NL2016234B1 - Werkwijze en installatie voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel. - Google Patents

Werkwijze en installatie voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel. Download PDF

Info

Publication number
NL2016234B1
NL2016234B1 NL2016234A NL2016234A NL2016234B1 NL 2016234 B1 NL2016234 B1 NL 2016234B1 NL 2016234 A NL2016234 A NL 2016234A NL 2016234 A NL2016234 A NL 2016234A NL 2016234 B1 NL2016234 B1 NL 2016234B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cable
installation
slot
opening
laying
Prior art date
Application number
NL2016234A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2016234A (nl
Inventor
Ferdinand Walsweer Robertus
Original Assignee
Allinq B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Allinq B V filed Critical Allinq B V
Priority to NL2016234A priority Critical patent/NL2016234B1/nl
Publication of NL2016234A publication Critical patent/NL2016234A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2016234B1 publication Critical patent/NL2016234B1/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G02OPTICS
    • G02BOPTICAL ELEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS
    • G02B6/00Light guides; Structural details of arrangements comprising light guides and other optical elements, e.g. couplings
    • G02B6/46Processes or apparatus adapted for installing or repairing optical fibres or optical cables
    • G02B6/50Underground or underwater installation; Installation through tubing, conduits or ducts
    • G02B6/504Installation in solid material, e.g. underground

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Optics & Photonics (AREA)
  • Light Guides In General And Applications Therefor (AREA)

Abstract

De uitvinding beschrijft een werkwijze voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel, omvattende de stappen van het in de grond vormen van een sleuf, het in de sleuf leggen van de kabel, het aanbrengen van een beschermende laag, en het sluiten van de sleuf, waarbij de kabel opgenomen wordt in een omhulling die als de beschermende laag fungeert, en de omhulling in de sleuf wordt gelegd. Verder beschrijft de uitvinding een installatie voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel, omvattende een sleufvorminrichting voor het in de grond vormen van een sleuf, een kabellegger voor het in de sleuf leggen van de kabel, een aanbrenginrichting voor het aanbrengen van een beschermende laag, en een sluitinrichting voor het sluiten van de sleuf, waarbij de aanbrenginrichting middelen vertoont voor het aanvoeren van een als de beschermende laag fungerende omhulling en ingericht is voor het in de omhulling opnemen van de kabel, en de kabellegger ingericht is om de omhulling in de sleuf te leggen. Ook beschrijft de uitvinding een kabellegger en een aanbrenginrichting die bedoeld zijn voor toepassing in een dergelijke installatie.

