NL8102115A

NL8102115A - Afhefbeveiliging voor steigers.

Info

Publication number: NL8102115A
Application number: NL8102115A
Authority: NL
Original assignee: Langer Ruth Geb Layher
Priority date: 1980-05-29
Filing date: 1981-04-29
Publication date: 1981-12-16
Also published as: US4372424A; JPS5719470A; NL193221B; BE888754A; JPH0114393B2; GB2076878A; GB2076878B; NL193221C; DE3020389A1; DE3020389C2; FR2483496B1; FR2483496A1

Description

* ^.%

Afhefbeveiliglng voor steigers.

De uitvinding betreft een inrichting voor het beveiligen tegen afheffen van de met klauwen op de dwarsbalken van steigers vastgezette loopplanken.

Het is bekend bij steigers de loopplanken door middel van 5 haakvormige klauwen te hangen aan een ü-varmige dwarsbalk. Normaal is een dergelijke steiger door in langsrichting lopende balken geschoord. Er zijn evenwel ook loopplanken bekend, die op zich een voldoende stijfheid bezitten cm het toepassen van langsliggers overbodig te maken en cp hm beurt te dienen als verstijvings-10 organen. In dit geval bestaat evenwel bij de praktische uitvoering de moeilijkheid dat bij een schuin werkende druk- of trekbelasting, bijvoorbeeld door winddruk, als gevolg van de in de steiger optredende verwringing het gevaar bestaat dat de haakvormige klauwen naar boven uit de dwarsbalken getild worden, zodat bij het ont-15 breken van langsliggers de verstijvende werking van de loopplanken en de veiligheid van de steiger twijfelachtig wordt.

De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen waardoor een dergelijk afheffen net zekerheid wordt vermeden, zodat de toepassing van langsliggers niet meer noodzakelijk is en de 20 werking hiervan als horizontaal, verstijvende steigerelementen over-genanen kan worden door de loopplanken.

Dit doel wordt hierdoor bereikt, doordat een dergelijke inrichting voor hé: beveiligen tegen afheffen van de met behulp van klauwen cp de dwarsbalken van steigers vastgezette loopplanken zo-25 danig wordt uitgevoerd, dat de op de vertikale steigerelementen vast of losneenbaar aangebrachte U-vormige dwarsbalken telkens voorzien zijn van ten minste êên in het lijf hiervan aangebracht in de richting van da langsas van de ligger lcpend langsgat en dat boven de klauwen te plaatsen rails aanwezig zijn, die enerzijds ten minste 30 een in overeenstemming met het langsgat aangebracht haakvormig bevestigingsorgaan bezitten en anderzijds aan het ene eind hiervan een door middel van een scharnier bevestigde zwenkbare plaat hebben.

\ 8102115 -2- •r «

De toepassing van deze inrichting vindt zodanig plaats, dat telkens na het irihangen van de aan de kopzijde van de loopplanken aangebrachte klauwen in de U-vormige dwarsbalken van bovenaf de van éën of meerdere haakvormige bevestigingsorganen voorziene rail 5 geplaatst wordt op de klauwen, nadat de zwenkbare plaat naar boven is weggeklapt. Het bevestigingsorgaan, respectevelijk de bevestigingsorganen zijn zo aangébracht, dat deze met het haakvormige gebogen eind juist kunnen grijpen door de in het lijf van de dwarsbalk aanwezige langsgaten, wanneer het van de zwenkbare plaat voorziene 10 eind direkt langs het vertikale orgaan, waaraan de dwarsbalk is bevestigd, geleid wordt. Zodra de rail op de klauwen ligt, wordt deze zo ver in de richting van het andere eind verschoven, dat de zwenkbare plaat naar beneden geklapt kan worden en op deze wijze de rail thans in langsrichting onverschuifbaar vastligt. Hierbij 15 glijdt het af gebogen eind van het bevestigingsorgaan, respectevelijk van de bevestigingsorganen, onder de eindrand van het langsgat.

Op deze wijze is de gewenste werking verkregen, dat wil zeggen een afheffen van de klauwen van de dwarsbalk is thans niet meer mogelijk.

^onderhavige inrichting zal thans nader werden toegelicht 20 aan de hand van de beschrijving en bijgevoegde tekeningen, waarbij: fig. 1 de rail in zijaanzicht weergeeft; fig. 2 dezelfde rail van onder gezien volgens de pijl II in fig. 1 weergeeft; fig. 3 een doorsnede is over de rail van fig. 1 volgens 25 de lijn III-III; fig. 4 in bovenaanzicht de plaats aangeeft waar twee loopplanken op elkaar aansluiten, en de aangebrachte rail; fig. 5 een doorsnede is over het ene eind van de uitvoering van fig. 4 volgens de lijn V-V; 30 fig. 6 een doorsnede is over de uitvoering volgens fig. 4 volgens de lijn VI-VI in fig. 5.

In fig. 1 is met 1 de rail aangegeven, die dient als beveiliging tegen het afheffen van de klauwen,aan welks ene eind de zwenkbare plaat 2 door middel van een scharnier 3 is aangébracht. De 35 rail 1 is langs zijn beide zijranden voorzien van een schuine kant 4, die er toe dient de rail de vereiste stijfheid te geven. Aan de 8102 115 * Λ -3- onderzijde van de rail zijn bij het gekozen voorbeeld twee haakvormige bevestigingsorganen 5 aangebracht, die bijvoorbeeld bestaan uit een naar onder smaller wordende langs zijn beide randen schuin afgewerkte plaat, die aan zijn bovenrand is vastgelast aan de rail 1 5 en waarvan het ondereind 6 zodanig rechthoekig is weggebogen, dat het haakvormig schuin afgewerkt gedeelte gericht is van het eind, dat voorzien is van de zwenkbare plaat 2. De kopzijde van de zwenk-bare plaat 2 is voorzien van een sleuf 7 en eveneens is de tegenoverliggende kopzijde van de rail 1 voorzien van een sleuf 7'. Het doel 10 van deze sleuven wordt hierna nader verduidelijkt.

