NL8102211A - Slijpinrichting. - Google Patents

Description

N.0. 30.076 1

Sixjpinricfating.

De uitvinding heeft betrekking op een slijp- of aanscherpinrich-ting met slijpvlak(en), die ten opzichte van een te slijpen of aan te 5 scherpen vlak kan worden bewogen. In het bijzonder maar niet uitsluitend, is de uitvinding geschikt voor het aanscherpen van hardrijschaatsen. Daarom zal de uitvinding worden beschreven met betrekking tot het aanscherpen van hardrijschaatsen. Het is echter duidelijk, dat de be-schermingsomvang niet tot zulk een gebruik moet worden beperkt.

10 Hardrijschaatsers, in het bijzonder de hardrijschaatsers die deel nemen aan wedstrijden, hebben behoefte aan schaatsen met zo scherp mogelijke randen op de schaatsbladen. Derhalve worden de bladen dikwijls geslepen metzij met de hand of mechanisch en gewoonlijk voorafgaand aan elke gebeurtenis in een belangrijke wedstrijd. Meestal slijpt de hard-15 rijschaatser zelf zijn schaatsen met de hand. In zeldzamere gevallen worden echter de schaatsen mechanisch geslepen door een deskundige of door de fabrikant van de hardrijschaatsen. Daarom is een met de hand te bedienen schaatsslijpinrichting vereist, waarmee de hardrijschaatser zelf zijn schaatsen kan slijpen. De slijpinrichting moet van het type 20 zijn waarbij het slijpvlak vlak wordt gehouden zelfs na lang gebruik.

Bij het met de hand slijpen van schaatsen wordt elk paar schaatsen tijdelijk in een ondersteuningsmiddel vastgezet met de bladen in een evenwijdige stand, de randen van de bladen omhoog gericht, waarbij de vertikale stand van de bladen wordt gewaarborgd. De ondersteuningsin-25 richting kan permanent of tijdelijk op een tafel worden bevestigd of kan vrij op een tafel rusten, enzovoort.

Tegenwoordig gebruiken hardrijschaatsers een platte slijpsteen met een rechthoekige vorm. Tijdens de slijpbewerking houdt de schaatser de slijpsteen met beide handen stevig vast, êên hand aan elk einde. De 30 slijpsteen wordt achterwaarts en voorwaarts bewogen in lengterichting van de rand van de bladen. De slijpsteen wordt meestal volgens een S-vormig of 8-vormig patroon bewogen, waarbij de beide bladen in dezelfde bewegingen worden geslepen. Volgens deze wijze van slijpen hebben de twee stalen bladen de neiging de slijpsteen ongelijkmatig af te 35 slijten, waardoor afgesleten lage delen op de slijpsteen ontstaan zelfs na een relatief kort gebruik. Deze groeven of afgesleten lage delen brengen afgeronde randen in laterale richting van de bladen teweeg, waardoor het onmogelijk of tenminste moeilijk is om een goed resultaat met voldoend scherpe randen te bereiken, tenzij de slijpsteen dikwijls 40 wordt vlakgemaakt of weggeworpen na een korte gebruiksperiode.

81 0 2 2 1 1 ♦ 2

De uitvinding heeft ten doel te voorzien in een slijpinrichting of een aanscherpinrichting die gedurende een lange tijdsperiode kan worden gebruikt, zonder dat de hierboven beschreven nadelige effecten ontstaan.

5 De inrichting volgens de uitvinding omvat tenminste twee geschei den, maar in één vlak liggende slijpvlakken, welke twee slijpvlakken gescheiden kunnen roteren. De slijp- of aanscherpinrichting kan in lengterichting van het blad van de schaatsen heen en weer worden bewogen. Door het enigszins roteren van de slijpvlakken tijdens de beweging 10 in lengterichting, wordt de slijtage op de slijpvlakken gelijkmatig verdeeld over het gehele oppervlak van de slijpvlakken, waarbij de plaatselijke slijtage op de slijpinrichting wordt vermeden.

