NL8102374A

NL8102374A - Inrichting voor het verpakken van een vogel.

Info

Publication number: NL8102374A
Application number: NL8102374A
Authority: NL
Original assignee: Moba Holding Barneveld Bv
Priority date: 1981-05-14
Filing date: 1981-05-14
Publication date: 1982-12-01
Also published as: EP0065802A1; ATE11512T1; AU8366782A; US4464882A; ES8304004A1; DE3262117D1; DK212482A; EP0065802B1; ES512170A0; JPS5820612A

Description

' ï « d^v/HM/13.018 -1-

Inrichting voor liet verpakken van een vogel.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verpakken van een vogel, voorzien van een modelleer-doorlaat en één. of meer opduworganen om de vogel door de modelleer-doorlaat te duwen, waarvan er één is ingericht 5 tegen de uiteinden van de poten gelegd te worden en deze op te duwen om hen tegen het lichaam te leggen.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de ITederiandse octrooiaanvrage 7705628.

De uitvinding beoogt onregelmatigheden bij het opduv/en 10 van de vogel, in het bijzonder de poten, zoveel mogelijk tegen te gaan. In het bijzonder kan zich namelijk het geval voordoen, dat de vogel bij het opduwen min of meer draait hetgeen er toe kan leiden, dat een scheve of verkeerde stand wordt ingenomen waardoor een verdere verpakking moeilijk 15 wordt of een verpakkingsmachine zelfs in het ongerede kan raken dan wel uitgeschakeld moet worden.

De uitvinding beoogt op eenvoudige wijze er in te voorzien, dat de vogel met aanmerkelijk grotere zekerheid bij het aandrukken van de poten recht in de zak geduwd wordt.

20 Dienovereenkomstig wordt er volgens de uitvinding in voorzien dat een middenschot aanwezig is, t^r weerszijde waarvan het opduworgaan, dat is ingericht de uiteinden van de poten op te duwen, werkzaam is.

Dij toepassing van de uitvinding, 'waarbij een verder 25 opduworgaan aanwezig is, wordt er met voordeel in voorzien, dat het schot deel uitmaakt van een verder opduworgaan-vocr hst in de zak duwen van de vogel.·

Daarbij kan tevens van de met de uitvinding verkregen goede ligging van de poten gedurende het aanduwen gebruik 50 gemaakt worden door er in te voorzien, dat de voorzijde van het verdere opduworgaan op afstand van de onderzijde van de 81 02 3 74 % ï -2- modelleer-doorlaat ligt. Bi3 deze maatregel zal liet verdere opduworgaan in het algemeen zowel de boven-delen van de poten - van de vogel als het lichaam van de vogel aanduwen en dit daardoor betrekke lijk rechtstandig doen, waarbij door de 5 nadere plaatsbepaling van de uiteinden van de poten praktisch niet met storing rekening behoeft te worden gehouden.

In het bijzonder, kan daarbij in worden voorzien, dat het verdere opduworgaan terugspringend ten opzichte van zijn voorzijde een dwars op de bewegingsrichting van het opduw-10 orgaan gericht aanduwvlak heeft. Bit aanduwvlak zal beneden de bovendelen van de poten het lichaam van de vogel gelijkmatig naar voren schuiven, waarbij tevens er gebruik van gemaakt wordt, dat de poten met de uiteinden betrekkelijk hoog worden opgevangen, zodat ruimte voor deze aandrijfbewe-15 ging aanwezig is.

Bienovereenkomstig wordt er bij voorkeur in voorzien, het middenschot loodrecht op een steunplaat voor de poten is aangebracht. Een dergelijke steunplaat, waar de poten eenvou-'dig opgelegd kunnen worden heeft met een eenvoudige rechte- 20 voorrand reeds een voldoende gelijkmatige aanvatmogelijkheid voor de vogel en de bovendelen van de poten terwijl daaronder voldoende ruimte aanwezig is voor het aanduwvlak.

Bij voorkeur wordt er bij toepassing van de uitvinding in voorzien, dat het eerste opduworgaan een sleuf bevat 2.5 voor het opnemen van het middingschot.

