NL8001458A - Pulserende waterstralen opwekkende massagesproeier. - Google Patents

Description

r- 4 -1- 21210/CV/jb • Aanvrager: Hans Grohe GmbH & Co KG, Schiltach/Schw., Bondsrepubliek Duitsland.

Korte Aanduiding: Pulserende waterstralen opwekkende massagesproeier.

5 De uitvinding heeft betrekking op een massagesproeier met een inrichting voor het naar keuze opwekken van pulserende en/of niet pulserende vloeistrofstralen, waarbij in een buislichaam, dat voor het opwekken van niet pulserende stralen een met straalgroeven uitgeruste straal-ring en bovendien voor het opwekken van pulserende stralen een met straal-10 boringen . uitgeruste straalbodem omvat en axiaal verschuifbaar in een met een handdraaiorgaan uitgerust huis gelegerd is, een met turbinebladen uitgeruste,door de vloeistofstroming aan te drijven kleprotor draaibaar ondergebracht is, welke kleprotor een segmentvormig uitgesneden klepplaat bezit, die bij draaiing de straalboringen van de straalbodem afwisselend 15 afdekt en vrijgeeft, waarbij het buislichaam met een althans in hoofdzaak cylindrische kraag is uitgerust, welke een in het huis vaststaand verdeel-element concentrisch en afdichtend opnemen kan, welk verdeelelement afhankelijk van de axiale stand van de kraag hetzij de straalgroeven van de straalring of de straalboringen van de straalbodem met de toeloop verbindt.

20 Bij een uit het Duitse Offënlegungsschrift 2.722.967 bekende massagesproeier van dit soort is de kleprotor direct in de holle ruimte van het buislichaam aangebracht en met behulp van een legertap draaibaar in de straalbodem gelegerd zodat deze te samen met het buislichaam axiaal wordt verschoven, indien een optelling van doserende stralen op niet 25 pulserende stralen of omgekeerd plaats vindt. Het verdeelelement bestaat' uit een buisnippel, welke een aan de toestroomzijde open centrale boring omvat, die aan de tegenoverliggende eindzijde is afgesloten door een eind-wand en door radiale spleten naar keuze hetzij met de binnenruimte van het buislichaam of met de het buislichaam omgevende holle ruimte van 30 het huis te verbinden is. Daartoe is aan het boveneinde-» van het buislichaam een cylindrische kraag bevestigd, welke de buisnippel omsluit en relatief ten opzichte daarvan axiaal verschuifbaar is en welke eveneens radiale boringen omvat, die de verbinding tussen de radiale boringen van de buisnippel en de binnenruimte van het buislichaam tot stand kunnen ^ brengen. In de axiale eindstanden van deze cylindrische kraag respectievelijk van het buislichaam wordt telkens slechts een van de beide mogelijke straalsoorten, namelijk hetzij pulserende stralen of niet pulserende stralen opgewekt. 80 0 1 4 58 -2- 21210/CV/jb 1. ' • Bij dergelijke massagesproeiers bestaat de eis naar de mogelijk heid bij ongeveer gelijkblijvende vloeistofdoorvoer de draaisnelheid . van de kleprotor en daarmede de pulseringsfrequentie van de pulserende waterstralen te kunnen variëren. Een dergelijke inrichting bezit deze bekende 5 massagesproeier niet;

Er zijn echter reeds massagesproeiers met dergelijke inrichtingen bekend, waarbij bovendien ook de mogelijkheid bestaat naar keuze pulserende en niet pulserende vloeistofstralen op te wekken. Een dergelijke massagesproeier is bijvoorbeeld bekend uit het Duitse octrooi 2.409.315.

