NL2028385B1 - Bouwsysteem met houten prefab modulen. - Google Patents

Bouwsysteem met houten prefab modulen. Download PDF

Info

Publication number
NL2028385B1
NL2028385B1 NL2028385A NL2028385A NL2028385B1 NL 2028385 B1 NL2028385 B1 NL 2028385B1 NL 2028385 A NL2028385 A NL 2028385A NL 2028385 A NL2028385 A NL 2028385A NL 2028385 B1 NL2028385 B1 NL 2028385B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
modules
ceiling
module
beams
building
Prior art date
Application number
NL2028385A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2028385A (nl
Inventor
Sturris Wim
Original Assignee
Volkerwessels Intellectuele Eigendom Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority to NL2030839A priority Critical patent/NL2030839B1/nl
Priority to NL2027049A priority patent/NL2027049B1/nl
Priority claimed from NL2030839A external-priority patent/NL2030839B1/nl
Application filed by Volkerwessels Intellectuele Eigendom Bv filed Critical Volkerwessels Intellectuele Eigendom Bv
Publication of NL2028385A publication Critical patent/NL2028385A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2028385B1 publication Critical patent/NL2028385B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B1/00Constructions in general; Structures which are not restricted either to walls, e.g. partitions, or floors or ceilings or roofs
    • E04B1/348Structures composed of units comprising at least considerable parts of two sides of a room, e.g. box-like or cell-like units closed or in skeleton form
    • E04B1/34815Elements not integrated in a skeleton
    • E04B1/34838Elements not integrated in a skeleton the supporting structure consisting of wood
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B1/00Constructions in general; Structures which are not restricted either to walls, e.g. partitions, or floors or ceilings or roofs
    • E04B1/348Structures composed of units comprising at least considerable parts of two sides of a room, e.g. box-like or cell-like units closed or in skeleton form
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04GSCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
    • E04G21/00Preparing, conveying, or working-up building materials or building elements in situ; Other devices or measures for constructional work
    • E04G21/14Conveying or assembling building elements
    • E04G21/142Means in or on the elements for connecting same to handling apparatus
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04GSCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
    • E04G21/00Preparing, conveying, or working-up building materials or building elements in situ; Other devices or measures for constructional work
    • E04G21/32Safety or protective measures for persons during the construction of buildings
    • E04G21/3204Safety or protective measures for persons during the construction of buildings against falling down
    • E04G21/3223Means supported by building floors or flat roofs, e.g. safety railings
    • E04G21/3233Means supported by building floors or flat roofs, e.g. safety railings without permanent provision in the floor or roof
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B1/00Constructions in general; Structures which are not restricted either to walls, e.g. partitions, or floors or ceilings or roofs
    • E04B1/348Structures composed of units comprising at least considerable parts of two sides of a room, e.g. box-like or cell-like units closed or in skeleton form
    • E04B1/34815Elements not integrated in a skeleton
    • E04B1/34861Elements not integrated in a skeleton particular arrangement of habitable rooms or their component parts; modular co-ordination
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B1/00Constructions in general; Structures which are not restricted either to walls, e.g. partitions, or floors or ceilings or roofs
    • E04B1/348Structures composed of units comprising at least considerable parts of two sides of a room, e.g. box-like or cell-like units closed or in skeleton form
    • E04B1/34869Elements for special technical purposes, e.g. with a sanitary equipment

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Electromagnetism (AREA)
  • Building Environments (AREA)

Abstract

De uitvinding betreft een bouwsysteem voor de utiliteitsbouw, bijvoorbeeld een schoolgebouw. Het utiliteitsgebouw wordt opgebouwd uit geprefabriceerde modulen (16, 17) met een dragende constructie van hout, die elk een ruimtelijke cel bepalen. Het voor de dragende constructie gebruikte hout is massief en gelamineerd en bij voorkeur naaldhout. De modulen (16, 17) zijn naast elkaar, achter elkaar en gestapeld op elkaar toegepast, zodat twee of meer verdiepingen zijn gerealiseerd, waarbij twee of meer modulen naast elkaar een verblijfsruimte, zoals een klaslokaal vormen.

