel pedalen, welke inwerken op een ketting.

De uitvinding is vooral van belang voor het gebied van voertuigen, zoals rijwielen, sportvoertuigen, speeltuigen en vermakelijk-5 heden.

De uitvinding verschaft een voertuig, dat bijzonder eenvoudig en voordelig is en de gebruiker in de gelegenheid stelt bij het zich verplaatsen een geheel nieuwe besturingsgewaarwording te doen ondergaan, welke wordt verschaft door de eigen structuur van het 10 voertuig. Het voertuig volgens de uitvinding is daartoe bij voorkeur in wezen afgelèid van een rijwiel en meer in het algemeen van elke door een stel al dan niet op een ketting inwerkende pedalen aangedreven machine.

Een eerste kenmerk van de uitvinding is daarin gelegen, dat 15 het voertuig in wezen een frame omvat, dat met een achterwiel, dat met ramen wordt aangedreven door een trapas, die is geplaatst in een aan het frame bevestigd trapashuis, waarbij het frame een zadel kan dragen en met name in de nabijheid van het trapashuis is verbonden met een rolinrichting, ingericht voor het in samenwerking met het aan-20 drijfwiel in evenwicht houden van het voertuig, wanneer dit zich in de ruststand bevindt, welke rolinrichting anderzijds de zelfrichtend-heid van het voertuig bewerkstelligt doordat de gebruiker het lichaam simpelweg in dwarsrichting doet overhellen.

Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding is de zelfrich-25 tende inrichting van het voertuig zodanig gevormd en met verschillende middelen ingericht, dat regeling in langsrichting en van de hoeks tand mogelijk is, teneinde de straal van de draaicirkel van het voertuig te variëren in antwoord op de helling van het frame.

Deze en nog andere kenmerken zullen worden verduidelijkt in 30 de navolgende beschrijving, waarbij wordt gewezen naar de tekeningen, waarin: figuur 1 een perspectief-tekening is van het voertuig volgens de uitvinding; figuur 2 een met figuur 1 vergelijkbare tekening is, welke 35 de zelfrichtendheid van het voertuig toont; 81 03 0 53 -2- ψ *> figuur 3 op grotere schaal een langsdoorsnede volgens de lijn III-III van figuur 1 weergeeft; figuur U een gedeeltelijk aanzicht weergeeft van de zelf-richtende inrichting volgens een variant van de uitvinding; 5 figuur 5 een dwars-doorsnede volgens de lijn V-V van figuur U weergeeft; figuren 6 en 7 soortgelijke aanzichten zijn als figuur 4, waarin verschillende hellingen van de inrichting voor het zelfrichten worden getoond voor het "bepalen van een meer of minder grote draai- 10 cirkelstraal; figuur 8 een gedeeltelijk dwarsdoorsnecb is van een andere uitvoeringsvorm van de zelfrichtende inrichting.

In figuur 1 is te zien,dat het voertuig volgens de uitvinding een frame omvat, dat in het algemeen!is aangeduid met het ver- 15 wijzingscijfer 1, welk frame een wiel 2 draagt, dat wordt aangedreven door een ketting 3 door middel van een trapastandwiel k met pedalen 5-Het geheel is op bekende wijze gemonteerd in een trapashuis 6.

Volgens het beperkende voorbeeld, dat is weergegeven in de figuren van de tekeningen, vormt het frame 1 een zadelbuis l\ ter-2 3 20 wijl de buizen 1 .en vanaf het trapashuis 6 eenaihtervork vormen en zich vervolgens verlengen, waarbij een aan de achterkant van de zadelbuis 1** bevestigde bagagedrager ontstaat. De buis 1^ draagt een zadel 7 en vormt aan de andere zijde van het trapashuis 6 een wieg-stuk l\ 25 Een inrichting D met rolorganen R is zeer nabij het trapas huis 6 bevestigd. De inrichting D is zodanig gevormd, dat enerzijds het voertuig in evenwicht wordt gehouden, en anderzijds de zelfrich-tendheid van het voertuig door simpelweg dwarsoverhellen van het lichaam van de gebruiker wordt verzekerd.

30 De inrichting D omvat een steun 8, geschikt gevormd om op elke bekende wijze te kunnen worden vastgezet, in het bijzonder door lassen, onder het trapashuis 6 en aan het vrije uiteinde van het wiegstuk 1U van de zadelbuis 1^ (figuur 3). De stem 8 is bijv. gevormd uitgaande van een of meer stukken voldoende stijf plaatstaal, 1 2 35 welke zodanig zijn verenigd, dat twee bevestigingsstrippen 8 en 8 ontstaan van geschikte vorm en hellend ten opzichte van een horizon- • · r.3 na tale bevestxgmgsplaat 8 , welke bij 8 is versterkt en verlengd.

