NL7906086A - Bevestigingsinrichting voor kleden of foelies. - Google Patents

Description

Η - ·· < V* -1- 20843/CV/tj

Aanvrager: AGRO Import und Export Handelsge sell schaft mbH-, Mühldorf am Inn, Bondsrepubliek Duitsland.

Korte aanduiding: Bevestigingsinrichting voor kleden of foelies.

5 De uitvinding heeft betrekking op een bevestigingsinrichting voor kleden of foelies voor het oprichten van tenten, hallen, dakbedekkingen of warenhuizen voor gewassen en dergelijke.

Het is bekend om bij een snelle bouwwijze met behulp van skelet-constructies, die bijvoorbeeld door stalen buisverbindingen worden verkre-10 gen en aansluitend door overtrekken van deze skeletconstructies met kleden of foelies hallen en dergelijke te vervaardigen. Daarbij is gebleken, dat de bevestiging van de kleden of foelies aan de skeletelementen bepaalde moeilijkheden met zich meebrengt. Op de bevestigingsplaatsen werken naast het eigen gewicht van de kleden of foelies nog aanvullend sterke trekkrach-15 ten, die door de aan de foelievlakken aangrijpende winddruk of in de winter tm door sneeuwbelasting ontstaan. Hierdoor worden de bevestigingsplaatsen in hoge mate belast. Van bijzondere betekenis .zijn echter de onregelmatige trekbelastingen, die bijvoorbeeld door buiig optredende winden bewerkt worden en een wapperen van de banen veroorzaken. Daardoor kunnen de foelies 20 of kleden in de nabijheid van hun bevestigingsinrichtingen inscheuren of ook geleidelijk uit hun bevestigingsinrichtingen wegglijden.

Met de uitvinding wordt beoogd een bevestigingsinrichting te verkrijgen, welke een bijzonder goed vasthouden voor de daarin bevestigde ein-den van de kleden of foelies waarborgt.

25 Dit wordt volgens de uitvinding bereikt door een inrichting, die gekenmerkt is door een rail met een C-vormig profiel, welk een vlakke rug en een bovenste en een onderste geleidingsgroef voor een op een zijde vlakke kleimlijst omvat, waarvan de breedte groter is dan de afstand tussen de kanten van de geleidingsgroeven en kleiner of gelijk aan de afstand tussen 30 de kant van de onderste geleidingsgroef en”de top vah de bovenste gelei dingsgroef.

Een in de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding ingeschoven einde van een foelie wordt daar reeds alleen door de ten gevolge van het eigen gewicht van de foelie optredende trakkrachten vastgehouden. Bovendien 35 neemt met stijgende trek van de foelie op de bevestigingsplaats de door de 790 60 86 -2- 20843/CV/tj klemlijst op de onderste geleidingsgroef werkende druk toe en daarmede ook de druk op het tussen de klemlijst en. de geleidingsgroef aanwezige einde van de foelie. In verband met de tussen de bevestigingsinriohting en de foelie aanwezige wrijvingskrachten is het daardoor praktisch uitgesloten, 5 dat het einde van de foelie uit de bevestigingsinrichting kan glijden.

In de praktijk is gebleken, dat voor een gemakkelijker inbrengen van de klemlijst in de rail de in de onderconclusies vermelde uitvoeringen, welke in samenhang met de hieronder beschreven uitvoeringsvoorbeelden nader uiteengezet worden, van Voordeel zijn. Ook de het aanbrengen van de 10 bevestigingsinrichting aan de skeletelementen betreffende voorkeursuit voeringsvormen van de uitvinding blijken verder uit de hieronder volgende beschrijving en conclusies.

Opgemerkt wordt nog, dat een lip aan de klemlijst is aangebracht, waarbij de lip evenwijdig aan de bovenkant van de klemlijst verloopt. Deze 15 lip is zo bemeten, dat zij bij in de rail ingeschoven klemlijst direct in de nabijheid van de kant van de bovenste geleidingsgroef van de rail verloopt. Daarbij begrenst zij een kleine spleet waardoor de in de rail ingeklemde foelie uittreedt. In de praktijk is nu gebleken, dat bij toepassing van een klemlijst volgens bovengenoemde voorkeursuitvoeringsvorm van de 20 uitvinding een bijzonder goede stabiliteit van de ingespannen foelie wordt bereikt en in het bijzonder het inscheuren daarvan ten gevolge van onregelmatige belastingen nagenoeg geheel uitgesloten Wordt.

