NL2027056B1 - Leuningsamenstel voor een steiger, steiger, set van steigeronderdelen, en werkwijzen - Google Patents
Leuningsamenstel voor een steiger, steiger, set van steigeronderdelen, en werkwijzen Download PDFInfo
- Publication number
- NL2027056B1 NL2027056B1 NL2027056A NL2027056A NL2027056B1 NL 2027056 B1 NL2027056 B1 NL 2027056B1 NL 2027056 A NL2027056 A NL 2027056A NL 2027056 A NL2027056 A NL 2027056A NL 2027056 B1 NL2027056 B1 NL 2027056B1
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- handrail
- assembly
- railing
- unit
- scaffolding
- Prior art date
Links
Classifications
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04G—SCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
- E04G5/00—Component parts or accessories for scaffolds
- E04G5/14—Railings
- E04G5/142—Railings extensible or telescopic
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04G—SCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
- E04G5/00—Component parts or accessories for scaffolds
- E04G5/14—Railings
- E04G5/147—Railings specially adapted for mounting prior to the mounting of the platform
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04G—SCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
- E04G7/00—Connections between parts of the scaffold
- E04G7/30—Scaffolding bars or members with non-detachably fixed coupling elements
- E04G7/34—Scaffolding bars or members with non-detachably fixed coupling elements with coupling elements using positive engagement, e.g. hooks or pins
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Architecture (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Civil Engineering (AREA)
- Structural Engineering (AREA)
- Steps, Ramps, And Handrails (AREA)
- Leg Units, Guards, And Driving Tracks Of Cranes (AREA)
- Mutual Connection Of Rods And Tubes (AREA)
Abstract
Leuningsamenstel voor een steiger, omvattende: een eerste staanderdeel en een tweede staanderdeel; een bovenleuningeenheid die op een eerste scharnierpositie scharnierend is verbonden met het eerste staanderdeel en op een tweede scharnierpositie scharnierend is verbonden het tweede staanderdeel; en een middenleuningeenheid die op een derde scharnierpositie scharnierend is verbonden met het eerste staanderdeel en op een vierde scharnierpositie scharnierend is verbonden met het tweede staanderdeel, waarbij het leuningsamenstel is voorzien van koppelmiddelen die zijn ingericht om het leuningsamenstel fixerend aan de steiger te koppelen, waarbij het leuningsamenstel is ingericht om door scharnieren bij genoemde scharnierposities te worden aangepast tussen enerzijds een leuningvormende configuratie, waarin de leuningeenheden respectieve leuningen voor de steiger kunnen vormen, en anderzijds een vergeleken met de leuningvormende configuratie meer gecomprimeerde transportconfiguratie, waarbij ten minste één van de bovenleuningeenheid en de middenleuningeenheid telescopeerbaar is ingericht om een afstand tussen de respectieve scharnierposities van de leuningeenheid te kunnen variëren.
Description
P128449NL00 Titel: Leuningsamenstel voor een steiger, steiger, set van steigeronderdelen, en werkwijzen
VELD De uitvinding heeft betrekking op een leuningsamenstel voor een steiger alsmede op een steiger voorzien van het leuningsamenstel. De uitvinding heeft voorts betrekking op een set van steigeronderdelen, een werkwijze voor het verschaffen van een leuning aan een steiger, en een werkwijze voor het vergroten van doorgankelijkheid van een steiger.
ACHTERGROND Een leuningsamenstel voor een steiger is op zich in diverse varianten bekend. Een bekend leuningsamenstel kan vanaf een eerste steigerverdieping aan de steiger worden gekoppeld om voor een erboven gelegen tweede verdieping, die bijvoorbeeld nog in opbouw is, een leuning te verschaffen. Een zo aan de steiger gekoppelde leuning kan een valrisico verminderen voor personeel dat zich op de tweede verdieping bevindt. Veiligheid en efficiëntie van het aan de steiger koppelen van bekende leuningsamenstellen wordt bemoeilijkt doordat de samenstellen relatief groot zijn. Personeel dat het samentel naar de plaats van koppeling moet brengen, moet het samenstel immers veilig langs andere steigeronderdelen zoals staanders geleiden. Eenmaal op de aankoppelingsplaats aangekomen is de beschikbare werkruimte bovendien vaak gering door de aanwezige steigerconstructie en eventuele verdere obstakels zoals een gebouw. Het grote formaat van de bekende leuningsamenstellen heeft verder als nadeel dat opslag en transport ervan relatief kostbaar is.
SAMENVATTING Een doel van de uitvinding is om een leuningsamenstel te verschaffen dat gemakkelijker te plaatsen is. Verdere doelen zijn om valbeveiliging bij steigers te verbeteren en om steigerbouw efficiënter te maken.
Daartoe verschaft de uitvinding een leuningsamenstel volgens conclusie 1. Het leuningsamenstel omvat een eerste staanderdeel en een tweede staanderdeel.
Het leuningsamenstel omvat een bovenleuningeenheid die op een eerste scharnierpositie scharnierend is verbonden met het eerste staanderdeel en op een tweede scharnierpositie scharnierend 1s verbonden het tweede staanderdeel.
Het leuningsamenstel omvat een middenleuningeenheid die op een derde scharnierpositie scharnierend is verbonden met het eerste staanderdeel en op een vierde scharnierpositie scharnierend is verbonden met het tweede staanderdeel.
Het leuningsamenstel is voorzien van koppelmiddelen die zijn ingericht om het leuningsamenstel fixerend aan de steiger te koppelen.
Met fixerend aan de steiger koppelen wordt bedoeld dat door de koppeling in hoofdzaak wordt tegengegaan dat het samenstel, in het bijzonder de leuningeenheden daarvan, ten opzichte van de steiger kan bewegen. Met andere woorden, de koppeling aan de steiger is bij voorkeur een rotatievaste en translatievaste koppeling waardoor het leuningsamenstel in zijn leuningvormende configuratie aan de steiger wordt vastgehouden. Overigens zijn de koppelmiddelen, althans een deel daarvan, bij voorkeur eveneens ingericht om het leuningsamenstel desgewenst niet- fixerend aan de steiger te koppelen, zoals elders in deze beschrijving nader wordt toegelicht.
De koppelmiddelen, althans een deel daarvan, zijn bij voorkeur op afstand van de leuningeenheden aan de staanderdelen voorzien. Als alternatief of aanvulling kunnen de koppelmiddelen of delen daarvan nabij de leuningeenheden zijn voorzien.
Het leuningsamenstel is ingericht om door scharnieren bij genoemde scharnierposities te worden aangepast tussen enerzijds een leuningvormende configuratie, waarin de bovenleuningeenheid en de middenleuningeenheid respectievelijk een bovenleuning en een middenleuning voor de steiger kunnen vormen, althans wanneer het leuningsamenstel fixerend aan de steiger is gekoppeld, en anderzijds een vergeleken met de leuningvormende configuratie meer gecomprimeerde transportconfiguratie.
Door het scharnieren kan het leuningsamenstel in de transportconfiguratie ten opzichte van de leuningvormende configuratie in het bijzonder relatief smal zijn, waarbij het leuningsamenstel in de transportconfiguratie ten opzichte van de leuningvormende configuratie meer langwerpig kan zijn.
Ten minste één van de bovenleuningeenheid en de middenleuningeenheid is telescopeerbaar ingericht om een afstand tussen de respectieve scharnierposities van de leunmgeenheid te kunnen variëren, althans wanneer hooguit één van het eerste staanderdeel en het tweede staanderdeel aan de steiger is gekoppeld.
De ten minste ene telescopeerbare leuningeenheid maakt het mogelijk dat het leuningsamenstel in de transportconfiguratie relatief bijzonder kleine afmetingen heeft, waarbij de versmalling door het scharnieren weinig of geen verlenging (d.w.z. in de lengterichting van het dan relatief langwerpige samenstel) tot gevolg hoeft te hebben.
In het bijzonder wordt zo mogelijk gemaakt dat beide staanderdelen zich in de transportconfiguratie in hoofdzaak langs, bijvoorbeeld in hoofdzaak parallel aan, de leuningeenheden uitstrekken, waardoor het samenstel in die configuratie een lengte kan hebben die in hoofdzaak overeenkomt met een lengte van een leuningeenheid, althans een lengte die aanmerkelijk kleiner is dan een som van de lengte van een leuningeenheid en een lengte van een staanderdeel.
Wanneer het leuningsamenstel in de leuningvormende configuratie aan de steiger 1s gekoppeld, kan telescoperen van de telescopeerbare leuningeenheid direct of indirect geblokkeerd zijn, zodat een relatief stevige leuningconstructie wordt gevormd die een goede valbeveiliging verschaft.
Het leuningsamenstel volgens de uitvinding is zo gemakkelijk te plaatsen. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt om op een efficiëntere manier goede valbeveiliging te verschaffen aan een steiger.
Bij voorkeur is één van de bovenleuningeenheid en de middenleuningeenheid telescopeerbaar ingericht, waarbij een andere van de bovenleuningeenheid en de middenleuningeenheid niet-telescopeerbaar is ingericht. Als alternatief kunnen beide leuningeenheden telescopeerbaar zijn ingericht.
