NL8001443A - Werkwijze en inrichting voor het nabehandelen van een buigzame drukvorm. - Google Patents

Description

V

* A

A ^ j · T tJ/Kon/HH,2 -1-

Werkwijze en inrichting voor het nabehandelen van een buigzame drukvorm

De uitvinding betreft een werkwijze voor het met een spoelvloeistof nabehandelen van een uitgewassen buigzame drukvorm.

Een buigzame drukvorm wordt vervaardigd door een 5fotopolymere kunststofplaat te belichten met een lichtbeeld dat overeenkomt met het gewenste te drukken beeld. De fotopolymere kunststof polymeriseert in de belichte gebieden en wordt daardoor samenhangend van struktuur. De kunststofplaat wordt daarna uitgewassen# waarbij de belichte, gepolymeri-lOseerde gedeelten blijven staan en de overige gedeelten over een bepaalde diepte worden weggewassen, zodat een reliëf ontstaat. Na deze bewerking wordt de uitgewassen drukvorm met een spoelvloeistof nabehandeld. Tot nu toe gebeurt dit door de drukvorm in een bak met spoelvloeistof te leggen en deze 15daar in te laten, totdat aan het oppervlak van de drukvorm te zien is dat de nabehandeling is voltooid.

De spoelvloeistof bestaat bijvoorbeeld uit 90% water, 9% chloor en 1% zoutzuur. De bij de nabehandeling vrijkomende dampen van deze vloeistof hebben een bepaald on-20 prettige geur en zijn sterk corrosief. Daarom maakt men wel gebruik van een afzuiginrichting voor het afzuigen van deze dampen. Een dergelijke inrichting is echter aan een zeer sterke corrosie onderhevig en bovendien worden de dampen nu in de buitenlucht geloosd waar deze corrosieschade of stank-25 overlast kunnen veroorzaken.

Het doel van de uitvinding is een werkwijze te verschaffen voor het nabehandelen van uitgewassen buigzame drukvormen, waarbij geen hinder wordt veroorzaakt door vrijkomende dampen. Hiertoe omvat de werkwijze volgens de uitvinding 30 de achtereenvolgende stappen: het in een van de omgeving afsluitbare speelkamer brengen van de drukvorm, het afsluiten van de spoelkamer, het naar de drukvorm toevoeren van spoelvloeistof 35 en het naar een gasdicht van de spoelkamer en de omgeving 800 1 A A3 -2- •V— ** afgesloten reservoir afvoeren van in hoofdzaak alle gebruikte spoelvloeistof, en het uit de spoelkamer nemen van de drukvorm.

Op deze wijze komt op geen enkel moment tijdens de 5 nabehandeling spoelvloeistof met de omgevingslucht in kon-takt, zodat ook geen dampen in de omgevingslucht terecht kunnen komen. Wanneer bovendien volgens de uitvinding de spoelvloeistof een mengsel van mengvloeistoffen is, welke mengvloeistoffen direkt voor het in kontakt komen met de 10 drukvorm gedoseerd in een afgesloten ruimte met elkaar worden gemengd, kunnen ook daarbij geen ongewenste dampen, vrijkomen.

De nabehandelingstijd is sterk afhankelijk van de temperatuur van de spoelvloeistof. Het resultaat van de nabehandeling is niet of niet goed waarneembaar in de afgesloten 15 spoelkamer. Door volgens de uitvinding de spoelvloeistof op een gewenste temperatuur te brengen, kan men uitgaan van een vaste behandelingstijd. Hierbij ontstaat bovendien het extra voordeel, dat de spoelvloeistof op een temperatuur gebracht kan worden, waarbij de nabehandeling, wat de tijd en het re-20 sultaat betreft, optimaal verloopt.

Door volgens de uitvinding een onderdruk in de spoelkamer te creëren, kunnen ook geen dampen via eventuele kiertjes ontsnappen*.

