NL2022793B1 - Werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond alsmede verankeringsinrichting voor toepassing in een dergelijke werkwijze. - Google Patents

Werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond alsmede verankeringsinrichting voor toepassing in een dergelijke werkwijze. Download PDF

Info

Publication number
NL2022793B1
NL2022793B1 NL2022793A NL2022793A NL2022793B1 NL 2022793 B1 NL2022793 B1 NL 2022793B1 NL 2022793 A NL2022793 A NL 2022793A NL 2022793 A NL2022793 A NL 2022793A NL 2022793 B1 NL2022793 B1 NL 2022793B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
anchor body
anchor
penetration
anchoring
blade
Prior art date
Application number
NL2022793A
Other languages
English (en)
Inventor
Kloosterman Roelof
Richard Frank
Original Assignee
Kloosterman Waterbouw B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Kloosterman Waterbouw B V filed Critical Kloosterman Waterbouw B V
Priority to NL2022793A priority Critical patent/NL2022793B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2022793B1 publication Critical patent/NL2022793B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02DFOUNDATIONS; EXCAVATIONS; EMBANKMENTS; UNDERGROUND OR UNDERWATER STRUCTURES
    • E02D5/00Bulkheads, piles, or other structural elements specially adapted to foundation engineering
    • E02D5/74Means for anchoring structural elements or bulkheads
    • E02D5/80Ground anchors
    • E02D5/803Ground anchors with pivotable anchoring members
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04HBUILDINGS OR LIKE STRUCTURES FOR PARTICULAR PURPOSES; SWIMMING OR SPLASH BATHS OR POOLS; MASTS; FENCING; TENTS OR CANOPIES, IN GENERAL
    • E04H12/00Towers; Masts or poles; Chimney stacks; Water-towers; Methods of erecting such structures
    • E04H12/22Sockets or holders for poles or posts
    • E04H12/2207Sockets or holders for poles or posts not used
    • E04H12/2215Sockets or holders for poles or posts not used driven into the ground
    • E04H12/223Sockets or holders for poles or posts not used driven into the ground with movable anchoring elements; with separately driven anchor rods

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Paleontology (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Piles And Underground Anchors (AREA)

Abstract

De uitvinding verschaft een werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond, omvattende de achtereenvolgende stappen van a het in een indringrichting in de grond dringen van een verankeringsinrichting welk verankeringsinrichting een Iangwerpig hol Iangwerpig ankerlichaam alsmede ten minste een ankerblad omvat welk ankerblad scharnierbaar om een scharnieraslijn die zich Ioodrecht op de lengterichting van het ankerlichaam uitstrekt tussen een indringstand en een verankeringsstand met het ankerlichaam is verbonden, waarbij het ankerblad zich tijdens het in de grond dringen van de verankeringsinrichting in de indringstand bevindt en waarbij ten behoeve van het in de grond dringen van de verankeringsinrichting een drijvende kracht door een indringinrichting direct op het ankerlichaam wordt uitgeoefend, b het in een trekrichting die tegengesteld is aan de indringrichting, uitoefenen van een trekkracht op het ankerlichaam ten gevolge waarvan het ankerblad van de indringstand naar de verankeringsstand scharniert en waarbij ten behoeve van het uitoefenen van de trekkracht de trekkracht door een trekinrichting direct op het ankerlichaam wordt uitgeoefend. De uitvinding verschaft verder een verankeringsinrichting voor toepassing in een dergelijke werkwijze.