Description

Bouwsysteem met houten prefab modulen.
De uitvinding betreft een bouwsysteem voor de utiliteitsbouw, bijvoorbeeld een schoolgebouw. Het utiliteitsgebouw wordt opgebouwd uit geprefabriceerde modulen met een dragende constructie van hout, die elk een ruimtelijke cel (ook wel genoemd: doos of box) bepalen. Het voor de dragende constructie gebruikte hout is massief (zoals balken en liggers) en/of gelamineerd (zoals multiplex of OSB of HSB) en bij voorkeur naaldhout.
De uitvinding heeft ook betrekking op een hijskooi die vele toepassingen kent voor het veilig aan een hijsorgaan, zoals hijshaak, aankoppelen van een hijslast, zoals de hierin geopenbaarde module.
Fig. 1-4 en 26-30 en 33 + 34 geven een algemeen beeld van een voorbeeld van de modulen 16, 17 en de toepassing.
De modulen worden naast elkaar, achter elkaar en/of gestapeld op elkaar toegepast, zodat twee of meer verdiepingen kunnen worden gerealiseerd. Twee of meer modulen naast en/of achter elkaar vormen een verblijfsruimte, bijvoorbeeld klaslokaal of zaal of aula.
Een module heeft bij voorkeur een rechthoekig grondvlak, een vloerplaat (bijv. op basis van gelamineerd hout) en vanaf de vloer zich opwaarts uitstrekkende draagkolommen (bijv. van massief hout) die de plafondplaat (bijv. op basis van gelamineerd hout) van de module dragen.
Bijvoorbeeld is één of meer van het volgende van toepassing: Van een module wordt de plafondplaat gedragen door minimaal vier draagkolommen die zich op een afstand van minimaal 2 meter uit elkaar bevinden en in bovenaanzicht gezien de hoekpunten van een rechthoek vormen met een breedte gelijk aan de modulebreedte en een lengte van minimaal 6 meter. De vloerplaat rust met zijn vier randen op zich daaronder van de ene naar de andere draagkolom uitstrekkende en daaraan gefixeerde vloerliggers. De plafondplaat rust met zijn vier randen op richels die naar binnen uitsteken vanaf de binnenzijde van zich van de ene naar de andere draagkolom uitstrekkende en daaraan gefixeerde plafondliggers, waarbij de richels zich bevinden op een niveau tussen de onder- en bovenzijde van de plafondliggers, bij voorkeur ongeveer halverwege daartussen. De vloerliggers respectievelijk plafondliggers vormen in bovenaanzicht gezien de vier zijden van een rechthoek waarvan de draagkolommen de hoekpunten vormen. Op de vloerplaat bevindt zich een laag aanvankelijk vormvrij, uitgehard steenachtig materiaal, zoals minerale cement gebonden steenkorrels, bijvoorbeeld gietbeton, bij voorkeur van gewapend type.
De afstand tussen twee nabije, parallelle vloer- resp. plafondliggers wordt, bijvoorbeeld, overbrugd door aan de liggers verankerde dwarsbalken (zichtbaar in bijv. fig. 26, 32, 33, 34) die eveneens de vlioer- of plafondplaat dragen en bij voorkeur wederzijds een afstand minder dan 1 of 1,5 of 2 en/of meer dan 0,1 of 0,2 of 0,4 meter houden en/of een hoogte hebben minimaal 10 of 20% kleiner dan de liggers. Bijvoorbeeld wordt de vloerplaat en/of plafondplaat gedragen door een groot aantal van minimaal drie of vier wederzijds parallelle, in de lengte van de module zich uitstrekkende vloer- resp. plafondliggers met een wederzijdse tussenruimte van minimaal 100 of 150 of 200 en/of maximaal 350 of 400 of 500 millimeter. Bijvoorbeeld zijn de twee buitenste vloer- resp. plafondliggers aan hun uiteinden rechtstreeks bevestigd aan draagkolommen en/of de vloer- resp. plafondliggers daartussen met hun uiteinden rechtstreeks bevestigd aan dwarsliggers resp. uiteinde dwarsbalken die de afstand tussen twee draagkolommen overbruggen. Bijvoorbeeld is de hoogte resp. bevindt de boven- en/of onderzijde van de vloerliggers gelijk resp. op gelijk niveau en/of gelijk aan resp. op gelijk niveau met die/dat van de dwarsliggers; en/of de hoogte resp. bevindt de boven- of onderzijde van de plafondliggers gelijk resp. op gelijk niveau en/of gelijk aan resp. op gelijk niveau met die/dat van de uiteinde dwarsbalken.
Bijvoorbeeld verschaffen de twee buitenste vloerliggers en de twee dwarsliggers, eventueel met in twee of meer hoeken tussen zich draagkolommen; en/of de twee buitenste plafondliggers en de twee uiteinde dwarsbalken; een rechthoekig, liggend kader, bij voorkeur met elk van de vier zijden van gelijke hoogte. Het uiterlijk van het plafond zou bijvoorbeeld als volgt kunnen zijn, van onderaf bekeken: in de lengte van de modulen zich uitstrekkende langsliggers en deze langsliggers overbruggende dwarsbalken en een op de dwarsbalken rustende, dichte beplating, waarbij de onderzijde van de langsliggers, bijvoorbeeld minimaal 5 centimeter, onder de onderzijde van de dwarsbalken zich bevindt en waarbij de dwarsbalken en de beplating geheel zijn bedekt door een aanééngesloten brandwerende en/of geluiddempende, bij voorkeur opgespoten coating en bij voorkeur de langsliggers vrij van deze coating en/of eventueel de uiteinde dwarsbalken met een onderzijde op gelijk niveau met de onderzijde van de langsliggers en/of vrij van deze coating.
Bijvoorbeeld bevat, van bovenaf gezien, de module aan beide lange zijkanten drie draagkolommen, met op de vier uiterste hoekpunten een hoek draagkolom en tussen en op afstand van minimaal 50 of 100 centimeter tot de hoek draagkolommen een tussen draagkolom die bij voorkeur minimaal 1 of 2 meter dichter bij één van de twee geassocieerde hoek draagkolommen staat, bijvoorbeeld maximaal 1,5 of 2 of 2,5 meter daarvan is verwijderd.
Bijvoorbeeld rust een bovenste module met zijn onderkant op de plafondliggers, eventueel alleen de twee buitenste plafondliggers, en eventueel op een uiteinde dwarsbalk, van de module daar verticaal direct onder.