8103053 9 1r -3-

O

Aan de horizontale bevestigingsplaat 8J is de gehele rolin-ri dating S bevestigd. Deze bekende inrichting kan in een horizontaal vlak verschillende standen innemen onder de invloed van een gebruiker, die de zwaartekracht benut door zich naar rechts of links te doen 5 overhellen, teneinde al naar behoefte met het voertuig een rechte of gebogen baan af te leggen. De zelfrichtende rolinrichting is bijv. van de soort, toegepast bij rolplanken,, welke in de handel met name bekend zijn onder de benaming "skate-board".

Zij kan bijv. een maatageplaat 9 omvatten, welke aan de onder-

O

10 zijde van de horizontale bevestigingsplaat 8 van de steun 8 is bevestigd. De montageplaat 9 krijgt een onder een hoek geplaatste steun 1 ...

9 , welke aan zijn ondereinde de scharnierende as 10 kan opnemen, welke samenwerkt met een afgeplat onderdeel 11 van de wielas 11, welke aan elk uiteinde de genoemde rolorganen 12 draagt, welke vrij kun-15 nen ronddraaien.

Het vrije uiteinde van het platte 'onderdeel 11 van de wielas rust tegen de montageplaat 9 door middel van regelbare schokbrekers, bijv. m de vorm van silent-blocs 13-13 , welke getordeerd worden om in samenwerking met de hellende scharnierende as 10 het regelen van de 20 stand van de wielas 11 onder invloed van de helling naar links of naar rechts van de gebruiker mogelijk te maken.

Het plaatsen van de inrichting D nabij het trapsashuis 6 verdient de voorkeur, doch dit houdt geen beperking in. In feite is het voldoende als de inrichting ruimschoots rechts van de vertikaal 25 door het zwaartepunt van de op het zadel 7 gezeten gebruikerus aangebracht, en dit om volmaakt en doeltreffend in te werken op de rolinrichting, met het oog op de gewenste stand.

Te zien is, bijv. in figuur 1, dat de inrichting D, in het bijzonder de aan elk uiteinde van de wielas 11 bevestigde rolorganen 30 R ook in de ruststand van het voertuig het evenwicht verzekeren, en wel in combinatie met het wiel 2, waarmede een driehoek wordt gevormd.

De lengte van de wielas 11 kan verschillend zijn, waarbij de basis van de genoemde driehoek meer of minder groot kan zijn en als gevolg daarvan een meer of minder stabiel evenwicht. Zelfs kunnen de 35 rolorganen R bestaan uit eenvoudige rolletjes of uit wielen met rubberbanden, een en ander met verschillende mogelijke diameters, doch bij voorkeur kleiner dan de diameter van het aangedreven wiel 2 van het 8103053 -u- voertuig.

De diameter van de rolorganen bepaalt de mate van de steun 8, in het "bijzonder de hoogte daarvan, zodat na het monteren van de complete inrichting D onder het frame 1 van het voertuig, dit laatste een 5 horizontaal grondvlak, in hoofdzaak evenwijdig aan de "bodem "bepaalt, (figuur 3).

Volgens het in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is het frame 1 van het voertuig zodanig gevormd, dat het aangedreven wiel 2 zich nadat de gebruiker op het zadel 7 heeft plaatsgenomen aan de 10 achterzijde bevindt ten opzichte van de inrichting D, gerekend ten opzichte van de normale rijrichting van het voertuig.

Het zal duidelijk zijn, dat omgekeerd gebruik mogelijk is, .1 het is daartoe bijv. voldoende de zadelbuis 1 van het frame 1 anders te plaatsen en te vormen..

15 Het is ook mogelijk het frame 1 van het voertuig te verlengen, k - bijv. aan de andere zijde van het wiegstuk 1 , door een vertikale of schuine buis 1^ (weergegeven met onderbroken lijnen, figuur 1), welke aan het boveneinde van een willekeurige staaf 14 kan zijn voorzien, bijv. als handgreep voor de gebruiker.

20 Volgens een andere uitvoering kan de wielas 11 een enkele rol dragen. Deze dient voldoende breed te zijn om het evenwicht van het voertuig bij stilstand te verzekeren.

Het gebruik van het voertuig volgens de uitvinding is bijzonder eenvoudig, doch volstrekt origineel.