Description

Korte aanduiding: Werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond alsmede verankeringsinrichting voor toepassing in een dergelijke werkwijze.
BESCHRIJVING De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond. Het is bekend om hierbij gebruik te maken van zogenaamde klapankersystemen waarbij een ankerblad die scharnierend met het uiteinde van een ankerstang is verbonden eerst met behulp van een drijver in een eerste richting in de grond wordt gedreven. De drijver, ook wel ankerdrijver genoemd, wordt daarbij feitelijk gevormd door een buis of althans door een aantal onderling verbonden buisdelen waarvan een onderste uiteinde in een opname van het ankerblad. Nadat het ankerblad op de gewenste diepte in de grond is gebracht wordt de drijver uit de grond getrokken en wordt een trekkracht in een tweede richting, tegengesteld aan de eerste richting, op de ankerstang uitgeoefend, waardoor het ankerblad uitklapt en een verhoogde weerstand tegen de uitgeoefende trekkracht ontstaat. De ankerstang wordt vervolgens, terwijl die op trekspanning wordt belast, met het te verankeren civiel object verbonden. Een dergelijk klapankersysteem wordt bijvoorbeeld omschreven in NL 2002773.
Een bezwaar van een dergelijk klapankersysteem en van de werkwijze waarmee een dergelijk klapankersysteem wordt toegepast is dat zowel tijdens het in de grond dringen van het klapankersysteem als tijdens het terug trekken van de drijver, de drijver de grond roert juist in de omgeving waar het ankerblad uitklapt. Door deze roering van de grond wordt de weerstand die een uitgeklapt ankerblad biedt tegen een trekbelasting op de ankerstang verlaagt. De uitvinding beoogt een verbetering voor dit bezwaar te verschaffen. Hiertoe verschaft de uitvinding een werkwijze volgens conclusie 1. De werkwijze volgens de uitvinding maakt daardoor de toepassing van een aparte drijver die de grond roert overbodig. Bovendien maakt de uitvinding het ook mogelijk om nadat een trekkracht op het ankerlichaam is uitgeoefend waardoor het ten minste ene ankerblad is uitgeklapt, de verankeringsinrichting nog verder in de grond te dringen indien blijkt dat de gerealiseerde houdkracht te laag zou zijn. De holte van de ankerlichaam maakt bovendien op een eenvoudige wijze toevoer van aan de grond toe te voeren stoffen, bijvoorbeeld via een doorgang in de wand van het ankerlichaam in de nabijheid van een ankerblad, mogelijk.
De uitvinding is in beginsel geschikt voor toepassing bij alle grondsoorten, maar in het bijzonder voor cohesieve grondsoorten.
Met de formulering dat een drijvende kracht of trekkracht door respectievelijk een indringinrichting of een trekinrichting direct op het ankerlichaam wordt uitgeoefend wordt de situatie bedoeld dat de betreffende indringinrichting of trekinrichting direct op het ankerlichaam aangrijpt.
Deze aangrijping vindt dus plaats binnen de lengte van het ankerlichaam dan wel aan het bovenste kopse uiteinde daarvan.
Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm omvat de werkwijze de uitvoering na stap b van stap c het verbinden van het ankerlichaam met het te verankeren civiel object terwijl er sprake is van een door de trekinrichting uitgeoefende trekkracht op het ankerlichaam waarbij de trekinrichting aan de van de grond afgekeerde zijde van het civiel object aangrijpt op het ankerlichaam.
Hiertoe is het noodzakelijk dat de twee tegen over elkaar gelegen uiteinden van het ankerlichaam aan tegen over elkaar gelegen zijden van het te verankeren civiel object, althans ter plaatse van de verbinding tussen het ankerlichaam en het te verankeren civiel object, uitstrekken.
Dankzij de trekkracht kan een voorspanning in het ankerlichaam worden gerealiseerd.
Een constructief, met name door zijn eenvoud, gunstige uitvoeringsvorm van de voorzieningen die voor het verbinden van het ankerlichaam met het te verankeren civiel object benodigd zijn kan worden verkregen indien de verbinding tussen het ankerlichaam en het te verankeren civiel object wordt bewerkstelligd door het ankerlichaam aan een sluitplaat te lassen waarbij het ankerlichaam zich door een uitsparing in de sluitplaat uitstrekt en waarbij de sluitplaat hetzij tijdens het lassen van het ankerlichaam aan de sluitplaat met het te verankeren civiel object is verbonden hetzij na het lassen van het ankerlichaam aan de sluitplaat met het te verankeren civiel object wordt verbonden.
Een verdere mogelijke uitvoeringsvorm kenmerkt zich doordat de sluitplaat via een verdere sluitplaat met het te verankeren object is of wordt verbonden waarbij het ankerlichaam zich door een uitsparing in de verdere sluitplaat uitstrekt.
De sluitplaat kan daarbij zijn geoptimaliseerd om een verbinding met het te verankeren civiele object zoals een damwand te realiseren terwijl de verdere sluitplaat kan zijn geoptimaliseerd om een verbinding met het ankerlichaam te realiseren.
Typisch zal de verdere sluitplaat dunner zijn dan de sluitplaat en/of zal de verdere sluitplaat aanliggen tegen de sluitplaat en volledig binnen de omtrek van de sluitplaat passen. Op zich is het niet strikt noodzakelijk dat er sprake is van een fysieke verbinding, zoals een lasverbinding, lijmverbinding of geboute verbinding tussen de sluitplaat en de verdere sluitplaat. Onder invloed van de voorspanning in het ankerlichaam kan de verdere sluitplaat ook tegen de sluitplaat worden gedrukt.
Een met name uit oogpunt van betrouwbaarheid gunstige uitvoeringsvorm kan worden verkregen indien de verbinding tussen de sluitplaat en het te verankeren civiel object, ten minste ten dele, middels lassen wordt gerealiseerd.
