NL2014428B1 - Samenstel van koelinrichtingen. - Google Patents

Samenstel van koelinrichtingen. Download PDF

Info

Publication number
NL2014428B1
NL2014428B1 NL2014428A NL2014428A NL2014428B1 NL 2014428 B1 NL2014428 B1 NL 2014428B1 NL 2014428 A NL2014428 A NL 2014428A NL 2014428 A NL2014428 A NL 2014428A NL 2014428 B1 NL2014428 B1 NL 2014428B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
assembly
heat exchanger
panels
medium
zones
Prior art date
Application number
NL2014428A
Other languages
English (en)
Inventor
Wilhelmus Maria Bertels Augustinus
Original Assignee
Eco-Logical Entpr B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Eco-Logical Entpr B V filed Critical Eco-Logical Entpr B V
Priority to NL2014428A priority Critical patent/NL2014428B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2014428B1 publication Critical patent/NL2014428B1/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F28HEAT EXCHANGE IN GENERAL
    • F28BSTEAM OR VAPOUR CONDENSERS
    • F28B1/00Condensers in which the steam or vapour is separate from the cooling medium by walls, e.g. surface condenser
    • F28B1/06Condensers in which the steam or vapour is separate from the cooling medium by walls, e.g. surface condenser using air or other gas as the cooling medium
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F28HEAT EXCHANGE IN GENERAL
    • F28DHEAT-EXCHANGE APPARATUS, NOT PROVIDED FOR IN ANOTHER SUBCLASS, IN WHICH THE HEAT-EXCHANGE MEDIA DO NOT COME INTO DIRECT CONTACT
    • F28D1/00Heat-exchange apparatus having stationary conduit assemblies for one heat-exchange medium only, the media being in contact with different sides of the conduit wall, in which the other heat-exchange medium is a large body of fluid, e.g. domestic or motor car radiators
    • F28D1/02Heat-exchange apparatus having stationary conduit assemblies for one heat-exchange medium only, the media being in contact with different sides of the conduit wall, in which the other heat-exchange medium is a large body of fluid, e.g. domestic or motor car radiators with heat-exchange conduits immersed in the body of fluid
    • F28D1/0233Heat-exchange apparatus having stationary conduit assemblies for one heat-exchange medium only, the media being in contact with different sides of the conduit wall, in which the other heat-exchange medium is a large body of fluid, e.g. domestic or motor car radiators with heat-exchange conduits immersed in the body of fluid with air flow channels
    • F28D1/024Heat-exchange apparatus having stationary conduit assemblies for one heat-exchange medium only, the media being in contact with different sides of the conduit wall, in which the other heat-exchange medium is a large body of fluid, e.g. domestic or motor car radiators with heat-exchange conduits immersed in the body of fluid with air flow channels with an air driving element
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F28HEAT EXCHANGE IN GENERAL
    • F28FDETAILS OF HEAT-EXCHANGE AND HEAT-TRANSFER APPARATUS, OF GENERAL APPLICATION
    • F28F27/00Control arrangements or safety devices specially adapted for heat-exchange or heat-transfer apparatus
    • F28F27/02Control arrangements or safety devices specially adapted for heat-exchange or heat-transfer apparatus for controlling the distribution of heat-exchange media between different channels
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F28HEAT EXCHANGE IN GENERAL
    • F28FDETAILS OF HEAT-EXCHANGE AND HEAT-TRANSFER APPARATUS, OF GENERAL APPLICATION
    • F28F9/00Casings; Header boxes; Auxiliary supports for elements; Auxiliary members within casings
    • F28F9/007Auxiliary supports for elements
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F28HEAT EXCHANGE IN GENERAL
    • F28FDETAILS OF HEAT-EXCHANGE AND HEAT-TRANSFER APPARATUS, OF GENERAL APPLICATION
    • F28F9/00Casings; Header boxes; Auxiliary supports for elements; Auxiliary members within casings
    • F28F9/02Header boxes; End plates
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F28HEAT EXCHANGE IN GENERAL
    • F28FDETAILS OF HEAT-EXCHANGE AND HEAT-TRANSFER APPARATUS, OF GENERAL APPLICATION
    • F28F2250/00Arrangements for modifying the flow of the heat exchange media, e.g. flow guiding means; Particular flow patterns
    • F28F2250/08Fluid driving means, e.g. pumps, fans

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Thermal Sciences (AREA)
  • Heat-Exchange Devices With Radiators And Conduit Assemblies (AREA)

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een samenstel van ten minste twee koelinrichtingen, elk omvattende: een gestel met een aantal draagconstructies; een ventilator, die lucht van onderen aanzuigt en uitblaast in een luchtdoorvoerruimte, die wordt begrensd door twee op de wijze van een dak opgestelde, tijdens bedrijf door te koelen medium doorstroomde warmtewisselaarpanelen, zodanig, dat in de luchtdoorvoerruimte ingeblazen lucht die ruimte uitsluitend via in de warmtewisselaarpanelen aanwezige doorlaatopeningen kan verlaten, en die lucht het door de warmtewisselaarpanelen stromende medium koelt; toevoerleidingen voor het aan de warmtewisselaarpanelen toevoeren van te koelen medium; en afvoerleidingen voor het van de warmtewisselaarpanelen afvoeren van gekoeld medium. Het samenstel vertoont het kenmerk, dat elke draagconstructie als opstaande zuil uitgevoerd is; uitsluitend delen van de toevoerleidingen en/of de afvoerleidingen de zuilen vormen; in elk van de koelinrichtingen een verticaal mediaanvlak gedefinieerd is waarin de daknok zich horizontaal uitstrekt; elke koelinrichting symmetrisch ten opzichte van het mediaanvlak opgebouwd is; de koelinrichtingen zodanig opgesteld zijn, dat hun mediaanvlakken coplanair zijn; de breedten van de koelinrichtingen aan elkaar gelijk zijn; het aantal zuilen van elke koelinrichting vier bedraagt; elke zuil van een koelinrichting in het gebied van een van de vier hoekzones opgesteld is; althans alle vier toevoerleidingen van elke koelinrichting elk via een koppelstuk aan een respectieve zich onder het grondvlak bevindende basistoevoerleiding aangesloten zijn; de basistoevoerleidingen zich alle in dezelfde richting de basistoevoerleidingen zich in twee ten opzichte van het mediaanvlak symmetrisch geplaatste bundels uitstrekken.