Be uitvinding wordt in het volgende nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: 81 0 2 3 74

* I

-3- fig. 1 een bovenaanzicht van de uitvinding toont in de uitgangsstand; fig. 2 een zijaanzicht van de uitvinding is in de uitgangsstand; 5 fig. 3 overeenstemt met fig. 2, maar een volgend stadium aangeeft; fig. 4 op dezelfde wijze als fig. 2 en 3 een nog verder stadium aangeeft; fig. 5 nog een verder stadium aangeeft;

10 fig. 6 schematisch een doorsnede over de lijn VI-VI

in fig. 4 toont; fig. 7 dient te toelichting van een besturingsnok; en fig. S een aantal grafieken weergeeft waarin de werking van verschillende delen van de uitvinding in onderling veroand 15 is weergegeven. .

In de tekening is met 1 een inleggoot aangegeven met enigszins naar elkaar toe convergerende verticale wanden 2 en midden onder zijn bodem een in lengterichting beweegbare bodemplaat 3· Zoals meer in het bijzonder in fig. 2 t/m 5 20 schematisch is weergegeven kan de bodemplaat 3 bewogen werden door eer. asnarijforgaan 4, dat bijvoorbeeld een pneu-matisen·: cilinder is en niet nader in de tekening is uitgewerkt.

In fig. 6 is de a o or snede vorm van de inleggoot 1 en de 25 bodemplaat 3, evenals de geleiding 3', waarin de bodemplaat 3 geleid is, weergegeven.

hen rievoudig uitgevoerd aan drijf or gaan 5 dier.t o:.; op-s panorg.·. ..on 7 te bedienen, hik opspanorgaan 7 wordt gevormd door eer kantelbare plaat, die een draaias 6 heeft en van de 30 in fig. en 2 weergegeven stand gezwenkt kan worden tot in de stanc. va:: fig. 5, waarin hij een zak 9 tussen zichzelf en een vast opgesteld tegenhoudorgaan 8 inklemt.

3e zak 9 is de bovenste van een voorraad zakken 10, die met behulp van perslucht uit een blaasmond 11 in de getekende stand is gebracht en daarin gefixeerd is door de ooscan-do organen 7.

tegelijkertijd met het bedienen van de aandrijlorgaren 5 voor de opspanorganen 7 heeft ook het aandrijforgaan 4 v or de bodemplaat 3 sijn werking uitgeoefend, zodat de bodemplaat 3 de in fig. 3 met stippellijnen aangegeven stand heeft (^L^^^J^-r.genomen. 81 0 2 3 7 4 ï *

Vervolgens treden in de lengterichting· van de zak beweegbare aanduworganen 12 en 13 in werking, die eveneens pneumatisch bediend kunnen worden, waarbij het orgaan 12 tegen het lichaam van de vogel drukt. Het aandrukorgaan 12 bestaat uit 5 een horizontale plaat, met aan zijn onderzijde iets terugspringend een dwarsplaat 25 en aan zijn bovenzijde in het midden een in lengterichting lopend verticaal schot 26.

Het orgaan 15 heeft aan de voorzijde twee uitsparingen 14, waardoor dit orgaan 13 geschikt is om de poten van de vogel op te duwen en tegen het lichaam aan de vogel te leggen, hen 10 sleuf 27 in het orgaan 13 geeft de mogelijkheid het schot 26 op te nemen.

Zoals meer in het bijzonder uit fig. 4 blijkt, zijn de organen 12 en 13 volledig in de zak geschoven, wanneer deze laatste aan zijn buitenzijde gesteund wordt door epn tegen-15 houdorgaan 15. Daarbij wordt vervolgens de bodemplaat 3 teruggetrokken, zodat de stand van fig. 5 ontstaat, m deze stand wordt een vasthoudorgaan 16, zoals met stippellijnen in fig. 5 is aangegeven,op de vogel gedrukt, die daaroij gedragen wordt door een draaitafel 17. Vervolgens worat de 20 draaitafel 17 gedraaid, tot de zak met de vogel in de met 18 aangegeveii stand is, in welke stand de zak met een niet nacier uitgewerkte sluitinrichting 19 gesloten wordt.