Anders dan bij bekende klapankersystemen wordt een verdere uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding gekenmerkt doordat tijdens stap a de indringinrichting ten behoeve van het uitoefenen van de drijvende kracht boven de grond, bij verdere voorkeur in de vrije lucht, op het ankerlichaam aangrijpt en/of indien tijdens stap b de trekinrichting ten behoeve van het uitoefenen van de trekkracht boven de grond, bij voorkeur in de vrije lucht, op het ankerlichaam aangrijpt.
In een uitvoeringsvorm oefent tijdens stap a de indringinrichting een trilbelasting op het ankerlichaam uit waardoor de verankeringsinrichting effectief en efficiënt in de grond kan worden gedrongen.
Met name indien men de verankeringsinrichting over een grotere lengte de grond in wil dringen dan de lengtes waarin het holle langwerpige ankerlichaam zoals een koker of buis standaard beschikbaar is geniet het de voorkeur dat het ankerlichaam twee langwerpige ankerlichaamdelen omvat waarbij stap a de achtereenvolgende stappen omvat van ail het door de indringinrichting in de indringrichting in de grond drijven van een eerste van de twee ankerlichaamdelen, a3 het star verbinden van een tweede van de twee ankerlichaamdelen met het eerste ankerlichaamdeel waarbij de twee ankerlichaamdelen in elkaars verlengde zijn gelegen, a4 het door de indringinrichting in de indringrichting in de grond drijven van het eerste ankerlichaamdeel en het tweede ankerlichaamdeel.
Ten overvloede wordt daarbij opgemerkt dat het ankerlichaam ook uit drie of meer ankerlichaamdelen opgebouwd kan zijn waarbij stappen als stappen a3 en a4 voor ieder ankerlichaamdeel boven het aantal van twee worden herhaald.
Een gunstige wijze van het star onderling verbinden van de twee ankerlichaamdelen in stap a3 kan bijvoorbeeld worden verkregen indien tijdens stap a3 de twee ankerlichaamdelen aan elkaar worden gelast. Aldus wordt het ook mogelijk gemaakt dat een trekbelasting die door een trekinrichting op het tweede ankerlichaamdeel wordt uitgeoefend wordt overgedragen op het eerste ankerlichaamdeel.
Een betrouwbare verbinding tussen de twee ankerlichaamdelen kan worden verkregen indien tijdens stap a3 de twee ankerlichaamdelen aan elkaar worden gelast.
In een uitvoeringsvorm die bijzonder gunstig kan zijn omvat de werkwijze tussen de stappen al en a3 de stap a2 van het uitoefenen van een trekkracht op het eerste ankerlichaamdeel waardoor het ankerblad scharniert van de indringstand naar de verankeringsstand en waarbij tijdens stap a4 het ankerblad weer terug scharniert naar de indringstand. Dit biedt de mogelijkheid om indien de houdkracht van de verankeringsinrichting na uitvoering van stap b te klein blijkt te zijn of althans lager dan gewenst, een tweede poging te wagen door de verankeringsinrichting dieper in de grond te dringen waardoor het ankerblad weer terug scharniert naar de indringstand en vervolgens voor een tweede keer een trekkracht op het ankerlichaam uit te oefenen waardoor het ankerblad weer uitklapt naar de verankeringsstand in een dieper gelegen deel van de grond.
In een bijzondere uitvoeringsvorm wordt de holte van het ankerlichaam omgeven door een wand in welke wand onder een ankerblad ten minste één opening is voorzien waarbij na stap b een grond verstevigende vloeistof via de opening aan de grond wordt toegevoerd. Het onder het uitgeklapte ankerblad gelegen deel van de grond is relatief veel geroerd, juist vanwege het uitklappen van het ankerblad, waardoor het risico bestaat dat indien een trekbelasting op het holle ankerlichaam wordt uitgeoefend grond dat kort boven een uitgeklapt ankerblad is gelegen langs de omtreksranden van het uitgeklapte ankerblad naar het daaronder gelegen deel van de grond stroomt hetgeen de houdkracht van de verankeringsinrichting zou verlagen. Dit risico kan met de onderhavige uitvoeringsvorm worden gereduceerd. De holte van het ankerlichaam biedt een goede mogelijkheid om de grond verstevigende vloeistof aan voornoemde opening en via die opening aan de grond toe te voeren.
De uitvinding heeft verder betrekking op een verankeringsinrichting voor toepassing in een werkwijze volgens de uitvinding zoals voorgaand omschreven. De verankeringsinrichting omvat een langwerpig hol langwerpig ankerlichaam alsmede ten minste één ankerblad welk ankerblad scharnierbaar om een scharnieraslijn die zich loodrecht op de lengterichting van het ankerlichaam uitstrekt tussen een indringstand, waarin het ankerblad althans in hoofdzaak evenwijdig is aan de 5 lengterichting van het ankerlichaam, en een verankeringsstand, waarin het ankerblad zich althans in hoofdzaak loodrecht op de lengterichting van het ankerlichaam uitstrekt, met het ankerlichaam is verbonden. De algemene voordelen die met een dergelijke verankeringsinrichting kunnen worden bereikt zullen de lezer duidelijk zijn aan de hand van de toelichting die voorgaand reeds is gegeven op de werkwijze volgens de uitvinding.
Indien de verankeringsinrichting ten minste twee ankerbladen omvat die elk scharnierbaar om een respectievelijke scharnieraslijn die zich loodrecht op de lengterichting van het ankerlichaam uitstrekken tussen een indringstand en een verankeringsstand met het ankerlichaam zijn verbonden, kan een verder verhoogde houdkracht worden gerealiseerd. De ankerbladen zijn daarbij bij voorkeur in de lengterichting van het ankerlichaam gezien op afstand van elkaar voorzien. Het aantal ankerbladen kan bijvoorbeeld vijf of zes zijn.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm zijn de ten minste twee ankerbladen in de lengterichting van het ankerlichaam gezien ten opzichte van elkaar uitgelijnd. Aldus kan/kunnen het/de achter het, in de indringrichting gezien, voorste ankerblad gelegen ankerblad/ankerbladen de baan van het voorste ankerblad volgens zodat de grond niet of althans minimaal extra wordt geroerd door het/de achtergelegen ankerblad/ankerbladen tijdens het in de grond dringen van de verankeringsinrichting.