Een module is bijvoorbeeld tussen 7,5 en 10 meter lang, tussen 2 en 3 meter breed en/of tussen 2,5 en 4 meter hoog. Alle vier zijkanten zijn open, met andere woorden: zijwanden ontbreken, eventueel is een beperkt aantal modulen uitgerust met een windverband, opgesteld in het verticale vlak van een zijkant en/of kopse kant. Nadat alle modulen zijn geplaatst wordt de buitenwand van het gebouw geplaatst. Eventueel zijn de modulen aan één of beide kopse kanten uitgerust met een geveldeel met bijvoorbeeld beglazing.
Per verdieping staan minimaal vijf modulen naast elkaar, in de regel staan minimaal tien modulen naast elkaar. Op elkaar gestapelde modulen staan bijvoorbeeld versprongen in lengterichting over een afstand van bijvoorbeeld minimaal 1 meter. De draagkolommen van op elkaar gestapelde modulen staan bijvoorbeeld in lijn. De modulen zijn gelijkvormig en identiek van afmeting {een ondergeschikt aantal modulen, bijvoorbeeld toegepast op een verdieping, kan een afwijkende lengte hebben). In een stapeling hebben bijvoorbeeld de modulen in de ene laag een oriëntatie van de lengte die 130 graden is gedraaid ten opzichte van de eerstvolgende laag van daar bovenop gestapelde modulen.
Bij voorkeur bevat de module een uitbouw waarmee zijn lengte is vergroot, welke uitbouw minimaal twee draagkolommen bevat die bij voorkeur minimaal 10 of 20% minder sterk en/of dunner zijn uitgevoerd dan de draagkolommen van het basisdeel van de module, zodat de uitgebouwde module minimaal zes draagkolommen bevat. In het uitgebouwde deel zijn de plafondliggers aan de plafondzijde bij voorkeur verjongd en/of is het dak verdiept ten opzichte van het basisdeel. Deze verjonging/verdieping verschaft ruimte voor techniek, zoals luchtkanalen en/of kabelgoten (zie bijv, fig. 35-38) of waterafvoer op het platte dak (zie bijv, fig. 39-40).
Bij het plafond, bijvoorbeeld het dak van de module steken de plafondliggers en/of uiteinde dwarsbalken bij voorkeur boven het plafond- of dakvlak uit, bij voorkeur minimaal 30 millimeter, waarbij het plafond- of dakvlak bijvoorbeeld is gevormd door een constructieve plaat, zoals OSB, of het bovenvlak van het pakket warmte-isolatie bovenop het dak, zodat het voltooide platte dak van het gebouw bijvoorbeeld een profilering vertoont, verschaft door de plafondliggers. Bij voorkeur omvat deze profilering wederzijds parallelle, omhoog uitstekende ribben (gevormd door de bovenzijde van de liggers) met tussenruimte ter breedte van de modulen, en daartussen vlakke dakdelen die op de voet van de ribben aansluiten. Hierdoor kan een waterdichte dakbedekking beter en langduriger worden 5 gegarandeerd. Deze profilering is eveneens gunstig in een stapeling van modulen en verschaft tussen de bovenkant van de onderste module en de onderkant van de module daarboven ruimte voor bijvoorbeeld luchtkanalen. De dakranden zijn bij voorkeur verhoogd, bijvoorbeeld verschaft door de uiteinde dwarsbalken.
Bijvoorbeeld is één of meer van het volgende van toepassing: een plafondligger en/of uiteinde dwarsbalk rust op minimaal 1 of 2 of alle ermee geassocieerde draagkolommen (bijv. detail 21, 22 of 23); op een vloerligger en/of dwarsligger rust minimaal 1 of 2 of alle ermee geassocieerde draagkolommen (bijv. detail 2 of 4); de plafondliggers steken, bijv. minimaal 2 of 5 of 10 centimeter onder de onderkant van de dwarsbalken uit (bijv. fig. 31 of 33); minimaal twee of vier draagkolommen lopen ononderbroken tot de onderzijde van de ermee geassocieerde vloerliggers en dwarsliggers, of daar voorbij, bijv. minimaal 2 of 5 centimeter (bijv. detail 1 of 3 of 5 of 6); een vloerligger is opgesloten tussen een draagkolom daarboven en een zich verticaal onder de draagkolom bevindende steunvoet daaronder {bijv. detail 2 of 4); twee in een hoek van de module bij elkaar komende liggers/balken (bijv. een plafondligger en geassocieerde uiteinde dwarsbalk of een vloerligger en geassocieerde dwarsligger) sluiten op elkaar aan onder tussenkomst van een draagkolom (bijv. detail 1 of 3 of 5 of 6); xx Fig. 41 toont het dak aan de zijde gelegen tegenover de zijde (getoond in fig. 39-40) die is uitgerust met de goot. In fig. 41 is te zien dat de uit het dakvlak omhoog uitstekende ribben dicht aansluiten op de dwars daarop lopende verhoogde dakrand zodat het regenwater aan deze zijde tussen de ribben opgesloten blijft.
Bij voorkeur steekt bij een stapeling de uitbouw van de modulen in de ene laag, bij voorkeur geheel, buiten de modulen in de eerstvolgende laag daaronder of daarboven (zie bijv. fig. 29). Relevante stand van de techniek openbaren bijvoorbeeld EP2543783A1, EP2617912B1, GB1455300A, WO2013110617A1 en wo2017193179A1.
Het doel van de uitvinding is een verbeterd bouwsysteem van het in de inleiding beschreven type, bijvoorbeeld een maattolerantie van maximaal 10 millimeter in de positionering van naast elkaar geplaatste modulen. Hierdoor kan flink worden bespaard op de hoeveelheid afdichtkit die moet worden gebruikt om de modulen kierdicht op elkaar aan te sluiten.
Daartoe worden één of meer van de volgende verbeteringen voorgesteld: speciale hijsvoorziening; kepen tbv electra leiding + HWA (goten) of luchtkanalen; plafondsparing voor verlichting; koppeling horizontaal & verticaal; details 01-06 + 11-16 + 21-23 {zie bijgaande tekening); detaillering hoeklijn/profiel langs gietbetonvloer; prefab gietbetonvloer.
HIJSVOORZIENING (zie vooral fig. 23 en 24 als voorbeeld) De hijsvoorziening is een metalen deel en is door mechanische bevestigingsmiddelen verankerd aan de module en heeft bijvoorbeeld een omhoog uitstekend kogelkop anker, of ander aangrijpingspunt voor de hijskabel, dat tijdelijk kan worden vast gehaakt aan de hijskabel van de hijskraan. Het bijvoorbeeld kogelkop anker bevindt zich bijvoorbeeld halverwege de lengte van een metalen strip met een lengte van maximaal 400 millimeter die ter weerszijden (in lengterichting) een boutgat heeft. De boutgaten worden gestoken op draadeinden die omhoog uit een houten draagkolom of plafondligger van een module steken en worden verankerd door moeren op de draadeinden te draaien. De metalen strip kan verzonken gemonteerd zijn, eventueel is de lokale verdieping daarvoor in de draagkolom of plafondligger uitgerust met een wand van plaatmetaal, bijvoorbeeld verschaft door een gezette plaat (zie fig. 17,