hen belangrijk voordeel van deze constructie is, dat de tijd, die nodig is voor het opspannen en vullen van de zak 25 een eerste cyclus vormt en die nodig is voor het sluiten van de zak een tweede, hetgeen de werksnalheid van de gehele inrichting aanmerkelijk verhoogt.

hen verder voordeel van de getekende constructie is, dat de blaaswind uit de blaasmond 11 een zak van de zakvoorraad 30 in de gewenste stand voor opspanning kan brengen,' waarbij ait gebeurt op het ogenblik, dat de draaitafel 17 in de in fig. 1 met stippellijnen aangegeven stand is, zodat men het voordeel verkrijgt, dat de zak niet door de draaitafel gehinderd wordt bij het in de gewenste stand brengen van de zak, waarna, 35 wanneer de draaitafel in de in fig. 1 met getrokken lijnen aangegeven stand is, hij als ondersteuning voor de zak en de vogel, wanneer de bodemplaat 3 daaruit is teruggetrokken, dienst kan doen.

. Γ7 81 0 23 74 -5-

In fig. 6 is een doorsnede door de bodemplaat 3 getekend, waarbij zichtbaar is dat tussen d.izc plaat un de zak 9 twee doorvoeringsgoten 20 voor lucht aan de benedenzijde, aanwezig zijn. Dit betekent, dat wanneer de vogel over de 5 bodemplaat in de zak wordt geschoven de lucht vanaf de voorzijde van de zak door de goten 20 altijd gemakkelijk kan ontsnappen, terwijl, nadat ae plaat 3 is teruggetrokken, toch een goede strakke omsluiting van de zak om de vogel tot stand kan worden gebracht. De opspanorganen 7 zijn eveneens 10 schematisch in fig. 6 aangegeven, evenals de tegenhoudorganen 8 en ce duworganen 12, 25» 26 en 13, 14. Tevens is zichtbaar, dat het bovenste opspanorgaan 7 aan zijn binnenzijde gelei-dingsribben 28 heeft.

Bij net draaien van de draaitafel 17 worden de beugels 15 16 en i6' bediend doordat zij via draaiassen 21 verbonden zijn met bedieningsarmen 22 met aan hun uiteinden volgrollen 23' en 25, die met een nok 24 samenwerken. Trekveren 29 houder, de volgrollen 23 en 23' tegen de nok 24.

Ds volgrollen 23 en 23' en de nok 24 zijn in fig. 7 20 nogmaals weergegeven. Daarbij is de nok 24 weergegeven in de stand van fig. 3 van de tekening. Deze nok heeft een niet getekena besturingsorgaan, -aat hem kan laten draaien en bij een eerste araaibeweging beweegt de nok 30° linksom, waardoor ae volgro- 23 naar binnen zwenkt over het nokgedeelte 25 a1, zodat de beugel 16' (zie fig. 2) van de stand van fig.3 naar dir van fig. 4 beweegt.

Da-rhij loopt de volgrol 23' over het nokgedeelte bl van de nok 24 en wordt bijgevolg de bijbehorende beugel 16 niet gezwenkt. Deze onderlinge stand van ae nokken en de 30 voigroi-en wordt gehandhaafd, tot de stand van fig. 5 is bereikt, dus het gevogelte volledig naar voren is geschoven en de bodemplaat 3 is teruggetrokken, waarbij de opspanorganen 7 nog worden opengehouden door het aanduworguan i;. hu wordt de nok 24 over 60° verder linksom gedraaid. De 35 volgroi 23 werkt dan samen met het deel a2 van de nok 24, waarbij ge‘3il straalverandering optreedt en dus geen zwaai-beweging van de bijbehorende beugel. De volgrol 23' loopt over het nokdeei b2, hetgeen een straalvergroting betenent, •'‘**7 zodat de bijbehorende beugel 16 naar beneden wordt gezwenkt.