Description

Werkwijze en installatie voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel, omvattende de stappen van het in de grond vormen van een sleuf, het in de sleuf leggen van de kabel, het aanbrengen van een beschermende laag, en het sluiten van de sleuf. Een dergelijke werkwijze is bekend.
In verband met de steeds toenemende vraag naar snelle dataverbindingen voor internet en televisie worden momenteel op grote schaal kabelnetwerken gemoderniseerd, uitgebreid of nieuw aangelegd. Met name worden op steeds meer plaatsen glasvezelkabels aangelegd, die een grotere bandbreedte of doorvoercapaciteit hebben dan conventionele koperen kabels, en daardoor “snelle” internetverbindingen mogelijk maken. Aanvankelijk werden glasvezelkabels vooral toegepast voor de hoofdverbindingen of “backbone” van netwerken, en werd voor de verbinding van het hoofdnetwerk naar een eindgebruiker, bijvoorbeeld een woning of kantoorgebouw nog steeds gebruik gemaakt van koperdraad in de vorm van “twisted pair” of coaxkabels. Om aan de groeiende vraag naar doorvoercapaciteit te voldoen wordt het aandeel van koperdraad in het totale netwerk steeds verder beperkt. Er is de laatste jaren dan ook een groeiende trend om glasvezelkabels door te trekken naar de eindgebruiker. Een dergelijke glasvezelaansluiting van een woning staat wel bekend als “Fiber to the Home” (FTTH).
Een rechtstreeks gevolg van de voortdurende uitbreiding van glasvezelnetwerken is dat er op velerlei plaatsen min of meer langdurig grondwerkzaamheden verricht moeten worden. Kabelnetwerken worden namelijk ondergronds aangelegd. Daartoe wordt over een traject waar een glasvezelkabel gelegd moet worden eerst een geul of sleuf gegraven. Dan wordt de kabel onder in die geul of sleuf gelegd, waarna deze wordt afgedekt met een laag zand. Op die deklaag wordt weer een beschermende laag gelegd, meestal een strook kunststof. Tenslotte wordt de geul of sleuf weer dichtgemaakt en de grond aangestampt of -getrild.
Een probleem daarbij is dat ontwikkelde landen al een uitgebreide ondergrondse infrastructuur hebben, waarbij er op verschillende niveaus leidingen door de grond lopen. Tot nu toe is de bestaande infrastructuur veelal aangelegd op een diepte van ongeveer 60 cm onder het grondoppervlak. Om beschadiging van de bestaande infrastructuur zoveel mogelijk te voorkomen worden graafwerkzaamheden ten behoeve van nieuwe ondergrondse infrastructuur vaak voor een belangrijk deel handmatig uitgevoerd. Tot een relatief geringe diepte van bijvoorbeeld 30 cm kan de geul of sleuf gegraven worden met een graafmachine, maar het resterende deel moet dan handmatig worden uitgegraven. Dit is zwaar werk, dat bovendien relatief langzaam vordert en dus langdurig overlast met zich meebrengt. Daarnaast blijft het risico bestaan dat bij het graven een spade te diep in de grond wordt gestoken en zo alsnog daar reeds aanwezige kabels of leidingen beschadigd worden.
Een andere mogelijkheid is om de nieuwe infrastructuur minder diep aan te leggen dan de bestaande, bijvoorbeeld op een diepte van ongeveer 30 cm. Dat heeft het nadeel dat de kabels dan relatief kwetsbaar zijn voor tamelijk alledaagse graafwerkzaamheden, bijvoorbeeld het omspitten van een stuk grond. Verder komt bij aanleg van de kabel op zo’n geringe diepte de beschermende laag nog dichter bij het oppervlak te liggen, waardoor deze al vrij snel beschadigd zal worden.
Er is ook reeds voorgesteld om kabels “sleufloos” aan te leggen. Bij een sleufloze aanleg wordt gebruik gemaakt van een verrijdbaar onderstel, bijvoorbeeld van een graafmachine, waaraan een snijorgaan is bevestigd. Dit snijorgaan wordt in de grond gestoken, waarna door het verrijden van het onderstel langs een te bekabelen traject een snede in de grond wordt gemaakt.
