NL2028047B1

NL2028047B1 - Overhead line measuring device and method for measuring overhead lines

Info

Publication number: NL2028047B1
Application number: NL2028047A
Authority: NL
Inventors: Aernold Pruntel Jorn
Original assignee: Asset Rail B V
Priority date: 2021-04-22
Filing date: 2021-04-22
Publication date: 2022-11-02

Claims

CONCLUSIES

1. Rijdraadmeetinrichting voor het meten van een dikte van rijdraden van een bovenleiding, de inrichting omvattende: — ten minste een paar scan-eenheden die, gezien in een eerste richting, op een vooraf bepaalde afstand van elkaar gescheiden zijn, waarbij het ten minste een paar is ingericht om zodanig gepositioneerd te zijn dat, in gebruik, de ten minste één te meten rijdraad zich, gezien in de eerste richting, tussen de scan-eenheden van het ten minste een paar scan-eenheden uitstrekt, en waarbij elke scan-eenheid omvat: — een lichtuitzend-eenheid die is ingericht voor het uitzenden van een lichtstraal op een serie van naast elkaar op een geassocieerd zij-oppervlak van de ten minste één rijdraad gelegen meetpunten, waarbij de serie meetpunten zich langs het zij-oppervlak in een tweede richting, die loodrecht op het eerste oppervlak staat, uitstrekt; — een lichtontvang-eenheid die is ingericht voor het ontvangen van door de serie meetpunten op het zij-oppervlak van de ten minste één rijdraad gereflecteerd licht; — een besturingseenheid die is ingericht voor het verwerken van de reflecties van de serie van meetpunten voor het berekenen van de dikte van de rijdraden, waarbij het verwerken omvat: — het berekenen van een breedte-afstand tussen elk meetpunt van de serie meetpunten en een breedte referentielijn; — het vaststellen van een afvlakpunt van de breedte-afstanden van de serie meetpunten; en — het berekenen van een dikte van de ten minste één rijdraad, waarbij de dikte, gemeten in de tweede richting, een afstand is tussen een dikte-referentiepunt en het afvlakpunt.

2. Rijdraadmeetinrichting volgens conclusie 1, waarbij de besturingseenheid is ingericht voor het vaststellen van het afvlakpunt door het identificeren van een meetpunt dat, gezien in de eerste richting, een startpunt definieert van in een hoofdzaak lineaire afname van de breedte-afstand van de serie meetpunten.

3. Rijdraadmeetinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de scan-eenheden, en bij voorkeur de Hchtontvang-eenheden daarvan, verder zijn ingericht voor het meten van een intensiteit van het gereflecteerde licht, en waarbij de besturingseenheid is ingericht voor het bereken van de dikte op basis van het afvlakpunt en de gemeten intensiteit.

4. Rijdraadmeetinrichting volgens conclusie 3, waarbij de besturingseenheid verder is ingericht voor het wegnemen of ten minste verminderen van ruis in de intensiteit door het voor elk meetpunt middelen van de intensiteit met de gemeten intensiteit van één of meer naastgelegen meetpunten, waarbij de één of meer meetpunten bij voorkeur vier naastgelegen meetpunten omvatten, en bij meer voorkeur twee naastgelegen meetpunten omvatten aan elke zijde.

5. Rijdraadmeetinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de besturingseenheid verder is ingericht voor het berekenen van de dikte van de rijdraad volgens de formule T=N*R waarbij: T een dikte van de rijdraad (in mm) is; N het aantal meetpunten tussen het dikte-referentiepunt en het afvlakpunt is; en R de meetresolutie (in mm) is.

6. Rijdraadmeetinrichting volgens conclusie 5, waarbij de meetresolutie in het bereik van

0.10 mm — 0.25 mm is, en bij voorkeur in het bereik van 00.125 mm — 0.20 mm is, en bij meer voorkeur in het bereik van 0.137 — 0.16 mm is.

7. Rijdraadmeetinrichting volgens één der voorgaande conclusies, verder omvattende een positiebepalingssensor die is ingericht voor het bepalen van de positie van de rijdraadmeetinrichting ten opzichte van de ten minste één te meten rijdraad.