De praktische toepassing van de inrichting blijkt uit de fig. 4-6. Aangenomen wordt dat in het onderhavige geval het gaat cm een steiger, waarbij de horizontaal en diagonaal lopende steiger-elementen zodanig op de vertikale steigerelementen 11 worden aange-15 sloten, dat deze met een aansluitmof 13 voorzien van een horizontale sleuf 12 grijpen cm een zich op het vertikale steigerelement bevindende aansluitflens 14 en hierop door middel van een wig 15 worden vastgelegd. Mat 16 zijn de volgens voorschrift op de steiger aanwezige boordplanken aangegeven.

20 In fig. 4 is de door de rail 1 afgedékte dwarsbalk met 21 aangegeven. In het lijf 26 van deze Ü-vormige dwarsbalk 21 zijn in overeenstemming met de zich op de rail bevindende bevestigings-organen 5 de langsgaten 22 aangebracht, die zodanig aangebracht en gedimensioneerd zijn, dat na het cpbrengen van de rail 1 en het 25 plaatsen hiervan in de gewenste eindstand de haken 6 aan de eindrand van het langsgat 22 grijpen tot onder het lijf van de dwarsbalk 21 en direkt hierop aanliggen. Bij de ophouw van de steiger worden nu na het bevestigen van de dwarsbalk vanaf beide zijcfen de cp elkaar aansluitende loopplanken 23 met behulp van de 30 cp de kopzijde hiervan aanwezige klauwen 24 cpgehangen aan de naar boven wijzende flenzen 25 (fig. 6) van de dwarsbalk 21 en vervolgens wordt de rail van boven op de klauwen 24 geplaatst, waarbij de plaat 2 naar boven geklapt is, terwijl het eind van de rail 1 naar beneden gebracht wordt, zodanig dat het scharnier 3 beweegt langs de 35 rand' van de wig 15 en de bevestigingsorganen 5 grijpen door de sleuven 22. De bevestigingsorganen 5 moeten dus dusdanige afmetingen bezitten, 8102115 -4- ♦>' ^ dat de afstand h van het haakvormig deel 6 vanaf het benedenvlak van de rail 1 juist zo groot is, dat het haakvormig deel 6 na het brengen van de rail in zijn eindstand aanligt tegen het lijf 26 van de dwarsligger 21. Zodra de rail 1 net zijn schuin afgewerkte randen 4 ligt 5 cp de klauwen . 24 van de loopplanken 23 , wordt de rail in de richting van de pijl a zo ver verschoven dat de sleuf 7' grijpt om de wig 15 en de plaat 2 naar beneden geklapt kan worden, waarbij de hierin aanwezige sleuf 7 op zijn beurt grijpt cm de betreffende wig 15.

Door het verschuiven in de richting van de pijl a grijpen de haken 10 6 onder het lijf van de dwarsbalk 21, tenwij 1 tegelijkertijd door het wegklappen van de plaat 2 een verschuiving in tegengestelde richting voorkanen wordt. De rail is dus in zijn stand eenduidig vastgelegd en verhindert door de bevestigingselementen 5-6 een afheffen van de klauwen 24.

15 20 25 30 35 8102115

Claims

1. Inrichting ter beveiliging tegen afheffen van met behulp van klauwen qp de dwarsbalken van steigers vastgezette loopplanken, met het kenmerk, dat de cp de vertikale steigerelementen vast of 5 losneembaar aangebrachte H-vormige dwarsbalken (21) telkens voorzien zijn van ten minste een in het lijf hiervan aangebracht in de richting van langsas van de balk lopend langsgat (22) en dat boven de klauwen (24) te plaatsen rails (1) aanwezig zijn, die enerzijds ten minste een in overeenstemming met het langsgat (22) 10 aangebracht haakvormig bevestigingsorgaan (5) bezitten en anderzijds aan het ene eind hiervan een door middel van een scharnier (3) bevestigde zwenkbare plaat (2) hebben.

2. Inrichting volgens conclusie 1, net het kenmerk, dat het benedeneind (6) van elk bevestigingsorgaan (5) zodanig onder een 15 rechte hoek is weggebogen, dat het gericht is vanaf het eind van de rail (1), dat voorzien is van ds zwenkbare plaat (2).

3. Inrichting volgens concusie 1, met het kenmerk, dat de kopzijde van het vrije eind van de rail (1) voorzien is van een in axiale richting lopende langwerpige uitsparing (7') en dat de 20 kopzijde van de zwenkbare plaat (2) voorzien is van een soortgelijke uitsparing (7).

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de afstand (h) tussen het benedenvlak van de rail (1) ai het bovenvlak van het weggebogen deel (6) van het bevestigingsorgaan (5) 25 in overeenstemming is met de afstand tussen het benedenvlak van de rail (1) en het buitenvlak van het lijf (26) van de dwarsbalk (21).

5. Inrichting in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of weergegeven in de tekeningen. 30 35 8102 115