10 Deze massagesproeier omvat twee groepen straalkanalen waarvan de ene groep uit as-parallele langsgroeven bestaat,die aan de omtrek van een straal-ring zijn aangebracht en de andere groep uit straalboringen, die in een straalbodem zijn aangebracht waarboven een kleprotor roteert en deze afwisselend opent en sluit. De omstelinrichting waarmede van pulserende 15 op niet pulserende stralen kan worden omgesteld en omgekeerd bestaat uit een klepopstelling , welke een circelronde schijf met verschillende doorlaatkanalen omvat, die met behulp van een relatief ten opzichte daarvan verdraaibare afdekinrichting naar keuze af te sluiten respectievelijk te openen zijn. Daarbij zijn in totaal drie;stromingskanalen gevormd, waar-20 van de ene het dóórstromende medium direkt naar de ene niet pulserende stralen opwekkende straalkanaalgroep leidt en de andere het doorstromende medium door tangentiële richtkanalen op de schoepen van/Meprotor in een turbinekamer leidt van’ waaruit het medium in de vorm van pulserende stralen door een tweede straalkanaalgroep uitstroomt .Voor het verminderen 25 van de draaisnelheid van de kleprotor en daarmede van de pulseringsfre·* quentie van de pulserende stralen is een derde kanaal aangebracht, dat eveneens door doorlaatkanalen van de circelronde schijf voert, die naar keuze af te dekken zijn. Indien dit derde kanaal geopend is wordt een deel '•van het stromingsmedium van het hierboven genoemde tweede kanaal 30 afgetakt en axiaal in het turbinehuis geleidt, zodat v/eliswaar nog dezelfde hoeveelheid van het medium in het turbinehuis geraakt, maar echter het aandeel van het medium, dat de draaiing van de kleprotor bewerkstelligd, geringer is. Daardoor onstaat een lagere draaisnelheid van de kleprotor en een overeenkomstige geringere pulseringsfrequentie.

35 Afgezien daarvan, dat bij deze opstelling het nagestreefde effekt van de wijziging van de pulseringsfrequentie verhoudingsgewijs gering is en zeer sterk van de telkens heersende stromingsdruk afhangt 800 1 4 58 4 -3- 21210/CV/jb . bestaat het gevaar, dat de rotor blijft staan of eerst in het geheel niet aanloopt, indien het derde kanaal geheel geopend is. Bovendien zijn voor het realiseren van deze inrichting zeer vele gecompliceerd gevormde afzonderlijke delen en een overeenkomstig dure montage onvermijdbaar.

5 Bij een uit het Duitse offenlegungsschrift 2.819.045 bekende massagesproeier welke een soortgelijke opbouw heeft als de hierboven beschreven bekende massagesproeier is voor het veranderen van het pulse-ringseffekt, dat wil zeggen van de intensiteit van de pulserende waterstralen tussen de kleprotor en de te pulserende stralen opwekkende straal-10 boringen in de straalbodem van de turbinekamer een op een concentrische tap gelegerde met segmentvormige uitsnijdingen voorzien schijf aangebracht, *· door :de draaibare verstelling waarvan het mogelijk is een deel van de straalboringen af te sluiten. In verband met het geringere stuweffekt zijn de waterstralen zachter indien alle straalboringen geopend zijn en over-15 eenkomstig harder, indien een deel van deze straalboringen afgesloten is.

Voor het verstellen van deze sluitschijf is een speciale zwenkhefboom aangebracht, welke via tandwielen met een getande naaf en met de sluitschijf in verbinding staat. Ook hierbij is de kosten aan althans voor een deel zeer gecompliceerd gevormde delen en aan montagekosten aanzien-20 lijk en anderzijds echter de bereikte, werking verhoudingsgewijs gering.

Uit het Amerikaanse octrooi 2.878.066 is het verder bekend met het oog op het opwekken van verschillend harde stralen bij een slechts pulserende stralen opwekkende sproeier een met turbinesschoepen en segmentvormige sluitschijven uitgeruste kleprotor met behulp van een axiaal 25 verstelbare legerschroef op verschillende afstanden ten opzichte van een straalschijf instelbaar te maken. Een wijziging van de pulseringsfrequentie is daarbij echter niet bereikbaar. Bovendien kan een verstelling van de legerschroef en zodoende een wijziging van de straalkwaliteit slechts in gedemonteerde toestand van de sproeier worden uitgevoerd.

30 Met de uitvinding wordt beoogd een massagesproeier van boven genoemde soort met constructief eenvoudige en weinig onderdelen zo te verbeteren, dat bij een gelijkblijvende vloeistofdoorvoer enerzijds de pulseringsfrequentie in een groot variatiegebied veranderbaar is en anderzijds zonder aanvullende middelen ook de straalintensiteit zowel van de 35 pulserende als ook van de niet pulserende stralen beter aan de desbetreffende behoeften kan worden aangepast.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de met een 800 1 4 58 s. * -4- 21210/CV/jb . schuin-radiale respectievelijk tangentiale turbineleidkanalen omvattende ringvormige wand uitgeruste, pulserende stralen afgevende straalbodem met de de niet pulserende stralen opwekkende straalring relatief ten opzichte van de plaatsvast - opgestelde kleprotor in axiale richting zodanig 5 verstelbaar is, dat bij onderbroken verbinding tussen een toeloopkamer en de straalgroeven de axiale oversnijding van de turbinebladen van de kleprotor met de leidkanalen tussen twee uiterste standen te variëren is.

