NL2032481B1 - Inrichting voor het om een product aanbrengen van een hoesvormige omhulling alsmede een spreidinrichting voor toepassing daarin. - Google Patents

Abstract

Inrichting voor het om een product aanbrengen van een hoesvormige omhulling alsmede een spreidinrichting voor toepassing daarin. 5 Een inrichting voor het om een product aanbrengen van een hoesvormige omhulling omvat een spreidinrichting (20) met een spreidelement (30) dat daarin vrij is opgehangen. Het spreidelement omvat aan een aanvoerzìjde een platte bek (32) en dient voor het in een vlakke, gesloten toestand daarop ontvangen van een foliehoes (5) en het naar een uitgezette, 10 geopende toestand brengen van de foliehoes. Daartoe wordt het spreidelement met respectievelijk een eerste stel foliegeleiders (36) en een tweede stel foliegeleiders (37) ontvangen tussen een eerste stel aangedreven transportrollen (26) en een tweede stel aangedreven transportrollen (27). De foliehoes (5) wordt daar tussendoor gevoerd. Daarbij werkt een derde stel foliegeleiders (25) zijdelings in op de foliehoes opdat de foliehoes in het 15 hoofdvlak van de platte bek (32) ten minste een gelijke lengte over het spreidelement aflegt als in het middenloodvlak dwars daarop. Fig. 2 20

Description

Inrichting voor het om een product aanbrengen van een hoesvormige omhulling alsmede een spreidinrichting voor toepassing daarin.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het om een product aanbrengen van een hoesvormige omhulling, omvattende: een spreidinrichting, omvattende een spreidelement, voor het in een vlakke, gesloten toestand ontvangen van een foliehoes om het spreidelement en het naar een uitgezette, geopende toestand brengen van de foliehoes, en een ophanging waarin het spreidelement ontvangbaar is, toevoermiddelen voor het in genoemde vlakke toestand toevoeren van genoemde foliehoes naar de spreidinrichting en om het spreidelement, separatiemiddelen welke in staat en ingericht zijn om de omhulling uit de geopende foliehoes te bevrijden, en afvoermiddelen voor een afvoeren van de hoesvormige omhulling uit de spreidinrichting en het aanbrengen daarvan om het product, waarbij het spreidelement een toevoerzijde heeft, die is uitgevoerd als een relatief vlakke bek, alsmede een afvoerzijde en tussen de invoerzijde en de afvoerzijde een overgangsdeel omvat, waarin het spreidelement dwars op een hoofdvlak van de vlakke bek zich verbreedt in een richting van de aanvoerzijde naar de afvoerzijde, waarbij het spreidelement in de richting van de aanvoerzijde naar de afvoerzijde een nagenoeg constante omtrek aan de foliehoes oplegt en de foliehoes, bij een gang over het spreidelement ten behoeve van een ontwikkeling van de foliehoes van genoemde vlakke toestand naar de genoemde geopende toestand, in het hoofdviak van de vlakke bek een traject verschaft van ten minste eenzelfde lengte, en bij voorkeur althans nagenoeg dezelfde lengte, als in een middenloodvlak dwars daarop, waarbij de ophanging een eerste stel aangedreven transportrollen en een tweede stel aangedreven transportrollen omvat die in staat en ingericht zijn om de foliehoes in een richting van de aanvoerzijde naar de afvoerzijde over het spreidelement te voeren, waarbij het spreidelement in het overgangsgebied een eerste stel foliegeleiders omvat en, in het hoofdvlak van de vlakke bek, daarmee aan weerszijden afsteunt op het eerste stel transportrollen, en waarbij het spreidelement voorbij het overgangsgebied een tweede stel foliegeleiders omvat en, in het hoofdvlak van de vlakke bek, daarmee aan weerszijden afsteunt op het tweede stel transportrollen. De uitvinding heeft bovendien betrekking op een spreidinrichting voor toepassing in een dergelijke inrichting voor het om een product aanbrengen van een hoesvormige omhulling.