‘v> 4$-'i;u wordt de draaitafel 17 over 90 gedraaid, waarbij volnrol O·*-** 81 0 2 3 7 4 > t -6- 23' over nokdeel b3 loopt en volgrol 23 over nokdeel a3.

G-een van deze nokdelen toont een straalverandering en er. heeft dus geen zwenkbeweging plaats. Daarna wordt de nok over 90° rechtsom gedraaid, waardoor volgrol 23 over nokdeel 5 a3 loopt maar nu in tegengestelde richting, en volgrol 23r over nokdeel b3, eveneens in tegengestelde richting. Vervolgens draait de tafel nog 90° verder, waardoor de beginstand weer wordt ingenomen, maar met verwisseling van de beugels en volgrollen 16 en 16’ respectievelijk 23 * en 23.

10 De werking van de inrichting wordt in het volgende aan de hand van de tijdgrafieken van fig. 8 nader toegelicht. In deze figuur is de verticale as de tijdas, waarbij als referentie de standen van de verschillende figuren zijn opgenonen en de lijnen zijn aangeduid met de referenties T5 van de onderdelen, waarop deze lijnen betrekking hebben.

Dit zijn de blaasmond 11; de bedieningsorganen 5 en 4, die steeds gemeenschappelijk bediend worden; de nok 24; de draaitafel 17 en de aanduworganen 12 en 13.

In fig. S is uitgegaan van de stand van fig. 3, ornaat 20 daarin het inleggen van een vogel in de inleggoot 1 plaats heeft. Daarna wordt een bedieningsmechanisme in werking gesteld, waardoor een gehele cyclus doorlopen wordt tot ae stand van fig. 3 weer bereikt is.

Het inleggen van de vogel behoeft niet met bijzondere 25 zorg te gebeuren, mits de uiteinden van de poten ter weerszijde van het schot 26 op de horizontale plaat van hot daw-orgaan '2 liggen en de vogel verder zo ligt, dat zijn borstbeen tussen de geleidingsribben 28 komt.

Na de inwerkingstelling van de inrichting worden de auw-30 organen 12 en 13 naar links geschoven, waaroij zijn aanvankelijk gelijklopend bewegen, maar het duworgaan 15 a..t het einde van de slag een grotere snelheid ontvangt en het duv/r-orgaan 12 inhaalt, tot de stand van fig. 4 is bereimt, waarin de voorranden van de duworganen 12 en 13 nagenoeg 35 samenvallen.

Doordat de voorrand van 12 op een zekere hoogte, in de praktijk enige cm boven de inleggoot is gelegen, komt deze rand in aanraking met de achterzijde van de bovendelen v iu de poten en met de romp van de vogel. Dit leidt in combinatie /'“Λ . „ « het schot 21> er toe, dat de vogel recht opgeduwd wordt, ^81 0 2 3 74 ___ -7- waartoe ook de verticale plaat 25 bijdraagt.

De eindstand van de duworganen 12 en 15 moet zodanig zijn, 'iat een goed model van de vogel verkregen wordt, waarbij liet voor kuikens in het algemeen de voorkeur verdient, 5 aat de uiteinden van de poten «licht bij de voorrand van hot opduworgaan 12 liggen. Voor andere soorten van vogels kan dit echter anders liggen.

Bij het in werking stellen van de inrichting is de nok 24 over 5Ü° naar links gedraaid, waardoor het vasthoudorgaan 10 16' omhoog zwenkt naar de stand van fig. 4. Na het bereiden van de stand van fig. 4 worden de bedieningsorganen 5 terug-bewogen en kunnen de opspanorvanen 7 terugzwenken, waarbij de opduworganen 12 en 15 evenwel verhinderen, dat zij reeds volledig terugzwenken tot in de stand van fig. 1 en 2.