Het belangrijkste voordeel, dat daarbij wordt bereikt, is daarin te zien, dat slechts door de axiale verschuiving van bijvoorbeeld de 10 straalbodem relatief ten opzichte van de kleprotor de mogelijkheid gegeven is, het de draaiaandrijving van de kleprotor tegenwerkende remmoment daardoor te wijzigen, dat in de ene axiale stand van de bodem de onderzijde van de kleprotor direkt op de straalbodem zit en daardoor aan een groter remmend wrijvingsmoment is blootgesteld dan in een andere axiale stand 15 van de straalbodem waarin de kleprotorvan de straalbodem is afgelicht en met aanzienlijk geringere legerwrijving roteert·. Daardoor zijn aanzienlijke toerental verschillen te bereiken. Daarbij komt, dat met de axiale verstel-" ling van de straalbodem relatief ten opzichte van de kleprotor ook de turbineleidkanalen met betrekking tot de turbineschoepen van de rotor in 20 een andere stand worden gebracht, waarin de daardoor opgewekte schuin-radiale leidstralen, die op de turbineschoepen gericht zijn, de turbineschoepen vol of slechts gedeeltelijk grijpen, zodat hierdoor een aanvullend regeleffekt met betrekking tot het toerental van de kleprotor wordt verkregen. Door de te variëren afstand tussen de de pulserende stralen op-25 wekkende straalbodem en de kleprotor respectievelijk het sluitorgaan daarvan onstaat ook tegelijkertijd de mogelijkheid de karakteristiek van de pulserende stralen met betrekking tot hun intensiteit respectievelijk hardheid of zachtheid te wijzigen.

Door de verdere uitvoering van de uitvinding zoals omschreven 30 in conclusie 2, volgens welke in principe de kleprotor in het huis axiaal vast opgesteld en de straalbodem axiaal verstelbaar is ontstaat het voordeel, dat met dezelfde met de hand bedienbare middelen ook de de niet pulserende stralen opwekkende straalring gemeenschappelijk met de straalbodem axiaal kan worden versteld om ook de niet pulserende stralen 35 op grond van de konische vorm van de aan de omtrek van de straalring aangebrachte straalgroeven met betrekking tot hin karakteristiek te wijzigen, zoals dit bij andere sproeikoppen van soortgelijke bouwwijze reeds bekend 800 1 4 58 * a -5- 21210/CV/jb • is. Door het kenmerk van conclusie 3 ontstaat enerzijds een konstruc-tief en uit vervaardigingstechnisch oogpunt eenvoudige legering voor de kleprotor en anderzijds door een zeer geringe axiale verstelling van de straalbodem een zeer hoge wijziging van de pulseringsfrequentie, terwijl 5 het remmende wrijvingsmoment van de kleprotor zeer veel groter is, indien deze rechtstreeks op de straalbodem zit dan het wrijvingsmoment waaraan de kleprotor blootgesteld is indien deze slechts op de legerschijf roteert.

De uitvinding zal nader uiteengezet worden aan de hand van 10 een in bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Figuur 1 toont een massagesproeier . in doorsnede.

Figuur 2 toont de in figuur 1 afgebeelde massagesproeier, eveneens in doorsnede echter in een andere funktieinstelling.

Figuur 3 toont een doorsnede over figuur 1 gezien volgens de 15 snijlijne III-III in figuur 1.

Figuur 4 toont het buislichaam/afzonderlijk deel en axiaal in doorsnede.

Figuur 5 toont het holle cylindrische geleidingslichaam als afzonderlijk deel in aanzicht gezien.

