NL2022979B1 - Regeling van het binnenklimaat in een binnenruimte met een onder de vloer opgesteld isolatiesamenstel - Google Patents

Regeling van het binnenklimaat in een binnenruimte met een onder de vloer opgesteld isolatiesamenstel Download PDF

Info

Publication number
NL2022979B1
NL2022979B1 NL2022979A NL2022979A NL2022979B1 NL 2022979 B1 NL2022979 B1 NL 2022979B1 NL 2022979 A NL2022979 A NL 2022979A NL 2022979 A NL2022979 A NL 2022979A NL 2022979 B1 NL2022979 B1 NL 2022979B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
gas
space
foil
perforated
cavity
Prior art date
Application number
NL2022979A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2022979A (nl
Inventor
Hagg Franklin
Original Assignee
Hagg Franklin
Innovy
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Hagg Franklin, Innovy filed Critical Hagg Franklin
Publication of NL2022979A publication Critical patent/NL2022979A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2022979B1 publication Critical patent/NL2022979B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B1/00Constructions in general; Structures which are not restricted either to walls, e.g. partitions, or floors or ceilings or roofs
    • E04B1/62Insulation or other protection; Elements or use of specified material therefor
    • E04B1/74Heat, sound or noise insulation, absorption, or reflection; Other building methods affording favourable thermal or acoustical conditions, e.g. accumulating of heat within walls
    • E04B1/76Heat, sound or noise insulation, absorption, or reflection; Other building methods affording favourable thermal or acoustical conditions, e.g. accumulating of heat within walls specifically with respect to heat only
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B5/00Floors; Floor construction with regard to insulation; Connections specially adapted therefor
    • E04B5/48Special adaptations of floors for incorporating ducts, e.g. for heating or ventilating
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F24HEATING; RANGES; VENTILATING
    • F24FAIR-CONDITIONING; AIR-HUMIDIFICATION; VENTILATION; USE OF AIR CURRENTS FOR SCREENING
    • F24F5/00Air-conditioning systems or apparatus not covered by F24F1/00 or F24F3/00, e.g. using solar heat or combined with household units such as an oven or water heater
    • F24F5/0046Air-conditioning systems or apparatus not covered by F24F1/00 or F24F3/00, e.g. using solar heat or combined with household units such as an oven or water heater using natural energy, e.g. solar energy, energy from the ground
    • F24F5/005Air-conditioning systems or apparatus not covered by F24F1/00 or F24F3/00, e.g. using solar heat or combined with household units such as an oven or water heater using natural energy, e.g. solar energy, energy from the ground using energy from the ground by air circulation, e.g. "Canadian well"
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F24HEATING; RANGES; VENTILATING
    • F24FAIR-CONDITIONING; AIR-HUMIDIFICATION; VENTILATION; USE OF AIR CURRENTS FOR SCREENING
    • F24F5/00Air-conditioning systems or apparatus not covered by F24F1/00 or F24F3/00, e.g. using solar heat or combined with household units such as an oven or water heater
    • F24F5/0075Systems using thermal walls, e.g. double window
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F24HEATING; RANGES; VENTILATING
    • F24FAIR-CONDITIONING; AIR-HUMIDIFICATION; VENTILATION; USE OF AIR CURRENTS FOR SCREENING
    • F24F7/00Ventilation
    • F24F7/007Ventilation with forced flow
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02ATECHNOLOGIES FOR ADAPTATION TO CLIMATE CHANGE
    • Y02A30/00Adapting or protecting infrastructure or their operation
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02BCLIMATE CHANGE MITIGATION TECHNOLOGIES RELATED TO BUILDINGS, e.g. HOUSING, HOUSE APPLIANCES OR RELATED END-USER APPLICATIONS
    • Y02B10/00Integration of renewable energy sources in buildings
    • Y02B10/40Geothermal heat-pumps
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02BCLIMATE CHANGE MITIGATION TECHNOLOGIES RELATED TO BUILDINGS, e.g. HOUSING, HOUSE APPLIANCES OR RELATED END-USER APPLICATIONS
    • Y02B30/00Energy efficient heating, ventilation or air conditioning [HVAC]
    • Y02B30/54Free-cooling systems
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02BCLIMATE CHANGE MITIGATION TECHNOLOGIES RELATED TO BUILDINGS, e.g. HOUSING, HOUSE APPLIANCES OR RELATED END-USER APPLICATIONS
    • Y02B30/00Energy efficient heating, ventilation or air conditioning [HVAC]
    • Y02B30/90Passive houses; Double facade technology

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Sustainable Development (AREA)
  • Electromagnetism (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Sustainable Energy (AREA)
  • Acoustics & Sound (AREA)
  • Building Environments (AREA)

Abstract

Een klimaatregeling voor het binnenklimaat van een binnenruimte deels begrensd door een vloer. Gebruik wordt gemaakt van een doorstroombaar isolatiesamenstel dat onder de vloer van de binnenruimte en in de ondervloerse ruimte is opgesteld. Het isolatiesamenstel heeft 5 een gasdichte kamer heeft met een bovenwand, een onderwand, en een omtrek, waarbij de bovenwand zich onder of tegen de vloer van de binnenruimte bevindt. De bovenwand en de onderwand zijn elk in hoofdzaak zijn gevormd door een gasdicht foliemateriaal. In de gasdichte kamer zijn verder een geperforeerde bovenfolie en een geperforeerde onderfolie opgesteld. Tussen de geperforeerde bovenfolie en de bovenwand is een bovenspouw 10 begrensd, tussen de geperforeerde onderfolie en de onderwand een onderspouw, en tussen de geperforeerde bovenfolie en de geperforeerde onderfolie een voor gas doorstroombare ruimte. Een bovenopening sluit aan op de bovenspouw, een onderopening op de onderspouw. Verder is voorzien in een ventilatorsysteem met ten minste een ventilator.