Een verder aspect van de uitvinding verschaft een steiger die is voorzien van ten minste één leuningsamenstel zoals hierin beschreven.
Bij voorkeur is het leuningsamenstel door middel van de koppelmiddelen aan de steiger gekoppeld. Een dergelijke steiger verschaft bovengenoemde voordelen.
Een verder aspect verschaft een set steigeronderdelen voor het vormen van een steiger, omvattende een veelvoud aan steigeronderdelen en ten minste één leuningsamenstel zoals hierin beschreven.
Bij voorkeur is ten minste één van de steigeronderdelen geschikt om daaraan door middel van de koppelmiddelen het leuningsamenstel te koppelen. Het ten minste ene steigeronderdeel betreft bijvoorbeeld een staander, zoals een in hoofdzaak buisvormige staander, of bijvoorbeeld een frame dat een dergelijke staander omvat of kan vormen.
Een dergelijke set verschaft bovengenoemde voordelen. Een verder aspect verschaft een werkwijze voor het verschaffen van een leuning aan een steiger. De werkwijze omvat: het verschaffen van een hierin beschreven leuningsamenstel; en het aan de steiger koppelen van het leuningsamenstel bij één van het eerste staanderdeel en het tweede staanderdeel. De werkwijze omvat verder: het van het ene staanderdeel weg bewegen van het andere staanderdeel, waardoor ten minste één van de 5 bovenleuningeenheid en de middenleuningeenheid wordt getelescopeerd, en de leuningeenheden ten opzichte van de staanderdelen worden gescharnierd; en het aan de steiger koppelen van het leuningsamenstel bij het andere staanderdeel, waardoor het leuningsamenstel in zijn leuningvormende configuratie fixerend aan de steiger wordt gekoppeld.
Een dergelijke werkwijze verschaft bovengenoemde voordelen.
Een verder aspect verschaft een werkwijze voor het vergroten van doorgankelijkheid van een steiger die is voorzien van een leuningsamenstel zoals hierin beschreven. Deze werkwijze omvat: het tijdens gebruik van de steiger van de steiger losnemen van het leuningsamenstel bij één van het eerste staanderdeel en het tweede staanderdeel terwijl het leuningsamenstel bij het andere staanderdeel aan de steiger gekoppeld blijft; en het naar het andere staanderdeel toe bewegen van het ene staanderdeel, waardoor ten minste één van de bovenleuningeenheid en de middenleuningeenheid wordt getelescopeerd, en de leuningeenheden ten opzichte van de staanderdelen worden gescharnierd.
Met een dergelijke werkwijze kan de doorgankelijkheid van de steiger tijdens gebruik relatief gemakkelijk en efficiënt worden aangepast aan de bij de steiger uit te voeren werkzaamheden. In het bijzonder kan de doorgankelijkheid in de leuningvormende configuratie van het leuningsamenstel relatief klein worden gehouden om valbeveiliging te verschaffen. Wanneer gewenst kan de doorgankelijkheid gemakkelijk worden vergroot door het leuningsamenstel uit zijn leuningvormende configuratie te brengen, om vervolgens bijvoorbeeld een relatief groot object door de steiger heen te kunnen verplaatsen. Wanneer de grotere doorgankelijkheid niet meer gewenst is, kan de eerdere valbeveiliging gemakkelijk worden hersteld door het ene staanderdeel weer van het andere staanderdeel weg te bewegen en vervolgens het leuningsamenstel weer volledig aan de steiger te koppelen.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING Hierna zal de uitvinding verder worden toegelicht aan de hand van voorbeelden van uitvoeringsvormen en tekeningen. De tekeningen zijn schematisch en tonen slechts voorbeelden. In de tekeningen zijn gelijke of overeenkomstige elementen voorzien van gelijke of overeenkomstige verwijzingstekens.
In de tekeningen toont: Fig. 1 een schematisch isometrisch vooraanzicht van een voorbeeld van een steiger met een daaraan gekoppeld leuningsamenstel volgens een eerste uitvoeringsvorm, waarbij het leuningsamenstel zich in de leuningvormende configuratie bevindt; Fig. 2 een schematisch vooraanzicht van een voorbeeld van leuningsamenstel volgens een tweede uitvoeringsvorm, waarbij het leuningsamenstel zich in de leuningvormende configuratie bevindt; Fig. 3 een schematisch isometrisch vooraanzicht van de steiger met leuningsamenstel van Fig. 1, waarbij het leuningsamenstel zich in de transportconfiguratie bevindt; Fig. 4 een schematisch vooraanzicht van het leuningsamenstel van Fig. 2, waarbij het leuningsamenstel zich in de transportconfiguratie bevindt; Fig. 5A een isometrisch aanzicht van een voorbeeld van een leuningsamenstel volgens de eerste uitvoeringsvorm, waarbij het leuningsamenstel zich in de transportconfiguratie bevindt; Fig. 5B een isometrisch aanzicht van het leuningsamenstel van Fig. 5A, waarbij het leuningsamenstel zich in een tussenconfiguratie bevindt;
Fig. 5C een isometrisch aanzicht van het leuningsamenstel van Fig. 5A-B, waarbij het leuningsamenstel zich in de leuningvormende configuratie bevindt; Fig. 6A een isometrisch aanzicht van een voorbeeld van een leuningsamenstel volgens de tweede uitvoeringsvorm, waarbij het leuningsamenstel zich in de transportconfiguratie bevindt; Fig. 6B een isometrisch aanzicht van het leuningsamenstel van Fig. 6A, waarbij het leuningsamenstel zich in een tussenconfiguratie bevindt; en Fig. 6C een isometrisch aanzicht van het leuningsamenstel van Fig. 6A-B, waarbij het leuningsamenstel zich in de leuningvormende configuratie bevindt.
De tekeningen tonen voorbeelden van een leuningsamenstel 2, 102 voor een steiger 4. Het leuningsamenstel 2, 102 omvat een eerste staanderdeel 6 en een tweede staanderdeel 8. Het samenstel 2, 102 omvat een bovenleuningeenheid 14 die op een eerste scharnierpositie S1 scharnierend is verbonden met het eerste staanderdeel 6 en op een tweede scharnierpositie S2 scharnierend is verbonden het tweede staanderdeel 8. Het samenstel 2, 102 omvat een middenleuningeenheid 16 die op een derde scharnierpositie S3 scharnierend is verbonden met het eerste staanderdeel 6 en op een vierde scharnierpositie scharnierend S4 is verbonden met het tweede staanderdeel 8.
Het leuningsamenstel 2, 102 1s voorzien van koppelmiddelen 10, 12 die zijn ingericht om het leuningsamenstel 2, 102 fixerend aan de steiger 4 te koppelen.
Het leuningsamenstel 2, 102 is ingericht om door scharnieren bij genoemde scharnierposities S1, S2, S3, S4 te worden aangepast tussen enerzijds een leuningvormende configuratie CL (zie Fig. 1, 2, 5C, 6C), waarin de bovenleuningeenheid 14 en de middenleuningeenheid 16 respectievelijk een bovenleuning en een middenleuning voor de steiger 4 kunnen vormen, althans wanneer het leuningsamenstel 2, 102 fixerend aan de steiger 4 is gekoppeld, en anderzijds een vergeleken met de leuningvormende configuratie CL meer gecomprimeerde transportconfiguratie CT (zie Fig. 3, 4, 5A, 6A).
Ten minste één van de bovenleuningeenheid 14 en de middenleuningeenheid 16 is telescopeerbaar ingericht om een afstand D1; D2 tussen de respectieve scharnierposities S1, S2; S3, S4 van de leuningeenheid 14; 16 te kunnen variëren, althans wanneer hooguit één van het eerste staanderdeel 6 en het tweede staanderdeel 8 aan de steiger 4 is gekoppeld.
In de getoonde voorbeelden omvat de steiger 4 verschillende steigeronderdelen waaronder staanders 4al, 4a2, liggers 4b en werkvloeren 4c die onderling zijn gekoppeld door daarvoor geschikte koppelmiddelen zoals XYZ-koppelingen. Dergelijke steigeronderdelen en koppelmiddelen zijn op zich bekend voor het vormen van een steiger 4. De steiger 4 verschaft bij voorkeur meerdere werkniveaus N1, N2 boven elkaar. Het leuningsamenstel 2, 102 is bij voorkeur zodanig ingericht, en/of wordt bij voorkeur zodanig gebruikt, dat vanaf een eerste werkniveau N1 door koppeling van het samenstel 2, 102 aan de steiger 4 een steigerleuning voor een daarboven gelegen tweede werkniveau N2 wordt gevormd. Zo kan voor het tweede werkniveau N2 valbeveiliging worden voorzien reeds voordat het niveau N2 daadwerkelijk wordt betreden. Het moge duidelijk zijn dat een dergelijke werkwijze herhaald kan worden voor verdere werkniveaus van de steiger 4. Afhankelijk van een breedte van de steiger 4 ten opzichte van het leuningsamenstel 2, 102 kunnen voor eenzelfde werkniveau bovendien meerdere leuningsamenstellen 2, 102 naast elkaar worden aangebracht. Uitsluitend om de tekeningen niet onnodig complex te maken, wordt daarin per steiger 4 steeds slechts één leuningsamenstel 2, 102 getoond.