Een inrichting en spreidinrichting van de in de aanhef beschreven soort zijn bekend uit

Europese octrooiaanvrage EP 2.477896. De bekende inrichting wordt met name toegepast om een zogenaamde krimpfolie om een product aan te brengen om daaraan een gewenst uiterlijk te geven. Een dergelijke folie wordt gewoonlijk in grote lengte op een rol in een platte toestand aangeleverd en dient te worden geopend vooraleer de folie over het product kan worden aangebracht. Met het oog daarop voorziet de inrichting volgens de uitvinding in een spreidinrichting met een spreidelement waarover de foliehoes zich ontwikkelt van de oorspronkelijke platte toestand naar de hoesvormige geopende toestand.

De spreidinrichting is losneembaar opgehangen in de ophangmiddelen en de foliehoes wordt tussendoor de transportrollen en de foliegeleiders gevoerd bij zijn gang over het spreidelement.

Met het cog op uiteenlopende dimensies van de te bekleden producten, wordt gewoonlijk voorzien in een collectie spreidelementen die elk voor een bepaalde omtrek van een te bekleden product kunnen worden ingezet, gewoonlijk aangeduid als platmaat. Bij een wisseling van het product naar een product met een andere omtrek kan daarmee worden omgeschakeld naar die andere buitenomtrek door het actuele spreidelement uit te nemen en te vervangen door een exemplaar voor de nieuwe platmaat.

De bekende inrichting heeft evenwel als nadeel dat het wisselen van het spreidelement daarin relatief lastig is door een gebrek aan vrije doorgang. Om het traject van de folie over het spreidelement in het hoofdvlak van de vlakke bek in het overgangsgebied meer lengte te geven, terwijl de overeenkomstige trajectlengte in een richting dwars daarop toeneemt als gevolg van het zich hier verwijdende spreidelement, zijn in de bekende inrichting de eerste transportrollen tezamen met de eerste foliegeleiders relatief ver naar binnen geplaatst. Met name is daardoor de staart van het spreidelement breder dan de onderlinge afstand tussen de eerste transportrollen zodat het spreidelement niet rechtstandig daardoorheen kan worden uitgenomen. Bovendien heeft de foliehoes door deze vernauwing van het spreidelement relatief veel overmaat ter hoogte van de eerste transportrollen waardoor de foliehoes het risico loopt tussen de daarop inwerkende eerste transportrollen en eerste foliegeleiders te worden dubbelgeslagen. In dat geval dient de inrichting tijdelijk buiten bedrijf te worden genomen om de situatie te herstellen, hetgeen kostbare productietijd kost.

Met de onderhavige uitvinding wordt onder meer beoogd om te voorzien in een inrichting van de in de aanhef beschreven soort die belangrijk praktischer en betrouwbaarder is.

Om het beoogde doel te bereiken heeft een inrichting van de in de aanhef beschreven soort volgens de uitvinding als kenmerk dat het spreidelement in het overgangsgebied tussen het eerste stel transportrollen en het tweede stel transportrollen in het hoofdvlak van de vlakke bek een vernauwing omvat, dat de ophanging ter hoogte van de vernauwing tussen het eerste stel transportrollen en het tweede stel transportrollen een derde stel overstaande foliegeleiders omvat, dat het derde stel foliegeleiders in staat en ingericht is om vanaf overstaande zijden binnen de vernauwing te treden teneinde de foliehoes naar binnen de vernauwing te geleiden, en dat het tweede stel transportrolien een onderlinge afstand bewaart die ten hoogste zo groot is als een overeenkomstige onderlinge afstand tussen het eerste stel transportrollen.

Aldus voorziet de spreidinrichting, in contact met het spreidelement, niet slechts in het eerste en tweede stel transportrollen, maar tevens in een derde stel foliegeleiders dat daartussen is gelegen. Dit tussengelegen stel foliegeleiders dwingt de foliehoes naar binnen de vernauwing en legt aldus in dit vlak een additionele lengte op aan het traject van de foliehoes om daarmee ten minste gelijke tred te houden het de toenemende lengte van het traject in een richting dwars daarop. Ook blijkt het derde stel foliegeleiders een eventueel nog aanwezige vouw in de voorheen platte foliehoes uit het materiaal te trekken. De eerste transportrollen en eerste foliegeleiders behoeven deze extra trajectlengte daardoor niet te bieden en kunnen bijgevolg wijder uiteen liggen.