Description

Samenstel van koelinrichtingen
De uitvinding heeft betrekking op een samenstel van ten minste twee koelinrichtingen, elk omvattende: een door middel van een aantal draagconstructies vast ten opzichte van de grond opgesteld, bijvoorbeeld in de grond verankerd gestel met een rechthoekig horizontaal geprojecteerd vlak en met vier hoekzones; ten minste één door dat gestel op een zekere hoogte boven de grond gedragen ventilator met elektrische aandrijfmiddelen, welke ventilator lucht van onderen aanzuigt en naar boven toe uitblaast in een luchtdoorvoerruimte, die wordt begrensd door twee op de wijze van een dak met longitudinale nok althans min of meer symmetrisch hellend opgestelde, tijdens bedrijf door te koelen medium doorstroomde warmtewisselaarpanelen, en door dichte, voor lucht niet-doorstroombare platen, zodanig, dat door de ventilator in de luchtdoorvoerruimte ingeblazen lucht die ruimte uitsluitend via in de warmtewisselaarpanelen aanwezige doorlaatopeningen kan verlaten, en die lucht het door de warmtewisselaarpanelen stromende medium koelt; toevoerleidingen met toevoerbuizen voor het aan de warmtewisselaarpanelen toevoeren van te koelen en aldus althans ten dele condenseren medium, bijvoorbeeld stoom, propaan of ammoniak, welk medium afkomstig is van een industrieel proces of van een expansie-turbine; afvoerleidingen met afvoerbuizen voor het van de warmtewisselaarpanelen afvoeren van gekoeld medium en/of condensaat; de toevoerzones van de warmtewisselaarpanelen via een inlaatspruitstuk met ten minste één toevoerbuis voor medium verbonden zijn; en de afvoerzones van de warmtewisselaarpanelen via een retourspruitstuk met ten minste één afvoerbuis voor gekoeld medium en/of condensaat verbonden zijn.
Een dergelijk samenstel en een van een dergelijk samenstel deel uitmakende koelinrichting zijn algemeen bekend en gebruikelijk. Een bekende koelinrichting omvat een zeer zwaar stalen gestel dat bijvoorbeeld door acht eveneens zware stalen draagconstructies door de grond worden gedragen en ter wille van de sterkte, stijfheid en stabiliteit veel onderling met elkaar verbonden langwerpige stalen elementen, onder meer schoren, omvatten. Het vakwerk-gestel draagt de eigenlijke koelinrichting met de op de wijze van een dak opgestelde warmtewisselaarpanelen. Gedacht kan worden aan een horizontale lengte in de orde van 30 - 50 m, een breedte aan het ondervlak in de orde van 10 -15 m en een hoogte eveneens in de orde van 10 -15 m. De ventilatoren kunnen diameters in de orde van 8 - 20 m bezitten. Het aantal in een rij als groep opgestelde ventilatoren kan naar wens gekozen worden. Een aantal van drie of vier is bekend en gebruikelijk.
Een samenstel van het beschreven type dient voor het koelen van uitgangsmedium van een expansie-turbine, bijvoorbeeld met condenserend medium, zoals stoom, propaan, ammoniak. Voor een dergelijke expansieturbine is bij gebruik van een samenstel of vacuümcondensor van het voorliggende type een lage uitlaat-tegendruk gewenst, bij voorkeur niet hoger dan in de orde van 50- 100 mbar.
Met het bekende samenstel, waarin gebruik wordt gemaakt van warmtewisselaars met warmtegeleidende buizen met oppervlakte-vergrotende voorzieningen, in het bijzonder lamellen of vinnen, is een dergelijke lage uitlaat-tegendruk zeer moeilijk te realiseren.
Een expansieturbine maakt in vele gevallen gebruik van een uitgangs-stoomleiding van roestvast staal met een inwendige diameter van ongeveer 3,5 m en een wanddikte van 10 cm of meer. Een dergelijke stoomleiding wordt vanaf de turbine naar het samenstel geleid, wordt via een bocht-element aangesloten op een zich verticaal uitstrekkende buis met eenzelfde interne diameter, gevolgd door een volgende bocht van 90°, waaraan één gemeenschappelijk spruitstuk aansluit, omvattende een roestvast stalen buis met een aanvangsdiameter van circa 3,5 m, die vervolgens via een trechter aansluit aan een buis met bijvoorbeeld een diameter van 2,5 m, die op zijn beurt via een trechter aansluit op een buis met een inwendige diameter van 1,5 m.
Het moge duidelijk zijn, dat het vervaardigen, transporteren en installeren van dergelijke buizen met extreme afmetingen buitengewoon lastig en kostbaar is, waarbij ook bedacht moet worden dat de bewerkingen die nodig zijn om de diverse buis-onderdelen aan elkaar te koppelen aan extreem hoge eisen van technische betrouwbaarheid en duurzaamheid moeten voldoen.
Zoals beschreven is alleen al het gestel van het samenstel volgens de stand der techniek extreem zwaar en als gevolg van zijn vakwerk-opbouw is het tijdrovend, lastig en duur om het gestel en tevens de draagconstructies op te bouwen.
Met betrekking tot het totale gewicht van een samenstel van het beschreven type volgens de stand der techniek met een lengte in de orde van 40 m en bijvoorbeeld drie ventilatoren moet gedacht worden aan een gewicht in de orde van 250.000 kg of meer. Daarvoor worden in de praktijk minimaal acht draagconstructies gebruikt, die aldus elk een gewicht in de orde van 30.000 kg dragen.
