NL7900711A - Vloereenheid. - Google Patents

Description

*> \ •

Artus Feist, te Bergisch Gladbach, Bondsrepubliek Duitsland Vloereenheid.

De uitvinding heeft betrekking op een vloereenheid, voorzien van een op de dragende vloerconstructie te leggen montage-plaat, bestaande uit een grondplaat met naar boven uitstekende noppen, met tussen de noppen geplaatste en over de gehele vloer zich 5 uitstrekkende verwarmingsbuizen, en met een op de noppen geplaatste en door een plakmiddel daaraan bevestigde, begaanbare vloerplaat uit staalplaat.

Vloereenheden van deze soort zijn bekend, zij dienen voor het vervaardigen van geprefabriceerde verwarmingen. De uit een 10 kunststof geschuimde montageplaten worden gelegd op de dragende vloerconstructie, bijvoorbeeld een betonnen vloer. Buigzame, uit een kunststof bestaande buizen worden in de vorm van lussen heen en weer lopend tussen de noppen in gelegd. De afstand tussen de heen en weer gaande strengen van de afzonderlijke lussen is afgestemd op 15 de plaatselijke warmte behoeften. Er bestaan verschillende afstanden.

Deze brengen dan een gelijkmatige verwarming tot stand van de ruimte.

De einden van een verwarmingsbuis worden op de voor- en terugloop aangesloten van een centrale verwarmingsinstallatie. Staalplaten worden aan één zijde voorzien van een plakmiddel laag. Het plakmiddel 20 wordt bijvoorbeeld aangebracht met een spatel of een borstel. Met deze plakkende zijde worden de stelplaten op de noppen gelegd en aangedrukt. Deze platen sluiten de uit de montageplaten en de verwarmingsbuizen bestaande constructie naar boven af, en vormen een begaanbare vloerbedekking. Een volgende vloerbedekking, zoals een 25 vloertapijt van textiel of platen van kunststof, worden gelegd op de 790 07 1 1

A

2 staalplaten·

De dikte van de staalplaten wordt bepaald door de voor de vloer gewenste belastbaarheid. Ben dikte in de orde van grootte van 1,5 mm is noodzakelijk en gebruikelijk gebleken. Een staalplaat met 5 een dikte van 1,5 mm kan reeds inwendige spanningen hebben· Deze leiden tot het kromtrekken van de platen en het vormen van golvingen. Deze golvingen moeten voorafgaande aan of tijdens het leggen en opplakken worden opgeheven. Dit bemoeilijkt natuurlijk de montage.

De belastbaarheid van een, een 1,5 mm dikke staalplaat bevattende 10 vloereenheid is voldoende voor de woningbouw. Deze belastbaarheid is natuurlijk beperkt tot een te berekenen waarde. Grotere belastbaarheden vereisen dikkere staalplaten. Grotere dikten leiden tot een sterker kromtrekken en sterkere vorming van golvingen. Derhalve zijn praktische grenzen gesteld aan het vergroten van de dikte van 15 staalplaten. Bij het leggen van de staalplaten op de noppen moet er op worden gelet, dat de eerste met hun randen op de noppen liggen en zich niet in de vrije ruimte bevinden tussen de afzonderlijke noppen. Anders kunnen deze randen bij een vergrote plaatselijke belasting naar beneden doorbuigen.

20 Hiervan uitgaande is de opgave een vloereenheid zodanig uit te voeren, dat deze grotere belastingen' kan opnemen zonder dat de staalplaten hiervoor een, het kromtrekken en het vormen van golvingen bevorderende, grotere dikte hebben en zodoende ook de materiaal kosten en het gewicht toenemen. Ook moet het leggen van de 25 staalplaten en zodoende de montage van de geprefabriceerde verwarming worden vereenvoudigd. De oplossing voor deze opgave is bij een vloereenheid van de in de aanhef beschreven soort volgens de uitvinding op verrassend eenvoudige wijze verschaft, doordat de vloerplaat bestaat uit twee over elkaar heen liggende staalplaten met een 30 daartussen zich bevindende laag van een plakmiddel. Inplaats van één enkele staalplaat worden zodoende volgens de uitvinding twee dunnere staalplaten toegepast, waarvan de bij elkaar opgetelde afzonderlijke dikten onder de dikte ligt van de tot nu toe toegepaste enkelvoudige staalplaat. Inplaats van één enkele staalplaat met een 35 dikte van bijvoorbeeld 1,5 mm worden thans twee staalplaten toegepast 7990711 *>·.