20 Bij de in de figuren weergegeven massagesproeier gaat het om een handdouche of een'handsproeier met een slechts gedeeltelijk weergegeven handgreep 1 door de boring 2 waarvan het water wordt toegevoerd en in een hol cylindrische geleidingslichaam 3 geraakt, dat met behulp van een schroefdeksel 4 in een buitenste kophuis 5, dat uit een stuk met 25 de handgreep verbonden is, is bevestigd. Een binnenste verdeelruimte 6 van het geleidingslichaam 3 is door een radiale boring 7 met de boring 2 van de handgreep 1 verbonden. Aan het boveneinde bezit het geleidings-lichaam 3 meerdere de vorm van een circeldeel bezittende geleidingsvlak-ken 8, die in een overeenkomstig .tegenprofiel van het kophuis 5 zitten 30 en bewerken, dat het geleidingslichaam 3 niet in het kophuis 5 verdraaibaar is. Het schroefdeksel'4 bezit een op het bovenste eindvhk 9 van het kophuis 5 respectievelijk op een ringvormige afdichting 10 zittende flens 11 en is met behulp van een schroefdraad 12 van boven in het geleidings-lichaam 3 geschroefd. Bovendien is het schroefdeksel 4 met een centrische 35 cylindrische tap 13 uitgerust welke zich over de gehele axiAle lengte van de sproeierkop uitstrekt en aan zijn ondereinde een verjong* cylin-drisch uitsteeksel 14 omvat.

800 1 4 58 -6- 21210/CV/jb • Tussen het onderste aan de zijde van een eind gelegen begren- zingsvlak 15 van de het geleidingslichaam 3 opnemende binnenwand 16 van het kophuis 5 en een radiaal naar buiten uitstekend ringvormig aanzet-stuk 17 is een naar binnen uitstekend ringvormig aanzetstuk 18 van 5 een in diameter meervoudig trapvormig uitgevoerd cylindrisch draailichaam 19 aangebr^cht, waarop een met grijpgroeven 20 uitgeruste ring 21 tegen verdraaiing geborgd is bevestigd. Met behulp van een 0-ring 22 en een lip-ring afdichting 23 is het geleidingslichaam 3 enerzijds tegen de binnenwand 16 en anderzijds tegen het draailichaam 19 afgedicht.

10 Het geleidingslichaam 3 bezit een schroefdraadnaaf 24 met een inwendige schroefdraad 25, welke door radiale rug 26, waartussen door-laatopeningen 27 zijn gevormd (zie figuur 5), met de wand van het geleiT dingslichaam 3 is verbonden.

In de schroefdraadnaaf 24 is een vani uitwendige schroefdraad 28 15 voorziene holle tap 29 geschroefd, welke . axiaal verschuifbaar op de cylindrische tap 13 van het schroefdeksel 4 is geleid. De holle tap 29 is een uit één stuk bestaand bestanddeel van een stromingsgeleidings-lichaam 30, dat uit een holle cylindrische kraag 31 en een ten opzichte daarvan in diameter vergroot cylindrische buisdeel 32 bestaat. Tussen 20 het buisdeel 32 en de kraag 30 is een radiale ringvormige schouder 33 aanwezig, waarvan de onderzijde met een aantal afstands ribben 34 is voorzien, die gedeeltelijk radiaal, gedeeltelijk axiaal aan de binnenwand van het buisdeel 32 verlopen. Het stromingsgeleidingslichaam 30 is in figuur 4 als afzonderlijk deel in doorsnede weergegeven en daar 25 zijn ook de afstandsribben 34 het beste te onderkennen. Tussen de kraag 31 en de holle tap 29 bevinden zich door radiale ruggen 35 gevormde axiale doorlaatopeningen 35', waardoor de uit de verdeelruimte 6 door de doorlaatopeningen 27 van het geleidingslichaam 3 stromende vloeistof in de inwendige ruimte van de kraag 31 kan geraken. In een in het onderste 30 déél van het buisgedeelte 32 op het buitenste mantelvlak aangebrachte ringvormige groef 36 is een straalring 37 bevestigd, op het mantelvlak waarvan konische driehoekvormige geprofieleerde axiaal verlopende straal-groeven 38 in een groot aantal gelijkmatig verdeeld aangebracht zijn en waardoor het water in continue stralen kan worden afgegeven.

35 Boven de ringvormige groef 36 zijn aan het buisgedeelte 32 radiale uitstekende meeneemribben 39, die tussen radiaal naar binnen uitstekende meeneemribben 40 van het draailichaam 19 grijpen, zodat 800 1 4 58 -7- 21210/CV/jb 1 3 • tussen het stromingsgeleidingslichaam 30 en het draailichaam 19 een draaiverbinding bestaat, welke echter een axiale verschuiving van het stromingsgeleidingslichaam 30 relatief ten opzichte van het draailichaam 19 toelaat.