Het is een doel van de uitvinding, een samenstel van koelinrichtingen van het omschreven type zodanig uit te voeren, dat hij aanzienlijk lichter is dan het bekende samenstel van koelinrichtingen.
Het is een verder doel van de uitvinding, een samenstel zodanig uit te voeren, dat het eenvoudig in staat is een zeer lage uitlaat-tegendruk voor de stroomopwaarts ten opzichte van het samenstel geplaatste expansie-turbine, dus 50- 100 mbar, te realiseren.
Weer een verder doel van de uitvinding is het zodanig uitvoeren van een samenstel, dat het aanzienlijk goedkoper kan worden vervaardigd dan een bekend samenstel. Hierbij moet worden gedacht aan het besparen op materiaal, in het bijzonder de prijs van staal, maar ook aan de vele gecompliceerde bewerkingen die noodzakelijk zijn om een samenstel volgens de stand der techniek in de fabriek in vele onderdelen te vervaardigen, te transporteren en vervolgens in situ door lasbewerkingen en dergelijke te assembleren. In dit kader is het volgens de uitvinding ook van belang, ernaar te streven, de productiekosten te reduceren door het aantal productiehandelingen en de benodigde productietijd op de plaats van assemblage substantieel te reduceren.
Nog weer een verder doel van de uitvinding is het zodanig uitvoeren van een samenstel, dat zijn rendement aanzienlijk verbeterd is ten opzichte van het rendement van samenstellen volgens de stand der techniek.
De hiervoor omschreven doelstellingen worden primair gerealiseerd met een samenstel van koelinrichtingen van het in de aanhef vermelde type, dat het kenmerk vertoont dat elke draagconstructie als opstaande zuil uitgevoerd is; uitsluitend delen van de toevoerleidingen en/of de afVoerleidingen de zuilen vormen; in elk van de koelinrichtingen een verticaal mediaanvlak gedefinieerd is waarin de daknok zich horizontaal uitstrekt; elke koelinrichting symmetrisch ten opzichte van het mediaanvlak opgebouwd is; de koelinrichtingen zodanig opgesteld zijn, dat hun mediaanvlakken coplanair zijn; de breedten van de koelinrichtingen aan elkaar gelijk zijn; het aantal zuilen van elke koelinrichting vier bedraagt; de vier zuilen van elke koelinrichting in het gebied van de vier hoekzones opgesteld zijn; althans alle vier toevoerleidingen van elke koelinrichting elk via een koppelstuk aan een respectieve zich onder het grondvlak bevindende basistoevoerleiding aangesloten zijn; de basistoevoerleidingen zich alle in dezelfde richting evenwijdig aan het mediaanvlak horizontaal uitstrekken; en de basistoevoerleidingen zich in twee ten opzichte van het mediaanvlak symmetrisch geplaatste bundels uitstrekken.
De aandacht wordt erop gevestigd, dat in het geval van het koelen en aldus condenseren van stoom die afkomstig is van een stoomturbine de toevoerbuizen voor het transporteren van dit gasvormige medium een groot dwarsdoorsnede-oppervlak dienen te hebben. Anders is dit met de afvoerleidingen, die gecondenseerde stoom, dus water transporteren. Een vuistregel is, dat het volumedebiet van stoom in de orde van 700 maal zo groot is als dat van het condensaat. Het moge dan ook duidelijk zijn dat de stoomtoevoerleidingen een aanzienlijk grotere diameter dienen te bezitten dan de afVoerleidingen. In verband met de functie volgens de uitvinding van de stoomleidingen als draagzuilen voor de koelinrichtingen in een samenstel volgens de uitvinding is het logisch, ervoor te kiezen, dat de toevoerleidingen de functie van zuilen vervullen, althans in overwegende mate.
De voorkeur wordt gegeven aan een uitvoering, waarin de horizontale leidingen van alle koelinrichtingen zich onder het bovenvlak van een betonnen fundering uitstrekken; en de aan de verticale leidingen aansluitende koppelstukken zich althans grotendeels onder het bovenvlak van de fundering bevinden.
In een specifieke uitvoering vertoont het samenstel van het hiervoor beschreven type de bijzonderheid, dat met ten minste één koppelstuk een zich verticaal uitstrekkend langwerpig verankeringselement star verbonden is, dat zich in het verlengde van de betreffende verticale leiding omlaag uitstrekt en in een fundering verankerd is.
In het bijzonder kan een dergelijke uitvoering het kenmerk vertonen, dat het verankeringselement is geaccommodeerd in een op de wijze van een heipaal in de grond ingebrachte buis, bijvoorbeeld van roestvast staal, en daarin is verankerd door middel van beton.
Begrepen moet worden, dat de koelinrichtingen extreem zwaar zijn en gewichten bezitten in de orde van 40.000 - 50.000 kg. Daar deze door vier zuilen worden gedragen, moeten deze zuilen aan zeer hoge eisen van sterkte, buigstijfheid en kniksterkte voldoen. Het kan daarom aanbeveling verdienen, de zuilen te vervaardigen van buizen met een grotere wanddikte dan de horizontale leidingen. Het koppelstuk vormt de schakel tussen de horizontale leidingen en de verticale, tevens als zuilen dienst doende leidingen. Ook dit koppelstuk moet derhalve een substantiële bijdragen leveren tot de sterkte, de buigstijfheid en de kniksterkte. Ook deze moeten derhalve van buizen met een voldoende wanddikte vervaardigd zijn. Overwogen zou kunnen worden, om ze additioneel te voorzien van schoren, waarmee de ingaande en de uitgaande delen van de koppelstukken door middel van een bijvoorbeeld plaatvormige schoor met elkaar gekoppeld zijn.
Uitgaande van de eerder genoemde binnendiameter van een gebruikelijke stoomleiding van 3,5 m maakt de uitvinding gebruik van bijvoorbeeld twaalf stoomleidingen met elk een inwendige diameter van 1 m voor het bedrijven van drie koelinrichtingen, die samen een samenstel vormen. Daarvoor zijn, uitgaande van stoomtoevoer aan alle vier hoekzones van de individuele koelinrichtingen, derhalve 4x3 = 12 stoomleidingen vereist.