25 De gebruiker gaat zitten op het zadel 7 en trekt het voertuig aan door op bekende wijze de pedalen te bewegen; in de normale, vertikale stand zal het voertuig een rechtlijnige baan afleggen (figuur 1), terwijl wanneer de gebruiker door gebruikmaking van de zwaartekracht inwerkt op dé inrichting D door zich zijdelings naar de ene of de andere 30 kant te doen overhellen, doorloopt het voertuig een gebogen baan, waarvan de draaicirkelstraal een funktie is van de mate van overhellen van de gebruiker.

Volgens de uitvoeringsvariant, weergegeven in de figuren bt 5, 6 en 7 is de in het algemeen met D1 aangeduide zelfrichtende inrichting 3? eveneens uitgerust met een zelfrichtende rolinrichting met een montage- •j plaat 15, welke een steun 15 omvat om de scharnierende as 16 onder een •j hoek op te nemen, welke as 16 een ondersteuning 16 vormt voor het ........8103053 -5-

O

dragen of vormen van de wielas 16 , -waarbij bet mogelijk is regelbare schokbrekende middelen A te plaatsen, welke rusten tegen de steun 15.

Rollen R1 of andere rolmiddelen zijn vrij draaibaar bevestigd aan de o uiteinden van de as 16 .

5 Volgens deze uitvoeringsvariant is 'de inrichting D1 gevormd en ingericht met verschillende middelen om ten opzichte van de stand van het voertuig een regelbare hoekstand te kunnen innemen.

Daartoe omvat het voertuig een buis 17s welke op bekende en geschikte wijze, zoals lassen, is bevestigd aan het trapashuis 18 IQ van het frame 19· De buis ΓΓ werkt samen met een montageplaat 20, welke zodanig is ingericht, dat de montageplaat verschillende standen ten opzichte van de buis 17 kunnen innemen, welke ondermeer middelen omvatten voor het fixeren van de gewenste hoekstand. De montageplaat 20 maakt de montage van de zelfrichtende rolinrichting mogelijk, in 15 het bijzonder van de steun 15·

Bij voorkeur is het vrije einde van de buis 17 tegenover de plaats van bevestiging aan het frame 19 bewerkt, teneinde twee even- 1 o wijdige vlakken 17 en 17 te vormen, welke elk aan de buitenzijde . 3 concentrische groeven 17 vormen, of andere oneffenheden of vormen 20 met verdiepingen en verhogingen (figuur 5)· Het gegroefde uiteinde van 12 de buis 17 is vrij beweegbaar opgenomen tussen twee platen 20 en 20 , welke zich in dwarsrichting loodrecht uitstrekken vanaf de voetplaat ter vorming van een gaffel. De aanliggende oppervlakken van de platen 20 en 20 zijn bij 20J eveneens op concentrische wijze gegroefd om 3 25 te kunnen samenwerken met de groeven 17 van de buis 17· . . 1 2 Een klemorgaan 21 is met speling door de platen 20 en 20 en de buis 17 gestoken, welke delen hiertoe van dwarsdoorboringen zijn voorzien. Het klemorgaan 21 is bestemd voor het in axiale zin elastisch . . 3 naar het gegroefde uiteinde 17 van de buis doen naderen van de genoemde 30 platen, teneinde de ingestelde hoekstand te fixeren door de groeven of ... 12 dergelijke reliëfvormen van de platen 20 , 20 en de buis 17 in elkaar te doen grijpen. Men kan bijv. een klemorgaan gebruiken van de soort bekend als snelklem (figuren k en 5) · 1 2

De steunplaat 20 met de gegroefde platen 20 en 20 bestaat 35 bij voorkeur uit plastisch materiaal en is rechtstreeks door vormen verkregen.

Het zal dus duidelijk zijn, dat het bij deze uitvoeringsvorm 8103053 • -6- s' voldoende is om, nadat de zelfrichtende rolinriehting op de steunplaat 3 20 is gemonteerd, het gegroefde uiteinde 17 van de huis 17 tussen de 3 12 eveneens gegroefde vlakken 20 van de twee platen 20 en 20 te plaatsen en het geheel te bevestigen door middel, van het klemorgaan 21.