5 Het mantelvlak van het straalring 37 ligt dicht tegen een ringvormige afdichting 41 van het draailichaam 19, zodat de doorlaat-doorsnede van de straalgroeven 38 in iedere axiale stand van het stromingsgeleidings lichaam 30 respectievelijk van de straalring 37 nauwkeurig bepaald is.

10 Het ondereinde van het stromingsgeleidingslichaam 30 bezit een inwendige schroefdraad 42, waarin een met een ringvormige wand 43 uitgeruste straalbodem 44 is ingeschroefd. In de straalbodem bevinden zich op bepaalde radiale minimale afstanden van de middenas M axiaal verlopende straalboringen 45, die, zoals i in figuur 3 is weergegeven, in groepen van 15 telkens zes stuk op een‘ringvormig vlak van de straalbodem 44 zijn aangebracht, waarbij de groepen telkens een gemiddelde hoekafstand van 120° bezit.

In de ringvormige wand 43 bevinden zich schuin-radiaal respectievelijk tangentiaaL verlopende turbineleidkanalen 46, die een tussen het buisgedeelte 32 van het stromingsgeleidingslichaam 30 en de tingvor-20 mige wand 43 aanwezig ringvormig kanaal 47 met de cylindrische binnenruimte van de ringvormige wand 43 verbinden. Voor de axiale verlenging van de cylindrische binnenruimte van de ringvormige wand 43 is daarop een ringvormig lichaam 48 aangrenzend opgezet, waarbij dit lichaam aan zijn stroomopwaartse liggende einde is voorzien van een radiaal naar 25 binnen uitstekende ringvormige kraag 49,welke tegen de radiaal verlopende delen van de afstandsribben 34 ligt, zodat tussen de afstandstibben 34 radiale verbindingskanalen tussen de inwendige ί ruimte 311 van kraag 31 en het ringvormige kanaal 47 onstaan.

In een bepaalde axiale afstand van de schroefdraadnaaf 24 30 van het geleidingslichaam 3 is aan de tap 13 een cylindrische met een af-dichtring 50 uitgeruste klep sluitschijf 51 vaststaand aangebracht, waarbij de uitwendige diameter daarvan op de inwendige diameter van de kraag 31 van het stromingsgeleidingslichaam 30 en de evengrote inwendige diameter van de ringvormige kraag 49 van het op de ringvormige wand 43 ge-plaatste ringvormige lichaam 48 zodanig is afgestemd, dat de afdichtring 50, indien deze tegen een van deze bside binnenvlakken aanligt, de doorstroming van water verhindert. De klepsluitschijf 51 ligt enerzijds 800 1 4 58 ί -8- 21210/CV/jb • tegen een aanzetstuk 52 van de tap 13 aan en bezit anderzijds een buisvormig aanzetstuk 53, dat op een legerschijf 54 aan het ondereinde van het verjongde cylindrische uitsteeksel 14 van de tap 13 zit. De legerschijf 54 is met behulp van een in het cylindrische uitsteeksel 14 ingeschroefde 5 bout 55 bevestigd.

In de door de ringvormige wand 43 en het ringvormige lichaam 48 gevormde cylindrische holle ruimte, welke een turbinekamer vormt, is een kleprotor 56 aangebracht. De kleprotor 56 bezit een aantal tangentiale ten opzichte van een cylindrische naaf 57 verlopende turbinebladen 58 10 en een circelronde sluitschijf 59, die over een hoekgebied van ongeveer 60° onderbroken respectievelijk segmentvormig uitgesneden is, verder een centraal boring 60 van de diameter van het buisaanzetstuk 53 bezit en op dit aanzetstuk 53 respectievelijk de legerschijf 54 gemakkelijk draaibaar gelegerd is. Om de kfeprotor 56 ook in de richting klep-sluitschijf 15 51 tegen axiaal verschuiven te borgen, hetgeen echter niet beslist nood zakelijk is, is boven de sluitschijf 59 aan het aanzetstuk 53 een borg-schijf 61 zodanig aangebracht, dat de kleprotor met voldoende axiale speling uitgerust is.