Met het snijorgaan kan een hulpstuk verbonden zijn dat een kabel direct in de snede leidt. Ook kan het hulpstuk een strook beschermingsmateriaal in de snede leiden. Voordat het snijorgaan aan het onderstel bevestigd wordt kan dit eerst worden uitgerust met een woelorgaan, waardoor de grond kan worden omgewoeld zodat het eenvoudiger is daarna de snede te maken en de kabel in te voeren. Deze methode is vooral geschikt voor het leggen van relatief dunne kabels. Ook worden met deze methode wel buizen aangelegd waar dan in een later stadium glasvezelkabels doorheen getrokken of geblazen worden.
De uitvinding heeft nu tot doel een verbeterde werkwijze van de hiervoor beschreven soort te verschaffen, waardoor de nadelen van de bekende werkwijzen geheel of gedeeltelijk worden weggenomen. Volgens de uitvinding wordt dit bereikt, doordat de kabel opgenomen wordt in een omhulling die als de beschermende laag fungeert, en de omhulling in de sleuf wordt gelegd. Door gebruik te maken van een beschermende omhulling kan de afzonderlijke beschermende strook of laag achterwege blijven, waardoor minder handelingen nodig zijn. En door de kabel direct bij het leggen in de omhulling te brengen is geen extra bewerkingsgang nodig, zoals wanneer een kabel in een eerder gelegde buis wordt getrokken of geblazen.
Bij voorkeur wordt de kabel net voor of tijdens het in de sleuf leggen van de omhulling daarin opgenomen. Zo worden alle werkzaamheden op een plaats en tijdstip geconcentreerd, hetgeen de efficiency ten goede komt.
Teneinde de kabel eenvoudig in de omhulling te kunnen opnemen verdient het de voorkeur dat de omhulling een in langsrichting verlopende opening vertoont, die wordt gesloten zodra de kabel daarin is opgenomen.
Wanneer de omhulling elastisch is en de opening door elastische krachten gesloten wordt hoeft daarvoor geen afzonderlijke handeling uitgevoerd te worden, hetgeen tijd spaart.
Bovendien sluit de omhulling zich dan ook vanzelf wanneer de kabel ergens uit de omhulling genomen wordt, bijvoorbeeld om een woonhuisaansluiting te vormen.
Bij voorkeur wordt de opening in de omhulling vrijgegeven net voor of tijdens het in de sleuf leggen daarvan. Zo kan de omhulling in gesloten toestand worden aangevoerd, waardoor het risico op beschadiging of het binnendringen van vreemde voorwerpen wordt verminderd, terwijl de omhulling zo bovendien eenvoudiger hanteerbaar is.
Met voordeel wordt uitgegaan van een gesloten omhulling, en wordt de opening in de omhulling gevormd net voor of tijdens het in de sleuf leggen daarvan.
In dat geval kan de omhulling bijvoorbeeld een buis zijn, die in langsrichting wordt opengesneden.
Teneinde het aantal handelingen en het aantal afzonderlijke kabels in de grond zoveel mogelijk te verminderen, verdient het de voorkeur dat meerdere kabels worden opgenomen in een enkele omhulling. In de praktijk kan de omhulling tot wel zeven glasvezelkabels bevatten.
Daarbij kan met voordeel tijdens het aanleggen het aantal kabels in de omhulling gevarieerd worden. Zo neemt bijvoorbeeld ter plaatse van elke aansluiting het aantal kabels in de omhulling met één af, wanneer een kabel door de opening in de wand van de omhulling naar buiten geleid wordt. Anderzijds kan op een knooppunt het aantal kabels in de omhulling weer toenemen.
Teneinde de overlast als gevolg van de aanleg zoveel mogelijk te beperken, kan de sleuf in de grond gevormd worden door een snijbewerking.
De uitvinding betreft ook een installatie waarmee de hiervoor beschreven werkwijze kan worden uitgevoerd. Volgens de uitvinding omvat een dergelijke inrichting een sleufvorminrichting voor het in de grond vormen van een sleuf, een kabellegger voor het in de sleuf leggen van de kabel, een aanbrenginrichting voor het aanbrengen van een beschermende laag, en een sluitinrichting voor het sluiten van de sleuf, waarbij de aanbrenginrichting middelen vertoont voor het aanvoeren van een als de beschermende laag fungerende omhulling en ingericht is voor het in de omhulling opnemen van de kabel, en de kabellegger ingericht is om de omhulling in de sleuf te leggen.