5 Als dit klemorgaan niet geheel vastgezet is, kan het geheel van de inrichting D1 ten opzichte van de buis kantelen, daar de verschillende groeven 20J en 17 van resp. de platen 20 tot 20 en de buis 17 niet in elkaar grijpen. Als men daarentegen het klemorgaan 21 aandraait, bewerkstelligt dit orgaan het elastisch axiaal naar elkaar toe bewegen 1 2 TOT van de plaat 20 en 20 , waarvan de groeven in ingrijpmg komen met de overeenkomstige groeven 17 van., de buis 17, waardoor het in een bepaalde hoekstand vastzetten van de inrichting wordt verzekerd en 12.

kanteling van de platen 20 en 20 ten opzichte van het gegroefde uiteinde van de buis 17 wordt uitgesloten.

15 Het is dus mogelijk de inrichting D1 voor het zelfrichtend maken van het voertuig in verschillende hoekstanden ten opzichte van de helling van het voertuig in te stellen, waardoor dit meer of minder grote draad.cirkels verkrijgt.

Als bijv. de scharnierende as 16 van het zelfrichtende sys-20 teem een horizontale stand nadert (figuur 6), d.w.z. dat de inrichting D1, in het bijzonder de rolmiddelen R1 de vertikaal door het zwaartepunt van de normaal op het voertuig gezeten gebruiker nadert, ontstaat een grote draai cirkels traal. Omgekeerd, als de scharnierende as 6 en vertikale stand nadert (figuur 7) , d.w.z. als de inrichting D1 25 zich verwijdert van de vertikaal door het zwaartepunt van de gebruiker, ontstaat een kleine draaicirkelstraal.

Bij de uitvoering volgens figuur 8 is de inrichting Dl overeenkomstig het voorafgaande onder het trapashuis gemonteerd en kan verschillende hoekstanden ten opzichte van het voertuig innemen; slechts 30 de zelfrichtende rolinriehting is afwijkend.

Deze omvat in wezen een gaffelvormige draagbeugel 22, welke vrij kan roteren ten opzichte van de steunplaat 20, en wel door middel van willekeurig draaiorgaan 23, dat in staat is het geheel een volledige rotatie van 360° te doen ondergaan. Het rolorgaan heeft de vorm aangeno- 1 2 35 men van een enkele rol 2k, welke tussen de vertikale armen 22 en 22 van de gaffel van de draaibeugel 20 is geplaatst.

Het spreekt vanzelf, dat het mogelijk is zonder buiten het ka- 81 03 0 53 : -7- der van de uitvinding te treden andere middelen en bijpassende inrichtingen toe te passen» welke geschikt zijn om regelbare instelling van de hoek van de zelfrichtende inrichting met betrekking tot de helling van het voertuig te verzekeren. Bijv. kan de buis 17 samenwerken met 5 een afzonderlijke open klembeugel, voorzien van oneffenheden» groeven of dergelijke, welke samenwerkt met overeenkomstige holle en uitste-kende vormen aan de platen 20 en 20 van de de rolinrichting dragende steunplaat 20.

8103053

Claims (8)

1. Zelfrichtend voertuig, aangedreven door een stel pedalen (5), welke inwerken op een ketting (3) voor het aandrijven van een wiel (2), dat aan een frame is bevestigd, welk voertuig een zadel 5 (T) of dergelijke omvat, alsmede een rolinrichting (S), welke in een horizontaal vlak verschillende standen kan innemen door de invloed van een gebruiker, die' zich, de zwaartekracht benuttend, naar links of rechts doet overhellen, teneinde al naar behoefte met voertuig een rechte of gebogen baan af'te leggen, met het kenmerk, dat het aandrijf-10 wiel (2) wordt aangedreven door een ketting (3) door middel van een trapas (!+), die is gemonteerd in een trapashuis (6), dat een geheel wordt met het onderste van de zadelbuis (1 ^), waarin het zadel (7). of dergelijke is bevestigd, welk deel (2) draaibaar is gemonteerd in het achterste van een rijwielframe (1), dat het grondframe van het 15 voertuig vormt, waarbij de trapas (6) is geplaatst tussen het aandrijf-wiel (2) en de zelfrichtende inrichting (6), welke is bevestigd aan een ondersteuning (8), die zelf onder het trapashuis (6) is bevestigd.

2. Voertuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ondersteuning (8) twee steunplaten -(8 en 8 ) bezit, met behulp waar- 20 van de ondersteuning (8) onder het trapashuis (6) kan worden bevestigd alsmede eventueel aan een geschikt gedeelte (1^) van het frame (1), waarbij de steunplaten (81 en 8 ) geschikte afmetingen, alsmede doelmatige hoekstanden bezitten ten opzichte van een horizontale steun-plaat (δ*3), welke in combinatie met de platen (8 en 8 ) een of meer 25 versterkingselementen (8^J vormt, waarbij op de zelfrichtende rolinrichting op de genoemde plaat (8^) is bevestigd.