Als bijzonder voordeel wordt echter nog opgemerkt, dat bij toepassing van een klemlijst met lip hèt einde van de foelie ook bij onregelma-25 tige trekbelastingen van de foelie, zoals in het bijzonder bij het klappe ren van de foelie optreedt, en waarbij een losraken van het einde van de foelie in de bevestigingsinrichting zich afwisselt met plotseling inzettende trekbelasting, niet geleidelijk tot een vrijmaken van de foelie uit de bevestigingsinrichting kan leiden.

30 De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van enige in bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont schematisch een weergave van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding met een eenvoudig; C-profiel en een daarbij behorende 35 klemlijst in doorsnede.

790 6 0 86 ‘ ♦ -3- 20843/CV/fcj

Fig. 2 toont een doorsnede over een verdere uitvoeringsvorm van de bevestigingsinriehting met ingeklemde dubbele folie.

Fig. 3 toont een doorsnede over een bevestigingsinriehting met een dubbele rail.

5 Fig. 4 toont een schematische weergave van een dakconstructie on der toepassing van de bevestigingsinriehting volgens de uitvinding.

Fig.4a en fig.4b tonen op grotere schaal details A en B uit fig. 4.

Fig. 5 toont een schematische weergave van een tonvormig gewelf vervaardigd onder toepassing van de bevestigingsinriehting volgens de uitvinding. 10 In de diverse figuren zijn overeenkomstige onderdelen met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid.

Een bevestigingsinriehting 1 volgens de uitvinding voor de bevestiging van een foelie aan skeletelementen van een hal of dergelijke omvat een rail 2 met een ongeveer C-vormige doorsnede, welke een vlakke rug 3 en een 15 bovenste geleidingsgroef 4 en een onderste geleidingsgroef 5 voor een klem-lijst 6 bezit. De breedte van de klemlijst 6 is groter dan de afstand a tussen de kanten 7 en 8 van de geleidingsgroeven4 en 5 en kleiner of gelijk aan de afstand b tussen de kant 8 van de onderste geleidingsgroef 5 en de top 9 van de bovenste geleidingsgroef 4.

20 De klemlijst 6 omvat aan zijn bovenste en onderste kant verdikkingen 10 respectievelijk 11, die ongeveer aan de vorm van de geleidingsgroeven 4 en 5 zijn aangepast.

Met behulp van de klemlijst 6 is het einde van een foelie in de rail 2 vastgehouden. De werkingswijze van de bevestigingsinriehting volgens de 25 uitvinding bestaat nu daarin, dat bij een op het ene einde 12a van de foelie 12 werkende trekkracht deze trekkracht op de bovenste verdikking 10 van de klemlijst 6 wordt overgedragen, zodat de klemlijst 6 met zijn ondereinde 11 op het zich in de geleidingsgroef 5 bevindende einde 12b van de foelie drukt en deze tegen de geleidingsgroef 5 aandrukt. In verband met de tussen 30 de met elkaar in aanraking komende delen aanwezige wrijvingskrachten wordt door de beschreven constructie van de bevestigingsinriehting 1 volgens de uitvinding verhinderd, dat een foelie 12 bij ingeschoven klemlijst 6 uit de rail 2 kan glijden.

Een in de praktijk de voorkeur verdienende uitvoeringsvorm van de 35 bevestigingsinriehting is in fig. 2 weergegeven.

790 60 86 -Μ- 2Ο843/CV/tj

Hier is de onderste geleidingsgroef 5 gevormd door een ongeveer haaks op de rug 3 verlopend uitsteeksel 13, dat aan zijn vrije einde 13a ongeveer haakvormig verdikt is. Ten gevolge van het daarbij verkregen schuine vlak 14 wordt bereikt dat de klemlijst 6 bijzonder gemakkelijk in de 5 rail 2 in te schuiven is.