$. Rijdraadmeetinrichting volgens conclusie 7, waarbij de positiebepalingssensor is ingericht voor het zodanig positioneren van de rijdraadmeetinrichting dat een afstand tussen de scan- eenheden en de te meten rijdraad of rijdraden in hoofdzaak constant is.

9. Rijdraadmeetinrichting volgens conclusie 7 of 8, waarbij de positiebepalingssensor, gezien in een eerste richting, in hoofdzaak in het midden tussen de scan-eenheden van het ten minste één paar scan-eenheden is gepositioneerd, en bij voorkeur, gezien in een tweede richting, direct onder de ten minste één te meten rijdraad is gepositioneerd.

10. Rijdraadmeetinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de vooraf bepaalde afstand tussen de scan-cenheden van elk paar van de scan-eenheden in het bereik van 450 mm — 2000 mm is, bij voorkeur in het bereik van 600 — 1500 mm is, en bij meer voorkeur in het bereik van 800 — 1200 mm is.

11. Rijdraadmeetinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de lichtuitzend- eenheden laser-eenheden zijn.

12. Rijdraadmeetsamenstel omvattende: — een rijdraadmeetinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, — een ondersteuningsplatform, waarbij het ondersteuningsplatform beweegbaar is in een derde richting, die loodrecht op de eerste en tweede richting staat, waarbij de derde richting zich parallel aan een longitudinale richting van de ten minste één rijdraad uitstrekt, en waarbij het ondersteuningsplatform bij voorkeur een weg-rail-voertuig is.

13. Rijdraadmeetsamenstel volgens conclusie 12, waarbij het ondersteuningsplatform een breedte heeft die, gemeten in de eerste richting, in het bereik van 1000 — 2200 mm is, bij voorkeur in het bereik van 1600 — 2000 mm is.

14. Rijdraadmeetsamenstel volgens één der conclusies 12 — 13, waarbij het ondersteuningsplatform over een hoogte-afstand beweegbaar is in de tweede richting, waarbij de hoogte-afstand in het bereik van 0 — 700 mm is.

15. Werkwijze voor het meten van een dikte van een rijdraad, de werkwijze omvattende: — het verschaffen van een rijdraadmeetinrichting volgens één der conclusies 1 — 11; — het door de lichtuitzend-eenheid uitzenden van een lichtstraal op een serie van naast elkaar op een geassocieerd zij-oppervlak van de ten minste één rijdraad gelegen meetpunten; — het door de lichtontvang-eenheid ontvangen van door de serie van meetpunten op het zij- oppervlak van de ten minste één rijdraad gereflecteerd licht; — het door de besturingseenheid berekenen van een breedte-afstand tussen elk meetpunt en een breedte referentielijn; en — het door de besturingseenheid vaststellen van een afvlakpunt; en — het door de besturingseenheid berekenen van een dikte van de ten minste één rijdraad, waarbij de dikte, gemeten in de tweede richting, een afstand is tussen een dikte referentiepunt en het afvlakpunt,

16. Werkwijze volgens conclusie 15, waarbij de stap van het vaststellen van het afvlakpunt omvat: — het als afvlakpunt identificeren van een meetpunt dat, gezien in de eerste richting, een in hoofdzaak lineaire afname van de breedte-afstand van de serie meetpunten aangeeft; en/of

— het als afvlakpunt vaststellen van een meetpunt dat een verminderde intensiteit heeft ten opzichte van een gemiddelde intensiteit van de meetpunten.

17. Werkwijze volgens conclusie 15 of 16, verder omvattende de stap van het verschaffen van een breedte-lijn van de ten minste één rijdraad die de breedte-afstanden van elk van de meetpunten van de serie meetpunten omvat, waarbij de stap van het verschaffen van de breedte-lijn omvat: — het door de besturingseenheid, gemeten in de eerste richting, berekenen van de rijdraaddikte tussen elk meetpunt en een breedte referentielijn; en — het samenstellen van een breedte-lijn bevattende de rijdraaddikte voor elk van de meetpunten van de serie; waarbij de breedte referentielijn bij voorkeur een zich in de tweede richting uitstrekkende centrale as van de ten minste één rijdraad is.