18 en 19 als voorbeeld). Het bijvoorbeeld kogelkop anker steekt met zijn schacht in een ruim gat in de metalen strip en heeft een voetplaat met een diameter aanzienlijk groter dan het gat. De voetplaat heeft aan de naar de strip gekeerde zijde een konische vorm zodat de schacht automatisch in het gat wordt gecentreerd. De voetplaat is bijvoorbeeld op vier plaatsen met gelijke hoekafstand aan zijn radiale buitenste omtreksrand vast gelast aan de strip rondom het gat {a3-10 in fig. 23 en 24). Een alternatief is denkbaar voor de kogelkop. De kogelkop kan worden aangehaakt door een kogelkophaak (zie fig. 46) aan het hijstoestel.
KEPEN VOOR ELEKTRALEIDINGEN (zie vooral fig. 12, 13, 15, 17, 18, 19, 20 en 23 als voorbeeld) Een ligger, in het bijzonder plafondligger, en/of draagkolom heeft aan zijn naar de buitenzijde gekeerde zijkant die gekeerd zal zijn naar een naastliggende module, een in lengterichting van de ligger/kolom lopende inkeping op afstand van de bij die zijkant behorende langsranden.
Zodoende vormt die inkeping bij tegen elkaar geplaatste modulen in het gebouw een langgerekt kanaal voor de opname van leidingen, bijvoorbeeld voor elektra, bijvoorbeeld doordat de liggers/kolommen van twee tegen elkaar geplaatste modulen een samengestelde ligger/kolom vormen met door de inkeping verschaft inwendig kanaal. Met andere woorden zijn de modulen aan hun beide tegenover elkaar gelegen zijkanten uitgerust met telkens de helften van liggers/kolommen, waarbij de helften van tegen elkaar geplaatste modulen op elkaar passen en elkaar rechtstreeks aanraken of tot een spleet van maximaal 10 of 20 of 30 millimeter naderen en zo de complete liggers/kolommen vormen. Dit verbetert productie en uiterlijk aanzien. PLAFONDSPARING VOOR VERLICHTING (zie vooral fig. 23, 31 + 32 als voorbeeld) De langsligger bevat een randsparing (zie cijfer 12 in fig. 23) langs zijn lengte zodat bij twee tegen elkaar geplaatste modulen een langs zijn lengte naar de onderkant open kanaal ontstaat waarin een langwerpige verlichting, zoals TL-buis of LED strip verzonken in het ondervlak van de langsligger kan worden geïnstalleerd. Aan zijn uiteinde gaat deze randsparing over in een inkeping (zie de paragraaf direct hierboven) zodat de stroomdraad voor de verlichting onzichtbaar is weggewerkt. KEPEN VOOR GOTEN/LUCHTKANALEN en KABELGOTEN (zie vooral fig. 12, 15, 18 en 19, 35-40 als voorbeeld) De plafondligger is aan zijn bovenzijde lokaal minimaal 5 of 10 centimeter verlaagd tot bijvoorbeeld het niveau van de plafondplaat om in de dakbedekking een profilering aan te brengen die als goot voor hemelwater functioneert (in de betreffende tekening aangegeven met een pijl) of ruimte verschaft voor luchtkanalen en kabelgoten.
Uit bijv. fig. 20, 26, 28, 29, 30 en 37 blijkt dat van de bovenste en/of onderste modulen in een tweelaags bouwwerk de kolommen onder resp. boven uit de modulen uitsteken zodat voldoende ruimte tussen de beide op elkaar gestapelde modulen verschaft is voor ventilatiekanalen voor de leefruimten.
KOPPELING HORIZONTAAL & VERTICAAL (zie vooral fig. 20, 21 en 22 als voorbeeld) Deze verbetering is vooral van toepassing bij stapelen van modules. De bijvoorbeeld hijsvoorziening is gestoken op draadeinden die eindigen op een niveau boven de bovenzijde van het bijvoorbeeld kogelkop anker (zie fig. 22A), op de hijsvoorziening wordt een eerste plaatvormige akoestische ontkoppeling gelegd met gaten waar de draadeinden doorheen steken (zie fig. 22B), daarop een koppelplaat (zie fig.
220) met gaten waar de draadeinden doorheen steken, daarop wordt een tweede plaatvormige akoestische ontkoppeling gelegd (zie fig. 22D) met gaten waar de draadeinden doorheen steken, daarop worden kegelvormige uitsteeksels gelegd (zie fig,. 22E) met elk een gat dat wordt gestoken op een respectieve van de boven de tweede plaatvormige akoestische ontkoppeling uitstekende uiteinden van de draadeinden. De kegelvormige uitsteeksels komen te steken in zoekers aan de onderzijde van de draagkolom (zie fig.
21} van de te stapelen module.
Details 01-06 + 11-16 + 21-23 (zie fig. 5-19 als voorbeeld) Één of meer van het volgende is van toepassing: De vloerplaat ligt bovenop de bovenkant van de vloerliggers; de draagkolom staat bovenop de vloerplaat; uit de onderkant van de draagkolom naar onderen uitstekende draadeinden zijn door de vloerliggers heen gestoken en steken onder de onderzijde van de vloerliggers uit; op het uit de onderzijde van de vloerligger naar onderen uitstekende uiteinde van de draadeinden is een metalen steunvoet {ook wel genoemd: schoen) met moeren gefixeerd; de vloerplaat en de vloerligger zijn opgesloten tussen de steunvoet en de draagkolom; alternatief loopt de draagkolom tot de onderzijde van de vloerligger door en is de steunvoet rechtstreeks tegen de onderkant van de draagkolom gemonteerd; de metalen schoen voor de windverbandstrip is gefixeerd met minimaal twee of drie draadeinden die ieder omhoog en omlaag uitsteken uit de bovenzijde respectievelijk onderzijde van de vloerligger waarop de schoen is gemonteerd, op de uitstekende uiteinden van deze draadeinden zijn opsluitmoeren geschroefd; de metalen schoen voor de windverbandstrip (bijv. Willems windverband) is gefixeerd met minimaal twee of drie draadeinden die ieder naar voren en naar achteren uitsteken uit de voorzijde respectievelijk achterzijde van de draagkolom waartegen de schoen is gemonteerd, op de uitstekende uiteinden van deze draadeinden zijn opsluitmoeren geschroefd.
DETAILLERING HOEKLIJN/PROFIEL LANGS GIETBETONVLOER (zie fig. 25 als voorbeeld).