Daarbij kan de aanbrenginrichting nabij de kabellegger zijn geplaatst of daarmee zijn geïntegreerd.
Bij een uitveoringsvorm van de installatie volgens de uitvinding omvatten de aanvoermiddelen een voorraadhouder die een voorraad omhullingsmateriaal bevat.
Daarbij kan de voorraadhouder een voorraad elastisch omhullingsmateriaal bevatten.
De voorraadhouder kan een voorraad omhullingsmateriaal met een in langsrichting verlopende opening bevatten.
Bij een uitvoeringsvorm van de installatie volgens de uitvinding de aanbrenginrichting middelen voor het vormen van een opening in de omhulling.
Daarbij kunnen de opening-vormende middelen ten minste één snijorgaan omvatten.
Daarnaast of in plaats daarvan kunnen de opening-vormende middelen ten minste één aangrijpingsorgaan omvatten.
Wanneer het omhullingsmateriaal buisvormig is omvat het aangrijpingsorgaan bij voorkeur een met het snijorgaan verbonden, in de buisvormige omhulling stekende doom. Zo kan de omhulling eenvoudig worden gehanteerd.
Bij een praktische uitvoering van de installatie volgens de uitvinding steekt de doorn in een eerste richting uit voorbij het snijorgaan en steekt in een daaraan tegengestelde tweede richting een openhoudorgaan uit, dat samenwerkt met randen van de opening in de buisvormige omhulling. Op deze wijze kan de omhulling snel en eenvoudig worden opengesneden, waarbij de doorn ervoor zorgt dat de omhulling op zijn plaats blijft, en wordt het opengesneden deel van de omhulling tegelijkertijd opengehouden om de kabel daarin te kunnen leiden.
De kabellegger kan ten minste één kabelrol met daarop een voorraad kabel omvatten. Zo hoeft de kabel niet afzonderlijk aangevoerd te worden.
Teneinde kabels naar verschillende aansluitpunten te kunnen leiden verdient het de voorkeur dat de kabellegger meerdere kabelrollen met verschillende voorraden kabel omvat.
Wanneer de ten minste ene kabelrol losneembaar is kan deze worden achtergelaten op een plaats waar een kabel vanuit de omhulling naar een aansluitpunt moet worden geleid, bijvoorbeeld bij een woning of kantoorgebouw.
Verder kan de sleufvorminrichting ten minste één snijorgaan omvatten.
Tenslotte betreft de uitvinding nog een kabellegger en een aanbrenginrichting voor toepassing in een installatie als hiervoor beschreven.
De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij verwezen wordt naar de bij gevoegde tekening, waarin:
Fig. 1 een stroomschema is waarin de belangrijkste stappen van de werkwijze zijn weergegeven;
Fig. 2 een schematische weergave is van het opensnijden van een omhulling en het daarin leiden van een kabel;
Fig. 3 een opengewerkt perspectivisch aanzicht is van een glasvezelkabel waarvoor de werkwijze en installatie erg geschikt zijn;
Fig. 4 een schematisch perspectivisch aanzicht is van een gecombineerd aangrijpingsorgaan, snijorgaan en openhoudorgaan dat onderdeel vormt van de installatie volgens de uitvinding;
Fig. 5 een zijaanzicht is van een sleufloze uitvoeringsvorm van een installatie volgens de uitvinding;
Fig. 6 een bovenaanzicht is van de installatie van Fig. 5; en
Fig. 7 schematisch weergeeft hoe kabels vanuit de omhulling buiten de sleuf naar een aansluitpunt worden gebracht.
Wanneer een ondergrondse kabel, bijvoorbeeld een glasvezelkabel wordt aangelegd met toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding, wordt eerst een omhulling 1 aangevoerd (Fig. 1, stap 101). Tegelijkertijd wordt ten minste één kabel 2 aangevoerd (stap 102). Ook wordt op nagenoeg hetzelfde moment een sleuf 3 gevormd (stap 103). De aangevoerde omhulling 1 heeft in het getoonde voorbeeld een gesloten doorsnede zoals een buisvorm. In stap 104 wordt een opening 4 gevormd in de omhulling 1, bijvoorbeeld door deze open te snijden. De zo gevormde opening 4 wordt in stap 105 opengehouden, zodat in stap 106 de aangevoerde kabel(s) 2 daarin geleid kan/kunnen worden. Vervolgens wordt in stap 107 de opening 4 gesloten, waarna in stap 108 de gesloten omhulling 1 met de daarin opgenomen kabel(s) 2 in de sleuf kan worden neergelaten. Tenslotte wordt in stap 109 de sleuf 3 weer gesloten.