Een goede balans tussen de kostprijs van de verankeringsinrichting die nauw verband houdt met het gewicht ervan, en de efficiency waarmee de verankeringsinrichting kan worden toegepast kan worden verkregen indien het ankerlichaam in dwarsdoorsnede binnen een cirkel met een diameter van 250 mm maar niet binnen een cirkel met een diameter van 30 mm past, bij voorkeur binnen een cirkel met een diameter van 225 mm maar niet binnen een cirkel met een diameter van 40 mm past, en bij verdere voorkeur binnen een cirkel met een diameter van 200 mm maar niet binnen een cirkel met een diameter van 50 mm past. Een te grote maatvoering van het ankerlichaam brengt met zich mee dat de verankeringsinrichting relatief duur wordt en het bovendien relatief veel energie zal vergen om de verankeringsinrichting in de grond te drijven. Een te kleine maatvoering van het ankerlichaam brengt het risico met zich mee dat het ankerlichaam onvoldoende sterk is om het in de grond dringen van het verankeringsinrichting middels aangrijping door een indringinrichting op een positie boven de ankerbladen op betrouwbare wijze mogelijk te maken. Met name uit oogpunt van het streven naar een lage kostprijs kan het de voorkeur genieten dat het ankerlichaam buisvormig of kokervormig is.
Een constructief eenvoudige uitvoeringsvorm kan worden verkregen indien het ankerblad deel uitmaakt van een ankerbladlichaam dat tevens twee verbindingselementen omvat die zich respectievelijk aan twee tegen over elkaar gelegen zijden van het ankerlichaam uitstrekken en via welke verbindingselementen het ankerblad scharnierbaar om de scharnieraslijn met het ankerlichaam is verbonden.
De houdkracht die met behulp van de verankeringsinrichting kan worden opgewekt, kan worden verhoogd het ankerblad in dwarsdoorsnede een concave vorm heeft. Vanwege de concave vorm kan het ankerblad in de indringstand het ankerlichaam deels omgeven.
De verankeringsstand kan op constructief eenvoudige wijze worden bepaald indien het ankerblad in de verankeringsstand met een omtreksrand aanligt tegen het ankerlichaam.
Volgens een praktische uitvoeringsvorm wordt de holte van het ankerlichaam omgeven door een wand waarvan de dikte is gelegen tussen 2 mm en 15 mm, bij voorkeur tussen 3 mm en 10 mm.
Ter voorkoming dat grond tijdens het in de grond dringen van de verankeringsinrichting in de holte van het ankerlichaam geraakt is in een uitvoeringsvorm de holte van het ankerlichaam aan het onderste uiteinde van het ankerlichaam afgesloten.
De uitvinding zal onderstaand nader worden toegelicht aan de hand van de beschrijving van mogelijke uitvoeringsvormen van de uitvinding onder verwijzing naar de volgende figuren: Figuren 1a en 1b tonen respectievelijk in achteraanzicht en in zijaanzicht een verankeringsinrichting volgens de uitvinding tijdens toepassing daarvan waarbij de ankerbladen zich in de indringstand bevinden; Figuren 2a en 2b tonen de aanzichten volgens figuren 1a en 1b in de situatie dat de ankerbladen van de verankeringsinrichting zijn omgeklapt van de indringstand naar de verankeringsstand;
Figuur 3 toont in verticale langsdoorsnede het gebied van het holle ankerlichaam van de verankeringsinrichting dat is verbonden met een civiel object; Figuren 4a tot en met 4c tonen drie opeenvolgende, mogelijkerwijs op de fase volgens figuren 2a en 2b volgende, fasen van een werkwijze volgens de uitvinding.
Figuren 1a en 1b tonen verankeringsinrichting 1 die wordt toegepast om een als damwand 2 uitgevoerd civiel object in grond 3 te verankeren. Hiertoe is damwand 2, of althans de delen waaruit damwand 2 is opgebouwd, eerder, zoals de vakman op zich bekend, in grond 3 gedreven waarbij damwand 2 een waterkerende scheiding vormt tussen de grond 3 en water 4, zoals bijvoorbeeld van een kanaal of rivier.
De verankeringsinrichting 1 omvat een als stalen koker 5 uitgevoerd langwerpig hol ankerlichaam 2 alsmede ankerbladlichamen 6 die ieder zijn uitgevoerd met een ankerblad 7 en twee als schetsplaten 8 uitgevoerde verbindingselementen.
De koker heeft in dit uitvoeringsvoorbeeld een wanddikte van 5 mm en buitenafmetingen (dwarsdoorsnede) van 80 mm bij 80 mm en is aan het onderste uiteinde daarvan ter plaatse van verwijzingscijfer 12 met een afdekplaat of dergelijke afgesloten. Alternatief is het overigens ook denkbaar dat het ankerlichaam als ronde buis wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld met een diameter van 100 mm en een wanddikte van 5 mm.
Zoals ook (en beter) zichtbaar in figuur 2a heeft ieder ankerblad 7 in dwarsdoorsnede een concave vorm. De twee ankerbladlichamen 6 zijn in de lengterichting van koker 5 gezien op afstand van elkaar voorzien. leder van de ankerbladlichamen 6 en daarmee ieder ankerblad 7, is scharnierbaar om een scharnieraslijn 9 met koker 5 verbonden tussen een indringstand die is weergegeven in figuren 1a en 1b waarin de ankerbladen 7 zich althans in hoofdzaak evenwijdig aan de lengterichting van koker 5 uitstrekken, en een verankeringsstand die is weergegeven in figuren 2a en 2b waarin de ankerbladen 7 zich althans in hoofdzaak loodrecht op de lengterichting van koker 5 uitstrekken.