Description

P34029NL01
REGELING VAN HET BINNENKLIMAAT IN EEN BINNENRUIMTE MET EEN ONDER DE
VLOER OPGESTELD ISOLATIESAMENSTEL De uitvinding betreft het regelen van een binnenklimaat van een binnenruimte, welke binnenruimte deels is begrensd door een vloer, waarbij onder de vloer een ondervloerse ruimte, bijvoorbeeld een kruipruimte, aanwezig is. De uitvinding beoogt een klimaatregeling en bijbehorende middelen voor te stellen die een of meer verbeteringen opleveren ten opzichte van bekende ondervloerse isolatieoplossingen. Bijvoorbeeld wordt beoogd een klimaatregeling te verschaffen die een of meer van de volgende doelen verwezenlijkt: een verbeterde energetische effectiviteit, inzetbaarheid voor meerdere klimaattechnische doeleinden, gemakkelijk te installeren, tegen geringe kosten te vervaardigen, gemakkelijk op te slaan en te transporteren, gemakkelijk te installeren, geen wezenlijke beperking tot latere toegang tot de kruipruimte. De uitvinding voorziet in een werkwijze volgens conclusie 1 voor het regelen van een binnenklimaat van een binnenruimte. Hierbij is de binnenruimte deels begrensd door een vloer, waarbij onder de vloer een ondervloerse ruimte, bijvoorbeeld een kruipruimte of een (niet-verwarmde) kelder, aanwezig is. Bij de werkwijze wordt gebruik gemaakt van een doorstroombaar isolatiesamenstel dat onder de vloer van de binnenruimte en in de ondervloerse ruimte is opgesteld. Bijvoorbeeld is het samenstel met de onderwand daarvan op de bodem in de kruipruimte gelegd. Het isolatiesamenstel heeft een gasdichte kamer met een bovenwand, een onderwand, en een omtrek, bijvoorbeeld met een omtrekswand. De bovenwand bevindt zich op een afstand onder of tegen de vloer van de binnenruimte. In praktische uitvoering zijn meerdere isolatiesamenstellen onder een vloer opgesteld, bijvoorbeeld zij-aan-zij, of bijvoorbeeld tussen vloerbalken, zodanig dat de onderzijde van de vloer nagenoeg volledig is afgedekt met isolatiesamenstellen. In een isolatiesamenstel zijn de bovenwand en de onderwand, en de eventuele omtrekswand, elk in hoofdzaak gevormd door een luchtdicht foliemateriaal, bijvoorbeeld van geschikte kunststoffolie.
In de gasdichte kamer zijn verder een geperforeerde bovenfolie en een geperforeerde onderfolie opgesteld. De bovenwand, de onderwand, de geperforeerde bovenfolie, en de geperforeerde onderfolie zijn aan de omtrek van de gasdichte kamer luchtdicht verbonden, zodat tussen de
-2- geperforeerde bovenfolie en de bovenwand een bovenspouw van het isolatiesamenstel is begrensd, tussen de geperforeerde onderfolie en de onderwand een onderspouw van het isolatiesamenstel is begrensd, en tussen de geperforeerde bovenfolie en de geperforeerde onderfolie een voor gas doorstroombare ruimte is begrensd.
Het isolatiesamenstel heeft een bovenopening, die aansluit op de bovenspouw, en een onderopening die aansluit op de onderspouw. Bij de werkwijze wordt gebruik gemaakt van een ventilatorsysteem met ten minste een ventilator. Voor het regelen van het binnenklimaat van de binnenruimte wordt dat ventilatorsysteem met de één of meer ventilatoren bediend om een gas, bijvoorbeeld lucht, toe te voeren aan de gasdichte kamer van het isolatiesamenstel.
De toevoer van het gas, bijvoorbeeld lucht, vindt plaats via één van de onderopening en de bovenopening. Het toegevoerde gas verlaat de gasdichte kamer via de andere van de onderopening en de bovenopening. Afhankelijk van aan welke van de onderopening en de bovenopening het gas wordt toegevoerd, stroomt het gas ofwel van onderen naar boven ofwel van boven naar onderen door het isolatiesamenstel.
Indien het gas via de onderopening wordt toegevoerd door het ventilatorsysteem komt het gas in de bijbehorende onderspouw en passeert dan door de bij die spouw behorende geperforeerde onderfolie. Het gas komt dan in de voor gas doorstroombare ruimte tussen de onderfolie en de bovenfolie, en stroomt omhoog door die ruimte, en verlaat dan die ruimte door de geperforeerde bovenfolie. Het gas stroomt dan in de bovenspouw en verlaat die bovenspouw en de gasdichte kamer via de bovenopening.
In een uitvoeringsvorm is het ventilatorsysteem alleen in staat om deze stroming van onderen naar boven te realiseren.
Het is ook denkbaar dat het ventilatorsysteem is ingericht en wordt bediend om een gasstroming van boven naar onderen te realiseren. Hierbij wordt het gas via de bovenopening toegevoerd door het ventilatorsysteem en komt het gas in de bijbehorende bovenspouw. Dan passeert het gas door de bij die spouw behorende geperforeerde bovenfolie. Het gas komt dan in de voor gas doorstroombare ruimte tussen de onderfolie en de bovenfolie, en stroomt omlaag door die ruimte, en verlaat dan die ruimte door de geperforeerde onderfolie. Het gas stroomt dan in de onderspouw en verlaat die onderspouw en de gasdichte kamer via de onderopening.
-3- Het is ook denkbaar, zelfs voordelig, indien het ventilatorsysteem zo is ingericht en wordt bediend dat naar keuze een stroming van onderen naar boven of een stroming van boven naar onderen door het isolatiesamenstel kan worden gerealiseerd. Aan de hand van voorbeelden zal nader worden toegelicht welke stroomrichting gunstig is voor welk doeleinde van de regeling van het binnenklimaat. De geperforeerde bovenfolie en geperforeerde onderfolie hebben kleine doorstroomopeningen of perforaties, die bij voorkeur over het grootste deel van de oppervlak van de bovenfolie en de onderfolie, aanwezig zijn. Bijvoorbeeld zijn de bovenfolie en de onderfolie over nagenoeg hun gehele oppervlak geperforeerd, bijvoorbeeld gelijkmatig over het gehele oppervlak.
Bijvoorbeeld zijn de geperforeerde bovenfolie en/of de geperforeerde onderfolie voorzien van een warmtestraling reflecterende laag, bijvoorbeeld een metaallaag, bijvoorbeeld voorzien van een metaalfolie, bijvoorbeeld geplastificeerd aluminium. Hiermee wordt een blokkade van warmtestraling bereikt.
Bijvoorbeeld hebben de perforaties elk een doorsnede tussen 0.04 mm en 1 mm, bij voorkeur tussen 0.1 en 0.5 mm. De perforaties kunnen gelijkmatig over de gehele oppervlakte aanwezig zijn of in groepen.
Bijvoorbeeld zijn minstens 10.000 perforaties per m2 aanwezig in de geperforeerde onderfolie en/of geperforeerde bovenfolie.
Bijvoorbeeld zijn de geperforeerde bovenfolie en/of de geperforeerde onderfolie gemaakt van een dampdoorlatende folie, die perforaties heeft die waterdamp doorlaat. Bijvoorbeeld met perforaties met een doorsnede tussen 0.04 mm en 0.2 mm, bijvoorbeeld tussen 0.05 en 01 mm. Dergelijke dampdoorlatende folie wordt in de bouwwereld op grote school toegepast voor andere doeleinden. Bijvoorbeeld heeft de dampdoorlatende folie een aluminium laag of is de folie gemetalliseerd, bijvoorbeeld met aluminium.
Bijvoorbeeld zijn de perforaties zo klein dat een waterkolom van 5 centimeter niet door de perforaties dringt.
Bijvoorbeeld wordt een dampdoorlatende aluminiumfolie toegepast voor de geperforeerde bovenfolie en/of de geperforeerde onderfolie, bijvoorbeeld met perforaties van 0.2 mm diameter en met 20 perforaties per cm2.
De stroming van het gas ondervindt bij de passages door de geperforeerde folies telkens een drukval. Voor een goede stromingsverdeling over het horizontale doorsnedeoppervlak van de doorstroombare ruimte heeft het de voorkeur dat de drukval over de geperforeerde
-4- folies en de tussenliggende ruimte minstens 15 maal groter is dan de drukval over elk van de spouwen.
Deze drukval kan worden gerealiseerd door de keuze van de porién in de geperforeerde folies en/of de grootte van de spouwen geschikte uit te voeren.
De werkwijze maakt het mogelijk om het gas dat door de ruimte tussen de geperforeerde onderfolie en bovenfolie stroomt, dus van onderen naar boven of omgekeerd, sneller te laten stromen dan een diffusiesnelheid van het gas.