In een uitvoeringsvorm strekken het eerste staanderdeel 6 en het tweede staanderdeel 8 zich in de leuningvormende configuratie CL elk in hoofdzaak onder een hoek uit met ten minste één van de bovenleuningeenheid 14 en de middenleuningeenheid 16, waarbij het eerste staanderdeel 6, het tweede staanderdeel 8, de bovenleuningeenheid 14 en de middenleuningeenheid 16 zich in de transportconfiguratie CT in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar uitstrekken.
In Fig. 5A is als voorbeeld te zien dat in de transportconfiguratie CT desalniettemin een kleine hoek (van bijvoorbeeld maximaal 20, 15 of 10 graden) kan worden ingesloten tussen hoofdrichtingen van twee of meer van de genoemde onderdelen, in dit geval bijvoorbeeld tussen een staanderdeel 6 enerzijds en de leuningeenheden 14, 16 anderzijds. Een dergelijke hoek tussen een ander staanderdeel 8 en de leuningeenheden 14, 16 kan bijvoorbeeld hetzelfde of kleiner of afwezig zijn. Zo kan desgewenst in de transportconfiguratie CT een gedeeltelijk of geheel vlindervormige configuratie worden verkregen, wat bijvoorbeeld de bevestiging van het samenstel 2 aan de steiger 4 alsmede het compact opstapelen van een veelvoud aan dergelijke samenstellen 2 kan vergemakkelijken. Bovendien kan zo, voor zover nodig, afhankelijk van verhoudingen van afmetingen van het samenstel 2, worden tegengegaan dat de staanderdelen 6, 8 elkaar in de transportconfiguratie CT raken en/of blokkeren.
In de getoonde voorbeelden strekken de leuningeenheden 14, 16 zich in de leuningvormende configuratie CL in hoofdzaak haaks uit ten opzichte van de staanderdelen 6, 8, zodat een in hoofdzaak rechthoekig leuningframe wordt gevormd waarbij een in hoofdzaak rechthoekige tussenruimte wordt ingesloten tussen de leuningeenheden 14, 16 en de staanderdelen 6, 8. Het moge duidelijk zijn dat als alternatief of aanvulling andere dan rechthoekige vormen mogelijk zijn.
Aldus kan het leuningsamenstel 2, 102 in de leuningvormende configuratie CL over een relatief groot oppervlak valbeveiliging verschaffen, terwijl het samenstel 2, 102 in de transportconfiguratie CT relatief compact en daardoor gemakkelijker transporteerbaar is. Dit betreft zowel transport van en naar de steigerlocatie als transport bij en door de steiger 4 zelf. Het laatste kan bijvoorbeeld relatief gemakkelijk door een enkel persoon worden uitgevoerd.
Tijdens gebruik van het leuningsamenstel 2, 102 wordt bij voorkeur aanvullend valbeveiliging verschaft door een niet getoonde kantplank, die bijvoorbeeld van een op zich bekend type kan zijn. Een dergelijke kantplank strekt zich bij voorkeur evenwedig aan een werkvloer 4c van de steiger 4 en heeft in gemonteerde stand een bepaalde hoogt, bijvoorbeeld ten minste 150 mm. Voor een bijzonder goede valbeveiliging wordt het leuningsamenstel 2, 102 bij voorkeur zodanig geplaatst dat een afstand tussen de middenleuningeenheid 16 en een bovenrand van de kantplank maximaal 470 mm bedraagt. Tegelijkertijd kan het voor het bereiken van een compacte transportconfiguratie CT wenselijk zijn om een afstand tussen de middenleuningeenheid 16 en de bovenleuningeenheid 14 in de leuningvormende configuratie CL relatief klein te laten zijn. Daartoe wordt een toegestane afstand tussen kantplank en middenleuningeenheid 16 bij voorkeur in grote mate benut. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat het leuningsamenstel 2, 102 zodanig is ingericht dat tijdens gebruik de afstand tussen de kantplank en de middenleuningeenheid 16 niet groter maar ook niet veel kleiner is dan een toegestane maximale afstand van bijvoorbeeld 470 mm.
In een uitvoeringsvorm zijn in de transportconfiguratie CT, vergeleken met de leuningvormende configuratie CL, het eerste staanderdeel 6 en het tweede staanderdeel 8 over meer dan 90 graden onderling verdraaid om een denkbeeldige as X die zich loodrecht uitstrekt ten opzichte van een vlak waarin het leuningsamenstel 2, 102 zich in hoofdzaak uitstrekt, bij voorkeur meer dan 120 graden verdraaid, meer bij voorkeur meer dan 150 graden verdraaid, bijvoorbeeld circa 180 graden verdraaid.
In Fig. 1, 3, 5C en 6C is de denkbeeldige as X globaal aangegeven. In de getoonde voorbeelden zijn de staanderdelen 6, 8 in de verschillende configuraties CT, CL circa 180 graden om de genoemde as X ten opzichte van elkaar verdraaid.
Aldus wordt mogelijk gemaakt dat beide staanderdelen 6, 8 zich in de transportconfiguratie CT langs de leuningeenheden 14, 16 uitstrekken, waardoor het samenstel 2, 102 in die configuratie CT een lengte kan hebben die in hoofdzaak overeenkomt met een lengte van een leuningeenheid 14 of 16, althans een lengte die aanmerkelijk klemer is dan een som van de lengte van een leuningeenheid 14 of 16 en een lengte van een staanderdeel 6 of 8.
In een wtvoermgsvorm strekt een gedeelte van de middenleuningeenheid 16 zich in de transportconfiguratie CT tussen de bovenleuningeenheid 14 en het eerste staanderdeel 6 uit en strekt een verder gedeelte van de middenleuningeenheid 16 zich in de transportconfiguratie CT tussen de bovenleuningeenheid 14 en het tweede staanderdeel 8 uit.
Zo kan de transportconfiguratie bijzonder compact zijn, waarbij de staanderdelen 6, 8 in de transportconfiguratie CT bijvoorbeeld in hoofdzaak in elkaars verlengde langs de middenleuningeenheid 16 kunnen liggen.
In een uitvoeringsvorm, bijvoorbeeld de eerste uitvoeringsvorm (zie Fig. 1, 3, 5A-C), zijn de eerste en tweede scharnierposities S1, S2 offset gepositioneerd ten opzichte van een lijn L1 waarlangs de bovenleuningeenheid 14 zich in hoofdzaak uitstrekt of ten opzichte van een lijn L2, L3 waarin het respectieve staanderdeel 6, 8 zich in hoofdzaak uitstrekt, zodat in de transportconfiguratie CT tussen de bovenleuningeenheid 14 en de staanderdelen 6, 8 een tussenruimte 18 wordt gevormd waarin de middenleuningeenheid 16 zich witstrekt.
Zo wordt een compacte transportconfiguratie CT bereikt waarbij voor de onderdelen van het samenstel 2, 102 toch voldoende ruimte beschikbaar is om die zich in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar langs elkaar te laten uitstrekken.
In een uitvoeringsvorm is het leuningsamenstel 2, 102 bij ten minste één van de genoemde scharnierposities S1, S2, S3, S4 voorzien van een scharnieraanslag om een onderling scharnieren van onderling scharnierbare delen 6, 8, 14, 16 van het samenstel 2, 102 te begrenzen, om tegen te gaan dat scharnierbare delen 6, 8, 14, 16 van het samenstel 2, 102 bij de respectieve scharnierpositie S1, S2, S3, S4 vanuit de transportconfiguratie CT tot voorbij de leuningvormende configuratie CL kunnen worden gescharnierd.
Bij voorkeur is een dergelijke scharnieraanslag voorzien bij elk van de scharnierposities S1, S2, S3, S4. Een dergelijke scharnieraanslag kan bijvoorbeeld worden gevormd door respectieve aanslagdelen van de betreffende scharnierbare delen 6, 8, 14, 16.
Met een dergelijke scharnieraanslag kan een bijzonder stevige leuningvormende configuratie CL worden bereikt, wat ten goede komt aan de valbeveiligingsfunctie van het samenstel 2, 102. In het bijzonder kan hiermee worden bewerkstelligd dat in de leuningvormende configuratie CL eventuele speling in de scharnierposities S1, S2, S3, S4 wordt geëlimineerd doordat de scharnierposities S1, S2, S3, S4 tegen hun scharnieraanslag zijn aangelopen. Bovendien wordt op deze manier het aan de steiger 4 koppelen van het samenstel 2, 102 verder vergemakkelijkt, omdat de scharnieraanslag automatisch tegengaat dat het samenstel 2, 102 te ver wordt uitgeklapt.
In een uitvoeringsvorm zijn onderling telescopeerbare delen 14a, 14b en/of 16a, 16b voorzien van een of meer telescopeeraanslagen om tegen te gaan dat de delen in één of meer richtingen te ver, bijvoorbeeld voorbij de leuningvormende configuratie CL en/of voorbij de transportconfiguratie CT kunnen worden getelescopeerd.