De twee schetsplaten 8 van ieder ankerbladlichaam 6 strekken zich verticaal aan twee tegenover elkaar gelegen zijden van koker 5 uit en zijn aan het bijbehorende ankerblad 7 gelast. Nabij de onderzijden van de schetsplaten 8 is in ieder van de schetsplaten 8 een boring 10 aangebracht. Binnen ieder van de boringen 10 is een moer 11 voorzien die met kleine speling, bijvoorbeeld ter grootte van 1 of 2 mm, past in de bijbehorende boring 10 en die een vergelijkbare dikte heeft als die van schetsplaat 8. De moeren 11 zijn via de respectievelijke centrale openingen daarvan aan koker 5 gelast. Moeren 11 zouden ook bijvoorbeeld middels stiftlassen aan koker kunnen zijn verbonden. De samenwerking tussen moeren 11 en boringen 10 maken 5 het mogelijk dat de ankerbladlichamen 6, zoals voorgaand omschreven, kunnen scharnieren tussen de indringstand en de verankeringsstand waarbij de moeren 11 fungeren als scharnierlichamen waar om heen de ankerbladlichamen 6 scharnieren. De scharnieraslijnen 9 strekken zich daarmee uit door de centra van twee tegenover elkaar gelegen boringen 10 of moeren 11 behorende bij een bepaald ankerbladlichaam
8.
Figuren 1a en 1b tonen dat de verankeringsinrichting 1 onder een hoek van ca. 45° in indringrichting 14 in grond 3 is gedreven. Hiertoe is gebruik gemaakt van een indringinrichting zoals die voor de vakman op zich bekend is. Een dergelijke trilinrichting kan bijvoorbeeld een trilkop omvatten die bijvoorbeeld op een giek van een kraan is voorzien zoals is omschreven in NL 2002773. De betreffende indringinrichting kan zowel op het bovenste kopse uiteinde van koker 5 aangrijpen maar kan tevens lateraal, dat wil zeggen op (tegen over elkaar gelegen) langszijden van koker 5 aangrijpen, bij voorkeur in de vrije lucht boven het niveau van grond 3 en water 4. Alternatief is het bijvoorbeeld ook denkbaar dat koker 5 door een hamerende indringinrichting in grond 3 wordt gedreven.
Tijdens het in de grond drijven van de verankeringsinrichting 1 bevinden de ankerbladen 7 zich in de indringstand. Het in de grond drijven van de verankeringsinrichting 1 geschiedt in die mate dat ernaar wordt gestreefd dat de ankerbladlichamen 6 zich in een laag of in lagen van grond 3 bevinden die relatief stevig zijn of althans die relatief veel houdkracht zouden kunnen bieden. Dit zou kunnen betekenen dat ankerbladlichamen 6, anders dan in figuren 2a en 2b weergegeven, zich onder het onderste niveau van damwanden 2 zouden uitstrekken afhankelijk van de opbouw van grond 3 waar aannames over kunnen worden gemaakt op basis van sonderingsonderzoek.
Figuren 1a en 1b tonen de verankeringsinrichting 1 tijdens het in de grond drijven daarvan. Figuren 2a en 2b tonen de verankeringsinrichting 1 nadat men is gestopt met het in de grond drijven van verankeringsinrichting 1 en men vervolgens weer een trekkracht in trekrichting 15 op de verankeringsinrichting 1 heeft uitgeoefend. Voor het uitoefenen van deze trekkracht wordt door een niet nader getoonde trekinrichting koker 5 aangegrepen, bij voorkeur boven het niveau zowel van grond 3 als water 4, dus in de vrije lucht. Vanwege de uitgeoefende trekkracht en de weerstand die grond 3 biedt zijn, zoals in figuren 2a en 2b getoond, de twee ankerbladlichamen 6 omgeklapt van de indringstand naar de verankeringsstand. Als blijkt dat de verankeringsinrichting 1 vanwege het omklappen van de ankerbladlichamen 6 naar de verankeringsstand ten minste een gewenste mechanische weerstand biedt tegen de op het op de verankeringsinrichting 1 uitgeoefende trekkracht, dan wordt de verankeringsinrichting 1 verbonden met de damwand 2 op een wijze die navolgend verder zal worden toegelicht, onder andere onder verwijzing naar figuur 3.
In damwand 2 is aan de bovenrand daarvan een relatief smalle staande uitsnijding 21 voorzien. De breedte van deze uitsnijding 21 is bijvoorbeeld maximaal twee maal zo groot als de hoofdafmeting van koker 5, bijvoorbeeld in dit uitvoeringsvoorbeeld 100 mm. De hoogte van deze uitsnijding is bijvoorbeeld 300 mm. Koker 5 strekt zich door deze uitsnijding 21 heen uit. Vervolgens wordt een sluitplaat 22 met een centraal gat 23 over het bovenste uiteinde van koker 5 geschoven totdat sluitplaat 22 komt aan te liggen tegen de naar water 4 gekeerde zijde van damwand 2 waarbij sluitplaat 22 de uitsnijding 21 in damwand 2 deels afsluit. De afmetingen van sluitplaat 22 gezien in de breedterichting van uitsnijding 21 zijn groter dan de breedte van de uitsnijding 21, bijvoorbeeld ten minste een factor 2 of 3 zoals bijvoorbeeld 340 mm. De afmetingen van de sluitplaat 22 in de verticale richting kan bijvoorbeeld gelijk zijn aan die van de uitsnijding 21 of juist iets groter. Vervolgens wordt de sluitplaat 22 middels las 24 aan damwand 2 gelast. Las 24 volgt daarbij de volledige omtrek van sluitplaat 22 behoudens uiteraard dat deel van de omtrek dat overlapt met uitsnijding
21.
In een alternatieve uitvoeringsvorm is het ook mogelijk dat sluitplaat 22 al voorafgaand aan het in de grond dringen van de verankeringsinrichting 1 aan damwand 2 is gelast. Dit zal in de praktijk echter veelal minder praktisch zijn.