In de figuren 1 en 2 zijn de beide mogelijk uiterste standen 20 van het stromingsgeleidingslichaam 30 en de daarmede verbonden delen weergegeven. In figuur 1 is de holle tap 29 van het stromingsgeleidings-lichaam 30 geheel in de schroefdraadnaaf 24 van het geleidingslichaam 3 ingeschroefd. Het stromingsgeleidingslichaam 30 neemt zodoende zijn "bovenste" stand in (betrokken op de weergave van figuur 1 en 2). Daarbij 25 ligt de afdichtring 50 van de klepsluitschijf 51 afdichtend tegen de binnenwand van'de ringvormige kraag 49, zodat de verdeelruimte 6 van het geleidingslichaam 3 via de doorlaatopeningen 27 en 35' de inwendige ruimte 31' het ringvormige kanaal 47 en de turbineleidkanalen 46 met de turbinekamer 43' in verbinding staat en het uit de boring 2 van de 30 handgreep 1 toestromende water de met de pijlen 62 aangeduide weg neemt. Door de turbineleidkanalen 46 wordt de stroming in deze stand slechts gedeeltelijk naar de turbineschoepen 58 van de kleprotor 56 geleid, zodat het aandrijfdraaimoment verhoudingsgewijs gering is. Bovendien zit in deze bovenste .stand van het stromingsgeleidingslichaam 30 de sluitplaat 35 59 van de kleprotor 56 met een grotere diameter op het binnenvlak van de straalbodem 44, zodat ook een verhoudingsgewijs groot wrijvingsremmoment op de kleprotor 56 inwerkt en zodoende in totaal slechts een geringe 800 1 4 58 τ 3 -9- 21210/CV/jb . draaisnelheid van de kleprotor 56 te bereiken is.

Door overeenkomstig met de hand verdraaien van de ring 21 en van het met deze ring via het draailichaam 19 vormsluitend verbonden stromingsgeleidingslichaam 30 vindt op grond van de schroefdraad ingrij-5 ping tussen de holle tap 29 en de schroefdraadnaaf 24 een axiale neerwaartse beweging van het stromingsgeleidingslichaam 30 en van de vast daarmede verbonden straalbodem 44 relatief ten opzichte van de kleprotor 56, die deze axiale beweging niet volgt, aangezien deze op de legerschijf 54 zit, plaats. Het deze neerwaartse beweging van de straalbodem 44 wordt 10 niet slechts bewerkstelligd, dat deze zich afheft van de kleprotor 56 en daardoor het remmende wrijvingsmoment wordt verminderd, maar ook de turbineleidkanalen 46 geraken geleidèlijk in het axiale gebied van de turbinebladen 58, zodat deze geheel door de roterende - leidstroom gegrepen worden. Zodoende wordt op tweevoudige wijze een versnellings 15 werking op de kleprotor 56 uitgeoefend, zodat van een minimaal toerental nu op een hoogste toerental van de kleprotor 56 wordt overgegaan. Daarbij onstaat reeds een sprong in het toerental naar boven op het moment waarop . de wrijving tussen de kleprotor 56 en de straalbodem 54 wordt onderbroken en de kleprotor 56 neg slechts op de legerschijf 54 zit, welke een aan-20 zienlijk .geringere diameter bezit dan het ringvormige vlak van de straalbodem 44.

Met de straalbodem 44 en het stromingsgeleidingslichaam 30 beweegt zich echter ook het ringvormige lichaam 48 met zijn ringvormige kraag 49 relatief jten opzichte van de vaststaande klep-sluitschijf 51.

25 Zoals duidelijk zal zijn uit figuur 1 en 2 bezit de ringvormige kraag 49 éen binnenvlak, dat een bepaalde axiale uitstrekking bezit, zodat over een begin projekt van de neerwaartse beweging van het stromingsgeleidings-lichaam 30 de vloeistoftoevoer naar het ringvormige kanaal 47 noch verminderd noch tegengegaan wordt. Bij verdere neerwaartse beweging van 30 het stromingsgeleidingslichaam 30 geraakt echter de klep-sluitschijf 51 ter hoogte van de door de afstandsribben 34 gevormde radiaal verlopende verbindingskanalen en tenslotte., in de kraag 31, zodat de toevoer van de vloeistof naar het ringvormige kanaal 47 en zodoende naar de kleprotor 56 respectievelijk naar de straalbodem 44 geheel wordt tegengegaan.

35 Zolang de toevoer naar de straalbodem 44 respectievelijk naar de turbinekamer 43' blijft bestaan en de kleprotor 56 draait worden door het cyclisch openen van de straalboringen 45 waardoor het water 800 1 4 58 I ' -10- 21210/CV/jb • uittreei pulserende stralen opgewektj waarvan de pulseringsfrequentie van de draaisnelheid van de kleprotor 56 afhangt.