In een uitvoeringsvorm is het leuningsamenstel 2, 102 gedimensioneerd om in de leuningvormende configuratie CL door koppeling van het samenstel 2, 102 aan de steiger 4 aan ten minste één van de scharnierbare delen 6, 8, 14, 16 voorspanning te verschaffen in de richting van de scharnieraanslag, zodat een in hoofdzaak spelingsvrije configuratie wordt gecreëerd.
Wanneer het betreffende scharnierbare deel enige (buig)veerkracht heeft, zoals bij een langwerpig stalen deel, kan de voorspanning bijvoorbeeld worden verschaft door die veerkracht. Het samenstel 2, 102 kan bijvoorbeeld zo zijn gedimensioneerd dat volledige koppeling van het samenstel 2, 102 aan de steiger 4 alleen mogelijk is wanneer een betreffend veerkrachtig deel enigszins op (buig)spanning wordt gebracht, bijvoorbeeld door een handmatig enigszins krachtig aantrekken van het scharnierende samenstel 2, 102. Daartoe kunnen bijvoorbeeld een of meer van de leuningeenheden 14, 16 ten opzichte van een spanningsloze configuratie enigszins verkort of verlengt zijn gedimensioneerd.
In een uitvoeringsvorm is een niet-telescopeerbare leuningeenheid (bijvoorbeeld de bovenleuningeenheid 14 van samenstel 2 of de middenleuningeenheid 16 van samenstel 102) hiertoe enigszins verkort gedimensioneerd ten opzichte van een spanningsloze configuratie, zodat bij de scharnierposities S1, S2, S3, S4 voorspanning in de richting van de respectieve aanslag ontstaat wanneer het samenstel 2, 102 volledig aan de steiger 4 is gekoppeld.
In een uitvoeringsvorm 1s het leuningsamenstel 2, 102 ingericht om selectief tegen te gaan dat het samenstel 2, 102 uit zijn transportconfiguratie CT wordt gebracht.
Zo kan het samenstel 2, 102 bijzonder gemakkelijk en veilig worden getransporteerd met relatief weinig risico op onbedoeld uit de transportconfiguratie CT bewegen van de onderdelen van het samenstel 2,
102.
Het genoemde selectieve tegengaan kan tijdens gebruik bij voorkeur worden opgeheven door een persoon die het leuningsamenstel 2, 102 aan de steiger 4 koppelt, bijvoorbeeld wanneer of nadat het samenstel 2, 102 gedeeltelijk aan de steiger 4 wordt gekoppeld.
In een uitvoeringsvorm is de inrichting van het leuningsamenstel 2, 102 om selectief tegen te gaan dat het samenstel 2, 102 uit zijn transportconfiguratie CT wordt gebracht gerealiseerd door de koppelmiddelen 10, 12.
Zo wordt plaatsing van het leuningsamenstel 2, 102 aan een steiger 4 verder vergemakkelijkt. In de voorbeelden van Fig. 5A-C en 6A-C 1s getoond dat de koppelmiddelen 10, 12 daartoe aan een ten opzichte van het staanderdeel 6, 8 tegenover een steigerkoppelzijde gelegen zijde een respectief klemmiddel 10c, 12c omvatten dat in de transportconfiguratie CT de middenleuningeenheid 16 klemmend kan aangrijpen. Het klemmend aangrijpen kan desgewenst worden opgeheven, bijvoorbeeld door een enigszins krachtig handmatig uit elkaar trekken van twee of meer onderdelen van het samenstel en/of door een handmatige bediening van de koppelmiddelen 10, 12. In een uitvoeringsvorm zijn de koppelmiddelen 10, 12 ingericht om ten minste één van de staanderdelen 8 zodanig aan de steiger 4 te koppelen dat het ten minste ene staanderdeel 8 losneembaar is van de steiger 4 zonder onderdelen van de steiger 4 zelf van elkaar los te maken. Voordeligerwijze kan de leuningvormende configuratie CL van het samenstel 2, 102 zo desgewenst gemakkelijk en snel worden opgeheven, bijvoorbeeld tijdelijk, terwijl de steiger 4 zelf functioneel en intact kan blijven. Dit kan bijvoorbeeld gewenst zijn wanneer een relatief groot object door de steiger 4 heen moet worden gevoerd, bijvoorbeeld een aangrenzend gebouw in of uit. Wanneer dat gewenst is, kan de leuningvormende configuratie CL vervolgens gemakkelijk en snel worden hersteld door het losgenomen staanderdeel 8 opnieuw aan de steiger 4 te koppelen, zodat opnieuw een goede valbeveiliging wordt verschaft.
In de getoonde voorbeelden wordt de genoemde losneembaarheid bereikt doordat de koppelmiddelen 12 van één 8 van de staanderdelen in hoofdzaak worden gevormd door vorken, bijvoorbeeld in tegenstelling tot het oog 20 dat is voorzien in de koppelmiddelen 10 van het andere staanderdeel 6 en dat elders in deze beschrijving nader wordt toegelicht.
In een wtvoeringsvorm zijn de koppelmiddelen 10, 12 ingericht om bij elk van de staanderdelen 6, 8 de steiger 4 op ten minste twee onderling verschillende posities 104, 10b, 124, 12b aan te grijpen.
De ten minste twee onderling verschillende posities 10a, 10b, 12a, 12b zijn bij voorkeur in een lengterichting van de staanderdelen 6, 8 op afstand van elkaar voorzien. Aldus kan rotatie van de staanderdelen 6,8 ten opzichte van de steiger 4 althans gedeeltelijk worden tegengegaan, in het bijzonder rotatie om een as die zich onder een hoek met het staanderdeel 6, 8 uitstrekt. Het moge duidelijk zijn dat het leuningsamenstel 2, 102 kan zijn ingericht om bij één of elk van de staanderdelen 6, 8 de steiger 4 op meer dan twee onderling verschillende posities aan te grijpen, bijvoorbeeld wanneer de steiger 4 verder is opgebouwd nadat het leuningsamenstel 2, 102 aan de steiger 4 is gekoppeld.
In een uitvoeringsvorm omvatten de koppelmiddelen 10 ten minste één oog 20 om het samenstel 2, 102 aan de steiger 4 te zekeren.
Doordat een dergelijk oog 20 in het algemeen slechts van de steiger 4 losneembaar is tijdens op- of afbouw van de steiger, wordt zo een goede beveiliging verschaft tegen onbedoeld volledig van de steiger 4 losraken van het samenstel 2. Wanneer koppelmiddelen 12 van het andere staanderdeel 8 zijn ingericht om losneembaar te zijn van de steiger 4 wanneer de steiger opgebouwd en in gebruik is, kan desalniettemin de doorgankelijkheid van de steiger 4 naar wens worden aangepast, zoals elders in deze beschrijving toegelicht.
De koppelmiddelen 10, 12 zijn bij voorkeur ingericht om een staander 4al, 4a2 van de steiger 4 klemmend aan te grijpen. Zo kan onderlinge beweging tussen het leuningsamenstel 2, 102 en de staander 4al, 4a2, in het bijzonder langs de staander 4al, 4a2 en/of radiaal ten opzichte van de staander 4al, 4a2, worden tegengegaan.
Een verdere vrijheidsgraad van onderlinge beweging, namelijk rotatie om de hartlijn van de staander 441, 4a2, wordt in de getoonde voorbeelden tegengegaan wanneer het samenstel 2, 102 bij beide staanderdelen 6, 8 aan een respectieve staander 4al, 4a2 is gekoppeld.
Wanneer het samenstel 2, 102 slechts bij één van de staanderdelen 6 aan een staander 441 is gekoppeld kan voor wat betreft de genoemde verdere vrijheidsgraad voordeligerwijze enige speling worden verschaft, zoals elders in deze beschrijving nader wordt toegelicht. Dergelijke speling kan het mogelijk maken om delen van het leuningsamenstel 2, 102 langs steigerdelen zoals liggers 4b te bewegen wanneer het samenstel 2, 102 gedeeltelijk aan de steiger 4 is gekoppeld. Zo kan het leuningsamenstel 2, 102 zich, althans wanneer niet volledig aan de steiger 4 gekoppeld, gedeeltelijk binnen het vlak van de respectieve staanders en liggers 4al, 4a2, 4b van de steiger 4 en gedeeltelijk buiten genoemd vlak wtstrekken, zoals schematisch getoond in Fig. 3.
De koppelmiddelen 10, 20, bijvoorbeeld een oog 20 en/of een of meer vorken daarvan, zijn bij voorkeur ingericht, bijvoorbeeld gedimensioneerd, om te rusten op een steunstructuur zoals een omtreksgewijze verbreding van een staander 4al, 4a2 van de steiger 4. Zo wordt het leuningsamenstel 2, 102 tijdens gebruik effectief ondersteund en wordt (verder) tegengegaan dat het samenstel onverhoopt langs de steiger 4 wegzakt, bijvoorbeeld wanneer het samenstel 2, 102 als leuning wordt belast. Opgemerkt zij, dat de uitvinding tevens betrekking heeft op een leuningsamenstel van het in de aanhef van conclusie 1 beschreven type welke wordt gekenmerkt doordat de koppelmiddelen een oog 20 en een of meer vorken omvatten. Bij een dergelijk niet-telescopeerbaar leuningsamenstel hebben dergelijke, van een oog 20 en een of meer vorken voorziene koppelmiddelen 10, 20 ook het voordeel van een stabiele verbinding met de staanders van de steiger, ook wanneer het leuningsamenstel zich nog niet volledig is gemonteerd.