Vervolgens wordt een tweede sluitplaat 25 eveneens met een gat 26 over het bovenste uiteinde van koker 5 gestoken totdat deze komt aan te liggen tegen de naar water 4 gekeerde zijde van sluitplaat 22. De tweede sluitplaat 25 valt daarbij volledig binnen de buitenomtrek van sluitplaat 22. In het algemeen zal het gunstig zijn om de afmetingen van gaten 23 en 26 zo te kiezen dat koker 5 ruimer in gat 23 past dan in gat 26. Vervolgens wordt, terwijl er door de trekinrichting een trekkracht op koker 5 in trekrichting 15 wordt uitgeoefend teneinde een voorspanning in de verankeringsinrichting 1 te creëren, een lasverbinding gerealiseerd middels las 28 tussen koker 5 en de tweede sluitplaat 25 oftewel tussen de verankeringsinrichting 1 en de damwand 2. Als de trekkracht vervolgens wordt opgeheven zal, onder invloed van de voorspanning in koker 5, de tweede sluitplaat 25 tegen de sluitplaat 22 worden getrokken. Ter controle van de voorspanning is het vervolgens mogelijk, bijvoorbeeld op verzoek van een opdrachtgever, om de koker 5 weer op trek te belasten waarbij de tweede sluitplaat 25 tijdelijk los komt van sluitplaat 22. Indien de voorspanning de gewenste grootte heeft kan vervolgens via las 27 een starre, waterdichte verbinding tussen de sluitplaat 22 en de tweede sluitplaat 22 worden gerealiseerd.
Het is reëel dat in de praktijk soms blijkt dat na het uitoefenen van een trekkracht op koker 5 en het uitklappen van de ankerbladlichamen 6 de mechanische weerstand die de verankeringsinrichting 1 biedt tegen de uitgeoefende trekkracht lager is dan wenselijk. Dit kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt doordat de feitelijke aard en/of samenstelling van de grond 3 in de directe omgeving van de ankerbladlichamen 6 anders is dan men op grond van eerder sonderings-onderzoek heeft aangenomen. In een dergelijke situatie biedt de onderhavige uitvinding de mogelijkheid tot een tweede poging en zoals navolgend zal worden toegelicht aan de hand van de figuren 4a tot en met 4c.
De verankeringsinrichting 1 kan namelijk nog verder in de indringrichting 14 in de grond worden gedreven waarbij de ankerbladlichamen 6 weer terug zullen klappen van de verankeringsstand (figuur 4a) naar de indringstand {figuur 4b). Ten behoeve van het verder in de grond dringen van de verankeringsinrichting 1 kan koker 5 worden verlengd door een verdere drukkoker 5’ aan het bovenste einde van koker 5 met koker 5 te verbinden in het verlengde daarvan. Hiertoe kan de verdere koker 5’ aan het onderste uiteinde ervan zijn voorzien van een, eventueel eveneens hol, insteekdeel 31 dat passend in het open bovenste uiteinde van koker 5 kan worden gestoken. De koker 5 en de verdere koker 5’ worden verder middels een lasverbinding 32 met elkaar verbonden zodat een later op de verdere koker 5 uitgeoefende trekkracht in trekrichting 15 ook wordt overgebracht op koker 5. De verbinding tussen koker 5 en de verdere koker 5’ veroorzaakt dat de verdere koker 5’ ook deel gaat uitmaken van de verankeringsinrichting 1.
De indringinrichting 1 kan vanuit de situatie zoals is weergegeven in figuur 4a verder in de grond worden gedreven door de indringinrichting in de vrije lucht aan te laten grijpen op de verdere koker 5' zodat de ankerbladlichamen 6 dieper in de grond 3 worden gepositioneerd waar grond 3 mogelijkerwijs meer houdkracht kan bieden. Vervolgens kan door een trekkracht uit te oefenen op de verankeringsinrichting 1, waarbij de trekinrichting in de vrije lucht op de van de grond afgekeerde zijde van damwand 2, dus in figuur 3 rechts van de uitsparing 21, aangrijpt op de verdere koker 5’, de ankerbladlichamen 6 weer worden uitgeklapt naar de verankeringsstand. Indien dan wel de gewenste mechanische weerstand tegen de trekkracht wordt geboden door de verankeringsinrichting 1, kan de verankeringsinrichting 1 ter plaatse van de verdere koker 5° daarvan met de damwand 2 worden verbonden op een wijze zoals die voorgaand is toegelicht aan de hand van de beschrijving van figuur 2.
Het verlengen van koker 5 met een verdere koker 5’ zoals voorgaand omschreven kan uiteraard ook plaatsvinden zonder dat tussentijds een trekbelasting op koker 5 is uitgeoefend en dus zonder de situatie dat tussentijds de ankerbladen 7 zijn uitgeklapt. Het toegepaste ankerlichaam kan dan in het werk worden samengesteld uit een aantal ankerlichaamdelen, meer specifiek uit een koker als koker 5 en één of een aantal verdere kokers als verdere koker 5’.
In een bijzondere uitvoeringsvorm is het ook denkbaar dat in de wand van koker 5 relatief kort onder de ankerbladlichamen 6 een kleine boring, bijvoorbeeld met een diameter van 5 mm, is voorzien aan de zijde van koker 5 waar de ankerbladen 7 zich in de verankeringsstand daarvan uitstrekken. Deze boringen kunnen bijvoorbeeld zijn voorzien op posities die in figuur 2b zijn aangeduid met verwijzingscijfer 41 of in zijn algemeenheid op een afstand van de bijbehorende scharnieraslijnen 9 die kleiner is dan de lengte van de ankerbladen 7. Het feit dat koker 5 hol is biedt de mogelijkheid om via de betreffende holte van koker 5 en via het open bovenste uiteinde van koker 5 een grond 3 verstevigende vloeistof toe te voeren aan de boringen en om via die boringen de grond 3 verstevigende vloeistof aan de grond 3 toe te voeren in het gebied direct onder de tot de verankeringsstand uitgeklapte ankerbladen 7. Juist in dit gebied van de grond 3 heeft vanwege het uitklappen van de ankerbladlichamen 6 relatief veel roering van de grond 3 plaatsgevonden. Daardoor bestaat het risico dat grond die zich boven de uitgeklapte ankerbladen 7 bevindt onder invloed van een trekspanning op koker 5, langs de omtrek van de ankerbladen 7 naar het gebied onder de ankerbladen 7 zou stromen. Door juist in dat gebied de grond verstevigende vloeistof, zoals grout, toe te voeren kan dit risico worden gereduceerd. Het is daarbij zelfs mogelijk om de volledige holte van koker 5 te vullen met grout hetgeen een beschermend effect heeft tegen corrosie van koker 5. Alternatief is het ook mogelijk om in koker 5 een (andere) stof aan te brengen om de corrosieve eigenschappen van koker 5 te verbeteren zonder dat die stof ook aan de grond wordt toegevoerd.