Afhankelijk van de situatie kan warmte of koude, welke dan parallel stroomt aan het gas, dan niet tegen de gasstroming in stromen en wordt daarmee geblokkeerd, en bij voorkeur gerecupereerd.
Indien de gasstroming van warm naar koud gaat, treedt er een warmtefront op dat koude blokkeert.
Indien de gasstroming van koud naar warm gaat, treedt een koufront op dat warmte blokkeert.
In het geval van een koufront wordt het doorstromende gas opgewarmd, wat warmte-energie kost, welke deels uit de diffuse warmtestroming wordt gerecupereerd, en ingeval van een warmtefront kan deze warmte naar buiten toe verloren gaan.
Om dit te beperken heeft het de voorkeur de hoeveelheid door het isolatiesamenstel stromend gas zo klein mogelijk te houden, en/of voor de gasstroming een reeds bij de binnenruimte behorende ventilatiestroming te benutten, en/of voor de gasstroming de ventilatie of luchtcirculatie van een warmtepomp te gebruiken.
Ook is het denkbaar de warmte te recupereren met een warmtepomp.
De stroming van het gas door de ruimte tussen de bovenfolie en de onderfolie is bij voorkeur laminair.
Dat is in praktische termen mogelijk door de aanwezigheid van kleine doorstroomopeningen, bijvoorbeeld poriën of perforaties, in de geperforeerde bovenfolie en de onderfolie in combinatie met het grote oppervlak van die folies.
Hierdoor kan de doorstroomsnelheid van het gas zeer laag zijn en de gasstroming in die ruimte tussen de geperforeerde folies laminair.
Hiermee wordt storende thermische en/of convectieve turbulentie in die ruimte voorkomen, en daarmee ook een verstoring van de beschreven blokkerende werking.
Deze gunstige werking is vooral praktisch te realiseren indien een thermische stratificatie in de door gas doorstroomde ruimte tussen de geperforeerde folies optreedt, bijvoorbeeld indien in die door het gas doorstroomde ruimte de bovenkant warmer is en de onderkant kouder.
Dit is bij een (kruip-)ruimte onder de vloer van een binnenruimte vaak het geval.
Warmtesnelheid is een diffuse grootheid, welke afhangt van de gemiddelde weglengte en de snelheid van de moleculen in een medium, hier een gas.
Het kan worden bepaald uit het Peclet getal Pe, welke groter is dan 1 als de convectieve stroming groter is dan de diffuse stroming.
In formulevorm: Pe = v | p Cp/A, waarbij v = gassnelheid loodrecht op het oppervlak van de doorstroombare ruimte tussen de geperforeerde folies, | = weglengte door de
-5- doorstroombare ruimte en dus de afstand/hoogte tussen de geperforeerde onderfolie en de geperforeerde bovenfolie, p = de dichtheid van het doorstromende gas, Cp = de warmtecapaciteit van het doorstromende gas en A = de warmtegeleidingscoéfficiént van het doorstromende gas.
Als het Pe getal van het doorstromende gas groter wordt, wordt de stroming van de geleidingswarmte meer geblokkeerd en wordt de effectieve geleidingscoëfficiënt kleiner en de isolatie van het isolatiesamenstel beter.
Bij voorkeur zijn het isolatiesamenstel en het ventilatorsysteem zo ingericht dat daarmee in de gasstroom door de ruimte tussen de geperforeerde bovenfolie en de geperforeerde onderfolie een Peclet getal Pe groter dan 0, bij voorkeur groter dan 1, met meer voorkeur groter dan 3, wordt bewerkstelligd, waarbij het Pe getal wordt bepaald uit de snelheidscomponent v van het doorstromend gas, die parallel loopt met de warmtestroom, de dikte/hoogte van de doorstroombare ruimte tussen de geperforeerde bovenfolie en onderfolie, de soortelijke warmte Cp, de soortelijke massa pg, de warmtegeleidingscoéfficiént Ag van het doorstromende gas: Pe=vICp pg/Ag. Afhankelijk van de hoogte van de doorstroombare ruimte kan de doorstroomsnelheid bij lucht bijvoorbeeld tussen 0,05 - 4 mm/s liggen en dus 0,05 - 4 liter/s per m? horizontaal doorsnede oppervlak van de doorstroomde ruimte van het samenstel zijn. In een uitvoeringsvorm wordt er door een ventilator, bijvoorbeeld via een buis of slang, van buiten afkomstige buitenlucht in de onderspouw van het isolatiesamenstel gepompt. Deze lucht warmt door recuperatie in de doorstroombare ruimte op en stroomt via de bovenspouw opgewarmd naar de binnenruimte, bijvoorbeeld als opgewarmde verse ventilatielucht. Indien de verbruikte ventilatielucht wordt afgevoerd uit die binnenruimte dan kan de warmte welke in die verbruikte ventilatielucht zit worden teruggewonnen met een warmtepomp, zodat er zo goed als geen warmte verloren gaat ten koste van wat stroomverbruik van de warmtepomp en de ventilator. Dit stroomverbruik is slechts een klein deel van wat zonder verwarming wordt gebruikt en dus een enorme besparing op energiekosten. Bij bijvoorbeeld een Rc waarde van 20 Km2/W van het isolatiesamenstel, een grondtemperatuur van 10 °C en een vloertemperatuur van 20 °C gaat er bij een vloeroppervlak van bijvoorbeeld 60 m? slechts 30 W verloren. Bij een ventilatie van 40 m?/uur moet de lucht bij een buitentemperatuur van 0°C met 267 W worden opgewarmd en is dit met het verlies van de vloer ca 297 Wen is er met
-6- een COP van 5 slechts een elektrisch vermogen van 59 W nodig om de warmte van de vloer en de ventilatie terug te winnen.
In een andere uitvoeringsvorm is verder een circulatiepassage aanwezig is die aansluit op met de onderopening en op de bovenopening.
Die circulatiepassage vormt met de onderspouw, de voor gas doorstroombare ruimte, en de bovenspouw een gesloten gascircuit.
Het ventilatorsysteem omvat hierin een bij de circulatiepassage behorende ventilator, die in het gesloten gascircuit aanwezig gas circuleert en een verplaatsing van het gas door de voor gas doorstroombare ruimte bewerkstelligt, van onderen naar boven of van boven naar onderen of naar keuze in een van beide richtingen.
In een gesloten gascircuit kan lucht worden gecirculeerd, maar het kan ook een gas anders dan lucht zijn, bijvoorbeeld kooldioxide gas.
In een uitvoeringsvoorbeeld waarbij de circulatie van het doorstromende gas gesloten is, wordt het gas middels een ventilator door een verdamperdeel van een warmtepomp verplaatst, bijvoorbeeld gezogen, en door het verdamperdeel afgekoeld naar één van de onderspouw of de bovenspouw getransporteerd, afhankelijk van de gewenste beïnvloeding van het binnenklimaat.
In een mogelijke uitvoering wordt het vanaf het verdamperdeel afkomstige gekoelde gas naar de onderspouw getransporteerd.
Vandaar stroomt het gas, mogelijk opgewarmd door het contact van de onderspouw met de grond, naar de doorstroombare ruimte, waarin het door recuperatie met de geleidingswarmte verder opwarmt tijdens de stroming van onderen naar boven.
Aangekomen in de bovenspouw wordt het gas weer naar het verdamperdeel van de warmtepomp getransporteerd, waar de opgenomen warmte weer wordt onttrokken en waarna de circulatie gesloten is en opnieuw begint.
Deze warmtepomp brengt de opgenomen warmte naar een condensordeel van de warmtepomp, waar deze warmte op een hogere temperatuur kan worden afgeleverd, bijvoorbeeld aan een verwarmingssysteem, zoals een vloerverwarming, heteluchtverwarming, boiler, of een andere verwarming of warmteopslag.
Aldus levert de warmtepomp netto warmte-energie uit de grond onder de binnenruimte en wordt de geleidingswarmte, welke door de vloer verloren zou gaan volledig gerecupereerd.
Wordt de ventilatie van de binnenruimte bijvoorbeeld door een balansventilator verzorgd dan is er bij een balansrendement van 70% bij 40m?/uur slechts 80 W nodig en blijft er bij een warmtepompvermogen van 297 W nog 217 W over om de rest van de binnenruimte te verwarmen, wat bij toepassing van een goede muur- en raamisolatie en de interne warmteproductie van 0.a. mensen en apparatuur ruim voldoende is.
Ook dan is er slechts 59 W aan elektrische energie nodig voor een kleine en goedkope warmtepomp, terwijl het doorstroombare isolatiesamenstel ook slechts een kleine investering vergt.