De uitvinding betreft en verschaft tevens een in-25 richting voor het met een spoelvloeistof nabehandelen van een uitgewassen buigzame drukvorm, omvattende: een kast die wanden omvat, welke een spoelkamer voor het opnemen van de drukvorm begrenzen, met ten minste ëën van de wanden verbonden af-50 sluitmiddelen voor het van de omgeving afsluiten van de spoelkamer, toevoermiddelen voor het naar de drukvorm in de kamer toevoeren van de spoelvloeistof, en een via afvoermiddelen voor het uit de kamer naar 55het reservoir afvoeren van gebruikte spoelvloeistof, met de spoelkamer in verbinding staand, gasdicht van deze en de omgeving afgesloten reservoir voor gebruikt spoelmiddel.

Om een goede toegankelijkheid van de spoelkamer te 800 1 4 43 • ' - -3- bereiken, omvatten de afsluitmiddelen bij voorkeur een deksel en klemorganen voor het dichtklemmen van het deksel.

Wanneer volgens de uitvinding aan het deksel op-hangorganen voor het ophangen van de drukvorm zijn aange-5 bracht, kan de drukvorm gemakkelijk en snel in de spoelkamer worden gebracht en daaruit worden genomen.

Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding blijken uit de hierna volgende beschrijving aan de hand van figuren van een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting vol-10 gens de uitvinding.

Figuur 1 is een perspektivisch aanzicht van de inrichting met weggebroken delen.

Figuur 2 is een schematische doorsnede van de inrichting en toont schematisch de daarmee verbonden toevoer-15 middelen voor de spoelvloeistof.

De inrichting 1 volgens de uitvinding omvat een kast 2, die een door twee zijwanden 3, een achterwand 4, een voorwand 5, een bovenwand 6 en een bodemwand 8 begrensde spoelkamer 7 heeft.

20 De bodemwand 8 loopt schuin af naar een aan de ach terwand 4 van de spoelkamer 7 aangebrachte goot 19. Een vertikaal naar beneden omgezette rand 20 van de bodemwand 8 steekt in de goot 19 uit. Spoelvloeistof, die op nog nader te beschrijven wijze in de spoelkamer 7 wordt gebracht, stroomt 25 via de hellende bodemwand 8 in de goot 19. Wanneer de goot 19 gevuld is, steekt de omgezette rand 20 van de bodemwand 8 uit in de vloeistof in de goot 19. Op deze wijze wordt een vloeistof slot 9 gevormd, dat de spoelkamer 7 gasdicht afsluit van een onderin de kast 2 gevormd reservoir 10, waarin de uit de 30 goot 19 overstromende spoelvloeistof wordt opgenomen.

In de bovenwand 6 bevindt zich een opening 21 die afgesloten kan worden met een los deksel 11. Aan de onderkant van het deksel 11 zijn klemmen 13 aangebracht voor een drukvorm 12. Met handvatten 14 kan men het deksel 11 met de daar-35 aan hangende drukvorm 12 bij het in de spoelkamer 7 brengen van de drukvorm 12 hanteren. Wanneer het deksel 11 op zijn plaats gebracht is over de opening 21 heen, kan het deksel 11 met twee zogenaamde knevelsluitingen 15 vastgeklemd worden. Deze knevelsluitingen 15 omvatten een excentrisch draaibaar 800 1 443 «» -4- om een, in een steun 22 aan de bovenwand 6 verankerde schar-nierpen 17 gelagerde, cirkelvormige schijf 16, die één geheel vormt met een hefboom 18. Door de hefboom 18 naar voren uit de in figuur 1 links getoonde stand naar de in fi-5 guur 1 rechts getoonde stand te bewegen, wordt het deksel 11 vastgedrukt.

In de toevoermiddelen 25 wordt de spoelvloeistof gemengd. Een gebruikelijke samenstelling is: 90% water, 9% chloor en 1% zoutzuur. Het water wordt uit de waterleiding 26 10 toegevoerd en stroomt via een door een besturingsinrichting 32 bediende klep 17 in de leiding 53. In de leiding 53 zijn na de klep 27 achtereenvolgens een de werkdruk regelende drukregelaar 28, een manometer 29 en een verwarmingstoestel 30 opgenomen. Het verwarmingstoestel 30 wordt thermostatisch 15 geregeld en brengt het daardoorheen stromende water op een met de besturingsinrichting 32 ingestelde temperatuur. Het op temperatuur gebrachte water stroomt via een terugslagklep 31, die ervoor zorgt dat geen spoelvloeistof in de waterleiding 26 terug, kan stromen, naar een mengkamer 38.