Tegelijkertijd wordt het aandrijforgaan 4 en daardoor .j- de bodemplaat 3 teruggetrokken, waardoor enige ruimte in de zak ontstaat en de aanduworganen 12 en 13 iets verder kunnen bewegen. De baan van deze organen zal dan ergens tussen de getrokken en de gestip.-elde lijnen 12 en 13 in fig. ö vallen.

uitgaande van de stand van fig. 5 wordt de nok 21 over 20 60 linksom gedraaid, waardoor het vasthoudorgaan 16 de net stippellijnen aangegeven stand inneemt. Het beëindigen. va:.

deze beweging is in fig. δ met fig. 5' aangeduid, hu* begin:; de terugtrekking van de opduvorganen 12 en 1*3. Vanneer ne voldoende teruggetrokken zijn on de tafel 17 te kunnen 25 draaien zonder dat de opduworganen 12 of 13 en/of de door hen opgenouden opspanorganen 7 dit te zeer belemmeren, wordt, zeals uit de lijn 17 in fig. 8 volgt, de tafel 17 over een kwart slag gedraaid. Daarbij loopt de vorige sak 13, die door de niet nader uitgewerkte sluitinrichting 19 ges^ocen 50 is, tegen een tegenhoud- of afstrijkorgaan 30 en valt van de tafel 17. De zak 9 wordt bij deze draaibeweging van de tule! 17 door de beugel 16 vastgehouden. Na deze draaibewegin.·; 0Ver 90°, waarbij de sak 9 los getrokken wordt van de zakvoorraud 10, zoals op zichzelf bekend is, treedt de blaasmond 11 ir.

35 werking. Daarna wordt de volgende zal·: van de voorraad 10 in de stand van de zak 9 ia fig. 1 en 2 gebracht, waarbij de over een kwart slag gedraaide tafel 1? de zan niet hinier-, « 22 5e eerste slag van de draaitafel 1? draait ae n-j,_

"s. Q

over 90 rechtsom men zie de lijn 24. Dit leidt niet tGt ^ 8102374 -8- « * enige standsverandering van de vasthoudorganen 16 en 16' Vervolgens draait de draaitafel 17 weer over 90°, waarbij, soals eerder naar aanleiding van fig. 7 is uiteengezet, weer geen standsverandering van de vasthoud organen 5 16 en 16' optreedt. i)e opduworganen 12 en 13 zijn inmiddels in hun teruggetrokken stand aangekomen, waarbij het duidelijk zal zijn, dat de in fig. 8 aangegeven versnelde beweging van 13 in het einddeel van de teruggaande slag niet nodig is: elke beweging, waarbij 12 en 13 weer op tijd in hun 10 uitgangsstand zijn, is toelaatbaar.

Nu is de inrichting in de stand van fig. 1 en 2, maar met een draaiing van de draaitafel over 180°. Nadat, zoals met de lijn 5+4 is aangegeven, de opspanorganen 7 de nieuwe zak hebben opgespannen en de bodemplaat 3 in de nieuwe zak 15 is geschoven, kan een volgende vogel in de inleggoot worden gelegd en zal de gehele cyclus zich na bediening van het bedieningsmechanisme herhalen.

8102374

Claims

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 10 het schot deel uitmaakt van een verder opduworgaan voor het in de zak duwen van de vogel.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk. dat de voorzijde van het verdere opduworgaan op afstand van de onderzijde van de modelleer-doorlaat ligt.
4. Inrichting volgens conclusie 3» met het kenmerk, dat het verdere opduworgaan terugspringend ten opzichte van zijn voorzijde een dwars op de bewegingsrichting van het opduworgaan gericht aanduwvlak heeft.
5. Inrichting volgens één of meer van de voorafgaande 20 conclusies, met het kenmerk, dat het middenschot loodrecht op een steunplaat voor de poten is aangebracht.
6. Inrichting volgens één of meer van de conclusies 1-5» met het kenmerk, dat het eerste opduworgaan een sleuf bevat voor het opnemen van het middenschot.
7. Inrichting volgens één of meer van de conclusies 1-6, met het kenmerk, dat het eerste opduv/orgaan ter weerszijde van het middenschot een' terugspringing heeft voor het ontvangen van een uiteinde van een poot van de vogel.
8. Inrichting volgens één of meer van de conclusies 30 2-7, met het kenmerk, dat bij het einde van de opduv/beweging de voorzijde van de beide opduworganen nagenoeg in hetzelfde vlak ligt. 81 02 3 74