Claims (22)

CONCLUSIES
1. Werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond, omvattende de achtereenvolgende stappen van a het in een indringrichting in de grond dringen van een verankeringsinrichting welk verankeringsinrichting een langwerpig hol langwerpig ankerlichaam alsmede ten minste één ankerblad omvat welk ankerblad scharnierbaar om een scharnieraslijn die zich loodrecht op de lengterichting van het ankerlichaam uitstrekt tussen een indringstand, waarin het ankerblad althans in hoofdzaak evenwijdig is aan de lengterichting van het ankerlichaam, en een verankeringsstand, waarin het ankerblad zich althans in hoofdzaak loodrecht op de lengterichting van het ankerlichaam uitstrekt, met het ankerlichaam is verbonden, waarbij het ankerblad zich tijdens het in de grond dringen van de verankeringsinrichting in de indringstand bevindt en waarbij ten behoeve van het in de grond dringen van de verankeringsinrichting een drijvende kracht door een indringinrichting direct op het ankerlichaam wordt uitgeoefend, b het in een trekrichting die tegengesteld is aan de indringrichting, uitoefenen van een trekkracht op het ankerlichaam ten gevolge waarvan het ankerblad van de indringstand naar de verankeringsstand scharniert en waarbij ten behoeve van het uitoefenen van de trekkracht de trekkracht door een trekinrichting direct op het ankerlichaam wordt uitgeoefend.
2. Werkwijze volgens conclusie 1 omvattende de uitvoering na stap b van stap c het verbinden van het ankerlichaam met het te verankeren civiel object terwijl er sprake is van een door de trekinrichting uitgeoefende trekkracht op het ankerlichaam waarbij de trekinrichting aan de van de grond afgekeerde zijde van het civiel object aangrijpt op het ankerlichaam.
3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarbij de verbinding tussen het ankerlichaam en het te verankeren civiel object wordt bewerkstelligd door het ankerlichaam aan een sluitplaat te lassen waarbij het ankerlichaam zich door een uitsparing in de sluitplaat uitstrekt en waarbij de sluitplaat hetzij tijdens het lassen van het ankerlichaam aan de sluitplaat met het te verankeren civiel object is verbonden hetzij na het lassen van het ankerlichaam aan de sluitplaat met het te verankeren civiel object wordt verbonden.
4. Werkwijze volgens conclusie 3, waarbij de sluitplaat via een verdere sluitplaat met het te verankeren object is of wordt verbonden waarbij het ankerlichaam zich door een uitsparing in de verdere sluitplaat uitstrekt.
5. Werkwijze volgens conclusie 3 of 4 waarbij de verbinding tussen de sluitplaat en het te verankeren civiel object, ten minste ten dele, middels lassen wordt gerealiseerd.
6. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij tijdens stap a de indringinrichting ten behoeve van het uitoefenen van de drijvende kracht boven de grond, bij voorkeur in de vrije lucht, op het ankerlichaam aangrijpt.
7. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij tijdens stap b de trekinrichting ten behoeve van het uitoefenen van de trekkracht boven de grond, bij voorkeur in de vrije lucht, op het ankerlichaam aangrijpt.
8. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het ankerlichaam twee langwerpige ankerlichaamdelen omvat waarbij stap a de achtereenvolgende stappen omvat van ail het door de indringinrichting in de indringrichting in de grond drijven van een eerste van de twee ankerlichaamdelen, a3 het star verbinden van een tweede van de twee ankerlichaamdelen met het eerste ankerlichaamdeel waarbij de twee ankerlichaamdelen in elkaars verlengde zijn gelegen, a4 het door de indringinrichting in de indringrichting in de grond drijven van het eerste ankerlichaamdeel en het tweede ankerlichaamdeel.
9. Werkwijze volgens conclusie 8, waarbij tijdens stap a3 de twee ankerlichaamdelen aan elkaar worden gelast.
10. Werkwijze volgens conclusie 8 of 9, omvattende tussen de stappen a1 en a3 de stap a2 van het uitoefenen van een trekkracht op het eerste ankerlichaamdeel waardoor het ankerblad scharniert van de indringstand naar de verankeringsstand en waarbij tijdens stap a4 het ankerblad weer terug scharniert naar de indringstand.
11. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de holte van het ankerlichaam wordt omgeven door een wand in welke wand onder een ankerblad ten minste één opening is voorzien waarbij na stap b een grond verstevigende vloeistof via de opening aan de grond wordt toegevoerd.
12. Verankeringsinrichting voor toepassing in een werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, omvattende een langwerpig hol langwerpig ankerlichaam alsmede ten minste één ankerblad welk ankerblad scharnierbaar om een scharnieraslijn die zich loodrecht op de lengterichting van het ankerlichaam uitstrekt tussen een indringstand, waarin het ankerblad althans in hoofdzaak evenwijdig is aan de lengterichting van het ankerlichaam, en een verankeringsstand, waarin het ankerblad zich althans in hoofdzaak loodrecht op de lengterichting van het ankerlichaam uitstrekt, met het ankerlichaam is verbonden.
13. Verankeringsinrichting volgens conclusie 12, waarbij de verankeringsinrichting ten minste twee ankerbladen omvat die elk scharnierbaar om een respectievelijke scharnieraslijn die zich loodrecht op de lengterichting van het ankerlichaam uitstrekken tussen een indringstand en een verankeringsstand met het ankerlichaam zijn verbonden.
14. Verankeringsinrichting volgens conclusie 13, waarbij de ten minste twee ankerbladen in de lengterichting van het ankerlichaam gezien ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd.
15. Verankeringsinrichting volgens conclusie 12, 13 of 14, waarbij het ankerlichaam in dwarsdoorsnede binnen een cirkel met een diameter van 250 mm maar niet binnen een cirkel met een diameter van 50 mm past, bij voorkeur binnen een cirkel met een diameter van 225 mm maar niet binnen een cirkel met een diameter van 75 mm past, en bij verdere voorkeur binnen een cirkel met een diameter van 200 mm maar niet binnen een cirkel met een diameter van 100 mm past.
16. Verankeringsinrichting volgens één van de conclusies 12 tot en met 15, waarbij het ankerlichaam buisvormig is.
17. Verankeringsinrichting volgens één van de conclusies 12 tot en met 15, waarbij net ankerlichaam kokervormig is.
18. Verankeringsinrichting volgens één van de conclusies 12 tot en met 17, waarbij het ankerblad deel uitmaakt van een ankerbladlichaam dat tevens twee verbindingselementen omvat die zich respectievelijk aan twee tegen over elkaar gelegen zijden van het ankerlichaam uitstrekken en via welke verbindingselementen het ankerblad scharnierbaar om de scharnieraslijn met het ankerlichaam is verbonden.
19. Verankeringsinrichting volgens één van de conclusies 12 tot en met 18, waarbij het ankerblad in dwarsdoorsnede een concave vorm heeft.
20. Verankeringsinrichting volgens één van de conclusies 12 tot en met 19, waarbij het ankerblad in de verankeringsstand met een omtreksrand aanligt tegen het ankerlichaam.
21. Verankeringsinrichting volgens één van de conclusies 12 tot en met 20, waarbij de holte van het ankerlichaam wordt omgeven door een wand waarvan de dikte is gelegen tussen 2 mm en 15 mm, bij voorkeur tussen 3 mm en 10 mm.
22. Verankeringsinrichting volgens één van de conclusies 12 tot en met 21, waarbij de holte van het ankerlichaam aan het onderste uiteinde van het ankerlichaam is afgesloten.
NL2022793A 2019-03-22 2019-03-22 Werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond alsmede verankeringsinrichting voor toepassing in een dergelijke werkwijze. NL2022793B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2022793A NL2022793B1 (nl) 2019-03-22 2019-03-22 Werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond alsmede verankeringsinrichting voor toepassing in een dergelijke werkwijze.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2022793A NL2022793B1 (nl) 2019-03-22 2019-03-22 Werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond alsmede verankeringsinrichting voor toepassing in een dergelijke werkwijze.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2022793B1 true NL2022793B1 (nl) 2020-09-28