Via een overgangsstuk kan de overgang tot stand worden gebracht tussen de uitgaande stoomleiding van de stoomleiding van de stoomturbine met een inwendige diameter van 3,5 m naar twaalf stoomleidingen met elk een inwendige diameter van ongeveer 1 m. Begrepen moet worden, dat deze twaalf leidingen samen nagenoeg hetzelfde doorstroomde dwarsdoorsnede-oppervlak bezitten als de stoomleiding van 3,5 m, immers 3,52 ~ 12.
Het voordeel van het gebruik van twaalf kleinere stoomleidingen in plaats van één zeer grote stoomleiding is verder, dat de stroming per leiding beter beheersbaar is. In het bijzonder in het gebied van het dak-spruitstuk volgens de stand der techniek laat de beheersbaarheid van de mediumstromen zeer te wensen over, waardoor de prestaties van het samenstel niet zonder meer voorspelbaar en beheersbaar zijn.
Daarbij komt dat het gewicht van een inrichting volgens de uitvinding zeer substantieel geringer is dan het gewicht van een samenstel volgens de stand der techniek. Gedacht moet worden aan een gewichtreductie in de orde van 40% of meer. Doordat vele samengestelde onderdelen in de fabriek vooraf kunnen worden vervaardigd wordt voor deze onderdelen gewerkt in een zeer gecontroleerde productieomgeving, anders dan volgens de stand der techniek, waarbij de vele duizenden onderdelen als een bouwdoos in situ met elkaar geassembleerd moeten worden. Het geringe aantal geprefabriceerde onderdelen volgens de uitvinding maakt een eenvoudige en daardoor betrouwbare assemblage in situ mogelijk, die bovendien zeer aanzienlijk minder tijd kost dan het assembleren van de vele onderdelen volgens de stand der techniek.
De voorkeur verdient een uitvoering, waarin het samenstel de bijzonderheid vertoont, dat in elk van de bundels de basistoevoerleidingen in ten minste twee lagen met elk ten minste twee basistoevoerleidingen gerangschikt zijn.
Volgens een zeer belangrijk aspect van de uitvinding vertoont het samenstel de bijzonderheid, dat de ventilator een rotor met een naaf en een aantal, bij voorkeur ten minste tien, met die naaf verbonden, angulair equidistant opgestelde bladen omvat; de buitenste eindzones van de bladen met een coaxiaal ten opzichte van de naaf geplaatste ring verbonden zijn; en de ring met enige tussenruimte past in een ringvormige verdieping in het omwentelingssymmetrische binnenvlak van een luchtstroom-geleidingselement voor het geleiden van de door de ventilator stromende lucht.
De hiervoor beschreven ventilator bezit het grote voordeel, dat door de aanwezigheid van de ring om stroming van de vrije eindzones of tips van de rotorbladen tipwervels zijn voorkomen en daarmee energieverliezen en geluidproductie zeer substantieel gereduceerd zijn. De opstelling van de ring die met enige tussenruimte past in een ringvormige verdieping in het binnenvlak van het omwentelingssymmetrische luchtstroom-geleidingselement voor het geleiden van de door de ventilator stromende lucht levert tot deze geringe energieverliezen en geringe geluidproductie een zeer substantiële bijdrage.
Met deze geavanceerde ventilator kan ten opzichte van een gebruikelijke ventilator met vrije eindzones van de bladen een reductie in geluidproductie van 6 - 20 dB SPL gerealiseerd worden. Daarbij komt dat het totale rendement van de hiervoor beschreven ventilator volgens de uitvinding ruim twee maal zo hoog is als die van de beste momenteel op de markt verkrijgbare ventilator, de SX-fan, die bovendien een ongeveer 6 dB SPL hogere geluidproductie geeft dan de beschreven ventilator volgens de uitvinding.
Volgens weer een verder aspect van de uitvinding vertoont het samenstel de bijzonderheid, dat het geleidingselement zich zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts ten opzichte van de rotor uitstrekt en aan die beide zijden een omwentelingssymmetrische stroomlijnvorm vertoont; en de binnenvlakken van het geleidingselement en de coaxiale rotorring met geringe tussenruimte in hoofdzaak vloeiend, zonder noemenswaardige invloed op de langsstromende lucht, aan elkaar aansluiten.
Met een dergelijke uitvoering wordt bereikt, dat de door de ventilator in de luchtdoorvoerruimte ingeblazen luchtstroom geheel stabiel is, dus weinig of geen wervels en/of turbulenties vertoont. Dit draagt bij tot een verhoging van het rendement en een verlaging van de geluidproductie, in het bijzonder het bekende sterk suizende geluid dat wordt veroorzaakt door turbulenties.
Het zich stroomopwaarts ten opzichte van de ventilator uitstrekkende deel van het geleidingselement draagt in het bijzonder bij tot een rustige inlaat-luchtstroom zonder wervels en turbulentie. Het zich stroomafwaarts ten opzichte van de ventilator uitstrekkende deel van het geleidingselement draagt bij tot een rustige, stabiele luchtstroom in de luchtdoorvoerruimte.
De gebruikte stroomlijnvormen zijn zo goed mogelijk gekozen met het oog op de beschreven rustige stabiele luchtstromen. De binnenzijde van het zich stroomopwaarts uitstrekkende geleidingselementen vertonen een doorsnede met aan de binnenzijde een op een kwart van een ellips gelijkende vorm, die vloeiend en afgerond overgaat in een buitenvlak.
In een eenvoudige uitvoering vertoont het samenstel volgens de uitvinding de bijzonderheid, dat de warmtewisselaarpanelen elk een aantal warmtegeleidende buizen met oppervlakte-vergrotende middelen, zoals vinnen, lamellen, pennen of draden omvatten, welke buizen groepsgewijs onderling evenwijdig opgesteld zijn; en de buizen en de oppervlakte-vergrotende middelen de doorlaatopeningen bepalen; de toevoerzones van de buizen via een inlaatspruitstuk met een toevoerleiding voor medium verbonden zijn; en de afvoerzones van de buizen via een afvoerspruitstuk met een afvoerleiding voor medium verbonden zijn.
