NL7908843A - Inrichting voor het graven van greppels, voorzien van een schijf en een afbuigorgaan. - Google Patents

Description

< ^5# P & C - W 5664-1 Ned.

Inrichting voor het graven van greppels, voorzien van een schijf en een afbuigorgaan

De uitvinding heeft betrekking op eenvoudige en lichte inrichtingen voor het graven van greppels voor het draineren en droogmaken van in het bij zonder landbouwgronden.

Landbouwers moeten in het algemeen voor het beschermen van gewassen, 5 die zijn ingezaaid op laagliggende terreinen, greppels aanbrengen voor het droogmaken van de grond, waardoor wordt vermeden dat het zaad verrot.

Hetzelfde geldt om te beletten dat geulen ontstaan in hellende terreinen, veroorzaakt door zware regenval. Deze greppels kunnen worden gemaakt met een houweel, hetgeen zwaar werk is, of met een ploeg, maar 10 daardoor ontstaat een ophoping van grond aan één zijde, waardoor vaak de naastliggende ingezaaide voor wordt bedekt. De op deze wijze gegraven greppels zijn onregelmatig en worden bij slecht weer snel weer opgevuld.

Met de inrichting volgens de uitvinding worden deze bezwaren vermeden. Daarmee wordt een smalle en diepe greppel gegraven tussen twee 15 zaaivoren in zonder dat evenwijdig aan de greppel heuveltjes ontstaan.

De inrichting beschadigt het omgevende gewas niet en geeft aan de greppels stevige zijkanten, zodat zij zonder herstelwerk gedurende een geheel seizoen blijven bestaan.

De inrichting volgens de uitvinding omvat een chassis dat kan worden 20 gedragen door de driepuntsondersteuning van een trekker, terwij 1 op het chassis alle overbrengingswielen zijn aangebracht. Deze wielen worden gedreven door de aandrij fkracht van de trekker en doen een greppelvormende schijf, tevens snij- en scheporgaan, in een vertikaal vlak draaien. De schijf draait in de richting tegengesteld aan dit van de wielen van de 25 trekker, waardoor de grond en stenen op een afbuigorgaan worden geworpen, dat de grond en kleine deeltjes naar opzij afbuigt over een breedte van minimaal 2 meter. De diepte van de greppel kan worden ingesteld met een glijschoen welke in langsrichting is aangebracht naast de greppel vormende schijf.

30 Een riemschijf spant riemen die de as van de schijf aandrijven. De druk van deze riemschijf wordt gehandhaafd door een veer die toelaat dat de riemen slippen wanneer de schijf aankomt tegen een steen of een wortel.

In een bepaalde uitvoeringsvorm volgens de uitvinding kan de inrichting zijn voorzien van een tweede glijschoen die evenwijdig aan de 35 eerste is aangebracht.

In een andere en voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding kan de inrichting zijn voorzien van een tweede greppel vormende schijf met een afbuigorgaan, die zijn geplaatst aan de andere langszijde van het 7908843 *- ♦ -2- chassis, waardoor tegelijk twee greppels kunnen worden gegraven.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin enkele uitvoeringsvoorbeelden van de inrichting volgens de uitvinding zijn weergegeven.

5 Fig. 1 is een bovenaanzicht van de inrichting bij weggenomen afschermhuis,

Fig. 2 is een zijaanzicht van de inrichting van de zijde van de aandrijfwielen.

Fig. 3 is een zijaanzicht van de inrichting aan de andere zijde, 10 waar zich het afbuigorgaan bevindt.

Fig. 4 toont een detail van de bevestiging van een mes aan de schijf.

Fig. 5 is een detail van de plaatsing van een scheporgaan aan de schijf.

Fig. 6 toont een voorkeursuitvoeringsvorm van een mes voor de schijf. 15 Fig. 7 toont de plaatsing van de messen volgens fig. 6 op de schijf.

Fig. 8 toont een mes van opzij, aangebracht aan de schijf, gezien in de richting van de pijl B van fig. 7.

Fig. 9 toont een doorsnede volgens A-A van fig. 10 door gladmaak-schijven.