Een en ander is in Fig. 2 schematisch weergegeven. Daar is te zien hoe een omhulling 1 door middel van een snijorgaan 5 in langsrichting L wordt opengesneden, waarna de randen 6 van de snede 7 in de richting van de pijlen O worden opengehouden. Hiertoe kan gebruik gemaakt worden van een hierna te bespreken openhoudorgaan 8 (Fig. 4). Door de zo opengehouden opening 4 worden dan een of meer (in het getoonde voorbeeld drie) glasvezelkabels 2A-C in de omhulling 1 gebracht. Zodra de randen 6 niet meer van elkaar gedwongen worden door het openhoudorgaan 8, zullen zij in de richting van de pijlen C terugveren naar een stand waarin de opening weer gesloten wordt. Deze terugveerbeweging wordt veroorzaakt door de inherente veerkracht van het elastisch vervormbare materiaal waarvan de omhulling 1 vervaardigd is.
De opbouw van een typische glasvezelkabel 2 is getoond in Fig. 3. Een dergelijke kabel bestaat uit een tweetal glasvezels 9 die zijn opgenomen in een buis 10. Deze buis 10 is op zijn beurt omgeven door een tussenlaag 11 van vezelmateriaal en een kunststof mantel 12. In de mantel 12 zijn sterkte-elementen 13 aangebracht, bijvoorbeeld aramidevezels, die trekbelastingen op de kabel 2 opnemen en daardoor voorkomen dat de glasvezels 9 op trek belast worden.
Het hiervoor beschreven snijorgaan 5 en openhoudorgaan 8 vormen onderdeel van een aanbrenginrichting 14, die ingericht is voor het in de omhulling 1 opnemen van de kabel(s) 2. De aanbrenginrichting 14 omvat opening-vormende middelen die naast het snijorgaan 5 verder ook een aangrijpingsorgaan 15 omvatten. In het getoonde voorbeeld heeft dit aangrijpingsorgaan de vorm van een doorn 15, die in de langsrichting L beschouwd uitsteekt voor het snijorgaan 5. Deze doorn 15 heeft een taps toelopende punt 16, waardoor deze enigszins zelfzoekend is in een buisvormige omhulling 1. Op deze punt 16 sluit een cilindrisch deel 17 aan, waarop in dit voorbeeld het snijorgaan 5 is bevestigd. Aan de van de punt 16 afgekeerde zijde van het snijorgaan 5 sluit daarop het openhoudorgaan 8 aan. Dit openhoudorgaan is hier wigvormig uitgevoerd, en drukt zo de snijranden 6 steeds verder van elkaar wanneer de opening-vormende middelen van de aanbrenginrichting 14 door de omhulling bewogen worden.
De aanbrenginrichting 14 vormt onderdeel van een installatie 18 voor het aanleggen van ondergrondse kabels die verder een sleufvorminrichting 19, een kabellegger 20 en een sluitinrichting 21 omvat (Fig. 5, 6). De installatie 18 omvat hier een verrijdbaar onderstel 22 met daarop een draaibare opbouw 23. Als basis voor de installatie kan bijvoorbeeld een in de handel verkrijgbare mini-graafmachine worden gebruikt.
De sleufvorminrichting 19 omvat een snijorgaan 24 dat bevestigd is aan een arm 25, die op de opbouw 23 gelagerd is.
De aanbrenginrichting 14 omvat middelen 26 voor het aan voeren van de omhulling 1, bijvoorbeeld in de vorm van een of meer voorraadhouders zoals haspels, waar een voorraad omhullingsmateriaal op gewikkeld is. Deze voorraadhouders kunnen op de opbouw 23 aangebracht zijn. Het omhullingsmateriaal kan de vorm hebben van een gesloten buis, in welk geval de opening-vormende middelen een snijorgaan 5 moeten omvatten. Het omhullingsmateriaal kan echter ook al een in langsrichting verlopende opening vertonen, bijvoorbeeld in de vorm van een snede. In dat geval hoeven de opening-vormende middelen alleen een openhoudorgaan 8 te omvatten. De opening-vormende middelen kunnen overigens op de arm 25 zijn aangebracht, in de nabijheid van het snijorgaan 24 van de sleufvorminrichting. Zo kan de omhulling 1 vlak bij het punt waar deze in de sleuf 3 verdwijnt worden opengehouden om de kabel(s) 2 daarin op te nemen.