De kraag 31 is aan zijn buitenzijde voorzien van een afdicht-ring 63, welke in de bovenste stand van het stromingsgeleidingslichaam 30 5 afdichtend tegen een cylindrisch wandvlak 64 van het geleidingslichaam 3 ligt en welke met de axiale beweging van het stromingsgeleidingslichaam 30 relatief ten opzichte van het geleidingslichaam 3 wordt bewogen. Daarbij kan de opstelling van de afdichtring 63 in de kraag 31 van hetstromingsge leidings lichaam 30 zo zijn uitgevoerd, dat deze bij de neerwaartse^ 10 beweging van het stromingsgeleidingslichaam 30 het cylindrische wandvlak 64 verlaat voordat de ringvormige kraag 49 de afdichtring 50 van de klep-sluitschijf 51 heeft verlaten, zodat in een tussenstand van het stromingsgeleidingslichaam 30 zowel pulserende als niet pulserende stralen opgewekt kunnen worden, of de afdichtring 63 kan zo zijn aangebracht, dat 15 deze het wandvlak öir'eerst dan verlaat indien het binnenste wandvlak van de kraag 31 de afdichtring 50 van de klep-sluitschijf 51 reeds heeft bereikt. In dat geval zijn er slechts de beide mogelijkheden, hetzij pulserende of niet pulserende stralen op te wekken.

Zodra de afdichtring 63 bij de neerwaartse beweging van 20 het stromingsgeleidingslichaam 30 heb wandvlak 64 verlaat, onstaat een stromingsverbinding tussen de verdeelkamer 6 respectievelijk de doorlaat-openingen 27 en de straalgroeven 38 van de straalring 37, zodat ook of slechts niet pulserende stralen, die uit de straalgroeven 38 van de straalring 37 uittreden, worden opgewekt. In figuur is de tegengestelde uiterste 25 stand van het stromingsgeleidingslichaam 30 in vergelijking met die van figuur 1 weergegeven, waarin de vloeistoftoevoer aan het ringvormige kanaal 47 en zodoende naar de turbinekamer geheel is afgesloten en de vloeistof sledhts door de straalgroeven 38 kan uittreden, waarbij de vloeistof door de sproeikop in de richting van de pijlen 65 stroomt.

30 Het is uit figuur 2 te ontnemen, dat in de onderste uiterste stand van het stromingsgeleidingslichaam 30 en van de straalring 37 de de vloeistof naar de turbinekamer afsluitende afdichtring 50 in de klep-sluitschijf 51 over een zeker traject in axiale richting in de kraag 31 is ingedrongen en van de binnenste onderkant daarvan een zekere afstand heeft, 35 hetgeen betekent, dat boven het met deze afstand overeenkomende traject het stromingsgeleidingslichaam 30 ®et de straalring 37 op en neer kan worden bewogen zonder dat daardoor vloeistoftoevoer naar de straalring wordt 800 1 4 58 ft * 1 -11- 21210/CV/jb • gewijzigd. Op grond van het feit,dat de straalgroeven 38 van de straalring 37 in axiale richting konisch verlopen bestaat zodoende de mogelijkheid door axiale verschuiving van het stromingsgeleidingslichaam 30 in het genoemde gebied de straalkarakteristiek van de niet pulserende stralen 5 met betrekking tot hun "scherpte" te variëren.

Opgemerkt werd nog , dat ook de pulserende stralen met betrek king tot hun "scherpte" of "hardheid" onafhankelijk van de pulserserings-frequentie te veranderen zijn, indien namelijk de afstand tussen de sluitschijf 59 van de kleprotor 56 en de straalbodem 44 wordt veranderd.Bg 10 grotere afstand onstaan "zachtere" stralen, terwijl indien de afstand zeer gering of gelijk aan nul is de "hardste" of "scherpste" stralen worden verkregen.

Het is dan ook met de massagesproeier volgens de uitvinding mogelijk met slechts een enkel bedieningsorgaan namelijk met het draai-15 lichaam 21, zowel pulserende als ook niet pulserende en zowel zachte als ook harde pulserende stralen en ook zachte en harde niet pulserende stralen in te stellen.