20 Fig. 10 toont de montage van de gladmaakschijven aan het chassis en de aandrijving daarvan.

De inrichting volgens fig. 1-3 heeft een rechthoekig chassis 2 dat kan worden gedragen door de driepuntsondersteuning 1 van een trekker. De af takas 3 daarvan drijft via een car dankoppeling 4 een tussenas 5 die via 25 een tweede cardankoppeling 6 is verbonden met een haakse overbrenging waarvan het huis 7 is weergegeven. Deze overbrenging heeft een uitgaande as 8 die in dwarsrichting van het chassis verloopt en daaraan is bevestigd door middel van legers 9. De as 8 draagt een riemschijf 10 met 2 of 3 groeven, waardoor riemen 11 kunnen worden gedreven welke de aandrijving 30 overbrengen op een as 12, evenwijdig aan de as 8, waarop een riemschijf 13 is bevestigd. De as 12 is aan het chassis bevestigd door middel van legers 14 waarbij de beide einden van de as buiten het chassis 2 uitsteken en aan het ene einde een schijf 15 is aangebracht en aan het andere einde een de beweging regelend vliegwiel 16. De schijf 15 is de grondverplaatsings-35 schijf ofwel snijschijf. Het vliegwiel compenseert de massa van de schijf 15 en zorgt daarbij voor een gelijkmatige verdeling van de belasting over de legers 14, waardoor de kogellegers daarvan worden gespaard. De schijf 15 draagt vier messen 17 en vier schoepen of schoppen 18, welke aan de omtrek zijn aangebracht op onderling gelijke afstanden. De messen 17 zijn 7908843 < * -3- elk bevestigd net een steun 19 (zie fig. 4), door middel van een moer 24 en een bout 25, aan de schijf, afwisselend aan het binnenvlak 20 en hef buitenvlak 21 daarvan. De messen 17 bestaan uit een blad 22 dat met een gebogen deel 23 is gericht onder 45° ten opzichte van de schijf 15.

5 De schoepen 13 bestaan elk uit een breed rechthoekig onderdeel 33 dat aan de omtrek van de schijf 15 is aangebracht. De riemen 11 zijn voorzien van een spanschijf 26, aangebracht op een as 27 die aan zijn beide einden draaibaar is gelegerd door middel van kogellegers 28. De kogellegers zijn elk bevestigd aan het boveneinde van een platte staaf 29 waarvan het 10 ondereinde 34 zwenkbaar is verbonden met het chassis 2. Een schroefveer 30 verbindt de as 27 met het chassis 2, waardoor de druk op de riemen 11 gehandhaafd blijft. Een glijschoen 31 is in de langsrichting geplaatst evenwijdig aan de schijf 15 onder de inrichting en met het vooreinde daaraan bevestigd door een zwenkbare bevestiging 35 en aan het achtereinde door 15 middel van een platte staaf 36 die vertikaal verloopt en in de hcogte-richting enkele gaten heeft. Met deze gaten kan de diepte van een greppel worden ingesteld door twee gaten in de platte staaf te doen overeenkomen met gaten die hiertoe in het chassis zijn aangebracht, waarbij het geheel kan worden vastgezet met pennen.

20 Een afbuigplaat 37 is aangebracht achter en in het verlengde van de schijf 15 en deze plaat dient voor het opzij werpen van de grond. De afbuigplaat verloopt in het punt 33 naar buiten gebogen. Twee stabilisatie-vceten 39 zijn in een vertikaal vlak instelbaar en aangebracht aan de zijde van het chassis tegenover de schijf en hierdoor kan de inrichting in de 25 ruststand in evenwicht worden gehouden.

Voor het werken op terreinen waarin zich grote keien bevinden is het met de vier messen 17 en de vier schoepen 18, aangebracht aan de schijf 15, niet mogelijk greppels te graven. Voor een dergelijk geval heeft de schijf in de uitvoeringsvorm volgens fig. 6-8 andere, in dit opzicht ver-30 beterde messen. De messen 40 zijn aan de omtrek van de schijf 15, aan weerszijden daarvan bevestigd. Een onderdeel 41, bij voorkeur in blokvorm, is aangebracht tussen de schijf 15 en het mes 40 zodanig dat het onderdeel 41 een snijdende heek 42 heeft buiten de cirkel van de schijf 15.

Hierdoor vormt het onderdeel 41 een vernauwing tussen de hellende 35 rand 42 en het eindstuk 44 van het mes 40. Wanneer de schijf 15 draait volgens de pijl B wordt de grond, welke wordt vastgehouden in de vernauwing van de messen 40 uitgeworpen op de afbuigplaat 37. De messen 40 hebben een snijdende rand 43 en een achterste deel 44, waardoor de vernauwing wordt gevormd.