De kabellegger 20 omvat een of meer kabelrollen 27 waarop voorraden van de kabel 2 zijn gewikkeld. Deze kabelrollen 27 kunnen eveneens op de opbouw 23 aangebracht zijn.
In het getoonde voorbeeld zijn de kabelrollen 27 losneembaar, zodat zij kunnen worden afgezet op plaatsen waar een glasvezelkabel 2 vanuit de sleuf 3 naar een aansluitpunt geleid moet worden. Verder omvat de kabellegger 20 een of meer kabelgeleiders die op de arm 25 van de sleufvorminrichting 19 zijn aangebracht om de kabel(s) 2 van de kabelrollen 27 naar de opening-vormende middelen van de aanbrenginrichting 14 te geleiden, waar zij in de omhulling 1 worden opgenomen.
Het aantal kabelrollen 27 en het aantal voorraadhouders 26 hangt af van de toepassing. In een buisvormige omhulling met een doorsnede van 25 mm kunnen in de praktijk maximaal zeven glasvezelkabels met een doorsnede van 6 mm worden opgenomen. Met een geschikt gevormd snijorgaan 24 kan een sleuf 3 worden gevormd waarin twee omhullingen 1 gelegd kunnen worden met enige ruimte daartussen. In dat geval moet de installatie 18 dus maximaal twee voorraadhouders 26 en maximaal veertien kabelrollen 27 kunnen dragen.
De sluitinrichting 21 wordt in het getoonde voorbeeld gevormd door een aandrukplaat of-rol die bevestigd is aan de arm 25, in de rijrichting van de installatie 18 beschouwd achter het snijorgaan 24.
Door de installatie 18 in de richting van de pijl F te verrijden langs een traject waar een of meer kabels aangelegd moeten worden, wordt door het snijorgaan 24 een sleuf of snede 3 gevormd in de grond. Tegelijkertijd wordt door de aanbrenginrichting 14 een beschermende omhulling 1 van een voorraadhouder 26 via opening-vormende middelen naar de snede 3 geleid.
De kabellegger 20 geeft op hetzelfde moment een of meer kabels 2 vanaf kabelrollen 27 door naar de opening-vormende middelen, waar zij in de omhulling 1 worden gebracht. Dan wordt de aangevoerde omhulling 1 door het reeds gelegde deel van de omhulling 1 met daarin de kabel(s) 2 in de snede getrokken, waarna die gesloten wordt door de sluitinrichting 21. Zo liggen de kabels 2 beschermd tegen omgevingsinvloeden en beschermd tegen latere graafwerkzaamheden in de omhulling 1 in de snede of sleuf 3.
Wanneer een kabel 2 vanuit de snede 3 naar een aansluitpunt, bijvoorbeeld een woning H moet worden geleid, wordt de betreffende kabelrol 27 van de installatie 18 genomen en nabij het aansluitpunt gelegd (Fig. 7, nadrukkelijk niet op schaal). De kabel 2 steekt daarbij door de opening 4 naar buiten tot buiten de snede 3, waarbij de opening 4 zich rondom de doorgevoerde kabel 2 weer sluit als gevolg van de elasticiteit van de omhulling. Wanneer de kabel 2 eenmaal naar het aansluitpunt gebracht is kan deze op een geschikte lengte worden afgesneden, waarna de kabelrol 27 met de resterende hoeveelheid kabel 2 weer opnieuw op de installatie 18 gemonteerd kan worden om een volgende kabelverbinding te vormen.
Zo kunnen dus met relatief eenvoudige middelen zeer snel en efficiënt een of meer ondergrondse kabels worden aangelegd, waarbij de overlast voor de omgeving en omwonenden tot een minimum wordt beperkt.
Hoewel de uitvinding hiervoor beschreven is aan de hand van een voorbeeld, kan deze op velerlei wijze worden gevarieerd. Zo zou de wijze van het in een omhulling brengen van de kabel9s) ook toegepast kunnen worden in samenhang met een conventioneel gegraven sleuf. Daarnaast kunnen de verschillende beschreven onderdelen constructief anders uitgevoerd zijn dan hier getoond. De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de nu volgende conclusies.