Volgens een bij voorkeur toe te passen uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt elk slijpvlak gevormd door het vlak van een schijf, waar-15 bij de twee schijven roteerbaar zijn aangebracht op een verbindingsarm, bij voorkeur aan de einden van deze arm. Schijfparen kunnen bij voorkeur onderling stijf worden verbonden, bij voorkeur door middel van een as die roteerbaar is aangebracht in lagermiddelen aanwezig aan de einden van de verbindingsarm.

20 De schijven kunnen uit staal, licht metaal, kunststofmateriaal of soortgelijke typen materiaal worden vervaardigd, terwijl het slijpvlak kan worden gevormd van een bewerkte slijpsteen of slijpstenen die uitwisselbaar op de schijf(en) zijn aangebracht. Volgens een andere uitvoeringsvorm kan het slijpvlak worden gevormd door zelf-hechtende 25 schijven van schuurpapier. Het schuurpapier kan voor dit doel worden uitgerust met een schuurvlak aan één zijde en met een hechtvlak aan de andere zijde, waardoor het schuurpapier op eenvoudige wijze zich zal hechten aan het vlak van de genoemde schijf of schijven.

De schijven kunnen de vorm hebben.van een cirkel, driehoek, recht-30 hoek of veelhoek. Langs zijn omtrek kan elke schijf voorts worden uitgerust met groeven of dergelijke, teneinde de greep van de bedienings-persoon om de schijven te verbeteren.

De uitvinding zal hierna nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. In de tekening tonen: 35 Fig. 1 schematisch een paar hardrijschaatsen die op een ondersteu- ningsinrichting zijn bevestigd, waarbij een slijpinrichting volgens de uitvinding boven de bladen is opgesteld.

Fig. 2 een bovenaanzicht van de slijpinrichting in de stand op de stalen bladen.

40 Fig. 3 een zijaanzicht van de slijpinrichting; en 8102211 3 4» »ƒ ·

Fig. 4 een bovenaanzicht van de slijpinrichting.

Fig. 1 toont schematisch een paar hardrijschaatsen 5 die op een ondersteuningsinrichting 1 zijn bevestigd. De ondersteuningsinrichting 1 kan van elk bekend of conventioneel type zijn, bij voorkeur van het 5 instelbare type, waarbij de schaatsen 5 in een positie worden gebracht waarbij de randen van de bladen 6 evenwijdig verlopen en naar boven wijzen. Een slijpinrichting 2 volgens de uitvinding is in een stand rustend op de bovenzijde van de bladen 6 getoond. Tijdens het slijppro-ces wordt de slijpinrichting in lengterichting van de bladen 6 heen en 10 weer bewogen, waarbij de bedieningspersoon êén hand op elk einde van de slijpinrichting 2 houdt.

De aanscherp- of slijpinrichting 2 bestaat uit twee paren schijven 3,3', waarbij de paren onderling stijf zijn verbonden en roteerbaar zijn aangebracht op een verbindingsarm 4 door middel van een as 7.

15 Hiervoor is de verbindingsarm 4 voorzien van boringen waarin de assen 7 roteerbaar zijn aangebracht, zie fig. 3 en 4. De twee paren schijven 3,3* kunnen vrij in de gaten of boringen roteren.

Op een vlak oppervlak zijn de schijven 3,3' voorzien van een / slijpvlak bijvoorbeeld gevormd door een bewerkte slijpsteen of door 20 schijven schuurpaier. De mate van fijnheid van het slijpvlak kan worden gevarieerd. Het slijpvlak is bij voorkeur losmaakbaar op de schijven 3,3' aangebracht, bijvoorbeeld door middel van een zelf-hechtend oppervlak of door middel van lijm. De schijven 3,3’ in elk paar kunnen op de as 7 worden geschroefd of op de as 7 worden gedrukt onder toepassing 25 van een perspassing. Buizen en/of schijven (niet getoond) van "Teflon" kunnen worden gebruikt als lagermateriaal voor de as 7 en/of de schijven 3,3’.