De vinnen of lamellen hebben in een op zichzelf bekende uitvoering van een warmtewisselaar onderlinge afstanden in de orde van 2 mm. De gedachte hierbij is, dat door de geringe doortocht een zekere turbulentie ontstaat die ervoor zorgt dat door het opbreken van de thermische grenslagen aan de oppervlakken de warmteoverdracht en daarmee het rendement van de warmtewisselaar bevorderd wordt. Hierbij moet bedacht worden dat door de optredende turbulentie het suizende geluid dat door de warmtewisselaar wordt afgegeven zeer substantieel kan zijn en tevens dat een dergelijke warmtewisselaar een substantiële stromingsweerstand veroorzaakt, als gevolg waarvan het noodzakelijk is, aan de ventilator een groter vermogen toe te voeren. Dit brengt een rendementsverlaging en extra geluidproductie met zich mee.
In verband met het voorgaande wordt volgens de uitvinding sterk de voorkeur gegeven aan een uitvoering, waarin de warmtewisselaarpanelen elk ten minste één groep van elk voor het medium doorstroombare warmtegeleidende holle panelen omvatten, welke holle panelen in onderling evenwijdige relatie opgesteld zijn; de ruimten tussen de holle panelen de doorlaatopeningen vormen; de toevoerzones van de holle panelen via een inlaatspruitstuk met een toevoerleiding voor medium verbonden zijn; en de afvoerzones van de holle panelen met een afvoerleiding voor medium verbonden zijn.
De warmtegeleidende holle panelen zijn op onderlinge afstanden in de orde van bijvoorbeeld 10-20 mm opgesteld. Daardoor vertonen de doorlaatopeningen een substantieel grotere effectieve doortocht dan in het hiervoor beschreven geval van een warmtewisselaar met buizen en lamellen of vinnen. Gebruik kan worden gemaakt van een ventilator van het hiervoor beschreven type, die met een relatief geringe rotatiesnelheid en toegevoerd vermogen in staat is, een sterke luchtstroom op te wekken. Begrepen moet tevens worden, dat de door elke ventilator afgegeven luchtstroom behalve een axiale component ook een sterk roterende component vertoont. Met name deze roterende component draagt ertoe bij, dat de door de doorlaatopening stromende lucht zeer effectief in staat is, de oppervlakken van de holle panelen, dat wil zeggen de wanden van de doorlaatopeningen, te koelen, zonder dat dit gepaard gaat met enige substantiële geluidproductie en met een relatief gering aandrijfvermogen van de ventilator.
De aandacht wordt er verder op gevestigd, dat door de relatief geringe afstand tussen de vinnen en de lamellen in de eerder beschreven warmtewisselaar in vergelijking tot de relatief grote afstand tussen de holle panelen in de laatst beschreven voorkeursuitvoering de geluidproductie zeer substantieel geringer kan zijn. Ten opzichte van een samenstel volgens de stand der techniek met een buizen/lamellen-warmtewisselaar en een kwalitatief zeer hoogwaardige ventilator, bijvoorbeeld SX-fan, kan het samenstel volgens de uitvinding met gebruikmaking van de warmtewisselaarpanelen met holle panelen en het gebruik van de beschreven geavanceerde ventilator met een omtreksring die de eindzones van de bladen met elkaar verbindt en de hiervoor beschreven stroomlijnvormen van het luchtstroom-geleidingselement een geluidproductie-reductie realiseren van zeker 10 - 25 dB SPL.
Sterk de voorkeur bezit een uitvoering, waarin de holle panelen verticaal opgesteld zijn.
Met een dergelijke opstelling wordt zoveel mogelijk bereikt, dat de door het samenstel verwarmde koellucht althans in hoofdzaak in verticale richting wordt uitgeblazen.
In een nadere uitwerking hiervan kan het samenstel de bijzonderheid vertonen, dat aangrenzende groepen holle panelen een bovenaanzicht bezitten, waarbij de holle panelen van de ene groep een hoek met het grensvlak tussen de twee aangrenzende groepen maken en de holle panelen van de aangrenzende groep een tegengestelde hoek met het grensvlak tussen de aangrenzende groepen maken, zodanig, dat het bovenaanzicht van twee aangrenzende groepen holle panelen een visgraat-achtige vorm vertoont.
Met een dergelijke opstelling kan een waarnemer die zich boven de inrichting bevindt door de in verticale richting kijkend via de doorlaatopeningen tussen de holle panelen de ventilator zien, afgezien van enkele buizen en spruitstukken waardoor zijn zicht belemmerd wordt. Dit illustreert de volledige openheid van de structuur en verklaart de geringe stromingsweerstand die door de warmtewisselaarpanelen van dit type wordt veroorzaakt.
Voor de goede orde wordt de aandacht erop gevestigd, dat in de buizen van de buizen/lamellen-warmtewisselaars en ook in de holle panelen tijdens bedrijf de temperatuur over de volledige hoogte constant is in het geval, waarin in het gebied van deze warmtewisselaars een te koelen gasvormig medium condenseert. Men zou geneigd kunnen zijn te veronderstellen, dat aan de invoerzijde, dat wil zeggen in het gebied van de nok van het dak, de temperatuur relatief hoog is en dat hij met afnemende hoogte daalt. Men zou aldus geneigd kunnen zijn het samenstel zodanig te ontwerpen, dat de door de ventilator of ventilatoren opgewekte luchtstroom of luchtstromen in het bijzonder gericht zijn op het de bovenste zone van de warmtewisselaarpanelen. Dit is, zoals uit het hiervoor gaande moge blijken, niet zinvol. Op elke verticale positie moet het koelvermogen in principe hetzelfde zijn. Met de hiervoor beschreven opstelling, die optimaal kan worden gezien als de “visgraat-opstelling” is de koeling over de gehele hoogte praktisch constant als gevolg van de sterkte rotatiecomponent van de door de ventilator in de luchtdoorvoerruimte ingeblazen luchtstroom.