Claims (26)

1. Werkwijze voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel, omvattende de stappen van: - het in de grond vormen van een sleuf, - het in de sleuf leggen van de kabel, - het aanbrengen van een beschermende laag, en - het sluiten van de sleuf, met het kenmerk, dat de kabel opgenomen wordt in een omhulling die als de beschermende laag fungeert, en de omhulling in de sleuf wordt gelegd.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kabel net voor of tijdens het in de sleuf leggen van de omhulling daarin wordt opgenomen.
3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de omhulling een in langsrichting verlopende opening vertoont, die wordt gesloten zodra de kabel daarin is opgenomen.
4. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de omhulling elastisch is en de opening door elastische krachten gesloten wordt.
5. Werkwijze volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de opening in de omhulling wordt vrijgegeven net voor of tijdens het in de sleuf leggen daarvan.
6. Werkwijze volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de opening in de omhulling gevormd wordt net voor of tijdens het in de sleuf leggen daarvan.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de omhulling een buis is, die in langsrichting wordt opengesneden.
8. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat meerdere kabels worden opgenomen in een enkele omhulling.
9. Werkwijze volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat tijdens het aanleggen het aantal kabels in de omhulling gevarieerd wordt.
10. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de sleuf in de grond gevormd wordt door een snijbewerking.
11. Installatie voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel, omvattende: - een sleufvorminrichting voor het in de grond vormen van een sleuf, - een kabellegger voor het in de sleuf leggen van de kabel, - een aanbrenginrichting voor het aanbrengen van een beschermende laag, en - een sluitinrichting voor het sluiten van de sleuf, waarbij de aanbrenginrichting middelen vertoont voor het aanvoeren van een als de beschermende laag fungerende omhulling en ingericht is voor het in de omhulling opnemen van de kabel, en de kabellegger ingericht is om de omhulling in de sleuf te leggen.
12. Installatie volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de aanbrenginrichting nabij de kabellegger is geplaatst of daarmee is geïntegreerd.
13. Installatie volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat de aanvoermiddelen een voorraadhouder omvatten die een voorraad omhullingsmateriaal bevat.
14. Installatie volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de voorraadhouder een voorraad elastisch omhullingsmateriaal bevat.
15. Installatie volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de voorraadhouder een voorraad omhullingsmateriaal met een in langsrichting verlopende opening bevat.
16. Installatie volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de aanbrenginrichting middelen vertoont voor het vormen van een opening in de omhulling.
17. Installatie volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de opening-vormende middelen ten minste één snijorgaan omvatten.
18. Installatie volgens conclusie 16 of 17, met het kenmerk, dat de opening-vormende middelen ten minste één aangrijpingsorgaan omvatten.
19. Installatie volgens conclusie 17 en 18, met het kenmerk, dat het omhullingsmateriaal buisvormig is en het aangrijpingsorgaan een met het snijorgaan verbonden, in de buisvormige omhulling stekende doorn omvat.
20. Installatie volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de doom in een eerste richting uitsteekt voorbij het snijorgaan en in een daaraan tegengestelde tweede richting een openhoudorgaan uitsteekt, dat samenwerkt met randen van de opening in de buisvormige omhulling.
21. Installatie volgens één der conclusies 11-20, met het kenmerk, dat de kabellegger ten minste één kabelrol met daarop een voorraad kabel omvat.
22. Installatie volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de kabellegger meerdere kabelrollen met verschillende voorraden kabel omvat.
23. Installatie volgens conclusie 21 of 22, met het kenmerk, dat de ten minste ene kabelrol losneembaar is.
24. Installatie volgens één der conclusies 11-23, met het kenmerk, dat de sleufvorminrichting ten minste één snijorgaan omvat.
25. Kabellegger, kennelijk bedoeld voor toepassing in een installatie volgens één der conclusies 11-24.
26. Aanbrenginrichting, kennelijk bedoeld voor toepassing in een installatie volgens één der conclusies 11-24.
NL2016234A 2016-02-05 2016-02-05 Werkwijze en installatie voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel. NL2016234B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2016234A NL2016234B1 (nl) 2016-02-05 2016-02-05 Werkwijze en installatie voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2016234A NL2016234B1 (nl) 2016-02-05 2016-02-05 Werkwijze en installatie voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel.