In het bijzonder kan de opstelling daardoor zodanig worden geconfigureerd dat de afstand tussen de eerste transportrollen ten minste zo groot is als die tussen de tweede transportrollen. Hierdoor is een vrij doorgang verzekerd van {de staart van) het spreidelement tussendoor het eerste stel transportrollen opdat het spreidelement althans in hoofdzaak rechtstandig kan worden uitgenomen. Het spreidelement kan daardoor desgewenst sneller en gemakkelijker worden verwisseld voor een ander platmaat. Door het spreidelement in de inrichting te verwisselen, kan de inrichting zo snel en trefzeker worden geschaald naar een product met een grotere of kleinere omtrek. Een bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding heeft daarbij als kenmerk dat de vernauwing een uitsparing omvat in een wand van het spreidelement.

Indien een spreidelement wordt verwisseld voor een spreidelement voor een andere platmaat is het wenselijk dat het derde stel foliegeleiders daaraan kan worden aangepast. Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding heeft daarom als kenmerk dat het derde stel foliegeleiders verstelbaar is, in het bijzonder in een breedte-richting in het hoofdvlak van de vlakke bek.

Om een snelle en betrouwbare verstelling van het derde stel foliegeleiders mogelijk te maken, heeft een bijzonder uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de foliegeleiders van het derde stel foliegeleiders elk uitgaan van een actuator, in het bijzonder een lineaire actuator, waarvan een maximale uitslag door een stelinrichting wordt beperkt. De stelinrichting legt daarbij in een uiteindelijke eindstand van de daarmee gekoppelde foliegeleider op. Deze eindstand dient aan beide zijden gelijk te zijn voor een correct bedrijf van de inrichting. Om storing te vermijden heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding dan ook als kenmerk dat stelinrichtingen van de actuatoren elektronisch zijn gekoppeld met een centrale besturingsinrichting, en dat de centrale besturingsinrichting bij een ongelijke instelling tussen de foliegeleiders van het derde stel foliegeleiders een foutmelding genereert die een bedrijf van de inrichting onderbreekt.

De transportrollen verzorgen een transport van de foliehoes over het spreidelement. Het is daarbij van belang om slip en trek in de folie als gevolg van een onderling verschil in aandrijfsnelheid russen de transportrollen tegen te gaan. Met het oog daarop heeft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat tussen de eerste transportrollen en de tweede transportrollen een rechtstreekse overbrenging is voorzien die hun rotatie synchroniseert. De aldus voorziene rechtstreekse overbrenging zorgt voor een exacte synchronisatie van de daardoor aangedreven transportrollen. De betreffende overbrenging kan op uiteenlopende wijzen worden gerealiseerd. Een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is in dat opzicht gekenmerkt doordat de overbrenging een rechtstreekse riem-, snaar- of ketting- of tandwiel-overbrenging omvat met een overbrengverhouding van één.

Bij voorkeur bieden de foliegeleiders een minimale weerstand en wrijving aan de foliehoes die daarlangs wordt gevoerd. Hiertoe kan een contactvlak met de folie worden uitgevoerd van een materiaal met een lage wrijvingscoéfficiént. Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is evenwel gekenmerkt doordat de foliegeleiders geleidingsrollen omvatten onderling parallelle rotatieassen, evenwijdig aan respectieve rotatieassen van de transportrollen. De geleiderollen die daarbij voor één of meer, en bij voorkeur voor elk, van de stellen foliegeleiders zijn toegepast, zijn in het bijzonder vrij roteerbaar om hun rotatieas opgehangen, meer in het bijzonder gelagerd, om vanzelf eenzelfde omtreksnelheid aan te nemen als de aangedreven transportrollen.