Een metalen hoeklijn vormt de verloren bekisting voor de gietbetonvloer en is met schroeven gefixeerd op het bovenvlak van de vloerplaat. De bovenrand van de opstaande poot van de hoeklijn komt iets lager te liggen dan het bovenvlak (gestippeld in fig. 25) van de gietbetonvloer. Tijdens het storten van de gietbetonvloer is op de bovenrand van de opstaande poot van de hoeklijn een tijdelijk profiel van polymeer materiaal aangebracht, dat niet of slecht hecht aan het gietbeton. Na voldoende uitharden van het gietbeton wordt dit profiel verwijderd. Het gietbeton sluit via een facetrand aan op de bovenrand van de opstaande poot van de hoeklijn.
PREFAB GIETBETONVLOER (zie fig. 42 als voorbeeld).
Bij voorkeur een modulebrede, driedelige prefab vloerplaat met dikte bij voorkeur minimaal 50 en maximaal 100, zoals 70, millimeter, uit twee in hoofdzaak splegelsymmetrische, rechthoekige delen met ieder de halve lengte van het basisdeel van de module, bijvoorbeeld 3,6 meter, en met in de van elkaar afgekeerde hoeken randsparingen om nauwpassende ruimte te bieden aan de kolommen, en één, minimaal 50% korter, rechthoekig deel met de lengte van de uitbouw, bijvoorbeeld 1,2 meter, en aan de naar de buitenzijde van de module gekeerde hoeken randsparingen om nauwpassende ruimte te bieden aan de kolommen van de uitbouw.
HIJSKOOI (zie fig. 43-45 als voorbeeld).
De hijskooi is en lengte, breedte en/of hoogte inklapbaar uitgevoerd en omvat bijvoorbeeld twee onderling parallelle langsliggers met telescoperend uitschuifbare uiteinden en twee dwarsliggers van telescoperend instelbare lengte, die de langsliggers op afstand van elkaar houden. Deze vier liggers verschaffen een in bovenaanzicht gezien rechthoekig, plat en kadervormig draagframe, aan de vier hoekpunten waarvan een 4-sprong is gefixeerd. De dwarsliggers zijn uitgerust met hydraulische cilinders waarmee de lengte van de kabels van de 4-sprong individueel of per twee kan worden ingesteld, voor nivelleren van het draagframe. Dit draagframe draagt een zich aan zijn onderzijde bevindende, telescoperend inklapbare werkkooi met doorval randbeveiliging, bijvoorbeeld uitgevoerd als een hek, leuning of railing, met sluitbaar, bijvoorbeeld zwenkend, toegangshek. De werkkooi heeft steunvoeten aan de onderzijde waarmee de hijskooi los staand op het bovenvlak van een hijslast (bijvoorbeeld module) kan rusten. De steunvoeten verschaffen ieder aan de onderzijde een steunvlak, bijvoorbeeld met zijden van minimaal 75 of 100 millimeter, voor aangrijpen met het bovenvlak van de hijslast en alle steunvlakken bevinden zich in een gemeenschappelijk, horizontaal vlak (bij genivelleerde werkkooi). Bij inklappen beweegt de doorval randbeveiliging (bijvoorbeeld dubbele railing) met steunvoeten opwaarts, naar het draagframe toe, zodat de hoogte van het geheel wordt verkleind. Een persoon kan via het toegangshek toegang krijgen tot de werkkooi om valveilig (en rechtop onder het draagframe door) lopend op het bovenvlak van een hijlast het draagframe te koppelen met resp. ontkoppelen van de hijslast, bijvoorbeeld door het gebruik van met kogelkophaak uitgeruste hijskabels. Het draagframe heeft voorzieningen, bijvoorbeeld een gatenpatroon, voor het langs de lengte van de langsliggers herpositioneren van de hijspunten, zoals hijskabels.
De werkkooi is in lengte en/of breedte inklapbaar, bijvoorbeeld zowel aan het vaste als het in lengte en/of breedte inklapbare deel van het draagframe gemonteerd.
Daartoe bevat de werkkooi bijvoorbeeld in de lengte en/of breedte telescoperende delen. De werkkooi bevat aan iedere langszijde minimaal twee of drie of vier of vijf of zes steunvoeten, bijvoorbeeld minimaal twee of drie of vier aan een vast deel en/of minimaal één aan een inklapbaar, bijvoorbeeld telescoperend, deel, bijvoorbeeld aan het uitstekende uiteinde ervan. De zich aan een langszijde bevindende steunvoeten houden een tussenruimte van bijvoorbeeld minimaal 0,5 meter, bijvoorbeeld hebben twee steunvoeten een kleine tussenruimte van bijvoorbeeld minimaal 0,5 meter en aan één of beide zijden daarvan bevindt zich een verdere steunvoet op een minimaal 10 of 20% grotere tussenruimte van bijvoorbeeld minimaal 1 of 1,5 meter.
De werkkooi, hijskooi, draagframe en/of module is symmetrisch of spiegelsymmetrisch, bijvoorbeeld dubbel symmetrisch.
De figuren dienen tot voorbeeld en zijn niet limiterend. Fig. 47-55 tonen een close up in perspectief van de in fig. 4 aangegeven details, respectievelijk: 03/05, 02/04, 01/06, 21/23, 12/15, 11/16, 13, 22 en 14.
De hierin geopenbaarde maatregelen kunnen individueel in ieder andere denkbare combinatie en permutatie worden samen genomen om een alternatief van de uitvinding te verschaffen. Omvat zijn ook technische eguivalenten en genussen of generalisaties van de geopenbaarde maatregelen. Een maatregel van een voorbeeld is ook algemeen toepasbaar binnen het kader van de uitvinding. Een hierin geopenbaarde maatregel, bijvoorbeeld van een voorbeeld, kan zonder meer veralgemeniseerd worden voor opname in een algemene definitie van de uitvinding, bijvoorbeeld te vinden in een octrooiconclusie.
Betekenis van de verwijzingscijfers in de tekening: kogelkophaak 5; aanslaglip 6; hijsoog 7; randsparing 12; verjonging in ligger 15; onderste module 16; bovenste module 17; ventilatiekanaal 18; hijskabel 19; hijsvoorziening 21; kogelkop anker 22; windschoor 23; hoeklijn 24; bovenvlak vloer 25; tijdelijk profiel 26.
De tekening toont in: Fig. 5-19 ieder een aanzicht van boven, van opzij, van voren en een perspectief; Fig. 24 een zij- en bovenaanzicht; Fig. 28A een samenstel van modulen; Fig. 30 is Fig. 29C vergroot. Fig. 5-10 tonen details 01- 06, respectievelijk; Pig. 11-16 tonen details 11-16, respectievelijk; Fig. 17-19 tonen details 21-23, respectievelijk.