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2016234A NL2016234A (nl) 2017-08-11
NL2016234B1 true NL2016234B1 (nl) 2017-08-21

Family

ID=56852327

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2016234A NL2016234B1 (nl) 2016-02-05 2016-02-05 Werkwijze en installatie voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2016234B1 (nl)

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
AR004288A1 (es) * 1995-11-13 1998-11-04 Siemens Ag Estructura de instalación de cable de fibras ópticas.
CA2337284A1 (en) * 2001-02-15 2002-08-15 Teraspan Networks Inc. Surface fibre optic cable network installation

Also Published As

Publication number Publication date
NL2016234A (nl) 2017-08-11

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US6311006B1 (en) Apparatus for storing surplus ADSS cable
US20060215979A1 (en) Method of dividing a conduit using an innerduct structure
US20140353561A1 (en) System and method for guiding a cable
NL2016234B1 (nl) Werkwijze en installatie voor het aanleggen van een ondergrondse kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel.
AU2413001A (en) Improvements in the laying of a cable within a duct
EP1447893A1 (en) Method of constructing information correspondence pipe, constructed structure, and construction member
CA2151101C (fr) Procede et dispositif de pose d'un cable souterrain de telecommunications
EP3173531A1 (en) Apparatus for soil testing
US11616348B2 (en) Method of installing spiral hangers about a messenger line while removing lashing wire
US20040037649A1 (en) Method installing a duct, device for carrying out said method, and a tape-shape element for use with said method
US11009669B2 (en) Distribution cabling system
US7460759B2 (en) Post mount for a fiber distribution hub
EP2485077A1 (en) Optical telecommunication cable and method for installing an optical communication cable
JP4469095B2 (ja) 地中管路内への通信ケーブル敷設方法及びそれに用いられるガイド管並びに通信ケーブルの地中管路敷設構造
KR20110106031A (ko) 지중 관로 기계화 포설장치 및 이를 이용한 지중 관로의 기계화 포설공법
KR20000047131A (ko) 타이트 버퍼형 광섬유 및 그것을 구비한 초다심 광케이블
JP4246542B2 (ja) 通信ケーブル入線用管体の引き込み治具
NL1041713B1 (en) System for providing slack, use thereof and method.
JP3350664B2 (ja) ケーブルの架線工法、並びにケーブル架線用ガイド具
JP4302935B2 (ja) 呼び線
KR100308505B1 (ko) 폴드유니트 및 그것을 구비한 초다심 광케이블
JP4437961B2 (ja) 分岐通信ケーブルの敷設方法
NL2008783C2 (nl) Telecommunicatienetwerk en werkwijze voor het aanleggen van een telecommunicatienetwerk.
NL2011809C2 (nl) Werkwijze voor het doorvoeren van kabels in een hoofdbuis.
Krenmair A study on comprehensive fiber-optic expansion in rural areas