20 In de mengkamer 38 monden eveneens leidingen 54 uit. Deze leidingen 54 zijn afvoerleidingen van de door een motor 33 aangedreven doseerpompen 34 en 35. De werking van de motor 33, en dus die van de doseerpompen 34 en 35 wordt geregeld door de besturingsinrichting 32. De doseerpompen 34 en 25 35 brengen gedoseerde hoeveelheden vloeistof uit respektieve-lijk de reservoirs 36 en 37 in de mengkamer 38, waar deze met het op temperatuur gebrachte leidingwater tot de spoelvloeistof worden gemengd. Het reservoir 36 bevat bijvoorbeeld chloor en het reservoir 37 zoutzuur.

30 De spoelvloeistof stroomt uit de mengkamer 38, via de leiding 39 naar de sproeimondstukken 40 die de spoelvloeistof op de in de kamer 7 hangende drukvorm 12 sproeien.

De gebruikte spoelvloeistof stroomt op de eerder beschreven wijze via het vloeistofslot 9 in het reservoir 10. 35 De temperatuur die de spoelvloeistof heeft op het moment, dat deze met de drukvorm in kontakt komt, is zeer belangrijk voor het bereiken van een optimaal resultaat. De noodzakelijke spoeltijd bedraagt in een bepaald geval bijvoorbeeld 3 minuten bij een spoelvloeistoftemperatuur van 800 1 4 43 0 ï -5- 21°C en 1 minuut bij 22°C. Gebleken is, dat door verwarming van alleen het leidingwater de gewenste temperatuur voldoende nauwkeurig kan worden bereikt, omdat de temperatuur van de vloeistoffen in de reservoirs nagenoeg constant is en 5 de waarde heeft van de ruimte, waarin de inrichting staat opgesteld.

Na met de spoelvloeistof behandeld te zijn, wordt de drukvorm 12 met schoon leidingwater nagespoeld. Hiertoe wordt de motor 33 van de doseerpompen 34 en 35 door de be— 10 sturingsinrichting 32 uitgeschakeld na het verstrijken van de ingestelde behandelingstijd. Het spoelwater stroomt eveneens via het vloeistofslot 9 naar het reservoir 10. Na het naspoelen met schoon water, blijft in de goot 19 dus water staan.

Wanneer het naspoelen is beëindigd, doordat de be-15 sturingsinrichting 32 de watertoevoer door de klep 27 heeft afgesloten, kan de drukvorm 12 uit de spoelkamer 7 worden genomen. Hierbij komen geen dampen van de spoelvloeistof uit de spoelkamer 7 vrij, omdat alle spoelvloeistof met het spoelwater naar het reservoir 10 is gespoeld en in de goot 19 20 alleen nog schoon water staat.

In de zijwand 5 van de kast 2 is een aansluiting 51 voor een niet getoonde ontluchtingsleiding aangebracht om de door de spoelvloeistof verdrongen lucht af te voeren en te voorkomen, dat deze via kieren, bijvoorbeeld tussen het dek-25 sel 11 en de bovenwand 6, naar buiten komt. Wanneer de kast 2 hermetisch gesloten kan worden en de volumevermindering ten gevolge van de ingebrachte vloeistoffen wordt gecompenseerd kan de ontluchting achterwege blijven.

In de voorwand 5 is nog een venster 50 aangebracht 20 om de werking van de inrichting 1 te kontroleren.

In het reservoir 10 is een via een leiding 44 met de besturingsinrichting 32 gekoppelde niveaumeter 41 opgenomen. De besturingsinrichting 32 kan hierdoor bij het bereiken van een bepaald niveau signaleren en/of de inrichting uit-25 schakelen.