Claims (36)

CONCLUSIES
1. Gebouw, zoals schoolgebouw dat is opgebouwd uit houten prefab modules met een dragende constructie van hout, bij voorkeur naaldhout, die elk een ruimtelijke cel (ook wel genoemd: doos of box) bepalen, waarbij het voor de balken en liggers van de dragende constructie gebruikte hout massief hout is, terwijl het voor de panelen gebruikte hout gelamineerd houten plaatmateriaal (zoals multiplex of OSB of HSB) is, — de modulen (16, 17) zijn naast elkaar en gestapeld op elkaar en eventueel achter elkaar, toegepast, zodat twee of meer verdiepingen zijn gerealiseerd, waarbij twee of meer modulen direct naast elkaar een verblijfsruimte, zoals een klaslokaal vormen; - bij voorkeur heeft iedere module één of meer van: een rechthoekig grondvlak, een vloerplaat op basis van gelamineerd hout en vanaf de vloer zich opwaarts uitstrekkende draagkolommen van massief hout die de plafondplaat op basis van gelamineerd hout van de module dragen; — bij voorkeur wordt van iedere module de plafondplaat gedragen door minimaal vier draagkolommen die zich op een afstand van minimaal 2 meter uit elkaar bevinden en in bovenaanzicht gezien de hoekpunten van een rechthoek vormen met een breedte gelijk aan de modulebreedte en een lengte van bij voorkeur minimaal 6 meter.
2. Gebouw volgens conclusie 1, het dak van het gebouw wordt verschaft door de bovenkant van de bovenste modulen en de bovenkant van iedere bovenste module omvat twee wederzijds parallelle en een tussenruimte houdende plafondliggers die in de lengterichting van de module lopen en steunen bovenop de draagkolommen en deze plafondliggers dragen de zich tussen zich bevindende plafondplaat, waarbij bij voorkeur één of meer van het volgende van toepassing is:
— de bovenzijde van de plafondplaat zich minimaal 10 centimeter beneden de bovenzijde van de plafondliggers bevindt, uitgezonderd eventueel een lokaal verlaagd lengtegebied (15) van de plafondliggers die in dit lengtegebied zijn verlaagd zodat de bovenzijde ervan bij voorkeur gelijk ligt met het niveau van de bovenzijde van de plafondplaat; — de omhoog boven de plafondplaten van de vele bovenste modulen uitstekende plafondliggers, verschaffen parallelle ribben die bij voorkeur minimaal 10 centimeter omhoog uitsteken uit het dakvlak van het gebouw tussen welke zich bassinvormige ruimten, elk zijdelings begrensd door twee parallelle ribben, bevinden waarvan de bodem is verschaft door de op de plafondplaten rustende waterdichte dakbedekking; — de bodems van deze bassinvormige ruimten gaan zijdelings van de parallelle ribben in elkaar over via de lokale verlaagde lengtegebieden (15) van de plafondliggers zodat de omhoog uitstekende parallelle ribben lokaal zijn onderbroken (15); — in het door de bovenste modulen verschafte dakvlak is een goot verschaft die zich zijdelings op de parallelle ribben uitstrekt over de lokale verlaagde lengtegebieden (15) van de plafondliggers voor de afvoer van hemelwater dat zich op het dakvlak verzamelt. (zie fig. 18 + 26 + 39 + 40 + 41).
3. Gebouw volgens conclusie 2, aan de uiteinden van de plafondliggers van de bovenste modulen bevinden zich uiteinde dwarsbalken die bij voorkeur minimaal 30 millimeter boven het dakvlak uitsteken en verhoogde dakranden verschaffen en de dakrand aan de ene zijde van het gebouw sluit bij voorkeur dicht aan op de dwars daarop lopende en uit het dakvlak omhoog uitstekende ribben, zodat het regenwater aan deze zijde van het gebouw tussen de ribben opgesloten blijft (zie fig. 41), terwijl de dakrand aan de tegenover gelegen zijde van het gebouw bij voorkeur direct aansluit op het lokale verlaagde lengtegebied (15)
van de dwars daarop lopende plafondliggers, zodat bij vookeur de door de lokale onderbrekingen {15) van de ribben verschafte goot direct grenst aan en zich uitstrekt langs deze dakrand (zie fig. 39 + 40).
4. Gebouw volgens conclusie 2 of 3, daarbij bevat, van bovenaf gezien, iedere bovenste module aan beide lange zijkanten drie draagkolommen, te weten: op de vier uiterste hoekpunten een hoek draagkolom en tussen en op afstand van minimaal 190 centimeter tot de hoek draagkolommen een tussen draagkolom die maximaal 1,5 meter is verwijderd van één van de twee geassocieerde hoek draagkolommen en het lokale verlaagde lengtegebied (15) van iedere plafondligger, en daarmee de breedte van de daardoor verschafte goot, strekt zich bij voorkeur van de tussen kolom naar de maximaal 1,5 meter daarvan verwijderde hoek draagkolom uit. (zie fig. 26)
5. Gebouw volgens één van conclusies 1-4, van de modulen steken de plafondliggers bij voorkeur minimaal 30 millimeter boven de plafondplaat uit, en de kolommen steken bij voorkeur onder de modulen uit en de bovenste modulen staan met de onderkant van de kolommen op de plafondliggers van de modulen direct daaronder, en in de aldus gevormde tussenruimte bevinden zich luchtkanalen (fig. 36 — 38).
6. Gebouw volgens één van conclusies 1-5, de langsligger bevat een randsparing (zie cijfer 12 in fig. 23) langs zijn lengte zodat bij twee tegen elkaar geplaatste modulen een langs zijn lengte naar de onderkant open kanaal ontstaat waarin een langwerpige verlichting in de vorm van een LED strip verzonken in het ondervlak van de langsligger is geïnstalleerd.
7. Gebouw volgens één van conclusies 1-6, van iedere module hebben een plafondligger en/of draagkolom aan zijn naar de module-buitenzijde gekeerde zijkant die gekeerd is naar een naastliggende module, een in lengterichting van de plafondligger respectievelijk draagkolom lopende inkeping op afstand van de bij die zijkant behorende langsranden, zodat die inkeping bij tegen elkaar geplaatste modulen in het gebouw een langgerekt kanaal vormt voor de opname van elektraleidingen, doordat de bij elkaar passende plafondliggers respectievelijk draagkolommen van twee tegen elkaar geplaatste modulen een samengestelde ligger respectievelijk kolom vormen met door de inkeping verschaft inwendig kanaal en de eventuele, in conclusie 4 genoemde, randsparing gaat aan zijn uiteinde over in de inkeping zodat de stroomdraad voor de verlichting onzichtbaar is weggewerkt.
8. Gebouw volgens één van conclusies 1-7, uit de plafondliggers van de onderste modulen steken draadeinden omhoog (zie fig. 22ZA) en geplaatst zijn één of meer van de volgende: - een eerste plaatvormige akoestische ontkoppeling met gaten waar de draadeinden doorheen steken (zie fig. 22B); ~ een koppelplaat (zie fig. 22C) met gaten waar de draadeinden doorheen steken; — een tweede plaatvormige akoestische ontkoppeling (zie fig. 22D) met gaten waar de draadeinden doorheen steken; — kegelvormige uitsteeksels (zie fig,. 20 + 22E} met elk een gat dat wordt gestoken op een respectieve van de, eventueel boven de tweede plaatvormige akoestische ontkoppeling uitstekende, uiteinden van de draadeinden; — de kegelvormige uitsteeksels steken in zoekers aan de onderzijde van de draagkolom (zie fig. 21) van de module direct erbovenop.
9. Gebouw volgens één van conclusies 1-8, met één of meer van: —- een metalen hijsvoorziening omvat een omhoog uitstekend kogelkop anker, dat tijdelijk kan worden vast gehaakt aan de kogelkophaak aan de hijskabel van een hijskraan, het kogelkop anker bevindt zich bij voorkeur halverwege de lengte van een metalen strip met een lengte van bij voorkeur maximaal 400 millimeter die bij voorkeur ter weerszijden (in lengterichting) een boutgat heeft; — de boutgaten zijn gestoken op de in conclusie 6 genoemde draadeinden en zijn verankerd door moeren die op de draadeinden zijn gedraaid; — de bovenkant van het kogelkop anker bevindt zich op een niveau beneden het niveau van de bovenzijde van de tweede plaatvormige akoestische ontkoppeling (fig. 20 + 22).
10. Gebouw volgens één van conclusies 1-9, met één of meer van: een metalen hoeklijn vormt de verloren bekisting voor de gietbetonvloer en is met schroeven gefixeerd op het bovenvlak van de vloerplaat; de bovenrand van de opstaande poot van de hoeklijn komt iets lager te liggen dan het bovenvlak (gestippeld in fig. 25) van de gietbetonvloer; tijdens het storten van de gietbetonvloer is op de bovenrand van de opstaande poot van de hoeklijn een tijdelijk profiel van polymeer materiaal aangebracht, dat niet of slecht hecht aan het gietbeton; na voldoende uitharden van het gietbeton is dit profiel verwijderd; het gietbeton sluit via een facetrand aan op de bovenrand van de opstaande poot van de hoeklijn (fig. 25).