-7- Gedurende het stookseizoen daalt de temperatuur van de grond, vanwege de grote warmte inhoud en de kleine opname, met slecht 1 K en kan deze in de zomer ruimschoots weer tot op het oorspronkelijke niveau worden verhoogd.
Indien het gewenst is om de binnenruimte met de warmtepomp te verwarmen, dan voorziet een mogelijke uitvoering erin dat het vanaf het verdamperdeel afkomstige gekoelde gas naar de onderspouw wordt getransporteerd. Vandaar stroomt het gas, mogelijk opgewarmd door het contact van de onderspouw met de grond, naar de doorstroombare ruimte, waarin het door recuperatie met de geleidingswarmte verder opwarmt tijdens de stroming van onderen naar boven. Aangekomen in de bovenspouw wordt het gas weer naar het verdamperdeel van de warmtepomp getransporteerd, waar de opgenomen warmte weer wordt onttrokken en waarna de circulatie gesloten is en opnieuw begint. Deze warmtepomp brengt de opgenomen warmte naar een condensordeel van de warmtepomp, waar deze warmte op een hogere temperatuur kan worden afgeleverd, bijvoorbeeld aan een verwarmingssysteem. Deze oplossing vereist in de praktijk slechts een zeer kleine warmtepomp, ordes kleiner dan tegenwoordig voorzien voor warmtepompen die voor verwarming van binnenruimtes worden voorzien. Met name voorziet de uitvinding in de mogelijkheid om de circulatieventilator van de warmtepomp te benutten als deel van het ventilatorsysteem en daarmee de gasstroom door het isolatiesamenstel te bewerkstelligen, waardoor een betere isolatie van het isolatiesamenstel wordt bereikt. De integratie met een warmtepomp volgens de uitvinding, maakt het in gevallen ook mogelijk af te zien van de bekende buitenunit van een warmtepomp die warmte uit de buitenlucht haalt.
Indien het gewenst is om in het systeem met een warmtepomp en een gesloten gascircuit de binnenruimte te koelen, dan wordt de richting van het doorstromende gas omgedraaid en wordt de vloer van de binnenruimte gekoeld en de grond onder de binnenruimte opgewarmd als de onderspouw daarmee contact maakt. De warmte, die hierbij in het condensordeel van de warmtepomp vrijkomt, kan dan worden gebruikt voor zaken zoals heet water, bijvoorbeeld opgeslagen in een boiler, warmteopslag, of andere nuttige toepassingen.
De folies van het isolatiesamenstel zijn aan de omtrek luchtdicht verbonden, zoals bij een luchtmatras. Bijvoorbeeld zijn de folie van de onderwand, de geperforeerde onderfolie, de geperforeerde bovenfolie, en de folie van de bovenwand, direct en luchtdicht met elkaar verbonden. Een luchtdichte verbinding is bijvoorbeeld verkregen met behulp van lijm of lassen.
-8- In een mogelijke uitvoeringsvorm is de omtrek van de gasdichte kamer gevormd door een omtrekswand, waar de bovenwand, onderwand en de geperforeerde folies aan hun omtrek luchtdicht op aansluiten. Bij voorkeur is die omtrekswand samenvouwbaar, zodat het isolatiesamenstel tot een foliepakket samen te vouwen en eventueel op te rollen en/of op te vouwen is. Bij voorkeur is die omtrekswand gemaakt van folie, bijvoorbeeld dezelfde folie als de bovenwand en de onderwand. Bijvoorbeeld heeft de omtrekswand een hoogte die overeenkomt met de beoogde maximale afstand tussen de geperforeerde bovenfolie en de geperforeerde onderfolie.
In een verdere uitvoeringsvorm heeft het isolatiesamenstel onder de onderwand een verdere folie, die aan de omtrek is luchtdicht is verbonden en met de onderwand een derde spouw begrenst die zich onder de onderspouw bevindt. In bedrijf kan een medium anders dan het door het ventilatorsysteem aangevoerde gas door de derde spouw wordt gestroomd, welk medium dan warmte uitwisselt met het gas dat door de onderspouw stroomt. Dit andere medium kan bijvoorbeeld grondwater zijn, dat indien de binnenruimte verwarmd moet worden voor extra warmte kan zorgen en als er koeling van de binnenruimte nodig is voor extra koeling. Doordat een warmtepomp uit het grondwater meer warmte kan onttrekken, kan de circulatie worden vergroot en gaat het geleidingswarmteverlies door het doorstroombare isolatiesamenstel zo goed als naar nul, terwijl dan de warmtepomp de verwarming en de koeling van het gehele gebouw inclusief de binnenruimte boven de kruipruimte kan verzorgen.
In, voor of achter de bovenopening en/of de onderopening kan apparatuur geplaatst zijn, waarmee het doorstromend gas aan een voorbehandeling of een nabehandeling wordt onderworpen, zoals bijvoorbeeld gekozen uit de lijst van een of meer filters, een of meer gasabsorbers, een of meer bevochtigers, een of meer ontvochtigers, enz. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat het doorstromende gas nuttig kan worden gebruikt en de doorstroombare ruimte en de spouwen niet vervuilen of verstoppen.
In een mogelijker uitvoering van de werkwijze is de bovenspouw warmer dan de onderspouw waardoor er thermische stratificatie optreedt, met name in de door gas doorstroomde ruimte tussen de geperforeerde bovenfolie en geperforeerde onderfolie. Dat is gunstig omdat die stratificatie het ontstaan tegenwerkt van ongewenste turbulenties die het blokkeringseffect negatief kunnen beïnvloeden.
De uitvinding betreft verder een klimaatregelsysteem volgens conclusie 13 voor het regelen van een binnenklimaat van een binnenruimte, bijvoorbeeld volgens de werkwijze zoals hierin
-9- beschreven, welke binnenruimte deels is begrensd door een vloer, waarbij onder de vloer een ondervloerse ruimte, bijvoorbeeld een kruipruimte, aanwezig is. In een mogelijke uitvoering, bijvoorbeeld in de situatie waarin de bovenspouw warmer dan de onderspouw maar eventueel ook in andere situaties, is de ruimte tussen de geperforeerde bovenfolie en geperforeerde onderfolie leeg. Eventueel is in die ruimte wel sprake van draden of dergelijke die een maximale afstand tussen de geperforeerde folies begrenzen. Dergelijke draden of dergelijke kunnen ook zijn voorzien in een of beide spouwen van het ventilatiesamenstel. Door de aanwezigheid van thermische stratificatie in de door gas doorstroomde ruimte tussen de geperforeerde bovenfolie en geperforeerde onderfolie kan daar worden afgezien van de aanwezigheid van een poreus isolatiemateriaal zoals is beschreven in WO2019017784 en zoals daar is voorzien om thermische- en stromingsturbulentie te voorkomen. Daarom kan die ruimte in de context van de huidige vinding leeg zijn uitgevoerd, hetgeen de voorkeur heeft.
In een mogelijke uitvoering is het isolatiesamenstel uitgevoerd als een oprolbaar en/of opvouwbaar foliepakket met een pakket op elkaar opgestapelde folies. In een uitvoeringsvorm kan het foliepakket onder de vloer kan worden uitgerold en worden opgeblazen door het ventilatorsysteem, bijvoorbeeld waarbij het isolatiesamenstel zich dan als een luchtmatras ontvouwt. Eventueel heeft het foliepakket buisvormige ruimtes die opblaasbaar zijn om te dienen als verstevigingsribben, zoals bekend is van opblaasbare tenten.
Een oprolbaar en/of opvouwbaar uitvoering van een foliepakket maakt het, bijvoorbeeld, mogelijk om na het uitzetten van het ventilatorsysteem het foliepakket weer te laten samenvouwen, bijvoorbeeld onder invloed van de zwaartekracht. Het samengevouwen isolatiesamenstel kan dan eventueel weer worden opgerold en/of opgevouwen, en later weer worden geïnstalleerd.
Bijvoorbeeld is erin voorzien dat het isolatiesamenstel is uitgevoerd als foliepakket, waarbij voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de vloer, het ventilatorsysteem wordt uitgezet zodat het foliepakket samenvouwt en toegang wordt gemaakt onder de vloer voor het uitvoeren van die werkzaamheden. Bij voorkeur is het isolatiesamenstel in die samengevouwen toestand beloopbaar. Eventueel wordt het samengevouwen pakket opgerold en/of opgevouwen.