In een uitvoeringsvorm (zie Fig. 1-4, 5A-C, 6A-C) zijn de koppelmiddelen 10, 12 op afstand van de leuningeenheden 14, 16 voorzien. Als alternatief of aanvulling kunnen koppelmiddelen of delen daarvan nabij de leuningeenheden zijn voorzien, bijvoorbeeld aan een leuningeenheid zelf of nabij een leuningeenheid aan een staanderdeel.
Een dergelijk leuningsamenstel 2, 102 kan voordeligerwijze stabiel aan de steiger 4 worden gekoppeld nog voordat op de gewenste hoogte van de leuningeenheden 14, 16 een staander 441, 4a2 van de steiger is opgebouwd.
In een uitvoeringsvorm is ten minste een deel van de koppelmiddelen 10, 12 voorzien aan ten minste één van de staanderdelen 6, 8, om met het staanderdeel 6, 8 mee te scharnieren ten opzichte van ten minste één van de leuningeenheden 16, 18.
In de voorbeelden van Fig. 1-6C zijn de koppelmiddelen 10, 12 op afstand van de leuningeenheden 14, 16 voorzien aan de staanderdelen 6, 8.
In een uitvoeringsvorm (zie Fig. 1, 3, 5A-C) is de middenleuningeenheid 16 telescopeerbaar ingericht om een afstand D2 (zie Fig. 1 en 3) tussen de derde scharnierpositie S3 en de vierde scharnierpositie S4 te kunnen variëren.
In een utvoermgsvorm (zie Fig. 1, 3, 5A-C) bepaalt de bovenleuningeenheid 14 een vaste afstand D1 tussen de eerste scharnierpositie S1 en de tweede scharnierpositie S2. Daartoe is de bovenleuningeenheid 14 in deze uitvoeringsvorm bij voorkeur niet- telescoperend uitgevoerd.
In een witvoeringsvorm (zie Fig. 1, 3, 5A-C) omvat de middenleuningeenheid 16 een eerste middenleuningdeel 164 en een tweede middenleuningdeel 16b welke middenleuningdelen 16a, 16b onderling telescopeerbaar met elkaar zijn verbonden, waarbij het eerste middenleuningdeel 16a de derde scharnierpositie S3 omvat en het tweede middenleuningdeel 16b de vierde scharnierpositie omvat.
In een uitvoeringsvorm (zie Fig. 1, 3, 5A-C) is de afstand D2 tussen de derde scharnierpositie S3 en de vierde scharnierpositie S4 door telescoperen van de middenleuningeenheid 16 in de transportconfiguratie CT kleiner dan in de leuningvormende configuratie CL.
Aldus kan een bijzonder lichtgewicht en compact transporteerbaar samenstel 2 worden verkregen, waarbij in het bijzonder de bovenleuningeenheid 14 uit relatief weinig materiaal kan worden gevormd en waarbij het samenstel 2 in de transportconfiguratie CT in hoofdzaak de lengte van de bovenleuningeenheid 14 heeft.
In een witvoeringsvorm (zie Fig. 1, 3, 5A-C) zijn de eerste en tweede scharnierposities S1, S2 in de leuningvormende configuratie CL gelegen tussen een lijn L.1 waarin de bovenleuningeenheid 14 zich in hoofdzaak uitstrekt en een lijn L4 waarin de middenleuningeenheid 16 zich in hoofdzaak uitstrekt.
Aldus kan het leuningsamenstel 2 in de transportconfiguratie CT voordeligerwijze in hoofdzaak de lengte van de bovenleuningeenheid 14 hebben, terwijl in die configuratie CT onderdelen van het leuningsamenstel 2, 102 zich in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar kunnen uitstrekken. Het leuningsamenstel 2, 102 is zo in de transportconfiguratie CT zowel relatief kort als relatief smal.
In een witvoeringsvorm (zie Fig. 1, 3, 5A-C) omvat de bovenleuningeenheid 14 verbindingsdelen 22, 24 die zich vanaf een hoofddeel van de bovenleuningeenheid 14 radiaal naar buiten uitstrekken ten opzichte van een lijn Ll waarin de bovenleuningeenheid 14 zich in hoofdzaak uitstrekt, waarbij de eerste en tweede scharnierposities S1, S2 op afstand van genoemde lijn L1 zijn voorzien aan een respectieve van genoemde verbindingsdelen 22, 24.
In de getoonde voorbeelden (zie Fig. 1, 3, 5A-C) worden de verbindingsdelen 22, 24 gevormd door een respectief buisdeel dat zich in hoofdzaak loodrecht radiaal naar buiten uitstrekt ten opzichte van de lijn L1 waarin de bovenleuningeenheid zich in hoofdzaak uitstrekt. De verbindingsdelen 22, 24 strekken zich zo in de leuningvormende configuratie CL in hoofdzaak in het verlengde van het respectieve staanderdeel 6, 8 uit.
In een uitvoeringsvorm is de middenleuningeenheid 16 telescopeerbaar over een telescopeerafstand die ten minste even groot is als een som d(S1, S3) + d(S2, S4) van een afstand d(S1, S3) tussen de eerste en derde scharnierposities en een afstand d(S2, S4) tussen de tweede en vierde scharnierposities. De genoemde afstanden tussen scharnierposities worden bij voorkeur parallel aan de respectieve staanderdelen 6, 8 gemeten.
In een uitvoermgsvorm (zie Fig. 2, 4, 6A-C) 1s de bovenleuningeenheid 14 telescopeerbaar ingericht om een afstand D1 tussen de eerste scharnierpositie S1 en de tweede scharnierpositie S2 te kunnen variëren.
In een uitvoeringsvorm (zie Fig. 2, 4, 6A-C) bepaalt de middenleuningeenheid 16 een vaste afstand D2 tussen de derde scharnierpositie S3 en de vierde scharnierpositie S4. Daartoe is de middenleuningeenheid 16 in deze uitvoeringsvorm bij voorkeur niet- telescoperend uitgevoerd.
In een witvoeringsvorm (zie Fig. 2, 4, 6A-C) omvat de bovenleuningeenheid 14 een eerste bovenleuningdeel 144 en een tweede bovenleuningdeel 14b welke bovenleuningdelen 14a, 14b onderling telescopeerbaar met elkaar zijn verbonden, waarbij het eerste bovenleuningdeel 144 de eerste scharnierpositie S1 omvat en het tweede bovenleuningdeel 14b de tweede scharnierpositie S2 omvat.
In een uitvoeringsvorm (zie Fig. 2, 4, 6A-C) is de afstand D1 tussen de eerste scharnierpositie S1 en de tweede scharnierpositie S2 door telescoperen van de bovenleuningeenheid 14 in de transportconfiguratie CT groter dan in de leuningvormende configuratie CL.
Aldus kan een bijzonder sterk leuningsamenstel 102 worden verkregen, waarbij onderling telescoperende bovenleuningdelen 14a, 14b van de bovenleuningeenheid 14 elkaar (en daarmee het samenstel 102) in de leuningvormende configuratie CL versterken.
In een wtvoermgsvorm (zie Fig. 2, 4, 6A-C) zijn de eerste en tweede scharnierposities S1, S2 gelegen op een lijn L1 waarin de bovenleuningeenheid 14 zich in hoofdzaak uitstrekt.
In een utvoermgsvorm (zie Fig. 2, 4, 6A-C) omvatten de eerste en tweede staanderdelen 6, 8 elk een verbindingsdeel 26, 28 dat zich vanaf een hoofddeel van het staanderdeel 6, 8 radiaal naar buiten uitstrekt ten opzichte van een lijn L2, L3 waarin het respectieve staanderdeel 6, 8 zich in hoofdzaak uitstrekt, waarbij de eerste en tweede scharnierposities S1, S2 op afstand van genoemde lijn L2, L3 zijn voorzien aan het respectieve verbindingsdeel 26, 28.
In de getoonde voorbeelden (zie Fig. 2, 4, 6A-C) worden de verbindingsdelen 26, 28 gevormd door een respectief buisdeel dat zich in hoofdzaak loodrecht radiaal naar buiten uitstrekt ten opzichte van de lijn L2 respectievelijk L3 waarin het staanderdeel 6, 8 zich in hoofdzaak wtstrekt. De verbindingsdelen 26, 28 strekken zich zo in de leuningvormende configuratie CL in hoofdzaak in het verlengde van de bovenleuningeenheid 14 uit.
In een uitvoeringsvorm is de bovenleuningeenheid 14 telescopeerbaar over een telescopeerafstand die ten minste even groot is als een som d(S1, S3) + d(S2, S4) van een afstand d(S1, S3) tussen de eerste en derde scharnierposities en een afstand d(S2, S4) tussen de tweede en vierde scharnierposities. De genoemde afstanden tussen scharnierposities worden bij voorkeur parallel aan de respectieve staanderdelen 6, 8 gemeten.