Volgens weer een ander aspect van de uitvinding vertoont het samenstel met een aantal holle doorstroombare panelen de bijzonderheid, dat elk hol paneel is vervaardigd door het achtereenvolgens uitvoeren van de volgende stappen: (a) het dekkend op elkaar plaatsen van twee congruente metalen platen; (b) het door puntlassen met elkaar verbinden van de platen op puntlaszones die een zich over het gehele oppervlak van de platen uitstrekkend, regelmatig patroon vormen, bijvoorbeeld de hoekpunten van vierkanten of van gelijkzijdige driehoeken; (c) het door een lasbewerking, bijvoorbeeld rolnaadlassen, mediumdicht met elkaar verbinden van de randzones van de platen, onder vrijlating van twee op onderlinge afstand, bijvoorbeeld op onderling diagonale posities, gelegen openingen voor het tijdens gebruik van het samenstel doorlaten van medium; en (d) het via de openingen toevoeren van een medium, in het bijzonder een vloeistof, onder een zodanig hoge druk, dat daardoor in de vrije zones tussen de puntlaszones de platen onder plastische vervorming uiteen wijken tot een vorm, waarin ze een via de twee openingen voor te koelen medium doorstroombare holle ruimte begrenzen.
Een samenstel van het type volgens de uitvinding waarin gebruik wordt gemaakt van de holle doorstroombare panelen heeft verder het grote voordeel, substantieel lichter te zijn dan het bekende samenstel met warmtewisselaars op basis van buizen met lamellen. Daarbij komt dat de holle doorstroombare panelen op de hiervoor beschreven wijze zeer eenvoudig en goedkoop kunnen worden vervaardigd.
Ter oriëntatie met betrekking tot de dimensionering van de als zuilvormige draagconstructies dienst doende delen van de toevoerleidingen en/of de afvoerleidingen wordt ervan uitgegaan, dat het toegepaste materiaal voor de toevoerbuizen en afvoerbuizen roestvast staal is, althans in het geval waarin dergelijke buizen een dragende functie als zuil vervullen. Voor de toevoerbuizen wordt uitgegaan van een inwendige diameter van bijvoorbeeld ongeveer 1 m en een wanddikte in de orde van 3 - 6 cm.
Een dergelijke dimensionering is in de meeste gevallen ruimschoots voldoende voor het op de vier hoekpunten van een koelinrichting dragen van het gestel met ventilatoren en warmtewisselaarpanelen, voor de meest uiteenlopende typen samenstellen, bijvoorbeeld afhankelijk van het aantal te gebruiken koelinrichtingen met elk een ventilator. Dergelijke buizen moeten zeer wel in staat worden geacht, ook rekening houdend met de noodzakelijke veiligheidsmarges, om een samenstel met een gewicht in de orde van 150.000 kg te dragen.
Het spreekt vanzelf, dat zowel bij een samenstel volgens de stand der techniek als een samenstel volgens de uitvinding een vereiste is, dat de draagconstructies zeer stevig door middel van bijvoorbeeld betonnen funderingen in de grond verankerd zijn.
Ter vermindering van warmteverliezen en gevaarlijk hoge temperaturen van potentieel door personeel aanraakbare vlakken en wanden verdient een uitvoering de voorkeur, waarin elk als zuil dienst doend deel van een toevoerleiding en eventueel van een afvoerleiding een mantel omvat, waarvan het buitenvlak tijdens transport van heet medium door de betreffende leiding een substantieel lagere temperatuur bezit dan het buitenvlak van de betreffende leiding, zodanig dat het buitenvlak van de toevoerleiding niet aangeraakt kan worden en het buitenvlak van de mantel veilig aangeraakt kan worden zonder risico op letsel, in het bijzonder brandwonden.
Begrepen moet worden, dat de van een stoomturbine afkomstige stoom een zeer hoge temperatuur kan hebben, namelijk van ver boven 100°C. Het moge duidelijk zijn dat een stoomleiding voor temperaturen van deze orde van grootte zeer extreem aanrakingsgevaarlijk is en zeer grote risico’s voor bedienend personeel met zich kan meebrengen.
In het bijzonder kan een dergelijk samenstel de bijzonderheid vertonen, dat de mantel een thermische-isolatiemantel omvat.
Deze laatste uitvoering is bij voorkeur zodanig uitgevoerd, dat de isolatiemantel omvat: een rond de betreffende toevoerleiding en/of afvoerleiding aangebrachte huls isolatiemateriaal, bijvoorbeeld een minerale wol of schuimstof met voldoende temperatuurbestendigheid, zoals polyurethaan of polyisocyanuraat; en een rond het isolatiemateriaal aangebrachte mantel, bijvoorbeeld van roestvast staal.
In een variant kan het samenstel de bijzonderheid vertonen, dat de isolatiemantel omvat: een door een aantal met onderlinge axiale afstanden opgestelde afstandhouders op radiale afstand van de betreffende toevoerleiding en/of afvoerleiding coaxiaal geplaatste mantel, bijvoorbeeld van roestvast staal; welke afstandhouders een verwaarloosbare warmtegeleiding bezitten, bijvoorbeeld bestaan uit roestvast staal, polyimide of polyetherimide.
Deze laatste uitvoering kan met voordeel omvatten: vacuüm-middelen voor het verwijderen van lucht uit de ruimte tussen de betreffende toevoerleiding en/of afvoerleiding en de mantel.
In weer een andere uitvoering kan het samenstel de bijzonderheid vertonen, dat de mantel een cilinder van plaatmateriaal omvat en een patroon van perforaties vertoont, en omvat: een door een aantal met onderlinge axiale afstanden opgestelde afstandhouders op radiale afstand van de betreffende toevoerbuis en/of afvoerbuis coaxiaal geplaatste mantel, bijvoorbeeld van roestvast staal; welke afstandhouders een verwaarloosbare warmtegeleiding bezitten, bijvoorbeeld bestaan uit roestvast staal, polyimide of polyetherimide.