7908343

V V

-4-

Voor het gladmaken van de bovenlaag van de zijkanten van een greppel, bij brokkelig materiaal, zijn twee kleine gladmaakschijven aangebracht aan de achterzijde van het chassis in het verlengde van de grote schijf of snijschijf.

5 Zoals blijkt uit fig. 9 en 10 drijft de dwarsas 12, die is gelegerd in het chassis 2 in de langszijden daarvan, met een einde de gladmaakschijven 45 aan, door middel van een aantal opvolgend gemonteerde overbreng-elementen en wel als volgt. De as 12 drijft een riem 46 die de beweging overbrengt op een as 47 via een riemschijf 48 en een cardankoppeling 49, 10 terwijl de as 47 de beweging weer overbrengt op een as 50, die de schijven 45 draagt, via een cardanverbinding 51. De as 50 is evenwijdig aan de achterzijde van het chassis 2 en is beweegbaar in een vertikaal vlak door een arm 52, die op een willekeurige geschikte wijze in een punt 53 scharnierend is verbonden met het chassis 2.

15 De gladmaakschijven 45 liggen tegenover elkaar en hebben elk een gewelfde zijde die is gekeerd naar de zijwanden van een greppel voor het gladmaken daarvan, terwijl een veer 54 op de as 50 is aangebracht tussen de schijven en deze op een afstand van elkaar houdt. Opdat de schijven in het horizontale vlak kunnen bewegen hebben zij elk een vierkante centrale 20 opening die iets groter is dan de vierkante dwarsdoorsnede van de as 50.

De schijven 45 worden op de as 50 vastgehouden door een op het einde van de as geschroefde moer 55.

De inrichting volgens de uitvinding kan worden gebruikt zowel voor het maken van greppels tussen gezaaide gewassen als van greppels voor 25 het bevloeien van gewassen. De inrichting kan ook worden gebruikt voor het maken van kleine greppels aan wegranden.

7 © 0 8 S 4 3

Claims (9)

1. Inrichting voor het graven van greppels ten behoeve van droging of bevloering in het bijzonder van landbouwgronden, welke inrichting is voorzien van een chassis waarop overbrengingswielen zijn gemonteerd welke aandrijfbaar zijn door de aftakas van een trekker, met het kenmerk dat 5 onder het chassis van de inrichting een horizontale glijschoen is aangebracht voor het regelen van de diepte van de greppel, welke wordt gegraven door een vertikaal draaibare schijf, welke messen draagt en eventueel schoepen, welke alle over de omtrek van de schijf zijn verdeeld, welke schijf de opgegraven grond kan afwerpen op een vertikale, gebogen afbuig- 10 orgaan, terwijl twee kleine gladmaakschijven zijn aangebracht aan de achterzijde van het chassis, welke gladmaakschijven in een vertikaal vlak zwenkbaar zijn gemonteerd.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat een blokvormig onderdeel is aangebracht tussen de schijf en een mes, welk blok- 15 vormige onderdeel een snijdende hoek heeft die buiten de cirkel van de schijf uitsteekt.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat een voorste deel van het mes gebogen is uitgevoerd en zich verder van de schijf bevindt dan het achterste deel van het mes.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de schoepen elk de vorm hebben van een rechthoekig onderdeel en zijn bevestigd aan de graafschijf.

5. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de horizontale glijschoen, die in de langsrichting van het chassis verloopt, aan 25 het vooreinde scharnierhaar is bevestigd en aan het achtereinde is bevestigd door middel van een platte vertikale staaf, voorzien van openingen voor het regelen van de diepte van de glijschoen.

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat twee giaa-maakschijven zijn aangebracht op een as en zodanig tegenover elkaar liggen 30 dat zij met gewelfde delen zijn gericht naar de wanden van de gegraven greppel.

7. Inrichting volgens conclusie 1 en 6, met het kenmerk dat een veer is aangebracht tussen de beide gladmaakschijven.

3. Inrichting volgens één der conclusies 1, 6 en 7, met het ken- 35 merk dat de gladmaakschijven in het vertikale vlak beweegbaar zijn door middel van een zwenkbaar aan het chassis bevestigde stang.

9. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de as, die de graafschijf draagt, aan een einde is voorzien van een compenserend vliegwiel. *70