De uitvinding betreft ook een gebouw voorzien van een binnenruimte die deels is begrensd door een vloer, waarbij onder de vloer een ondervloerse ruimte, bijvoorbeeld een
-10- kruipruimte, aanwezig is, welk gebouw is voorzien van een klimaatregelsysteem volgens de vinding.
De uitvinding betreft ook een werkwijze volgens conclusie 20 voor het installeren van een klimaatregelsysteem, waarbij het isolatiesamenstel in samengevouwen toestand, eventueel opgerold en/of opgevouwen, in de ruimte onder de vloer, bijvoorbeeld in de kruipruimte, wordt gebracht, waarbij het isolatiesamenstel in die ruimte wordt opgeblazen met behulp van een ventilator, eventueel eerst wordt uitgerold of uitgevouwen, eventueel op de bodem van de ruimte wordt gelegd.
De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de figuren. Hierbij toont: Fig. 1 een schematische doorsnede toont van een doorstroombaar isolatiesamenstel volgens onderhavige uitvinding; Fig. 2 een schematische doorsnede toont van een tweede toepassing van een doorstroombaar isolatiesamenstel volgens onderhavige uitvinding; Fig. 3 een schematische doorsnede toont van een derde toepassing van een doorstroombaar isolatiesamenstel volgens onderhavige uitvinding; Fig. 4 een schematische doorsnede toont van een detail van een uitvoeringsvorm van een doorstroombaar isolatiesamenstel volgens onderhavige uitvinding. In figuur 1 is schematisch een gebouw 30 getoond met zijwanden 31, 32, en dak 33, en in het gebouw 30 een binnenruimte 8. De binnenruimte 8 is deels begrensd door een vloer 7. Onder de vloer 7 bevindt zich een ondervloerse ruimte 34, hier een kruipruimte met een bodem en daaronder de grond 14.
In de ruimte 34 bevindt zich een uitvoeringsvoorbeeld van een doorstroombaar isolatiesamenstel 1 volgens de uitvinding. Het isolatiesamenstel 1 heeft een gasdichte kamer met een bovenwand 3, een onderwand 2, en een omtrek 23, hier met omtrekswand 36. De bovenwand 3, de onderwand 2, en de omtrekswand 36 zijn elk in hoofdzaak gevormd door een gasdichte folie. In de gasdichte kamer zijn verder een geperforeerde bovenfolie 11a en een geperforeerde onderfolie 11b opgesteld.
De bovenwand 3, de onderwand 2, de bovenfolie 114, en de onderfolie 11b zijn aan de omtrek, hier met omtrekswand 36, van de gasdichte kamer luchtdicht verbonden, zodat tussen de geperforeerde bovenfolie 11a en de bovenwand 3 een bovenspouw 6 van het isolatiesamenstel is begrensd, tussen de geperforeerde onderfolie 11b en de onderwand 2 een onderspouw 5 van het isolatiesamenstel is begrensd, en tussen de geperforeerde
-11- bovenfolie 11a en de geperforeerde onderfolie 11b een voor gas doorstroombare ruimte 4 is begrensd, die is omringt door de omtrekswand 36. Zoals de voorkeur heeft is de ruimte 4 leeg, dus vrij van een vulling met poreus materiaal. Datzelfde geldt voor de spouwen 5,6. Het isolatiesamenstel 1 heeft een bovenopening 10, die aansluit op de bovenspouw 6, en een onderopening 9 die aansluit op de onderspouw 5.
In dit voorbeeld staat de onderopening 9 in verbinding met de buitenlucht, bijvoorbeeld via een buis en/of slang. De bovenopening 10 staat hier in verbinding met de binnenruimte, eventueel met een ventilatiesysteem voor de binnenruimte 8.
Voor het bewerkstellingen van een stroming van gas, hier lucht, door het isolatiesamenstel is voorzien in een ventilator 13. In dit voorbeeld is de ventilator 13 aangesloten op de onderopening 9.
Het isolatiesamenstel 1 is hier uitgevoerd als een oprolbaar en/of opvouwbaar foliepakket met een pakket op elkaar opgestapelde folies, hier de bovenwand 3, de onderwand 2, de geperforeerde bovenfolie 11a en de geperforeerde onderfolie 11b, waarbij, bij voorkeur, de doorstroomde ruimte tussen de geperforeerde folies 11a, b en omringt door de omtrekswand 36 leeg is.
Het isolatiesamenstel 1 is bijvoorbeeld in samengevouwen toestand, eventueel opgerold en/of opgevouwen, in de ruimte onder de vloer, bijvoorbeeld in de kruipruimte, gebracht. Eenmaal in die ruimte is het isolatiesamenstel 1 opgeblazen met behulp van een ventilator, eventueel na eerst wordt uitgerold of uitgevouwen. Hier is het isolatiesamenstel op de bodem van de ruimte wordt gelegd. De ventilator 13 kan eventueel al bij de installatie van het samenstel worden benut.
Na het opblazen is hier gerealiseerd dat de bovenwand 3 onder of tegen de vloer 7 van de binnenruimte 8 zit en de onderwand 2 op de bodem van de ruimte 34 en dus op grond 14 ligt. Hiermee is de kruipruimte geheel of gedeeltelijk opgevuld.
De stroming van het doorstromende gas wordt hier aangegeven met een stroomlijn 12 in de vorm van een stippellijn, welke hier is aangegeven in de verwarmingstoestand van de
-12- klimaatregeling en welke in de koelingstoestand andersom staat. De gasstroming kan afhankelijk van het gewenste klimaat in de binnenruimte 8 zowel naar boven als naar onder zijn.
In dit voorbeeld wordt met de ventilator 13 buitenlucht aangezogen en in de onderspouw 5 gepompt via die opening 9. De lucht passeert dan door de bij die spouw 5 behorende geperforeerde onderfolie 11b. Het gas komt dan in de voor gas doorstroombare ruimte 4 tussen de onderfolie 11b en de bovenfolie 114, en stroomt omhoog door die ruimte 4, en verlaat dan die ruimte 4 door de geperforeerde bovenfolie 11a. Het gas stroomt dan in de bovenspouw 6 en verlaat die bovenspouw en de gasdichte kamer via de bovenopening 10 en komt hier in de binnenruimte 8. In een mogelijke uitvoeringsvorm is het ventilatorsysteem alleen in staat om deze stroming van onderen naar boven te realiseren. Zoals genoemd kan het ventilatorsysteem ook zijn ingericht om naar keuze, afhankelijk van de beoogde klimaatregeling, de stroming door het isolatiesamenstel van onderen naar boven, of van boven naar onderen te laten plaatsvinden. In alle gevallen stroomt het gas in de doorstroombare ruimte 4 nagenoeg parallel met de warmtestroom, wat tot blokkering van de warmte of koude kan zorgen.
Zoals is beschreven wordt, als het Pe getal van het doorstromende gas groter wordt, de stroming van geleidingswarmte meer geblokkeerd en wordt de effectieve geleidingscoéfficiént kleiner en de isolatie van het doorstroombare isolatiesamenstel 1 beter. In, voor of achter de openingen 9 en 10 kan apparatuur geplaatst worden om het doorstromend gas voor of na te behandelen, zoals pompen, ventilatoren, filters, gasabsorbers, bevochtigers, ontvochtigers, enz, zodat het doorstromende gas nuttig kan worden gebruikt en het doorstroombare isolatiepakket 1 en de spouwen 5 en 6 niet vervuilen of verstoppen.
In figuur 2 zijn met figuur 1 overeenstemmende componenten voorzien van dezelfde verwijzingscijfers. In figuur 2 is wederom het gebouw 30 getoond met het isolatiesamenstel 1 in de kruipruimte 34 onder de vloer 7.
In tegenstelling tot de “open circulatie” in figuur 1 is hier sprake van een uitvoering met een gesloten gascircuit.
In deze uitvoering is een circulatiepassage 40 aanwezig die aansluit op de onderopening 9 en op de bovenopening 10. Die passage 40 vormt met de onderspouw 5, de voor gas
-13- doorstroombare ruimte 4, en de bovenspouw 8, een gesloten gascircuit. In algemene termen heeft het ventilatorsysteem een bij de circulatiepassage 40 behorende ventilator 13 die in het gesloten gascircuit aanwezig gas circuleert, dus in en uit het samenstel 1, en een verplaatsing van het gas door de voor gas doorstroombare ruimte 4 bewerkstelligt, van onderen naar boven of van boven naar onderen. Ook te zien in dit voorbeeld is een warmtepomp 15 met een verdamperdeel en een condensordeel. Weergegeven is hier schematisch dat het in het gesloten gascircuit circulerende gas door een verdamperdeel van de warmtepomp 15 stroomt en daarmee warmte uitwisselt.
Getoond is hier dat de warmtepomp 15 een ventilator 13 heeft die het gas door het verdamperdeel doet stromen en die deel uitmaakt van het ventilatorsamenstel.