In een witvoeringsvorm is tussen de onderling telescopeerbare delen 14a, 14b en/of 16a, 16b een geleidingsmiddel (niet getoond) voorzien zoals een bus die is vervaardigd van een kunststof, bijvoorbeeld nylon.
Met een dergelijk geleidingsmiddel wordt slijtage van de betreffende delen tegen te gaan, en wordt soepel telescoperen bevorderd.
In een uitvoeringsvorm is het leuningsamenstel 2, 102, bijvoorbeeld bij de koppelmiddelen 10 en/of 12, ingericht om na koppeling van één van de staanderdelen 6 of 8 aan de steiger 4 rotatie van het andere van de staanderdelen 8 of 6 toe te staan om een denkbeeldige rotatie-as die zich nabij het ene staanderdeel 6 of 8 in hoofdzaak evenwijdig aan dat staanderdeel 6 of 8 uitstrekt.
Aldus wordt een langs onderdelen zoals liggers 4b van de steiger 4 bewegen van onderdelen van het leuningsamenstel 2, 102 vergemakkelijkt, zoals elders in deze beschrijving is toegelicht.
De zo toegestane rotatie 1s bij voorkeur begrenst tot een hoekbereik van -30° tot en met +30°, meer bij voorkeur een bereik van -15° tot en met +15° ten opzichte van een koppelingspositie van het staanderdeel 8 of 6 aan de steiger 4. Met een dergelijke begrenzing kan worden tegengegaan dat het samenstel 2, 102 gevaarlijk en/of onhandig ver weg roteert.
Figuren 1 en 3 tonen een voorbeeld van een steiger 4 voorzien van ten minste één leuningsamenstel 2, waarbij het leuningsamenstel 2 door middel van de koppelmiddelen 10 en/of 12 aan de steiger 4 is gekoppeld. Het moge duidelijk zijn dat een steiger 4 overeenkomstig kan zijn voorzien van een leuningsamenstel 102 volgens een andere uitvoeringsvorm. In Fig. 5B-C en GB-C zijn bovendien een of meer staanders 441, 4a2 en een ligger 4b van een dergelijke steiger 4 schematisch weergegeven.
De steiger 4 kan bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk zijn opgebouwd uit een set van steigeronderdelen 441, 4a2, 4b, 4c voor het vormen van een steiger 4, welke set een veelvoud aan steigeronderdelen en ten minste één leuningsamenstel 2, 102 omvat, waarbij ten minste één 4al, 4a2 van de steigeronderdelen 441, 4a2, 4b, 4c geschikt 1s om daaraan door middel van de koppelmiddelen 10, 12 het leuningsamenstel 2, 102 te koppelen.
Als alternatief of aanvulling kunnen steigeronderdelen in hoofdzaak vast aan elkaar zijn verbonden, bijvoorbeeld gelast. Zo kunnen staanders 4al, 4a2 zijn verschaft als vast onderdeel van een frame.
De steiger 4 kan bijvoorbeeld een raamsteiger of een rolsteiger zijn.
Met verwijzing naar de figuren als illustratie omvat een werkwijze voor het verschaffen van een leuning aan een steiger 4: het verschaffen van een leuningsamenstel 2, 102; het aan de steiger 4 koppelen van het leuningsamenstel 2, 102 bij één 6 van het eerste staanderdeel 6 en het tweede staanderdeel 8; het van het ene staanderdeel 6 weg bewegen van het andere staanderdeel 8, waardoor ten minste één van de bovenleuningeenheid 14 en de middenleuningeenheid 16 wordt getelescopeerd, en de leuningeenheden 14, 16 ten opzichte van de staanderdelen 6, 8 worden gescharnierd; en het aan de steiger 4 koppelen van het leuningsamenstel 2, 102 bij het andere staanderdeel 8, waardoor het leuningsamenstel 2, 102 in zijn leuningvormende configuratie CL fixerend aan de steiger 4 wordt gekoppeld.
Met verwijzing naar de figuren als illustratie omvat een werkwijze voor het vergroten van doorgankelijkheid van een steiger 4 die is voorzien van een leuningsamenstel 2, 102: het tijdens gebruk van de steiger 4 van de steiger 4 losnemen van het leuningsamenstel 2, 102 bij één 8 van het eerste staanderdeel 6 en het tweede staanderdeel 8 terwijl het leuningsamenstel bij het andere staanderdeel 6 aan de steiger 4 gekoppeld blijft; en het naar het andere staanderdeel 6 toe bewegen van het ene staanderdeel 8, waardoor ten minste één van de bovenleuningeenheid 14 en de middenleuningeenheid 16 wordt getelescopeerd, en de leuningeenheden 14, 16 ten opzichte van de staanderdelen 6, 8 worden gescharnierd.
Hoewel de uitvinding is toegelicht aan de hand van voorbeelden van uitvoeringsvormen en tekeningen, vormen deze geen beperking van de uitvinding, die is gedefinieerd in de conclusies.
Het zal voor de vakman duidelijk zijn dat vele variaties, combinaties en wtbreidingen mogelijk zijn.
Bijvoorbeeld: onderdelen van een leuningsamenstel kunnen buisvormig of niet-buisvormig zijn; een leuningsamenstel kan in aanvulling op een bovenleuningeenheid en een middenleuningeenheid een of meer verdere leuningeenheden hebben die al dan niet telescopeerbaar kunnen zijn; een leuningeenheid kan zich tijdens gebruik anders dan horizontaal uitstrekken, bijvoorbeeld wanneer een leuning wordt verschaft voor een anders dan horizontale werkvloer zoals bij een trap of een helling; een leuningsamenstel kan aan andere steigeronderdelen dan staanders koppelbaar of gekoppeld zijn; een steiger kan aanvullend zijn voorzien van andere leuningsamenstellen of leuningen dan een leuningsamenstel volgens de uitvinding; een leuningsamenstel volgens de uitvinding kan als zogenaamde voorloopleuning en/of als een meer permanente leuning worden gebruikt.
Claims (33)
1. Leuningsamenstel (2, 102) voor een steiger (4), omvattende: - een eerste staanderdeel (6) en een tweede staanderdeel (8); - een bovenleuningeenheid (14) die op een eerste scharnierpositie (S1) scharnierend is verbonden met het eerste staanderdeel (6) en op een tweede scharnierpositie (S2) scharnierend is verbonden het tweede staanderdeel (8); en - een middenleuningeenheid (16) die op een derde scharnierpositie (S3) scharnierend is verbonden met het eerste staanderdeel (6) en op een vierde scharnierpositie scharnierend (S4) is verbonden met het tweede staanderdeel (8), waarbij het leuningsamenstel (2, 102) is voorzien van koppelmiddelen (10, 12) die zijn ingericht om het leuningsamenstel (2, 102) fixerend aan de steiger (4) te koppelen, waarbij het leuningsamenstel (2, 102) is ingericht om door scharnieren bij genoemde scharnierposities (S1, S2, S3, S4) te worden aangepast tussen enerzijds een leuningvormende configuratie (CL), waarin de bovenleuningeenheid (14) en de middenleuningeenheid (16) respectievelijk een bovenleuning en een middenleuning voor de steiger (4) kunnen vormen, althans wanneer het leuningsamenstel (2, 102) fixerend aan de steiger (4) is gekoppeld, en anderzijds een vergeleken met de leuningvormende configuratie (CL) meer gecomprimeerde transportconfiguratie (CT), met het kenmerk, dat ten minste één van de bovenleuningeenheid (14) en de middenleuningeenheid (16) telescopeerbaar is ingericht om een afstand (D1; D2) tussen de respectieve scharnierposities (S1, S2; S3, S4) van de leuningeenheid (14; 16) te kunnen variëren, althans wanneer hooguit één van het eerste staanderdeel (6) en het tweede staanderdeel (8) aan de steiger (4) is gekoppeld.
2. Leuningsamenstel volgens conclusie 1, waarbij in de leuningvormende configuratie (CL) het eerste staanderdeel (6) en het tweede staanderdeel (8) zich elk in hoofdzaak onder een hoek uitstrekken met ten minste één van de bovenleuningeenheid (14) en de middenleuningeenheid (16), waarbij in de transportconfiguratie (CT) het eerste staanderdeel (6), het tweede staanderdeel (8), de bovenleuningeenheid (14) en de middenleuningeenheid (16) zich in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar uitstrekken.
3. Leuningsamenstel volgens conclusie 1 of 2, waarbij in de transportconfiguratie (CT), vergeleken met de leuningvormende configuratie (CL), het eerste staanderdeel (6, ) en het tweede staanderdeel (8) over meer dan 90 graden onderling verdraaid zijn om een denkbeeldige as (X) die zich loodrecht uitstrekt ten opzichte van een vlak waarin het leuningsamenstel (2, 102) zich in hoofdzaak uitstrekt, bij voorkeur meer dan 120 graden verdraaid, meer bij voorkeur meer dan 150 graden verdraaid, bijvoorbeeld circa 180 graden verdraaid.
4. Leuningsamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij in de transportconfiguratie (CT) een gedeelte van de middenleuningeenheid (16) zich tussen de bovenleuningeenheid (14) en het eerste staanderdeel (6) utstrekt en een verder gedeelte van de middenleuningeenheid (16) zich tussen de bovenleuningeenheid (14) en het tweede staanderdeel (8) uitstrekt.
5. Leuningsamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de eerste en tweede scharnierposities (S1, S2) offset zijn gepositioneerd ten opzichte van een lijn (L1) waarin de bovenleuningeenheid (14) zich in hoofdzaak uitstrekt of ten opzichte van een lijn (L2, L3) waarin het respectieve staanderdeel (6, 8) zich in hoofdzaak uitstrekt, zodat in de transportconfiguratie (CT) tussen de bovenleuningeenheid (14) en de staanderdelen (6, 8) een tussenruimte (18) wordt gevormd waarin de middenleuningeenheid (16) zich uitstrekt.
6. Leuningsamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het leuningsamenstel (2, 102) bij ten minste één van de genoemde scharnierposities (S1, S2, S3, S4) is voorzien van een scharnieraanslag om een onderling scharnieren van onderling scharnierbare delen (6, 8, 14, 16) van het samenstel (2, 102) te begrenzen, om tegen te gaan dat scharnierbare delen (6, 8, 14, 16) van het samenstel (2, 102) bij de respectieve scharnierpositie (S1, S2, S3, S4) vanuit de transportconfiguratie (CT) tot voorbij de leuningvormende configuratie (CL) kunnen worden gescharnierd.
7. Leuningsamenstel volgens conclusie 6, waarbij het leuningsamenstel (2, 102) is gedimensioneerd om in de leuningvormende configuratie (CL) door koppeling van het samenstel (2, 102) aan de steiger (4) aan ten minste één van de scharnierbare delen (6, 8, 14, 16) voorspanning te verschaffen in de richting van de scharnieraanslag, zodat een in hoofdzaak spelingsvrije configuratie wordt gecreéerd.
8. Leuningsamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het leuningsamenstel (2, 102) is ingericht om selectief tegen te gaan dat het samenstel (2, 102) uit zijn transportconfiguratie (CT) wordt gebracht.
9. Leuningsamenstel volgens conclusie 8, waarbij de inrichting van het leuningsamenstel (2, 102) om selectief tegen te gaan dat het samenstel (2, 102) uit zijn transportconfiguratie (CT) wordt gebracht is gerealiseerd door de koppelmiddelen (10, 12).
10. Leuningsamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de koppelmiddelen (10, 12) zijn ingericht om ten minste één (8) van de staanderdelen (6, 8) zodanig aan de steiger (4) te koppelen dat het ten minste ene staanderdeel (8) losneembaar is van de steiger (4) zonder onderdelen van de steiger (4) zelf van elkaar los te maken.
11. Leuningsamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de koppelmiddelen (10, 12) zijn ingericht om bij elk van de staanderdelen (6, 8) de steiger (4) op ten minste twee onderling verschillende posities (10a, 10b, 12a, 12b) aan te grijpen.
12. Leuningsamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de koppelmiddelen (10, 12) ten minste één oog (20) omvatten om het samenstel (2, 102) aan de steiger (4) te zekeren.
13. Leuningsamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de koppelmiddelen (10, 12) op afstand van de leuningeenheden (14, 16) zijn voorzien.
14. Leuningsamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij ten minste een deel van de koppelmiddelen (10, 12) is voorzien aan ten minste één van de staanderdelen (6, 8) om met het staanderdeel (6, 8) mee te scharnieren ten opzichte van ten minste één van de leuningeenheden (14, 16).
15. Leuningsamenstel (2) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de middenleuningeenheid (16) telescopeerbaar is ingericht om een afstand (D2) tussen de derde scharnierpositie (S3) en de vierde scharnierpositie (S4) te kunnen variëren.
16. Leuningsamenstel volgens conclusie 15, waarbij de bovenleuningeenheid (14) een vaste afstand (D1) tussen de eerste scharnierpositie (S1) en de tweede scharnierpositie (S2) bepaalt.
17. Leuningsamenstel volgens conclusie 15 of 16, waarbij de middenleuningeenheid (16) een eerste middenleuningdeel (16a) en een tweede middenleuningdeel (16b) omvat welke middenleuningdelen (16a, 16b) onderling telescopeerbaar met elkaar zijn verbonden, waarbij het eerste middenleuningdeel (16a) de derde scharnierpositie (S3) omvat en het tweede middenleuningdeel (16b) de vierde scharnierpositie omvat.
18. Leuningsamenstel volgens een van de conclusies 15 — 17, waarbij de afstand (D2) tussen de derde scharnierpositie (S3) en de vierde scharnierpositie (S4) door telescoperen van de middenleuningeenheid (16) in de transportconfiguratie (CT) kleiner is dan in de leuningvormende configuratie (CL).
19. Leuningsamenstel volgens een van de conclusies 15 — 18, waarbij in de leuningvormende configuratie (CL) de eerste en tweede scharnierposities (S1, S2) zijn gelegen tussen een lijn (L1) waarin de bovenleuningeenheid (14) zich in hoofdzaak uitstrekt en een lijn (L4) waarin de middenleuningeenheid (16) zich in hoofdzaak uitstrekt.
20. Leuningsamenstel volgens conclusie 19, waarbij de bovenleuningeenheid (14) verbindingsdelen (22, 24) omvat die zich vanaf een hoofddeel van de bovenleuningeenheid (14) radiaal naar buiten uitstrekken ten opzichte van een lijn (L1) waarin de bovenleunmgeenheid (14) zich in hoofdzaak uitstrekt, waarbij de eerste en tweede scharnierposities (S1, S2) op afstand van genoemde lijn (L1) zijn voorzien aan een respectieve van genoemde verbindingsdelen (22, 24).
21. Leuningsamenstel volgens een van de conclusies 15 — 20, waarbij de middenleuningeenheid (16) telescopeerbaar is over een telescopeerafstand die ten minste even groot is als een som d(S1, S3) + d(S2, S4) van een afstand d(S1, S3) tussen de eerste en derde scharnierposities en een afstand d(S2, S4) tussen de tweede en vierde scharnierposities.
22. Leuningsamenstel (102) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de bovenleuningeenheid (14) telescopeerbaar is ingericht om een afstand (D1) tussen de eerste scharnierpositie (S1) en de tweede scharnierpositie (S2) te kunnen variëren.
23. Leuningsamenstel volgens conclusie 22, waarbij de middenleuningeenheid (16) een vaste afstand (D2) tussen de derde scharnierpositie (S3) en de vierde scharnierpositie (54) bepaalt.
24. Leuningsamenstel volgens conclusie 22 of 23, waarbij de bovenleuningeenheid (14) een eerste bovenleuningdeel (14a) en een tweede bovenleuningdeel (14b) omvat welke bovenleuningdelen (14a, 14b) onderling telescopeerbaar met elkaar zijn verbonden, waarbij het eerste bovenleuningdeel (14a) de eerste scharnierpositie (S1) omvat en het tweede bovenleuningdeel (14b) de tweede scharnierpositie (S2) omvat.
25. Leuningsamenstel volgens een van de conclusies 22 — 24, waarbij de afstand (D1) tussen de eerste scharnierpositie (S1) en de tweede scharnierpositie (S2) door telescoperen van de bovenleuningeenheid (14) in de transportconfiguratie (CT) groter is dan in de leuningvormende configuratie (CL).
26. Leuningsamenstel volgens een van de conclusies 22 — 25, waarbij de eerste en tweede scharnierposities (S1, S2) zijn gelegen op een lijn (L1) waarin de bovenleuningeenheid (14) zich in hoofdzaak uitstrekt.
27. Leuningsamenstel volgens conclusie 26, waarbij de eerste en tweede staanderdelen (6, 8) elk een verbindingsdeel (26, 28) omvatten dat zich vanaf een hoofddeel van het staanderdeel (6, 8) radiaal naar buiten uitstrekt ten opzichte van een lijn (L2, L3) waarin het respectieve staanderdeel (6, 8) zich in hoofdzaak uitstrekt, waarbij de eerste en tweede scharnierposities (S1, S2) op afstand van genoemde lijn (L2, L3) zijn voorzien aan het respectieve verbindingsdeel (26, 28).
28. Leuningsamenstel volgens een van de conclusies 22 — 27, waarbij de bovenleuningeenheid (14) telescopeerbaar is over een telescopeerafstand die ten minste even groot is als een som d(S1, S3) + d(S2, S4) van een afstand d(S1, S3) tussen de eerste en derde scharnierposities en een afstand d(S2, S4) tussen de tweede en vierde scharnierposities.
29. Steiger (4) voorzien van ten minste één leuningsamenstel (2, 102) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het leuningsamenstel (2, 102) door middel van de koppelmiddelen (10, 12) aan de steiger (4) is gekoppeld.
30. Set van steigeronderdelen voor het vormen van een steiger (4), omvattende een veelvoud aan steigeronderdelen (4al, 4a2, 4b, 4c) en ten minste één leuningsamenstel (2, 102) volgens een van de conclusies 1 — 28,
waarbij ten minste één (4al, 4a2) van de steigeronderdelen (441, 4a2, 4b, 4c) geschikt 1s om daaraan door middel van de koppelmiddelen (10, 12) het leuningsamenstel (2, 102) te koppelen.