Uit fig. 2 blijkt verder, dat de aan de bovenkant en de onderkant van de klemlijst 6 aangebrachte verdikkingen 10 en 11 van de geleidings-groeven 4 en 5 van de rail 2 wat hun vorm betreft aangepast zijn. In het algemeen is de klemlijst 6 uit een buigzaam kunststofmateriaal volgens een 10 spuitgietwerkwijze vervaardigd, terwijl de rail uit een licht metaal, bij voorbeeld uit aluminium bestaat. Door de toepassing van een uit buigzaam kunststofmateriaal vervaardigde klemlijst 6 is het mogelijk deze ook in verbinding met in het vlak van de rug 3 gekromd uitgevoerde rails 2 toe te passen. Om de stabiliteit van de klemlijst 6 te verbeteren omvat deze al-15 thans een versterkingsrug 15. Voor het vasthouden van de foelie 12 en voor het verminderen van de nadelige beinvloeding daarvan door onregelmatige trekbelasting is aan de klemlijst 6 verder nog een lip 16 aangebracht, die evenwijdig aan de kant 7 van de rail 2 verloopt, waarbij slechts een kleine spleet 17 tussen de kant 7 en de rail 2 vrij blijft. Bij ingelegde foelie 12 20 ligt de lip 16 praktisch tegen de foelie 12 aan en verhindert dat deze zich verwijdert van het oppervlak van de geleidingsgroef 4..

Voor het aanbrengen van de bevestigingsinrichting 1 aan skeletdelen, die bijvoorbeeld uit vlakke staalstangen of uit buizen kunnen zijn vervaardigd, is volgens fig. 2 de rug 3 voorbij de onderste geleidingsgroef 5 ver-· 25 lengd door een plaatvormig aanzetstuk 3a. Aan het van de geleidingsgroeven 4 en 5 afgekeerde vlak van de rail 2 zijn hier drie uitsteeksels 18, 19 en 20 aangebracht. Deze hebben tot taak de bevestigingsinrichting 1 aan de ge-steldelen waaraan zij bevestigd moeten worden, af te steuneni Zoals uit de figuur blijkt zijn de eindvlakken van de uitsteeksels 19 en 20 zodanig af-30 geschuind, dat zij ongeveer tangentieel aan een buis (in de figuur zijn twee -·...

buisdiameters met stippellijnen aangeduid) kunnen aanliggen. De maximale lengte van deze uitsteeksels komt echter met de lengte van. het uitsteeksel 18 overeen, zodat ze als dit uitsteeksel en tezamen met dit uitsteeksel ook voor het afsteunen aan platte vlakken gebruikt kunnen worden, zoals dit 35 eveneens in de figuur met stippellijnen is aangeduid.

7906086 -5- 20843/CV/tj

Indién twee naburige vlakken met folies te overtrekken zijn kan men gebruikmaken van de in fig. 3 weergegeven uitvoering van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding. Deze bevestigingsinrichting is door de de beide rails 2a, b tot een dubbele rail 21 verbindende middenrug 22 geken-5 merkt waarbij de rug 22 is voorzien van uitsteeksels 23 voor het afsteunen op de skeletdelen. De middenrug 22 kan zijn aangepast aan de desbetreffende plaatselijke en constructieve kenmerken van het skelet.

'Verdere toepassingsmogelijkheden van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding zijn weergegeven in fig. 4. De aan de eisen van de des-10 betreffende dakconstructie aangepaste wijzigingen van de verbindingen met het skelet en de bevestigingsinrichtingen 1 met elkaar zijn op grotere schaal in fig. 4a en 4b weergegeven.

Zoals weergegeven in fig. 4a zijn bevestigingsstaven 25 aangebracht, welke ten opzichte van elkaar verlopen onder een hoek, die overeenkomt met 15 de dakhelling.