De hiervoor beschreven uitvoeringen kunnen met voordeel de bijzonderheid vertonen, dat een mantel de betreffende zuil vormt, of althans bij draagt tot het door de toevoerleiding en/of de afvoerleiding geleverde vermogen van die zuil om het gestel en de ventilatoren, de niet-doorlaatbare platen en de warmtewisselaarpanelen te dragen.
In dit geval is het, zoals duidelijk zal zijn van wezenlijk belang dat de mantel in staat is, de grote drukkrachten en ook buigkrachten te weerstaan die optreden door het dragen van het gestel en de door het gestel gedragen onderdelen, en tevens voor het weerstaan van de zijdelingse krachten, in het bijzonder windkrachten, die de neiging hebben, de zuilen te buigen.
In het geval waarin zowel gebruik wordt gemaakt van een mechanisch sterke toevoerleiding als een mechanisch sterke mantel die deel uitmaakt van de isolatie van de toevoerleiding, treedt een synergie tussen beide coaxiale buisvormige elementen op. Zowel hun gezamenlijke draagvermogen als de buigstijfheid, de buigsterkte en de knikweerstand zullen zeer aanzienlijk toenemen. Ook kan overwogen worden, de wanddikten van de toevoerleidingen en van de mantels enigszins te verminderen, hetgeen bij draagt tot een verlaging van de materiaalkosten, met behoud van alle gewenste mechanische eigenschappen.
Het samenstel volgens de uitvinding kan zodanig zijn uitgevoerd, dat het gestel een bodemplaat omvat, die ten minste één doorgaand gat vertoont, in welk gat de of een ventilator geaccommodeerd is.
De bodemplaat maakt deel uit van de diverse, voor lucht niet-doorstroombare platen die ervoor zorgen dat de door de ventilator in de luchtdoorvoerruimte ingeblazen lucht die ruimte uitsluitend via in de warmtewisselaarpanelen aanwezige doorlaatopeningen kan verlaten. Dergelijke niet-doorstroombare platen sluiten aan de kopse einden van de luchtdoorstroomruimte deze ruimte luchtdicht af. Deze twee eindplaten vertonen een algemeen driehoekige vorm.
Volgens weer een ander aspect van de uitvinding vertoont het samenstel de bijzonderheid, dat het inlaatspruitstuk en het daaraan aangesloten deel van een toevoerleiding, en ook het retourspruitstuk en het daaraan aangesloten deel van een afvoerleiding deel uitmaken van het gestel.
Volgens weer een volgend aspect vertoont het samenstel de bijzonderheid, dat elk gestel twaalf onderling loodrechte ribben vertoont en aldus de algemene vorm van een rechthoekig parallellepipedum of blok bezit; het gestel is gedefinieerd door: vier verticale zuildelen die de hoogte van het gestel bepalen; vier onderste horizontale buisdelen die het ondervlak van het gestel bepalen; en vier bovenste horizontale buisdelen die het bovenvlak van het gestel bepalen.
Volgens weer een volgend aspect van de uitvinding vertoont de hiervoor beschreven uitvoering de bijzonderheid, dat zich tussen de middenzones van twee bovenste horizontale buisdelen één of twee met de andere twee bovenste horizontale buisdelen evenwijdige buisdelen uitstrekken, die dienst doen als de inlaatspruitstukken voor respectievelijk twee of één warmtewisselaarpaneel en zich evenwijdig aan de bovenranden van die warmtewisselaarpanelen uitstrekken, in het gebied van de nok van het dak.
Deze uitvoering kan met voordeel de bijzonderheid vertonen, dat twee met de genoemde twee bovenste buisdelen evenwijdige onderste buisdelen dienst doen als retourspruitstukken voor de respectieve warmtewisselaarpanelen.
In het bijzonder in een relatief groot gestel volgens de uitvinding, omvattende een aantal koelinrichtingen met een aantal rijen naast elkaar geplaatste warmtewisselaarpanelen kan het samenstel de bijzonderheid vertonen, dat aan het genoemde ten minste ene bovenste buisdeel een aantal zich in de vlakken van de warmtewisselaarpanelen uitstrekkende inlaatspruitstukken in dwarsrichting aansluiten; en aan de genoemde twee onderste buisdelen een aantal daarmee verweven en in onderling evenwijdige relatie geplaatste uitlaatspruitstukken aansluiten.
Verder kan het samenstel zodanig zijn uitgevoerd, dat het gestel aan alle zijden een windscherm draagt, welke windschermen zich ten minste vanaf de hoogte van de onderranden van de warmtewisselaarpanelen ten minste tot de hoogte van de bovenranden van de warmtewisselaarpanelen uitstrekken.
Met betrekking tot de wenselijkheid, windschermen te gebruiken wordt opgemerkt, dat dit in wezen alleen van belang is in het geval waarin het samenstel een aantal op buizen met lamellen gebaseerde warmtewisselaarpanelen omvat. In geval van toepassing van de opstellingen met doorstroombare panelen kan van het gebruik van windschermen in principe worden afgezien, tenzij een windscherm een cosmetisch, maar geen technisch doel dient.
Een samenstel met windschermen kan de bijzonderheid vertonen, dat elk windscherm is uitgevoerd als sandwichpaneel met huidplaten van metaal, in het bijzonder roestvast staal en een kern van schuimstof, bijvoorbeeld van polyurethaan of polyisocyanuraat, of als paneel van integraalschuim van kunststof, bijvoorbeeld polyurethaan of polyisocyanuraat.
Volgens weer een ander aspect van de uitvinding kan het samenstel de bijzonderheid vertonen, dat de vier zuilen samen een naar beneden toe licht divergerende vorm bezitten ter vergroting van de mechanische sterkte, zijdelingse stabiliteit en stijfheid van het samenstel.