Ter bevordering van een zijdelingse stabiliteit van de ophanging van het spreidelement in de spreidinrichting heeft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de transportrollen van ten minste één van het eerste stel transportrollen en het tweede stel transportrollen in hun loopvlak een centrale verdieping omvatten, in het bijzonder een groef, waarin de daarmee samenwerkende foliegeleiders worden ontvangen.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een spreidinrichting voor toepassing in één of meer van de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding en zal thans nader worden toegelicht aan de hand van een tekening. In de tekening toont:

Figuur 1 een schematische voorstelling van een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens uitvinding;

Figuur 2 een dwarsdoorsnede van de spreidinrichting van de inrichting van figuur 1 in het hoofdvlak van de platte bek van het spreidelement;

Figuur 3 een dwarsdoorsnede van het spreidelement van de inrichting van figuur 1 dwars op het hoofdvlak van de platte bek van het spreidelement; en

Figuur 4 een isometrisch aanzicht van de ophanging van de spreidinrichting van figuur 2.

Overigens zij daarbij opgemerkt dat de figuren zuiver schematisch en niet steeds op (eenzelfde) schaal zijn getekend. Met name kunnen terwille van de duidelijkheid sommige dimensies in meer of mindere mate overdreven zijn weergegeven. Overeenkomstige delen zijn in de figuren met eenzelfde verwijzingscijfer aangeduid.

Bij de in figuur 1 getoonde inrichting wordt een foliehoes 5 van een kunststof krimpfolie op rol 10 aangeleverd. De foliehoes 5 ligt daarop in een platte, samengevouwen toestand zonder onderbreking tussen een rugfolie en een topfolie van de aangeleverde foliehoes. Door de folie te openen kan daaruit een naadloze hoesvormige omhulling 55 worden gevormd die zich onder toetreding van warmte strak om een product 2 laat krimpen, In dit voorbeeld gaat het daarbij om flessen 2 die voortdurend op een eindloze band 1 worden aangevoerd. De inrichting leent zich evenwel ook voor tal van andere vormen en dimensies van producten waarbij met name steeds een breedte van de foliehoes zal zijn afgestemd op een omtrek van het te bedekken product.

De inrichting kan één of meer van dergelijke rollen 10 met foliehoes omvatten tezamen met hier niet nader getoonde middelen om een staart van een actuele rol zonder onderbreking van het bedrijf van de inrichting te verbinden met een kop van een opvolgende rol om zo een continue doorgang van het proces te bewerkstelligen. Daartoe voorziet een rollensamenstel 11- 16 in enkele banen 5” aan foliehoes die gedurende een rollenwisseling als bufferlengte kunnen worden ingezet. Het rollensamenstel 11-16 is verend opgehangen en houdt de foliehoes bovendien op een continue spanning. Via een geleiding 16 van het rollensamenstel wordt de foliehoes 5 naar een spreidelement 30 van een spreidinrichting 20 gevoerd, waarvan in figuur 1 omwille van de duidelijkheid louter het spreidelement 30 is weergegeven maar waarvan figuur 2 t/m 5 een completer beeld geven.

Het spreidelement 30 omvat aan een toevoerzijde 31 een bek 32 die zich voornamelijk in het in figuur 2 getoonde hoofdvlak uitstrekt, maar dwars daarop relatief vlak en plat is zoals in figuur 1 en figuur 3 is getekend. Dankzij deze platte configuratie kan de foliehoes in een nog vrijwel! gesloten toestand daarop worden ontvangen zodanig dat de topfolie 51 en de rugfolie 52 aan overstaande zijden daaroverheen vallen zoals in figuur 1 is geïllustreerd. Overigens behoeft daarbij aan de aanduidingen "rug"en "top" geen speciale zelfstandige betekenis te worden toegekend en worden deze termen slechts gebruik om de verschillende zijden van de foliehoes aan te duiden.