De stroming van het doorstromende gas wordt aangegeven met een stroomlijn 12 in de vorm van een stippellijn, welke hier is aangegeven in de verwarmingstoestand en welke in de koelingstoestand andersom staat. De stroming door het samenstel 1 kan afhankelijk van het gewenste klimaat in de binnenruimte 8 zowel naar boven als naar onder gericht zijn.
Het doorstroombare isolatiesamenstel 1 is verbonden met het verdamperdeel van een warmtepomp15 en wisselt daarmee warmte uit. Moet de binnenruimte 8 worden verwarmd dan drukt de ventilator 13 het gekoelde doorstromende gas van de verdamper naar de onderspouw 5 en neemt het warmte uit de grond 14 onder de kruipruimte 34 op. Vervolgens gaat het gas door het doorstroombare isolatiesamenstel 1 naar de bovenspouw 6 en wordt het door recuperatie van de geleidingswarmte dat door het samenstel 1 naar onderen wil stromen verder opgewarmd. Vervolgens stroomt het gas via de bovenspouw 6 weer naar de verdamper van de warmtepomp 15, waar het verder zodanig wordt afgekoeld, opdat het kouder is dan de temperatuur van de grond 14 en waarna de gesloten cyclus zich weer herhaalt. In de onderspouw 5 is het dus kouder dan de grond 14 en kan er alleen warmte van de grond 14 naar de onderspouw 5 stromen en is de stroming van de geleidingswarmte van de vloer 7 naar de grond 14 volledig geblokkeerd. Aldus wordt de luchtcirculatie van de luchtwarmtepomp 15 gebruikt om de isolatie van het isolatiepakket 1 van de binnenruimte 8 aanzienlijk te verbeteren. Verder heeft de warmtepomp 15 hier geen buitenunit met filter en ventilator nodig en haalt het extra warmte uit de grond 14.
De door de warmtepomp 15 opgenomen warmte wordt middels de condensor daarvan volgens de aangegeven stroomlijnen 16 afgegeven aan een niet getekend
-14- verwarmingssysteem, zoals bijvoorbeeld een vloerverwarming, heteluchtverwarming, of aan een boiler of andere warmteopslag. Moet de binnenruimte 8 worden gekoeld dan drukt de ventilator 13 het gekoelde doorstromende gas van het verdamperdeel naar de bovenspouw 6 en neemt het gas warmte uit de vloer 7 op, welke vloer 7 en dus ook ruimte 8 daardoor worden gekoeld. Vervolgens gaat het gas door het doorstroombare isolatiesamenstel 1 naar de onderspouw 6 en wordt het gas door de geleidingswarmte dat door het samenstel 1 naar onder wil stromen verder opgewarmd. Vervolgens stroomt het naar de onderspouw 5 waar het gas zijn warmte aan de grond 14 afgeeft en stroomt het gas daarna naar de verdamper van de warmtepomp 15, waar het verder wordt afgekoeld en waarna de gesloten cyclus zich weer herhaalt. De door de warmtepomp 15 opgenomen warmte wordt middels de condensor daarvan volgens de aangegeven stroomlijnen 16 afgegeven aan een niet getekend systeem, zoals bijvoorbeeld een boiler of andere warmteopslag. In figuur 3 zijn met de figuren 1 en/of 2 overeenstemmende componenten voorzien van dezelfde verwijzingscijfers. In figuur 3 is wederom het gebouw 30 getoond met het isolatiesamenstel 1 in de kruipruimte 34 onder de vloer 7.
Bij de uitvoering van figuur 3 is sprake van een isolatiesamenstel 1° dat onder de onderwand 2 van het verder met isolatiesamenstel 1 overeenstemmende deel, een verdere folie 20 heeft, die met de onderwand 2 een derde spouw 21 begrenst die zich onder de onderspouw 5 bevindt. Een medium anders dan het door het ventilatorsysteem verplaatste gas wordt hier door de derde spouw 21 gestroomd, bijvoorbeeld grondwater, welk medium warmte uitwisselt met het gas in de onderspouw en met de grond 14. Bijvoorbeeld wordt grondwater met een pomp 35 via de opening 37 door de extra spouw 21 gepompt en naar de opening 38 geleid, waar het weer wordt afgevoerd. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld warme gebruikte ventilatielucht, bad of douchewater, overwarmte van zonneboilers, etc., waarbij deze warmte ook nog, als deze niet nodig is, in de grond 14 wordt opgeslagen om later nuttig door de warmtepomp 15 te laten gebruiken. De stroming van het doorstromende gas wordt hier aangegeven met een stroomlijn 12 in de vorm van een stippellijn, welke hier is aangegeven in de verwarmingstoestand en welke in koelingstoestand andersom staat. De stroming kan afhankelijk van het gewenste klimaat in de binnenruimte 8 zowel naar boven als naar onder zijn.
-15- Het doorstroombare isolatiesamenstel 1 is verbonden met de verdamper van warmtepomp 15 en wisselt daarmee warmte uit. Moet de binnenruimte 8 worden verwarmd dan drukt de ventilator 13 het gekoelde doorstromende gas van de verdamper naar de onderspouw 5 en wisselt het gas warmte uit met het extra medium in de spouw 21, zoals bijvoorbeeld grondwater aangegeven met de stroomlijn 22 in de extra spouw 21 en eventueel ook nog met de grond 14 onder de bodem van de kruipruimte onder de vloer 7 van de binnenruimte
8. Vervolgens gaat het gas door het doorstroombare isolatiesamenstel 1 naar de bovenspouw 6 en wordt het door de geleidingswarmte die door het samenstel 1 naar onderen wil stromen verder opgewarmd. Vervolgens stroomt het gas via de bovenspouw 6 weer naar het verdamperdeel van de warmtepomp 15, waar het gas verder zodanig wordt afgekoeld, opdat het kouder is dan de temperatuur van de extra spouw 21 waarna de gesloten cyclus zich weer herhaalt. In de onderspouw 5 is het aldus kouder dan de extra spouw 21 en kan er alleen warmte van de extra spouw 21 naar onderspouw 5 stromen en is de stroming van de geleidingswarmte van de vloer 7 naar de extra spouw 21 volledig geblokkeerd. Aldus wordt de luchtcirculatie van de luchtwarmtepomp 15 gebruikt om de isolatie van het isolatiepakket 1 van de binnenruimte 8 aanzienlijk te verbeteren. Verder heeft de warmtepomp 15 geen buitenunit met filter en ventilator nodig en haalt het extra warmte uit het extra medium in de extra spouw 21 en eventueel ook uit de grond 14. De door de warmtepomp 15 opgenomen warmte wordt middels de condensor volgens de aangegeven stroomlijnen 16 afgegeven aan een niet getekend verwarmingssysteem, zoals bijvoorbeeld een vloerverwarming, of aan een boiler of andere warmteopslag.
Moet de binnenruimte 8 worden gekoeld dan drukt de ventilator 13 het gekoelde doorstromende gas van het verdamperdeel van de warmtepomp 15 naar de bovenspouw 6 en neemt het warmte uit de vloer 7 op, welke daardoor wordt gekoeld. Vervolgens gaat het gas door het doorstroombare isolatiepakket 1 naar de onderspouw 5 en wordt het gas door de geleidingswarmte dat door het samenstel 1 naar onder wil stromen verder opgewarmd. Vervolgens stroomt het gas via de onderspouw 5 waar het zijn warmte aan de extra spouw 21 en eventueel de grond 14 afgeeft en stroomt het gas naar de verdamper van de warmtepomp 15, waar het verder wordt afgekoeld en waarna de gesloten cyclus zich weer herhaalt.
De door de warmtepomp 15 opgenomen warmte kan dan middels de condensor afgegeven worden aan een systeem, zoals bijvoorbeeld een boiler of andere warmteopslag.
-16- In fig. 4 is een schematische doorsnede van een detail van een uitvoeringsvorm van het doorstroombaar isolatiesamenstel volgens onderhavige uitvinding getoond. De onderwand 2, de bovenwand 3, en de geperforeerde folies 11a,b van het isolatiepakket 1 worden hier met draden 17 ten opzichte van elkaar op een maximale afstand gehouden als de gesloten doorstroombare ruimte 4 door de circulatieventilator door het oppompen wordt uitgevouwen.
Aan de omtrek 23 van het isolatiesamenstel 1 zijn de omtrekswand 36, de onderwand 2, de bovenwand 3, en de geperforeerde folies 11a,b luchtdicht met elkaar verbonden, bijvoorbeeld met een lijm-, las, of naaiverbindingen.
Wordt het isolatiesamenstel 1 alleen voor verwarmingsdoeleinden gebruikt, waarbij de luchtstroming opwaarts is, dan zullen in een geschikte uitvoering de geperforeerde folies 11a en 11b door de luchtweerstand in de perforaties gaan zweven en zijn er geen draden 17 nodig.