-CONCLUSIES-

N

800 1 4 58

Claims (8)

1. Massagesproeier met een inrichting voor het naar keuze opwekken van pulserende en/of niet pulserende vloeistofstralen waarbij 5 in een buislichaam, dat voor het opwekken van niet pulserende stralen een met straalgroeven uitgeruste straalring en bovendien voor de opwekking van pulserende vloeistrofstralen een met straalboringen uitgeruste straalbodem bezit en axiaal verschuifbaar in een met een handdraaiorgaan uitgeruste huis gelegerd is, een met turbinebladen uitgeruste, door de 10 vloeistrofstroming aan te drijven kleprotor draaibaar is onder gebracht, welke kleprotor een segmentvormig uitgesneden klepplaat bezit, die bij draaiing de straalboringen van de straalbodem afwisselend afdekt en vrijgeeft, en waarbij het buislichaam met een althans in hoofdzaak cylindri-sche kraag is uitgerust, welke een in het huis vaststaand verdeelelement 15 concentrisch en afdichtend kan ^HPüSli^Pij het verdeelelement afhankelijk van de axiale stand van de kraag hetzij de straalgroeven van de straalring of de straalboringen van de straalbodem met de toeloop verbindt, met het kenmerk, dat de met een schuinradiale respectievelijk tangentiale turbineleidkanien (46) bezittende ringvormige wand (43) uitgeruste, 20 de pulserende stralen afgevende straalbodem met de^.e niet pulserende stralen opwekkende straalring (37) relatief ten opzichte van de plaatsvast opgestelde kleprotor(56) in axiale richting zodanig verstelbaar is, dat bij onderbroken verbinding tussen een toeloopkamer (6) en de straalgroeven (38) de axiale oversnijding van de turbinebladen (58) van de 25 kleprotor (56) met de turbineleidkanalen (46) tussen twee extreme standen te variëren is.

2. Massagesproeier volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kleprotor (56) op een plaat^ast in het huis (5) aangebrachte legertap (13,14) draaibaar gelegerd en met behulp van een legerelement 30 (54) axiaal zodanig opgesteld is, dat deze slechts in de ene uiterste stand van de straalbodem (44) daarop aanrakend ligt.

3. Massag#Proei-er · volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het legerelement uit een aan de legertap (14) bevestigde legerschijf (54) bestaat, waarvan de diameter aanzienlijk kleiner is dan de diameter 35 van de straalbodem en waarvoor in de straalbodem (44) een uitsparing is aangebracht. 800 1 458 t * -13- 21210/CV/jb

• 4. Massagesproeier volgens conclusie 1,2 of 3, met het kenmerk, dat de ringvormige wand (43) van de straalbodem (44) met de wand (32) van. aen/concentrisch omsluitend stroningsgeleidingslichaam (30) een ringvormig kanaal (47) vormt en door een op de ringvormige wand 5 (43) aansluitend opgezet ringvormig lichaam (48) stroomopwaarts axiaal verlengd is.

5. Massagesproefef volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het ringvormige lichaam (48) aan zijn stroomopwaarts liggende einde met een radiaal naar binnen uitstekende ringvormige kraag 10 (49) is uitgerust, welke met een radiale ringvormige schouder (33) van het strominggeleidingslichaam (30) radiale verbindingskanalen naar het ringvormige kanaal (47) vormt.

6. Massagesproeier volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de ringvormige kraag (49) dezelfde inwendige diameter bezit als een 15 op afstand daarboven aangebrachte kraag (31), en dat beide door gemeenschappelijk axiale verschuiving in de ene of de andere richting telkens afwisselend een plaatsvast en co-axiaal ten opzichte van de as (45) van het stromingsgeleidingslichaam (30) in het huis (5) aangebrachte, met een afdichtring (50)· uitgeruste klep-sluitschijf (51) afdichtend 20 opnemen.

7. Massagesproeier volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het stromingsgeleidingslichaam (30) een door radiale ruggen (35) met de kraag (31) verbonden van schroefdraad voorziene holle tap (29) bezit, welke in een vaststaande in het huis (5) aangebrachte 25 door radiale ruggen (26) met een hol cylindrisch geleidingslichaam (3) verbonden schroefdraadnaaf (24) ingeschroefd en door de draaiing daarvan het stromingsgeleidingslichaam (30) axiaal verstelbaar is.

8. Massagesproeier volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de klep-sluitschijf (51) op een concentrische ten 30 opzichte van de as (45) van het stromingsgeleidingslichaam (30) aangebrachte, aan een aan de achterzijde gelegen huisdeksel (4) bevestigde respectievelijk uit één stuk daarmede verbonden cylindrische tap (13,14) is bevestigd waarop ook de van schroefdraad voorziene holle tap (29) van het stromingsgeleidingslichaam (30) is geleid. 35 800 1 4 58