3. Voertuig volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat de zelfrichtende rolinrichting (S) is voorzien van een montageplaat O ' 1 - (9), welke is bevestigd op de plaat (δ*5) en welke een steun (9 ) 30 omvat, welke aan zijn onderuiteinde een scharnierende as (10) opneemt, welke samenwerkt met een afgeplat gedeelte (11·*) van een wielas (11), welke aan elk uiteinde vrij draaibare rolelementen (12) draagt, waar-bij het vrije uiteinde van het afgeplatte gedeelte (11) van de wielas (11) door tussenkomst van regelbare schokbrekers met de montagepla-35 ten (9) is verbonden, welke schokbreker-middelen de vorm hebben van tordeerbare silent-blocs (13, 13 ) om in combinatie met de hellende scharnierende as (10) het verrichten van de wielas (11) onder invloed van de helling naar links of naar rechts van de gebruiker van het voer- 30 81 0 3 0 53 -9- tuig moge lijk te maken. i|. Voertuig volgens conclusie 1, 2 en 3, met het kenmerk, dat het frame (1) aan de voorzijde van de zelf richtende inrichting (S) een vertikale of schuine huis (I*5) "bezit, welke aan het hoveneinde 5 is voorzien van een staaf (1U), welke een handgreep vormt.

5. Voertuig volgens conclusies T, 2, 3 en U, met het kenmerk, dat de zelfrichtende inrichting (Dl) is gevormd en uitgerust met verschillende middelen, om op zodanige wijze te worden gemonteerd, dat regeling in hoekstand en lengterichting in antwoord op de helling 10 van het frame mogelijk is, teneinde de draai cirkels traal van het voertuig te variëren.

6. Voertuig volgens conclusie 5» met het kenmerk, dat de inrichting (Dl) een met het trapashuis (18) van het frame (19) verbonden huis (17) hezit, welke samenwerkt met een steunplaat (20), die 15 ertoe is ingericht om in een aangezichtsvlak verschillende hellingen aan te nemen ten opzichte van de genoemde huis (17), en daarbij tevens is voorzien van middelen voor het fixeren van een gewenste hoekstand, aan welke steunplaat (20) vast is verbonden een rolinrichting, welke in een horizontaal vlak verschillende richtingen kan aannemen onder in-20 vloed van de gebruiker, die door zich onder gebruikmaking van de zwaar- ’ tekracht naar rechts of links te doen overhellen om het voertuig al naar wens een rechte of gebogen baan te doen doorlopen.

7. Voertuig volgens conclusie 5 en 6, met het kenmerk, dat het vrije uiteinde van de buis (17) zodanig is bewerkt, dat twee even- 1 2 25 wijdige platte vlakken (17 en 17 ) zijn ontstaan, welke elk aan de O buitenzijde groeven (17“*) of dergelijke holle en uitstekende vormen bezitten, welke kunnen samenwerken met en vrij ingrijpen tussen twee platen (20 en 20 ), welke in dwarsrichting loodrecht aan de steunplaat (20) zijn gevormd en een scharnierende gaffëLvormen, waarbij de de 30 binnenvlakken van de genoemde platen (20 en 20 ) bij (20 ) ten opzichte van het uiteinde van de buis (17) complementair zijn gegroefd, terwijl een klem- en bevestigingsorgaan (21) vrij door de plaat en de buis passeert, welke zodanig is gevormd, dat de genoemde platen (20^ en 20' ) ten opzichte van het gegroefde uiteinde (17°) van de buis in axiale 35 zin elastisch naar elkaar toe kunnen worden gebracht voor het fixeren van de hoekstand van de groeven of dergelijke vormen van de platen (20^ en 20' ) en van de buis (17) ten opzichte van elkaar. 8103053 -10-

8. Voertuig volgens conclusie β en T» met het kenmerk, dat de steunplaat (20) met de gegroefde platen (20 en 20 ) uit plastisch materiaal bestaan en rechtstreeks door vormen zijn verkregen.

9. Voertuig volgens conclusie 5 en 6, met het kenmerk, dat 5 de rolinrichting in wezen een gaffelvormige draagbeugel (22) omvat, welke ten opzichte van de steunplaat (20) vrij kan roteren door middel van een willekeurig rolorgaan, dat het geheel in een horizontaal vlak een volledige omwenteling van 360° kan doen ondergaan, terwijl ‘ een enkele rol (2*0 tussen de vertikale armen van de gaffel is aange-TQ bracht. 8103053