De foliehoes 5 wordt gedurende bedrijf over het spreidelement 30 gevoerd om het spreidelement aan een afvoerzijde 34 in geopende toestand te verlaten. Hiertoe omvat het spreidelement 30 tussen de toevoerzijde 32 en de afvoerzijde 34 een overgangsdeel 33 waarin het spreidelement, dwars op het hoofdvlak van figuur 2, zich geleidelijk verbreedt zoals in figuur 3 is te zien. Aangrenzend aan de platte bek 32 omvat het spreidelement een eerste stel foliegeleiders 36 die, gezien in het hoofdvlak van de platte bek, aan weerszijden van het spreidelement zijn aangebracht. Voorbij het overgangsgebied 33 is een tweede stel foliegeleiders 37 voorzien. De foliegeleiders 36,37 omvatten hier steeds geleiderollen die gedeeltelijk verzonken in respectieve uitsparingen in het spreidelement zijn aangebracht en daarin vrij roteerbaar om hun rotatieas R1,R2 zijn gemonteerd.

Zoals in figuur 2 is weergegeven is het spreidelement 30 uitneembaar opgehangen in een ophanging 20, zie ook figuur 4, die ter hoogte van het eerste en tweede stel foliegeleiders 36,37 respectievelijk een eerste stel transportrollen 26 en een tweede stel transportrollen 27 omvat. Het spreidelement 30 rust onder invloed van zijn gewicht met het eerste ste! foliegeleiders 36 op het eerste stel transportrolien 26 en de foliehoes 5 voert daar tussendoor terwijl de foliehoes 5 zich over het spreidelement 30 ontvouwt. Zoals in figuur 4 is weergegeven, omvatten de eerste transportrollen 26 een centrale verdieping. De eerste foliegeleiders 37 worden in deze verdieping ontvangen en opgesloten ten behoeve van een verhoogde zijdelingse stabiliteit van de ophanging.

Voorbij het overgangsdeel 33 loopt de foliehoes 5 tussen het tweede stel foliegeleiders 37 en tweede stel transportrollen 27, die de foliehoes 5 verder distaal naar de staart 34 van het spreidelement 30 voeren. De tweede transportrollen 27 steunen neerwaarts af op de tweede geleiderollen 37 en sluiten het spreidelement aldus tussen de beide stellen transportrollen 26,27 op. Daarbij is één van beide tweede transportrollen 27 vast opgesteid, terwijl de overstaande transportrol 27 (links in figuur 2) uitgaat van een actuator 28 waardoor de transportrol 27 op het spreidelement 30 een lichte druk uitoefent.

Aan elk van beide zijden van het spreidelement 30 zijn de transportrollen 26,27 onderling gekoppeld door tussenkomst van een rechtstreekse overbrenging in de vorm van een getande riem 29 die wordt aangedreven door een uitgaande as 24 van een elektromotor 23, zie figuur 4.

Deze overbrenging zorgt ervoor dat beide aldus aangedreven transportrollen 26,27 met exact eenzelfde omtreksnelheid roteren.

Vanaf de platte bek 32 legt het spreidelement 30 aan de foliehoes 5 een althans nagenoeg constante omtrek rondom het spreidelement 30 op. Zoals in figuur 2 en 3 is weergeven omvat het spreidelement ter hoogte van het overgangsgebied 33 plaatselijk een vernauwing 35 in de vorm van een uitsparing die in de wand van het spreidelement is aangebracht. Daarmee is het spreidelement zodanig vormgegeven dat een eerste afstand L1 die de folie daaroverheen in het hoofdvlak van de platte bek 32 tussen het eerste stel transportrollen 26 aflegt, niet kleiner zal zijn dan een overeenkomstige tweede afstand L2 in het middenloodvlak dwars daarop, zie figuur 2 en 3. Hiertoe is in de ophanging een derde stel foliegeleiders 25 voorzien, eveneens in de vorm van geleiderollen, die zijdelings de foliehoes 5 naar binnen de plaatselijke vernauwing 35 in het spreidelement 30 geleiden om zo in dit vlak meer trajectlengte voor de folieslang te creëren. Bovendien wordt daarmee een eventueel nog aanwezige vouw uit de foliehoes 5 verwijderd die de foliehoes in de platte toestand op de rol 10 had aangenomen.