3 met elk een dikte van 0,625 mm· Bij deze waarden blijkt, dat de belastbaarheid ondanks de in het totaal kleinere dikte en het dienovereenkomstig lagere gewicht toch tot ongeveer het dubbele toeneemt* Deze grotere belastbaarheid is te verklaren, doordat de onder- en de 5 bovenzijde van de uit de twee afzonderlijke platen samengestelde, verbonden plaat een grotere afstand hebben dan bij de tot nu toe toegepaste enkelvoudige platen. Dienovereenkomstig neemt het van deze afstand afhankelijke weerstandsmoment toe. De grotere afstand wordt verschaft door de tussen de twee stelplaten zich bevindende 10 plakmiddel laag. Bij het genoemde getallen voorbeeld ligt de dikte van deze plakmiddel laag boven 0,25 mm of het verschil in dikte van de staalplaten.

De volgens de uitvinding toegepaste, dunnere staalplaten hebben niet langer een neiging tot kromtrekken of het vormen van 15 golvingen. Ondanks de kleinere dikte nog aanwezige inwendige span ningen, die zouden kunnen leiden tot kromtrekken of de vorming van golvingen, kunnen door het op elkaar plakken van de twee platen worden vereffend en opgevangen. De onderhavige verbonden plaat is derhalve vrij van krootrekkingen en golvingen. Het leggen, opplakken 20 en zodoende de montage van de geprefabriceerde verwarming worden derhalve sterk vereenvoudigd.

Volgens de uitvinding verdient het verder de voorkeur, dat de twee staalplaten met betrekking tot de deze dragende noppen onderling verspringend zijn aangebracht of dat de onderste staalplaat aan 25 een en de bovenste staalplaat aan het andere einde een uitsteking hebben. Deze uitstekingen van de onderste en de bovenste staalplaten overlappen elkaar. De rand van een staalplaat ligt niet langer vrij. De rand van de bovenste staalplaat wordt door de onderste, en de rand van de onderste staalplaat door de bovenste staal-30 plaat gesteund. Bij het leggen van de staalplaten op de noppen be hoeft er derhalve niet langer op te worden gelet, dat deze met hun randen zo veel aogelijk op het midden van de noppen komen te liggen. Hierdoor wordt de montage van de geprefabriceerde verwarming nog verder vereenvoudigd.

35 Bij voorkeur zijn de twee staalplaten in lengte- en in 790 0 7 1 1 /> · f k dwarsrichting onderling verspringend. Dienovereenkomstig worden de overstekingen of overlappingen zowel in lengte- als in dwarsrichting gevormd.

Volgens de uitvinding verdient het de voorkeur, dat de · 5 tussen de twee staalplaten zich bevindende laag bestaat uit een plakmiddel met twee componenten. Deze leiden tot een voldoende grote sterkte. Bij voorkeur bezit het plakmiddel met twee componenten geluid dempende eigenschappen of toevoegingen. Hierdoor wordt het bij het belopen van de staalplaten op zichzelf hoge contactgeluid 10 verminderd en sterk verlaagd.

Tot nu toe zijn de mechanische en sterkte eigenschappen besproken van de vloereenheid. Deze moet echter ook bepaalde thermische eigenschappen bezitten. Hiertoe behoort, dat de warmte, die wordt afgegeven door de, door warm water doorstroomde verwarmings-15 buizen, zo gelijkmatig mogelijk en met kleine verliezen wordt overgedragen aan de vloerplaten. Voor het bevorderen van deze warmte overdracht of de warmte stroom is het gunstig gebleken wanneer de aan de onderzijde van de onderste staalplaat aangebrachte plakmiddel laag volgens een verder kenmerk van de uitvinding, evenwijdig aan 20 elkaar lopende ribben heeft. Deze in de luchtruimte tussen de ver warmingsbuizen en de noppen reikende ribben vergroten het werkzame oppervlak aan de onderzijde van de staalplaten. Zodoende wordt de warmte stroming aanzienlijk bevorderd. Door het aanbrengen of plamuren van het plakmiddel met een kamvormig getand tempermes op 25 de onderzijde van de onderste staalplaat kunnen deze ribben op een voudige wijze worden gevormd.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: fig. 1 een ruimtelijk aanzicht is van de twee, een vloer-30 plaat vormende staalplaten, met de twee plakmiddel lagen, fig. 2 een doorsnede is volgens de lijn II-II in fig. 1, fig. 3 een ruimtelijk aanzicht is, gedeeltelijk in doorsnede en gedeeltelijk open gebroken, van een dragende vloerconstructie met een daarop gemonteerde en uit de onderhavige vloereenheden 35 bestaande, geprefabriceerde verwarming, f.

790 07 1 1 5 fig. 4 een doorsnede is volgens de lijn IV-IV in fig. 3» fig. 3 schematisch de doorbuiging toont van een onderhavige vloerplaat onder een puntbelasting, en fig. 6 schematisch de doorbuiging toont van een bekende 5 vloerplaat onder een puntbelasting.