Fig. 2 toont schematisch een stappenaanzicht van de slijpinrichting 2 volgens de uitvinding, die bovenop de bladen 6 van een paar 30 schaatsen 5 is aangebracht, waarbij de slijpinrichting 2 getoond is in twee stadia van een aanscherpproces. Zoals in de fig. is aangegeven moet de slijpinrichting 2 in een lengterichting van de bladen 6 heen en weer worden bewogen, welke beweging wordt veroorzaakt door een bedieningspersoon die de slijpinrichting 2 met een stevige greep aan elk 35 einde van de slijpinrichting 2 vasthoudt. Als gevolg van de anatomie van de menselijke arm en als gevolg van de stevige greep op elk paar schijven 3, 3', zal zulk een heen en weergaande axiale beweging langs de bladen 6 automatisch een lichte rotatie van elk paar schijven 3, 3' veroorzaken. Een voorwaartse beweging langs de stalen bladen 6 in de 40 richting van de pijl van fig. 2, dat wil zeggen van de bedleningsper- 8102211 4 soon af, zal als gevolg van de hierboven genoemde omstandigheid en vanwege de rotatie die automatisch ontstaat door het strekken van de elleboog van de bedieningspersoon, een rotatie van de schijven 3,3' in de door de pijlen aangegeven richting teweegbrengen. Een terugtrekbewe-5 ging, dat wil zeggen een beweging naar de bedieningspersoon toe, waarbij zijn ellebogen worden gebogen, zal anderzijds de rotatierichting van de schijven 3,3' omkeren.

Teneinde de slijtage op het slijpvlak zoveel mogelijk te verdelen, kan de bedieningspersoon bijvoorbeeld na elke heen en weergaande bewe-10 ging, zijn greep op de schijven 3,3' wijzigen en daarna de schijven 3, 3' enigszins verdraaien ten opzichte van een voorafgaande stand.

Bij voorkeur worden beide zijden van de slijpinrichting 2 voorzien van een slijpvlak. Elke zijde kan bijvoorbeeld worden uitgerust met een slijpvlak met verschillende slijpfijnheid vergeleken met de tegenover 15 gestelde zijde.

In de beschrijving is de nadruk gelegd op de problemen van het slijpen van hardrijschaatsen. Het is echter duidelijk dat de uitvinding niet is begrensd tot zulk.een gebruik, maar kan worden toegepast op elke slijp-, schuur-, hoon- of aanscherpinrichting waarbij het gewenst is 20 de slijtage op het slijpvlak te verdelen over het gehele slijpopper-vlak, waardoor de levensduur van de slijpinrichting wordt verlengd.

8102211

Claims (8)

1. Inrichting met een slijpvlak of slijpvlakken, welke inrichting van het type is dat ten opzichte van een te behandelen vlak, rand enzovoort kan worden bewogen, gekenmerkt door tenminste twee afzonderlijke, maar in één vlak liggende vlakken, die gescheiden of onafhankelijk in 5 het genoemde vlak roteerbaar zijn.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elk slijpvlak is gevormd door het vlak van een schijf (3, 3’) die roteerbaar is aangebracht op een verbindingsarm, bij voorkeur aan de einden daarvan.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat paren 10 schijven onderling stijf zijn verbonden, bij voorkeur door middel van een as die de rotatieas vormt voor het paar schijven op de ara.

4. Inrichting volgens de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de schijven gevormd zijn uit staal, licht metaal, kunststof materialen of soortgelijke materialen.

5. Inrichting volgens de conclusies 1—4, met het kenmerk, dat het slijpvlak is gevormd door een middel dat uitwisselbaar op de schijven is aangebracht.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het middel is uitgerust met een zelf-hechtend vlak, dat op het vlak van de schijf 20 of schijven moet hechten.

7. Inrichting volgens de conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de schijven de vorm hebben van een cirkel, driehoek, een rechthoek of een veelhoek, of ovaalvormig zijn.

8. Inrichting volgens de conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de 25 schijven langs hun omtrek voorzien zijn van groeven of uitsparingen teneinde de greep van de bedieningspersoon om de schijven te verbeteren. 81 02 2 1 1