Om de stand van het derde stel geleiderollen 25 aan te kunnen passen aan de dimensies van het spreidelement 30, bij het verwisselen van het spreidelement voor een groter of kleiner exemplaar, zijn de geleiderollen 25 zijdelings verstelbaar. Hiertoe gaan de geleiderollen 25 elk uit van een lineaire actuator 21 die in de spreidinrichting 20 is gemonteerd en die bij bekrachtiging de desbetreffende geleiderol 25 in de breedterichting van het spreidelement naar binnen zal uitsturen. Op de uitgaande as van de actuator 21 is een nok 22 voorzien die dient als aanslag die wordt ontvangen in een geselecteerde holte van een stelwiel 23 dat zich handmatig laat verstellen. Aldus wordt een maximale uitslag van elke actuator 21 beperkt door de stand van het stelwiel 23, welke stand correspondeert met een keuze van het spreidelement. Beide stelwielen 23 zijn gekoppeld met een centrale besturing van de inrichting die de spreidinrichting slechts vrijgeeft als beide stelwielen 23 eenzelfde stand hebben aangenomen, om zo een storing aan de inrichting te vermijden.

Dankzij de inwerking en foliegeleiding door het derde stel foliegeleiders 25 kunnen de transportwielen 26 en de foliegeleiders 36 van de eerste stellen verder uiteen staan zonder dat de trajectlengte van de folie in dit vlak kleiner zal zijn dan in het vlak dwars daarop. In het bijzonder kan het eerste stel transportwielen 26 aldus breder uit elkaar staan om een onderlinge afstand d1 te onderhouden die ten minste zo groot is als de onderlinge afstand en dus de breedte van het spreidelement tussen het tweede stel transportwielen 27. Het spreidelement 30 laat zich daardoor bijzonder praktisch vrijwel rechtstandig uitnemen, nadat de actuatoren 21 het derde stel geleiderollen hebben ingetrokken. Dit vergemakkelijkt een eventuele wisseling van het spreidelement en geeft minder risico op beschadiging. Ten behoeve van een verlaging van een rolweerstand zijn alle geleiderollen in dit voorbeeld gelagerd en met hun rotatieassen in eenzelfde richting georiënteerd als de aangedreven transportrollen, opdat de foliehoes 5 zo min mogelijk slip ondervindt.

De spreidinrichting 20 omvat onderaan de in figuur 4 getoonde tafel niet nader getoonde separatiemiddelen in de vorm van een aangedreven ringsnijder 40, zie figuur 2, die een hoesvormige omhulling 55, zie figuur 1, op exact de bedoelde lengte rondom afsnijdt en zodoende van de foliehoes 5 bevrijdt. Niet nader getoonde transportwielen in de staart van de spreidinrichting voeren de aldus gevormde omhulling om het product 1 en uit de inrichting.

Hoewel de uitvinding hiervoor aan de hand van louter een enkele uitvoeringsvoorbeeld nader werd toegelicht, moge het duidelijk zijn dat de uitvinding daartoe geenszins is beperkt,

Integendeel zijn binnen het kader van de uitvinding voor een gemiddelde vakman nog vele variaties en verschijningsvormen mogelijk.

Claims (10)

Conclusies:

1. Inrichting voor het om een product aanbrengen van een hoesvormige omhulling, omvattende: - een spreidinrichting, omvattende een spreidelement, voor het in een vlakke, gesloten toestand ontvangen van een foliehoes om het spreidelement en het naar een uitgezette, geopende toestand brengen van de foliehoes, en een ophanging waarin het spreidelement ontvangbaar is, - toevoermiddelen voor het in genoemde vlakke toestand toevoeren van genoemde foliehoes naar de spreidinrichting en om het spreidelement, - separatiemiddelen welke in staat en ingericht zijn om de omhulling uit de geopende foliehoes te bevrijden, en - afvoermiddelen voor een afvoeren van de hoesvormige omhulling uit de spreidinrichting en het aanbrengen daarvan om het product, waarbij het spreidelement een toevoerzijde heeft, die is uitgevoerd als een relatief vlakke bek, alsmede een afvoerzijde en tussen de invoerzijde en de afvoerzijde een overgangsdeel omvat, waarin het spreidelement dwars op een hoofdvlak van de vlakke bek zich verbreedt in een richting van de aanvoerzijde naar de afvoerzijde, waarbij het spreidelement in de richting van de aanvoerzijde naar de afvoerzijde een nagenoeg constante omtrek aan de foliehoes oplegt en de foliehoes, bij een gang over het spreidelement ten behoeve van een ontwikkeling van de foliehoes van genoemde vlakke toestand naar de genoemde geopende toestand, in het hoofdvlak van de vlakke bek een traject verschaft van ten minste eenzelfde lengte, en bij voorkeur althans nagenoeg dezelfde lengte, als in een middenloodvlak dwars daarop, waarbij de ophanging een eerste stel aangedreven transportrollen en een tweede stel aangedreven transportrollen omvat die in staat en ingericht zijn om de foliehoes in een richting van de aanvoerzijde naar de afvoerzijde over het spreidelement te voeren, waarbij het spreidelement in het overgangsgebied een eerste stel foliegeleiders omvat en, in het hoofdvlak van de vlakke bek, daarmee aan weerszijden afsteunt op het eerste stel transportrollen, en waarbij het spreidelement voorbij het overgangsgebied een tweede stel foliegeleiders omvat en, in het hoofdvlak van de vlakke bek, daarmee aan weerszijden afsteunt op het tweede stel transportrollen, met het kenmerk dat het spreidelement in het overgangsgebied tussen het eerste stel transportrollen en het tweede stel transportrollen in het hoofdvlak van de vlakke bek een vernauwing omvat, dat de ophanging ter hoogte van de vernauwing tussen het eerste stel transportrollen en het tweede stel transportrollen een derde stel overstaande foliegeleiders omvat, dat het derde stel foliegeleiders in staat en ingericht is om vanaf overstaande zijden binnen de vernauwing te treden teneinde de foliehoes naar binnen de vernauwing te geleiden, en dat het tweede stel transportrollen een onderlinge afstand bewaart die ten hoogste zo groot is als een overeenkomstige onderlinge afstand tussen het eerste stel transportrollen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de vernauwing een uitsparing in een wand van het spreidelement omvat.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat het derde stel foliegeleiders verstelbaar is, in het bijzonder in een breedte-richting in het hoofdvlak van de vlakke bek.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de foliegeleiders van het derde stel foliegeleiders elk uitgaan van een actuator, in het bijzonder een lineaire actuator, waarvan een maximale uitslag door een stelinrichting wordt beperkt.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk dat stelinrichtingen van de actuatoren elektronisch zijn gekoppeld met een centrale besturingsinrichting, en dat de centrale besturingsinrichting bij een ongelijke instelling tussen de foliegeleiders van het derde stel foliegeleiders een foutmelding genereert die een bedrijf van de inrichting onderbreekt.

6. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat tussen de eerste transportrollen en de tweede transportrollen een rechtstreekse overbrenging is voorzien die hun rotatie synchroniseert.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de overbrenging een rechtstreekse riem-, snaar- of ketting- of tandwiel-overbrenging omvat met een overbrengverhouding van één.

8. inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de foliegeleiders geleidingsrolien omvatten onderling parallelle rotatieassen, evenwijdig aan respectieve rotatieassen van de transportrollen.

9. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de transportrollen van ten minste één van het eerste stel transportrollen en het tweede stel transportrollen in hun loopvlak een centrale verdieping omvatten, in het bijzonder een groef, waarin de daarmee samenwerkende foliegeleiders worden ontvangen.

10. Spreidinrichting zoals toegepast in de inrichting volgens één of meerder voorgaande conclusies.