Claims (20)

-17- CONCLUSIES
1. Werkwijze voor het regelen van een binnenklimaat van een binnenruimte, welke binnenruimte deels is begrensd door een vloer, waarbij onder de vloer een ondervloerse ruimte, bijvoorbeeld een kruipruimte, aanwezig is, waarbij gebruik wordt gemaakt van een doorstroombaar isolatiesamenstel dat onder de vloer van de binnenruimte en in de ondervloerse ruimte is opgesteld, waarbij het isolatiesamenstel een gasdichte kamer heeft met een bovenwand, een onderwand, en een omtrek, waarbij de bovenwand zich onder of tegen de vloer van de binnenruimte bevindt, waarbij de bovenwand en de onderwand elk in hoofdzaak zijn gevormd door een gasdicht foliemateriaal, waarbij in de gasdichte kamer verder een geperforeerde bovenfolie en een geperforeerde onderfolie zijn opgesteld, waarbij de bovenwand, de onderwand, de bovenfolie, en de onderfolie aan de omtrek van de gasdichte kamer luchtdicht zijn verbonden, zodat tussen de geperforeerde bovenfolie en de bovenwand een bovenspouw van het isolatiesamenstel is begrensd, tussen de geperforeerde onderfolie en de onderwand een onderspouw van het isolatiesamenstel is begrensd, en tussen de geperforeerde bovenfolie en de geperforeerde onderfolie een voor gas doorstroombare ruimte is begrensd, waarbij het isolatiesamenstel een bovenopening heeft, die aansluit op de bovenspouw, en een onderopening die aansluit op de onderspouw, waarbij verder gebruik wordt gemaakt van een ventilatorsysteem met ten minste een ventilator, waarbij voor het regelen van het binnenklimaat van de binnenruimte het ventilatorsysteem wordt bediend om een gas, bijvoorbeeld lucht, toe te voeren aan de gasdichte kamer van het isolatiesamenstel via één van de onderopening en de bovenopening, welk gas de gasdichte kamer verlaat via de andere van de onderopening en de bovenopening, zodat het gas ofwel van onderen naar boven ofwel van boven naar onderen door het isolatiesamenstel stroomt, waarbij het gas via de bijbehorende onderspouw, respectievelijk bovenspouw, door de bij die spouw behorende onderfolie respectievelijk bovenfolie in de voor gas doorstroombare ruimte tussen de onderfolie en de bovenfolie stroomt en die ruimte verlaat door de andere van de onderfolie en bovenfolie en dan in de andere van de onderspouw en de bovenspouw
-18- stroomt, waarbij het gas dan die spouw en de gasdichte kamer verlaat via de bijbehorende onderaansluiting, respectievelijk bovenaansluiting.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het ventilatorsysteem is ingericht om naar keuze gas toe te voeren aan de onderopening of de bovenopening en daardoor naar keuze een stroming van het gas door het isolatiesamenstel van onderen naar boven of van boven naar onderen te bewerkstelligen.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij verder een circulatiepassage aanwezig is die aansluit op de onderopening en op de bovenopening en die met de onderspouw, de voor gas doorstroombare ruimte, en de bovenspouw een gesloten gascircuit vormt, waarbij het ventilatorsysteem een bij de circulatiepassage behorende ventilator omvat die in het gesloten gascircuit aanwezig gas circuleert en een verplaatsing van het gas door de voor gas doorstroombare ruimte bewerkstelligt, van onderen naar boven of van boven naar onderen.
4. Werkwijze volgens conclusie 3, waarbij het in het gesloten gascircuit circulerende gas door een verdamperdeel van een warmtepomp stroomt en daarmee warmte uitwisselt.
5. Werkwijze volgens conclusie 4, waarbij de warmtepomp een ventilator heeft die het gas door het verdamperdeel doet stromen en die deel uitmaakt van het ventilatorsamenstel.
6. Werkwijze volgens conclusie 3, 4, of 5, waarbij - voor het verwarmen van de binnenruimte met de warmtepomp - het vanaf het verdamperdeel afkomstige gekoelde gas naar de onderspouw wordt getransporteerd, waarbij het gas, mogelijk opgewarmd door het contact van de onderspouw met de grond, omhoog door de doorstroombare ruimte stroomt, waarin het door recuperatie opwarmt, en vanaf de bovenspouw weer naar het verdamperdeel van de warmtepomp wordt getransporteerd, waar de opgenomen warmte wordt onttrokken en de opgenomen warmte naar een condensordeel van de warmtepomp wordt gebracht, waar deze warmte, eventueel op een hogere temperatuur, wordt afgeleverd aan een verwarmingssysteem voor de binnenruimte.
7. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1 - 6, waarbij het isolatiesamenstel op de bodem in de kruipruimte is gelegd, waarbij het ventilatorsysteem wordt bediend om naar keuze warmte aan de grond onder de bodem te onttrekken of warmte aan de grond onder de bodem toe te voeren.
8. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1 - 7, bij voorkeur volgens conclusie 7, waarbij het isolatiesamenstel onder de onderwand een verdere folie heeft, die aan de omtrek is luchtdicht is verbonden en met de onderwand een derde spouw begrenst die zich onder de onderspouw bevindt, waarbij een medium anders dan het door het
-19- ventilatorsysteem verplaatste gas door de derde spouw wordt gestroomd, bijvoorbeeld grondwater, welk medium warmte uitwisselt met het gas in de onderspouw.
9. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1 - 8, waarbij het isolatiesamenstel en het ventilatorsysteem zijn ingericht en worden bediend zodanig dat daarmee een gasstroom door de ruimte tussen de geperforeerde bovenfolie en de geperforeerde onderfolie met een Peclet getal Pe groter dan 0, bij voorkeur groter dan 3, wordt bewerkstelligd, waarbij het Pe getal wordt bepaald uit de snelheidcomponent v van het doorstromend gas, welke parallel loopt met de warmtestroom, de dikte/hoogte van de doorstroombare ruimte tussen de geperforeerde bovenfolie en onderfolie, de soortelijke warmte Cp, de soortelijke massa pg, de warmtegeleidingscoéfficiént Ag van het doorstromende gas: Pe = vlICp pg /Àg.
10. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1 - 9, waarbij een of meer van de folies, bij voorkeur een of meer van de geperforeerde bovenfolie en de geperforeerde onderfolie, zijn voorzien van een warmtestraling reflecterende laag.
11. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1 - 10, waarbij het isolatiesamenstel in een kruipruimte onder de vloer is opgesteld en het isolatiesamenstel de kruipruimte onder de vloer opvult.
12. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1 - 11, waarbij voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de vloer de toevoer van gas met behulp van het ventilatorsysteem wordt stopgezet, en het isolatiesamenstel samenvouwt.
13. Klimaatregelsysteem voor het regelen van een binnenklimaat van een binnenruimte, bijvoorbeeld volgens een of meer van de conclusies 1 — 12, welke binnenruimte deels is begrensd door een vloer, waarbij onder de vloer een ondervloerse ruimte, bijvoorbeeld een kruipruimte, aanwezig is, waarbij is voorzien in een doorstroombaar isolatiesamenstel dat is ingericht om onder de vloer van de binnenruimte en in de ondervloerse ruimte te worden opgesteld, waarbij het isolatiesamenstel een gasdichte kamer heeft met een bovenwand, een onderwand, en een omtrek, waarbij de bovenwand zich - in bedrijf van het klimaatregelsysteem - onder of tegen de vloer van de binnenruimte bevindt, waarbij de bovenwand en de onderwand elk in hoofdzaak zijn gevormd door een gasdicht foliemateriaal,
-20- waarbij in de gasdichte kamer verder een geperforeerde bovenfolie en een geperforeerde onderfolie zijn opgesteld, waarbij de bovenwand, de onderwand, de bovenfolie, en de onderfolie aan de omtrek van de gasdichte kamer luchtdicht zijn verbonden, zodat tussen de geperforeerde bovenfolie en de bovenwand een bovenspouw van het isolatiesamenstel is begrensd, tussen de geperforeerde onderfolie en de onderwand een onderspouw van het isolatiesamenstel is begrensd, en tussen de geperforeerde bovenfolie en de geperforeerde onderfolie een voor gas doorstroombare ruimte is begrensd, waarbij het isolatiesamenstel een bovenopening heeft, die aansluit op de bovenspouw, en een onderopening die aansluit op de onderspouw, waarbij verder is voorzien in een ventilatorsysteem met ten minste een ventilator, waarbij voor het regelen van het binnenklimaat van de binnenruimte het ventilatorsysteem is ingericht om een gas, bijvoorbeeld lucht, toe te voeren aan de gasdichte kamer van het isolatiesamenstel via één van de onderopening en de bovenopening, welk gas de gasdichte kamer verlaat via de andere van de onderopening en de bovenopening, zodat het gas ofwel van onderen naar boven ofwel van boven naar onderen door het isolatiesamenstel stroomt, waarbij het gas via de bijbehorende onderspouw, respectievelijk bovenspouw, door de bij die spouw behorende onderfolie respectievelijk bovenfolie in de voor gas doorstroombare ruimte tussen de onderfolie en de bovenfolie stroomt en die ruimte verlaat door de andere van de onderfolie en bovenfolie en dan in de andere van de onderspouw en de bovenspouw stroomt, waarbij het gas dan die spouw en de gasdichte kamer verlaat via de bijbehorende onderaansluiting, respectievelijk bovenaansluiting.
14. Klimaatregelsysteem volgens conclusie 13, waarbij het ventilatorsysteem is ingericht om naar keuze gas toe te voeren aan de onderopening of de bovenopening en dus naar keuze een stroming van het gas door het isolatiesamenstel van onderen naar boven of van boven naar onderen te bewerkstelligen.
15. Klimaatregelsysteem volgens conclusie 13 of 14, waarbij verder een circulatiepassage aanwezig is die aansluit op met de onderopening en op de bovenopening en met de onderspouw, de voor gas doorstroombare ruimte, en de bovenspouw een gesloten gascircuit vormt, waarbij het ventilatorsysteem een bij de circulatiepassage behorende ventilator omvat die in het gesloten gascircuit aanwezig gas circuleert en een verplaatsing van het gas door de voor gas doorstroombare ruimte bewerkstelligt, van onderen naar boven of van boven naar onderen.
-21-
16. Klimaatregelsysteem volgens conclusie 15, waarbij het klimaatregelsysteem verder een warmtepomp omvat, waarbij het in het gesloten gascircuit circulerende gas door een verdamperdeel van die warmtepomp kan stromen en daarmee warmte uitwisselen.
17. Klimaatregelsysteem volgens een of meer van de conclusies 13- 18, waarbij het isolatiesamenstel is uitgevoerd als een oprolbaar en/of opvouwbaar foliepakket met een pakket op elkaar opgestapelde folies, omvattende de bovenwand, de onderwand, de geperforeerde bovenfolie en de geperforeerde onderfolie, waarbij, bij voorkeur, de doorstroomde ruimte tussen de geperforeerde folies leeg is.
18. Klimaatregelsysteem volgens een of meer van de conclusies 13- 17, waarbij de omtrek van de gasdichte kamer is gevormd door een omtrekswand, waar de bovenwand, onderwand en de geperforeerde folies aan hun omtrek luchtdicht op aansluiten, welke omtrekswand, bij voorkeur, samenvouwbaar is, zodat het isolatiesamenstel tot een foliepakket samen te vouwen en eventueel op te rollen en/of op te vouwen is.
19. Gebouw voorzien van een binnenruimte die deels is begrensd door een vloer, waarbij onder de vloer een ondervloerse ruimte, bijvoorbeeld een kruipruimte, aanwezig is, welk gebouw is voorzien van een klimaatregelsysteem volgens een of meer van de conclusies 13- 18 voor het regelen van een binnenklimaat van die binnenruimte, waarbij het doorstroombare isolatiesamenstel onder de vloer van de binnenruimte en in de ondervloerse ruimte is opgesteld, bijvoorbeeld op de bodem van de kruipruimte ligt.
20. Werkwijze voor het installeren van een klimaatregelsysteem volgens conclusie 17 or 18, waarbij het isolatiesamenstel in samengevouwen toestand, eventueel opgerold en/of opgevouwen, in de ruimte onder de vloer, bijvoorbeeld in de kruipruimte, wordt gebracht, waarbij het isolatiesamenstel in die ruimte wordt opgeblazen met behulp van een ventilator, eventueel eerst wordt uitgerold of uitgevouwen, eventueel op de bodem van de ruimte wordt gelegd.
NL2022979A 2018-04-18 2019-04-18 Regeling van het binnenklimaat in een binnenruimte met een onder de vloer opgesteld isolatiesamenstel NL2022979B1 (nl)