11. Gebouw volgens één van conclusies 1-10, een modulebrede, driedelige prefab vloerplaat met dikte minimaal 50 en maximaal 100 millimeter, uit twee in hoofdzaak spiegelsymmetrische, rechthoekige delen met ieder de halve lengte van het basisdeel van de module, en met in de van elkaar afgekeerde hoeken randsparingen om nauwpassende ruimte te bieden aan de kolomnen, en één, minimaal 50% korter, rechthoekig deel met de lengte van de uitbouw en aan de naar de buitenzijde van de module gekeerde hoeken randsparingen om nauwpassende ruimte te bieden aan de kolommen van de uitbouw (fig. 42).
12, Gebouw volgens één van conclusies 1-11, — de vloerplaat van iedere module rust met zijn vier randen op zich daaronder van de ene naar de andere draagkolom uitstrekkende en daaraan gefixeerde vloerliggers.
13, Gebouw volgens één van conclusies 1-12, — de plafondplaat van iedere module rust met zijn vier randen op richels die naar binnen uitsteken vanaf de binnenzijde van zich van de ene naar de andere draagkolom uitstrekkende en daaraan gefixeerde plafondliggers, waarbij de richels zich bevinden op een niveau bij voorkeur ongeveer halverwege tussen de onder- en bovenzijde van de plafondliggers.
14. Gebouw volgens één van conclusies 1-13, — de vloerliggers respectievelijk plafondliggers van iedere module vormen in bovenaanzicht gezien de vier zijden van een rechthoek waarvan de draagkolommen de hoekpunten vormen.
15. Gebouw volgens één van conclusies 1-14, — op de vloerplaat van iedere module bevindt zich een laag aanvankelijk vormvrij, uitgehard steenachtig materiaal van gietbeton, van gewapend type.
16. Gebouw volgens één van conclusies 1-15, — de afstand tussen twee nabije, parallelle vloer- resp. plafondliggers van iedere module wordt overbrugd door aan de liggers verankerde dwarsbalken (zichtbaar in bijv. fig.
26, 32, 33, 34) die bij voorkeur eveneens de vloer- of plafondplaat dragen en wederzijds een afstand bij voorkeur minder dan 2 en/of meer dan 0,2 meter houden en eventueel een hoogte hebben minimaal bij voorkeur 20% kleiner dan de liggers.
17. Gebouw volgens één van conclusies 1-16, ~ van iedere module worden de vloerplaat en plafondplaat gedragen door een groot aantal van minimaal drie of vier wederzijds parallelle, in de lengte van de module zich uitstrekkende vloer- resp. plafondliggers met een wederzijdse tussenruimte van bij voorkeur minimaal 100 en/of maximaal 500 millimeter.
18. Gebouw volgens één van conclusies 1-17, — van iedere module zijn de twee buitenste vloer- resp. plafondliggers aan hun uiteinden rechtstreeks bevestigd aan draagkolommen en/of de vloer- resp. plafondliggers daartussen met hun uiteinden rechtstreeks bevestigd aan dwarsliggers resp. uiteinde dwarsbalken die bij voorkeur de afstand tussen twee draagkolommen overbruggen.
19. Gebouw volgens één van conclusies 1-18, — van iedere module verschaffen de twee buitenste vloerliggers en de twee dwarsliggers, met in twee of meer hoeken tussen zich draagkolommen; en de twee buitenste plafondliggers en de twee uiteinde dwarsbalken; een rechthoekig, liggend kader, met elk van de vier zijden van gelijke hoogte.
20. Gebouw volgens één van conclusies 1-19, — van iedere module is het uiterlijk van het plafond als volgt, van onderaf bekeken: in de lengte van de modulen zich uitstrekkende langsliggers en deze langsliggers overbruggende dwarsbalken en een op de dwarsbalken rustende, dichte beplating, waarbij bij voorkeur één of meer van het volgende van toepassing is: - de onderzijde van de langsliggers bevindt zich, bij voorkeur minimaal 5 centimeter, onder de onderzijde van de dwarsbalken; — de dwarsbalken en de beplating geheel zijn bedekt door een aanééngesloten brandwerende en geluiddempende, opgespoten coating; — de langsliggers vrij van deze coating; ~ de uiteinde dwarsbalken met een onderzijde op gelijk niveau met de onderzijde van de langsliggers en/of vrij van deze coating.
21. Gebouw volgens één van conclusies 1-20, — van bovenaf gezien, bevat iedere module aan beide lange zijkanten drie draagkolommen, met op de vier uiterste hoekpunten een hoek draagkolom en tussen en op afstand van minimaal 100 centimeter tot de hoek draagkolommen een tussen draagkolom die bij voorkeur minimaal 1 meter dichter bij één van de twee geassocieerde hoek draagkolommen staat, en/of maximaal 2,5 meter daarvan is verwijderd.
22. Gebouw volgens één van conclusies 1-21, ~ de bovenste modulen rusten met hun onderkant op alleen de twee buitenste plafondliggers, en/of op een uiteinde dwarsbalk, van de module daar verticaal direct onder.
23. Gebouw volgens één van conclusies 1-22, voor iedere module is één of meer van het volgende van toepassing: minimaal 7,5 en/of maximaal 10 meter lang; minimaal 2 en/of maximaal 3 meter breed; minimaal 2,5 en/of maximaal 4 meter hoog.
24. Gebouw volgens één van conclusies 1-23, — van iedere module zijn alle vier zijden open, met andere woorden: zijwanden en kopse wanden ontbreken.
25. Gebouw volgens één van conclusies 1-24, ~ een beperkt aantal modulen is uitgerust met een windverband, opgesteld in het verticale vlak van een zijwand.
26, Gebouw volgens één van conclusies 1-25, — nadat alle modulen zijn geplaatst is de buitenwand van het gebouw geplaatst.
27. Gebouw volgens één van conclusies 1-26,
~ per verdieping staan minimaal tien modulen naast elkaar.
28, Gebouw volgens één van conclusies 1-27, — op elkaar gestapelde modulen staan versprongen in lengterichting over een afstand van minimaal 1 meter.
29, Gebouw volgens één van conclusies 1-28, — de draagkolommen van op elkaar gestapelde modulen staan in lijn.
30. Gebouw volgens één van conclusies 1-29, — de modulen zijn gelijkvormig en identiek van afmeting.
31, Gebouw volgens één van conclusies 1-30, = in een stapeling hebben de modulen in de ene laag een oriëntatie van de lengte die 180 graden is gedraaid ten opzichte van de eerstvolgende laag van daar bovenop gestapelde modulen.
32. Gebouw volgens één van conclusies 1-32, — iedere module bevat een uitbouw waarmee zijn lengte is vergroot, welke uitbouw minimaal twee draagkolommen bevat die bij voorkeur minimaal 20% dunner zijn uitgevoerd dan de draagkolomnen van het basisdeel van de module, zodat de uitgebouwde module minimaal zes draagkolommen bevat.
33. Gebouw volgens conclusie 32, — in het uitgebouwde deel zijn de plafondliggers aan de plafondzijde verjongd en/of is het dak verdiept ten opzichte van het basisdeel, deze verjonging en/of verdieping verschaft ruimte voor techniek, zoals luchtkanalen en/of kabelgoten (zie fig. 35-38) of waterafvoer op het platte dak (zie fig. 39-40).
34. Gebouw volgens conclusie 32 of 33, — de uitbouw van de modulen in de ene laag, steekt geheel buiten de modulen in de eerstvolgende laag daaronder of daarboven (zie bijv. fig. 29).
35. Gebouw volgens één van conclusies 1-34, — bij het dak van het gebouw steken van de modulen de plafondliggers en viteinde dwarsbalken bij voorkeur minimaal 30 millimeter boven het dakvlak uit, waarbij het dakvlak is gevormd door het bovenvlak van het pakket warmte-isolatie bovenop het dak, zodat het voltooide platte dak van het gebouw een profilering vertoont van wederzijds parallelle, omhoog uitstekende ribben, die zijn gevormd door de bovenzijde van de plafondliggers, met tussenruimte ter breedte van de modulen, en daartussen vlakke dakdelen die op de voet van de ribben aansluiten en de uiteinde dwarsbalken verschaffen een verhoogde dakrand.
36. Gebouw volgens één van conclusies 1-35, — iedere module is spiegelsymmetrisch.
NL2028385A 2019-12-04 2021-06-03 Bouwsysteem met houten prefab modulen. NL2028385B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2030839A NL2030839B1 (nl) 2019-12-04 2020-12-04 Bouwsysteem met houten prefab modulen.
NL2027049A NL2027049B1 (nl) 2019-12-04 2020-12-04 Bouwsysteem met houten prefab modulen.