Het reservoir 10 omvat bovendien een vulopening 42 voor het toevoegen van neutraliserende middelen aan de inhoud van het reservoir 10, en een afvoer 43.

800 1 4 43 ¥

v.' . V

-6-

Wanneer een spoelvloeistof wordt gebruikt die gere-circuleerd kan worden, kan de inrichting een recirculatiepomp 46 omvatten die spoelvloeistof uit het reservoir 10, via de gestippeld getekende retourleiding 47, terug kan pompen in de 5 leiding 26. De pomp 46 wordt daarbij aangedreven door een door de besturingsinrichting 32 via een leiding 48 bestuurde motor 45. De leiding 26 moet daarbij van niet getoonde kleppen worden voorzien, om te voorkomen, dat spoelvloeistof in het waterleidingnet terecht kan komen.

800 1 4 43

Claims (11)

1. Werkwijze voor het met een spoelvloeistof nabehandelen van een uitgewassen buigzame drukvorm, gekenmerkt door de achtereenvolgende stappen: het in een van de omgeving afsluitbare spoelkamer 5 brengen van de drukvorm, het afsluiten van de spoelkamer, het naar de drukvorm toevoeren van spoelvloeistof en het naar een gasdicht van de spoelkamer en de omgeving afgesloten reservoir afvoeren van in hoofdzaak alle gebruikte 10 spoelvloeistof, en het uit de spoelkamer nemen van de drukvorm. 2-. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de spoelvloeistof een mengsel van mengvloeistoffen is, mèt het kenmerk, dat de mengvloeistoffen direkt voor het in kontakt 15 komen met de drukvorm gedoseerd in een afgesloten ruimte met elkaar worden gemengd.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de spoelvloeistof op een gewenste temperatuur wordt gebracht.

4. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat in de spoelkamer een onderdruk ten opzichte van de omgeving gecreëerd kan worden. 5*. Inrichting voor het met een spoelvloeistof nabehandelen van een uitgewassen buigzame drukvorm, gekenmerkt 25 door: een kast die wanden omvat, welke een spoelkamer voor het opnemen van de-drukvorm begrenzen, met ten minste éën van de wanden verbonden af-sluitmiddelen voor het van de omgeving afsluiten van de 30 spoelkamer, toevoermiddelen voor het naar de drukvorm in de kamer toevoeren van de spoelvloeistof, en een via afvoermiddelen voor het uit de kamer naar het reservoir afvoeren van gebruikte spoelvloeistof, met de 35 spoelkamer in verbinding staand, gasdicht van deze en de omgeving afgesloten reservoir voor gebruikt spoelmiddel. 800 1 4 43 . -V- % » ’ -8-

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de afsluitmiddelen een deksel en klemorganen voor het dichtklemmen van het deksel omvatten.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het 5 kenmerk, dat aan het deksel ophangorganen voor het ophangen van de drukvorm zijn aangebracht.

8. Inrichting volgens een van de conclusies 5-7, met het kenmerk, dat de toevoermiddelen sproeiers voor het op de drukvorm sproeien van spoelvloeistof en door een bestu- 10 ringsinrichting bestuurde doseermiddelen voor het in de juiste samenstelling naar de sproeiers toevoeren van spoelvloeistof omvatten.

9. Inrichting volgens een van de conclusies 5-8, met het kenmerk, dat de kamer zich op een hoger niveau be- 15 vindt dan het reservoir en dat de afvoermiddelen een vloeistof slot omvatten.

10. Inrichting volgens een van de conclusies 5-9, met het kenmerk, dat de toevoermiddelen verwarmingsmiddelen omvatten voor het op een gewenste temperatuur brengen van de 20 spoelvloeistof.

11. Inrichting volgens een van de conclusies 5-10, met het kenmerk, dat met de kast een afzuiginrichting is verbonden voor het in de spoelkamer creëren van een onderdruk.

12. Inrichting volgens een van de conclusies 5-11, 25 met het kenmerk, dat deze in hoofdzaak vervaardigd is van een kunststof, bij voorkeur van PVC.

800. A 43