Figuur 3 toont een gedeelte van een dragende vloerconstructie 12 of een plafond, en een gedeelte van een wand 14 van een gebouw. Deze omsluiten een met een geprefabriceerde verwarming te verwarmen ruimte. Hiertoe liggen de montageplaten 16 op de dragende 10 vloerconstructie 12. De montageplaten 16 bestaan uit de grondplaten 18 met de noppen 20. De noppen 20 hebben verschillende diameters.

In de grotere noppen bevinden zich nog uitsparingen. Tussen de noppen 20 is de verwarmingsbuis 22 volgens heen en weer gaande lussen gelegd. Op de noppen 20 ligt de begaanbare vloerplaat 24. De ver-15 groting in de cirkelvormige uitsnijding van figuur 3 toont, dat deze bestaat uit een aantal lagen en bekledingen. Deze zijn in de figuren 1 en 2 vergroot weergegeven. De onderste staalplaat 26 en de bovenste staalplaat 28 liggen over elkaar heen. De laag 30 uit het plakmiddel met twee componenten bevindt zich tussen de twee staalplaten en 20 houdt deze bij elkaar. Figuur 1 toont de onderlinge overlapping van de twee staalplaten 26 en 28. De onderste staalplaat 26 grijpt met een oversteek 32 onder de bovenste staalplaat 28 aan. Deze grijpt met een oversteek 34 over de onderste staalplaat 26 aan. Zodoende zijn de voegen 36 onderling verspringend. De voegen liggen niet 25 langer boven elkaar. De geprefabriceerde verwarming wordt naar boven afgedekt of afgesloten door een vloerbekleding 38. In figuur 3 is een gedeelte van een dergelijke vloerbekleding weergegeven. De onderzijde van de vloerplaat 24 of de onderste staalplaat 26 is voorzien van een laag 40 uit een plakmiddel. Deze wordt met een kamvormige 30 spatel of werktuig aangebracht onder het vormen van de ribben 42.

Het aanbrengen vindt volgens een zodanige dikte plaats, dat het plakmiddel in de vrije ruimten tussen de nokken 20 naar beneden wegvloeit. Hierdoor vormen zich de proppen 44. De proppen 44 geven aan de vloerplaat 24 een aanvullende verankering tegen zijdelingse 35 krachten. De tot aan een verwarmingsbuis 22 naar beneden reikende 790 07 1 1

Claims (6)

1. 20. De voegen 36 kunnen echter ook boven de vrije ruimte tussen twee noppen rijen komen te liggen. Ook dan zullen de staalplaten 26 20 en 28 bij hun voegen niet naar beneden doorbuigen. Als gevolg van hun onderling verband steunen zij elkaar. Het is duidelijk, dat veranderingen en verbeteringen kunnen worden aangebracht zonder buiten het kader van de uitvinding te treden. 25
2. 1. Vloereenheid, voorzien van een op de dragende vloerconstructie te leggen montageplaat uit een grondplaat met naar boven uitstekende noppen, tussen deze noppen gelegde en over de gehele 30 vloer lopende verwarmingsbuizen, en een op de noppen gelegde en door een plakmiddel daaraan bevestigde, begaanbare vloerplaat uit staalplaat, met het kenmerk, dat de vloerplaat (24) bestaat uit twee boven elkaar liggende staalplaten (26, 28) met een daartussen zich bevindende laag (30) uit een plakmiddel.
3. 2. Eenheid volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 790 07 1 1 twee staalplaten (26, 28) met betrekking tot de deze dragende noppen (20) onderling verspringend zijn aangebracht en de onderste staalplaat (26) aan een en de bovenste staalplaat (28) aan het andere einde een oversteek heeft. 5 3· Eenheid volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de twee staalplaten (26.,.28) in lengte- en dwarsrichting onderling verspringen* Eenheid volgens conclusie 1-3» met het kenmerk, dat de tussen de twee staalplaten(26, 28) zich bevindende laag (30( bestaat 10 uit een plakmiddel met twee componenten.
4. 3. Eenheid volgens conclusie *f, met het kenmerk, dat het plakmiddel met twee componenten geluid dempende eigenschappen of toevoegingen bezit.
5. 6. Eenheid volgens conclusie 1-5» met het kenmerk, dat de 15 aan de onderzijde van de onderste staalplaat (26) aangebrachte plak middel laag (*f0) onderling evenwijdig lopende ribben (½^ heeft.
6. 7. Vloereenheid in hoofdzaak zoals in de beschrijving beschreven en in de tekening weergegeven. 7900711