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1042826A NL1042826B1 (nl) 2018-04-18 2018-04-18 Isolatiesamenstel onder een binnenruimte

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2022979A NL2022979A (nl) 2019-10-23
NL2022979B1 true NL2022979B1 (nl) 2021-12-14

Family

ID=62528799

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1042826A NL1042826B1 (nl) 2018-04-18 2018-04-18 Isolatiesamenstel onder een binnenruimte
NL2022979A NL2022979B1 (nl) 2018-04-18 2019-04-18 Regeling van het binnenklimaat in een binnenruimte met een onder de vloer opgesteld isolatiesamenstel

Family Applications Before (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1042826A NL1042826B1 (nl) 2018-04-18 2018-04-18 Isolatiesamenstel onder een binnenruimte

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP3781877B1 (nl)
NL (2) NL1042826B1 (nl)
PL (1) PL3781877T3 (nl)
WO (1) WO2019203651A1 (nl)

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2013115A1 (de) * 1970-03-19 1971-09-30 Becker O Flexibles Verbundelement mit Isolierung
US4346132A (en) * 1979-03-16 1982-08-24 Cheng Chen Yen Cellular air bag insulation and insulator
DK309784A (da) * 1983-06-30 1984-12-31 Profoment Utvecklings Ab Fundamentskonstruktion til kaelderloese huse
AT405310B (de) * 1996-07-10 1999-07-26 Voest Alpine Mach Const Bauelement zur wärmedämmung, -isolierung und/oder -regulierung von gebäudehüllen
NL1042468B1 (nl) 2017-07-19 2019-02-12 Innovy Klimaatregelsysteem met een doorstroombaar isolatiesamenstel

Also Published As

Publication number Publication date
PL3781877T3 (pl) 2022-08-29
NL1042826B1 (nl) 2019-10-24
NL2022979A (nl) 2019-10-23
WO2019203651A1 (en) 2019-10-24
EP3781877A1 (en) 2021-02-24
EP3781877B1 (en) 2022-03-23

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US9188349B2 (en) Air-conditioning system and use thereof
US4323054A (en) Solar energy collection system
US20100090356A1 (en) Liquid desiccant dehumidifier
US7549418B1 (en) Method and device for capture, storage and recirculation of heat energy
NL2004107C2 (nl) Koelinrichting.
CN107709890A (zh) 对加热、通风和空调系统的改进
CN104976704A (zh) 二次热回收新风处理装置的工作方法
KR20070048726A (ko) 열 교환 장치
NL2022979B1 (nl) Regeling van het binnenklimaat in een binnenruimte met een onder de vloer opgesteld isolatiesamenstel
CN101957097A (zh) 一种热回收型多功能泳池一体机
CN203940555U (zh) 一种船舶吸收式制冷单级除湿混合式空调系统装置
CN206146122U (zh) 一种排湿热能一次利用的烘房
JP5821456B2 (ja) 調湿装置
WO2023246064A1 (zh) 加湿电暖器
CN107835919B (zh) 用于对建筑物进行热调节的窗户模块及方法
CN203940547U (zh) 一种基于吸收制冷单级除湿的半集中船舶空调装置
CN106642308A (zh) 一种温湿度独立控制的超薄型空调室内机
KR20200066721A (ko) 액체 건조제 공조 시스템의 멤브레인 모듈에서 액체 건조제의 균일한 분포를 위한 방법 및 장치
CN116171369A (zh) 空调机用单元和空调机
CN206330289U (zh) 一种节能型烘干热水机
GB2094466A (en) Solar heating double glazing assembly
CN206207620U (zh) 膜法溶液风式制冷设备
JP2017009192A (ja) 調湿装置
NL2003188C2 (nl) Constructie-element.
NL8100944A (nl) Klimatiseringssysteem voor gebouwen.