31. Werkwijze voor het verschaffen van een leuning aan een steiger (4), omvattende: - het verschaffen van een leuningsamenstel (2, 102) volgens een van de conclusies 1 — 28; - het aan de steiger (4) koppelen van het leuningsamenstel (2, 102) bij één (6) van het eerste staanderdeel (6) en het tweede staanderdeel (8); - het van het ene staanderdeel (6) weg bewegen van het andere staanderdeel (8), waardoor ten minste één van de bovenleuningeenheid (14) en de middenleuningeenheid (16) wordt getelescopeerd, en de leuningeenheden (14, 16) ten opzichte van de staanderdelen (6, 8) worden gescharnierd; en - het aan de steiger (4) koppelen van het leuningsamenstel (2, 102) bij het andere staanderdeel (8), waardoor het leuningsamenstel (2, 102) in zijn leuningvormende configuratie (CL) fixerend aan de steiger (4) wordt gekoppeld.
32. Werkwijze voor het vergroten van doorgankelijkheid van een steiger (4) die 1s voorzien van een leuningsamenstel (2, 102) volgens een van de conclusies 1 — 28, omvattende: - het tijdens gebruik van de steiger (4) van de steiger (4) losnemen van het leuningsamenstel (2, 102) bij één (8) van het eerste staanderdeel (6) en het tweede staanderdeel (8) terwijl het leuningsamenstel (2, 102) bij het andere staanderdeel (6) aan de steiger (4) gekoppeld blijft; en - het naar het andere staanderdeel (6) toe bewegen van het ene staanderdeel (8), waardoor ten minste één van de bovenleuningeenheid (14) en de middenleuningeenheid (16) wordt getelescopeerd, en de leuningeenheden (14, 16) ten opzichte van de staanderdelen (6, 8) worden gescharnierd.
33. Leuningsamenstel (2, 102) voor een steiger (4), omvattende: - een eerste staanderdeel (6) en een tweede staanderdeel (8); - een bovenleuningeenheid (14) die op een eerste scharnierpositie (S1) scharnierend is verbonden met het eerste staanderdeel (6) en op een tweede scharnierpositie (S2) scharnierend is verbonden het tweede staanderdeel (8); en - een middenleuningeenheid (16) die op een derde scharnierpositie (S3) scharnierend 1s verbonden met het eerste staanderdeel (6) en op een vierde scharnierpositie scharnierend (S4) is verbonden met het tweede staanderdeel (8), waarbij het leuningsamenstel (2, 102) is voorzien van koppelmiddelen (10, 12) die zijn ingericht om het leuningsamenstel (2, 102) fixerend aan de steiger (4) te koppelen, waarbij het leuningsamenstel (2, 102) is ingericht om door scharnieren bij genoemde scharnierposities (S1, S2, S3, S4) te worden aangepast tussen enerzijds een leuningvormende configuratie (CL), waarin de bovenleuningeenheid (14) en de middenleuningeenheid (16) respectievelijk een bovenleuning en een middenleuning voor de steiger (4) kunnen vormen, althans wanneer het leuningsamenstel (2, 102) fixerend aan de steiger (4) is gekoppeld, en anderzijds een vergeleken met de leuningvormende configuratie (CL) meer gecomprimeerde transportconfiguratie (CT), met het kenmerk, dat de koppelmiddelen een oog (20) en een of meer vorken omvatten.
Priority Applications (3)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2027056A NL2027056B1 (nl) | 2020-12-07 | 2020-12-07 | Leuningsamenstel voor een steiger, steiger, set van steigeronderdelen, en werkwijzen |
EP21823386.4A EP4256152A1 (en) | 2020-12-07 | 2021-12-07 | Rail assembly for a scaffold, scaffold, set of scaffold parts, and methods |
PCT/NL2021/050742 WO2022124890A1 (en) | 2020-12-07 | 2021-12-07 | Rail assembly for a scaffold, scaffold, set of scaffold parts, and methods |
Applications Claiming Priority (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2027056A NL2027056B1 (nl) | 2020-12-07 | 2020-12-07 | Leuningsamenstel voor een steiger, steiger, set van steigeronderdelen, en werkwijzen |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL2027056B1 true NL2027056B1 (nl) | 2022-07-07 |
Family
ID=74096026
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL2027056A NL2027056B1 (nl) | 2020-12-07 | 2020-12-07 | Leuningsamenstel voor een steiger, steiger, set van steigeronderdelen, en werkwijzen |
Country Status (3)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP4256152A1 (nl) |
NL (1) | NL2027056B1 (nl) |
WO (1) | WO2022124890A1 (nl) |
Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO2002077392A1 (en) * | 2001-03-27 | 2002-10-03 | Pluseight Safety Ab | Device for human protection in scaffolding |
JP2005188275A (ja) * | 2003-12-02 | 2005-07-14 | Sugikou:Kk | 仮設足場の先行手摺 |
US20050150612A1 (en) * | 2004-01-08 | 2005-07-14 | Cook Edmond A. | Vertically and horizontally swinging gate |
WO2020192811A1 (de) * | 2019-03-25 | 2020-10-01 | Wilhelm Layher Verwaltungs-Gmbh | Geländerpfosten für ein voreilendes geländer für ein gerüst, gerüst mit einem voreilenden geländer und verfahren zum umsetzen eines voreilenden geländers an einem gerüst |
Family Cites Families (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
JP4942074B2 (ja) * | 2005-09-08 | 2012-05-30 | 辰雄 小野 | 手摺の取付装置 |
JP5469360B2 (ja) * | 2009-04-08 | 2014-04-16 | 辰雄 小野 | 先行手摺 |
-
2020
- 2020-12-07 NL NL2027056A patent/NL2027056B1/nl active
-
2021
- 2021-12-07 EP EP21823386.4A patent/EP4256152A1/en active Pending
- 2021-12-07 WO PCT/NL2021/050742 patent/WO2022124890A1/en active Search and Examination
Patent Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO2002077392A1 (en) * | 2001-03-27 | 2002-10-03 | Pluseight Safety Ab | Device for human protection in scaffolding |
JP2005188275A (ja) * | 2003-12-02 | 2005-07-14 | Sugikou:Kk | 仮設足場の先行手摺 |
US20050150612A1 (en) * | 2004-01-08 | 2005-07-14 | Cook Edmond A. | Vertically and horizontally swinging gate |
WO2020192811A1 (de) * | 2019-03-25 | 2020-10-01 | Wilhelm Layher Verwaltungs-Gmbh | Geländerpfosten für ein voreilendes geländer für ein gerüst, gerüst mit einem voreilenden geländer und verfahren zum umsetzen eines voreilenden geländers an einem gerüst |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
WO2022124890A1 (en) | 2022-06-16 |
EP4256152A1 (en) | 2023-10-11 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US10329781B2 (en) | Safety barrier netting system | |
US9528285B2 (en) | Safety barrier netting system with rigid panel net supports and stopper mechanisms | |
EP2960398B1 (fr) | Construction munie d'un équipement de protection anti-chute et procédé d'inactivation correspondant | |
KR100781427B1 (ko) | 비계용 인간 보호 장치 | |
WO2009127818A1 (en) | Safety unit | |
US20020084141A1 (en) | Scaffolding units and platforms for use with scaffolding units | |
NL2027056B1 (nl) | Leuningsamenstel voor een steiger, steiger, set van steigeronderdelen, en werkwijzen | |
GB2443487A (en) | Collapsible work stand | |
FR3018536A1 (fr) | Plateforme de travail en encorbellement convertible en tour d'etaiement et utilisation | |
US3851729A (en) | Scaffold structure | |
KR100871410B1 (ko) | 전주용 접이식 작업대 | |
FR2704260A1 (fr) | Procédé de cintrage de parois coffrantes, et parois coffrantes cintrables faisant application de ce procédé. | |
EP0468907A1 (fr) | Passerelle-support repliable pour banches de coffrage | |
US4972924A (en) | Modular scaffolding gantry | |
EP1783302A2 (fr) | Moyens d'assemblage de jambe d'appui d'échafaudage, jambe d'appui et échafaudage comprenant de tels moyens | |
GB2486015A (en) | Folding platform safety unit | |
KR20240000742U (ko) | 모터 분해용 작업대 | |
FR2977905A1 (fr) | Podium pour cage d'ascenseur pliable | |
WO2023281211A1 (fr) | Tour d'échafaudage et échafaudage et utilisation de la tour et de l'échafaudage | |
FR2723758A1 (fr) | Dispositif pour le soutien de tables de coffrage pour plafond | |
FR3124813A1 (fr) | Tour d’échafaudage et échafaudage et utilisation de la tour et de l’échafaudage | |
EP0304518A1 (en) | Improvements to scaffolding | |
NL1034183C2 (nl) | Schoor met begrenzingsmiddelen. | |
NL1037043C2 (nl) | Inrichting van een inklapbare steiger. | |
WO1995027836A1 (fr) | Perfectionnement aux echafaudages repliables |