Family

ID=66286906

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2022793A NL2022793B1 (nl) 2019-03-22 2019-03-22 Werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond alsmede verankeringsinrichting voor toepassing in een dergelijke werkwijze.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2022793B1 (nl)

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5775037A (en) * 1993-11-03 1998-07-07 Platipus Anchors Limited Ground anchor
NL2002773C2 (nl) 2009-04-21 2010-10-22 Kloosterman Waterbouw Ankerdrijver en werkwijze voor het gebruik daarvan.
WO2012121501A2 (ko) * 2011-03-04 2012-09-13 한국해양연구원 해양 모래 지반용 파일의 지지력 증가장치 및 이를 이용한 파일의 시공방법
WO2012134263A1 (en) * 2011-03-25 2012-10-04 Wai Ming Ang Earth anchor
FR2979926A1 (fr) * 2011-09-09 2013-03-15 Grp D Etudes Et De Rech S Pour L Economie Regionale Groupe Gerer Procede et piquet d'ancrage dans le sol
NL1041734B1 (nl) * 2016-02-25 2017-09-11 Mrs Sheetpiling B V Grondankersamenstel , ankerelementdeel en werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond.

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5775037A (en) * 1993-11-03 1998-07-07 Platipus Anchors Limited Ground anchor
NL2002773C2 (nl) 2009-04-21 2010-10-22 Kloosterman Waterbouw Ankerdrijver en werkwijze voor het gebruik daarvan.
WO2012121501A2 (ko) * 2011-03-04 2012-09-13 한국해양연구원 해양 모래 지반용 파일의 지지력 증가장치 및 이를 이용한 파일의 시공방법
WO2012134263A1 (en) * 2011-03-25 2012-10-04 Wai Ming Ang Earth anchor
FR2979926A1 (fr) * 2011-09-09 2013-03-15 Grp D Etudes Et De Rech S Pour L Economie Regionale Groupe Gerer Procede et piquet d'ancrage dans le sol
NL1041734B1 (nl) * 2016-02-25 2017-09-11 Mrs Sheetpiling B V Grondankersamenstel , ankerelementdeel en werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond.

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2022793B1 (nl) Werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond alsmede verankeringsinrichting voor toepassing in een dergelijke werkwijze.
EP0383870B1 (fr) Piece d'ancrage notamment pour beton
US5499795A (en) Post remover
US3969854A (en) Planing fin anchor
TWI557296B (zh) 輔助線海錨
US4986373A (en) Post hole digger
KR101119894B1 (ko) 진동 파일 드라이버 장치
NO322706B1 (no) Anker
NL2008424C2 (nl) Anker met een vloei en een schacht.
US580311A (en) Fence
US10968588B2 (en) Method and apparatus for field fabrication of socked perforated drains
Shire About the project
US4363198A (en) Anchor system
FR2513224A1 (fr) Dispositif pour tasser les ordures
KR900702145A (ko) 구조물 건설도구 세트 및 이를 이용한 건설방법
GB1584196A (en) Anchors
NL1041734B1 (nl) Grondankersamenstel , ankerelementdeel en werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond.
FR2676353A1 (fr) Plaque d'osteotomie tibiale ou analogue.
NL2022422B1 (nl) Werkwijze voor het verankeren van een civiel object in de grond alsmede verankeringsinrichting voor toepassing in een dergelijke werkwijze.
FR2478158A1 (fr) Appareillages pour forer, enfoncer et fixer dans le sol poteaux ou tiges d'ancrage
NL1023813C2 (nl) Werkwijze voor het op de zeebodem plaatsen van een offshore jacket.
US853840A (en) Grubber.
BE1012046A3 (fr) Systeme d'ancrage pour paroi mince et materiaux legers utilise en construction.
NO20201005A1 (nl)
NL2001571C1 (nl) Werkwijze en inrichting voor het uitvoeren van werkzaamheden in een ondergrond.