Volgens fig. 4b wordt een vasthoudconstructie 26 toegepast, welke in . hoofdzaak als Ü-profiel is uitgevoerd en waarbij aan de vrije einden van de benen 27 van het U-profiel naar buiten gerichte flenzen 28 voor het vasthouden van de bevestigingsinrichting 1 volgens de uitvinding zijn aan-20 gebracht waarbij deze flenzen 28 verlopen onder een hoek die overeenkomt met de helling van het dak.

De toepassing van de bevestigingsinrichting 1 volgens de uitvinding in samenhang met een uit stalen buizen bestaand skelet 24 waardoor een in het bijzonder voor warenhuizen voor gewas toepasbaar tonvormig gewelf f 25 wordt verkregen, is nader afgebeeld in fig. 5.

Ten gevolge van de stevige vastklemming van de foelie in de bevestigingsinrichting 1 volgens de uitvinding wordt de mogelijkheid verkregen voor de dakbedekking 1. dubbele foelie 12 toe te passen. Het is dan mogelijk door het inblazen van lucht tussen beide foelies een tussenruimte te ver-30 krijgen welke door voortdurende verdere luchttoevoer met behulp van een ventilator in stand te houden is en als isolatiekussen ten opzichte van de buitenruimte werkt.

-CONCLUSIES- 79060 86

Claims (13)

1. Bevestigingsinrichting voor kleden of foelies voor het oprich-ten van tenten, hallen , dakbedekkingen of warenhuizen voor gewassen en der- 5 gelijke, gekenmerkt door een rail (2) met een ongeveer C-vormig profiel, welk een vlakke rug (3) en een bovenste en een onderste geleidingsgroef (4, 5. voor een op een zijde vlakke klemlijst (6) omvat, waarvan de breedte groter is dan de afstand (a) tussen de kanten (7, 8') van de geleidings-groeven (4, 5) en kleiner of gelijk aan de afstand (b) tussen de kant (8) 10 van de onderste.geleidingsgroef (5) -en de top (9) van de bovenste gelei dingsgroef (4).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de onderste geleidingsgroef (5) als een ongeveer haaks ten opzichte van de rug (3) verlopend uitsteeksel (13) is uitgevoerd, welk uitsteeksel aan zijn vrije 15 einde (13a) haakvormig verdikt is.

3· Inrichting volgens conclusies 1 of 2, met het kenmerk, dat de rug (3) zich voorbij de onderste geleidingsgroef (5) vlakvormig voortzet.

4. Inrich-ting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk , dat op het van de geleidingsgroeven (4, 5) afgekeerde vlak van de 20 rug (3) een of meerdere bij voorkeur haaks ten opzichte van het vlak van de rug (13) aangebrachte uitsteeksels (18, T9, 20) zijn aangebracht, welke uitsteeksels voor het afsteunen van de rail (2)^ls skeletelementen dienen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de eind-vlakken van de uitsteeksel evenwijdig aan de vlakken van de rug en/of on- 25 der een hoek ten opzichte van het eindvlak daarvan verlopen.

6. Inrichting volgens, een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de klemlijst (6) aan zijn bovenkant en/of onderkant is voorzien · aan van/de bovenste respectievelijk de onderste geleidingsgroef (4, 5) van de rail (2) in vorm aangebrachte verdikkingen (10, 11).

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken merk, dat de klemlijst (6) een evenwijdig op afstand aan de bovenkant (10) verlopende lip (16) omvat, welke bij in de rail (2) ingevoerde klemlijst (6) direct nabij de kant (7) van de bovenste geleidingsgroef (4) verloopt.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken- 35 merk, dat de rail (2) uit een licht metaal bestaat. 790 6 0 86 V» * - J r , -7- 20843/OV/tj

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de klemlijst (6) uit een plastisch materiaal bestaat.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met hèt kenmerk, dat de rail (2) rechtlijnig of in het vlak van zijn rug (3) gekromd 5 uitgevoerd is.

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee rails (2) met behulp van een verbindingsrug (22) tot een dubbele rail (21) zijn verenigd.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de rails 10 (2a, b) van de dubbele rails (21) in een vlak liggen.

13. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de rails (2a, b) van de dubbele rail (21) in zich snijdende vlakken liggen. 790 6 0 &6