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2024385 2019-12-04
NL2024524 2019-12-19
NL2030839A NL2030839B1 (nl) 2019-12-04 2020-12-04 Bouwsysteem met houten prefab modulen.
NL2027049A NL2027049B1 (nl) 2019-12-04 2020-12-04 Bouwsysteem met houten prefab modulen.

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2028385A NL2028385A (nl) 2021-09-10
NL2028385B1 true NL2028385B1 (nl) 2022-04-06

Family

ID=77710098

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2028385A NL2028385B1 (nl) 2019-12-04 2021-06-03 Bouwsysteem met houten prefab modulen.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2028385B1 (nl)

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2209872A1 (nl) 1972-12-08 1974-07-05 Benedetti Pierre
FR2948389B1 (fr) * 2009-07-24 2011-12-09 Fou Chin Vuong Dispositif en bois, etanche, transportable, renfermant un volume d'espace compose de parois thermo acoustique, pour des amenagements des espaces architecturaux et aux transports
FR2977611B1 (fr) 2011-07-06 2013-08-16 Laurent Riscala Module de batiment comprenant au moins un mur de refend en panneau structurel isolant, et batiment realise par assemblage de tels modules
UA115775C2 (uk) 2012-01-23 2017-12-26 Вастінт Хоспіталіті Б.В. Збірний модуль для будівлі
CA3063280A1 (en) 2016-05-13 2017-11-16 Lendlease Manufactured Products Pty Limited Prefabricated building module
FR3072399B1 (fr) * 2017-10-18 2022-05-06 Sas Dhomino Systeme modulaire de construction de batiment a ossature bois

Also Published As

Publication number Publication date
NL2028385A (nl) 2021-09-10

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20100257796A1 (en) Modular, Portable, Interlocking Decking System
EP1165909B1 (en) Demountable modular floor for watertight raised decks
US20030074853A1 (en) Prefabricated modular building component
US20130232887A1 (en) Assembly of prefabricated elements to form a prefabricated building with at least two floors and related building and installation process
US20080000177A1 (en) Composite floor and composite steel stud wall construction systems
AU2001270298A1 (en) Prefabricated modular building component
US20060025512A1 (en) Prefabricated modular building component and method of use
CN111779248A (zh) 高支模体系及其施工方法
NL2027049B1 (nl) Bouwsysteem met houten prefab modulen.
US6698148B1 (en) Demountable modular floor for watertight raised decks
US3834095A (en) Building construction and method
NL2028385B1 (nl) Bouwsysteem met houten prefab modulen.
CN210737766U (zh) 框架式节能立体房屋
KR101014591B1 (ko) 휘어진 원목으로 형성한 기둥과 들보로 축조하는 이동식 목조건축물 및 축조방법
NL1027062C1 (nl) Bouwsysteem voor het bouwen van vlakke structuren.
CN207793846U (zh) 一种高架铁路站台梁
WO2019102438A1 (en) Permanent formwork and support system
CN210976057U (zh) 一种高效节能外墙加装电梯新型装配式连廊
RU2411328C1 (ru) Сборный железобетонный каркас многоэтажного здания повышенной огнестойкости
WO2009076716A1 (en) Overhead protective structure
NL1043998B1 (en) Aluminium frame building, build element and method therefor
NL1043997B1 (en) Aluminium frame building, build element and method therefor
AU2008207557A1 (en) Temporary Protective Structure
RU2756638C1 (ru) Эксплуатируемая крыша
AU2013207597B2 (en) A modular temporary car park assembly