Een extra stevige, mechanisch sterke, stabiele en stijve constructie wordt verkregen met een samenstel volgens de uitvinding, waarin aangrenzende koelinrichtingen met elkaar gekoppeld zijn door middel van ten minste één koppelorgaan dat aan elkaar grenzende, van de respectieve gestellen deel uitmakende buizen star met elkaar koppelt.
Het zal duidelijk zijn dat de mechanische eigenschappen van het koppelorgaan toereikend moeten zijn in het kader van de extreem zware structuren volgens de uitvinding. Een individuele koelinrichting, die volgens de uitvinding deel uitmaakt van een samenstel, heeft een gewicht in de orde van grootte van 50.000 kg.
Een dergelijk samenstel kan daarom bij voorkeur zodanig zijn uitgevoerd, dat het koppelorgaan een treksterke lus omvat, bijvoorbeeld van roestvast staal, of van in een kunststof substraat ingebedde treksterke longitudinale continue vezels, bijvoorbeeld van glas, koolstof, aramid of verstrekte polyetheen.
In een uitvoering die de eerder beschreven geavanceerde ventilator omvat kan het samenstel met voordeel de bijzonderheid vertonen, dat de naaf van de ventilator-rotor door een centrale aandrijfas hangend wordt gedragen; de aandrijfas deel uitmaakt van de aandrijfiniddelen; de aandrijfiniddelen een elektromotor en eventueel een reductie-eenheid omvatten; de elektromotor en de eventuele reductie-eenheid door middel van een treksterk ophangorgaan, bijvoorbeeld één of meer kabels, stangen of buizen, zijn opgehangen aan de twee aangrenzende spruitstukken van de warmtewisselaarpanelen in het gebied van de nok van het dak.
Met een dergelijke structuur is de akoestische belasting van de aandrijfiniddelen substantieel gereduceerd, waardoor het samenstel aanzienlijk geluidarmer wordt.
Begrepen moet worden, dat de gebruikelijke opstelling van een ventilator, waarbij de aandrijvende elektromotor en een eventuele reductie-eenheid worden gedragen door een plaat met een doorgaand gat waarin de ventilator geaccommodeerd is, de plaat een substantiële akoestische belasting vormt en veel van de onvermijdelijke trillingen van de aandrijving en de ventilatorrotor extreme trillingen van de draagplaat veroorzaken, hetgeen een zeer substantiële geluidhinder met onaangename lage frequenties met zich kan meebrengen. Ook wordt vaak gebruik gemaakt van een zware gestelbalk die de motor en de reductie-eenheid draagt. Hierbij moet worden aangetekend dat de elektromotor voor toepassingen als volgens de uitvinding een elektrisch vermogen van enkele honderden kiloWatts verbruikt. Een dergelijke balk moet zwaar zijn in verband met het gewicht van de elektromotor en de reductie-eenheid. Omdat hij met het gestel en alle daarmee verbonden onderdelen rechtstreeks verbonden is, moet de draagbalk een zware constructie bezitten. Daarom is hij moeilijk te hanteren en heeft hij sterk de neiging, trillingen over te brengen.
Om te kunnen werken met een superieure, geavanceerde ventilator met zeer nauwe toleranties in het gebied van de omtreksring en de ringvormige verdieping in het binnenvlak van het omwentelingssymmetrische luchtstroom-geleidingselement kan met groot voordeel gebruik worden gemaakt van een uitvoering, waarin het ophangorgaan stijf is, bijvoorbeeld is uitgevoerd als ten minste één stang of buis; en de positie van het ophangorgaan additioneel gefixeerd is door tui-elementen, bijvoorbeeld kabels, stangen of buizen, die zich uitstrekken tussen de aan de elektromotor grenzende onderste zone van het ophangorgaan en van het gestel deel uitmakende buizen.
Ter oriëntatie op de betreffende, in het geding zijnde afmetingen wordt de aandacht er nogmaals op gevestigd, dat elke ventilator een diameter in de orde van 10 - 20 m bezit. Voor de elektromotor moet worden gerekend op een diameter in de orde van 0,80 m terwijl de reductie-eenheid, die het toerental van de elektromotor verlaagt tot het gewenste toerental van de ventilatorrotor, een diameter in de orde van grootte van 1,10 m bezit. Het zal daarmee duidelijk zijn, dat de motor en de transmissie geen noemenswaardig obstakel voor de door de ventilator veroorzaakte luchtstroom vormen. Daarbij komt dat de ventilator de aangezogen lucht uitblaast in de luchtdoorvoerruimte, waarin zich tevens de elektromotor en de reductie-eenheid bevinden. Aldus wordt de elektromotor effectief gekoeld door de in de luchtdoorlaatruimte heersende luchtstromen.
De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. In de tekeningen tonen: figuur 1 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht van een samenstel of condensor volgens de stand der techniek; figuur 2 een met figuur 1 corresponderend volledig opengewerkt perspectivisch aanzicht van de interne structuur van het gestel en de acht draagconstructies die dat gestel en tevens de ventilatoren en de warmtewisselaarpanelen dragen; figuur 3 een perspectivisch aanzicht schuin van boven van een samenstel dat deel uitmaakt van een samenstel volgens de uitvinding; figuur 4 een met figuur 3 corresponderend aanzicht schuin van boven van het samenstel volgens figuur 3, waarin ter wille van de duidelijkheid transparant getekende windschermen in het gebied van de warmtewisselaarpanelen aanwezig zijn; figuur 5 een perspectivisch aanzicht schuin van onderen van het samenstel volgens figuur 4; figuur 6 een met figuur 5 corresponderend perspectivisch aanzicht schuin van onderen van een variant, waarin de vier zuilen een naar beneden toe licht divergerende vorm vertonen; figuur 7 een met figuur 3 corresponderend aanzicht van een variant, waarin gebruik is gemaakt van holle, doorstroombare warmtewisselaarpanelen; figuur 8 een bovenaanzicht van de koelinrichting volgens figuur 7, waaruit blijkt dat aangrenzende warmtewisselaarpanelen samen een visgraatpatroon vertonen; figuur 9 schematisch getekende delen van aangrenzende warmtewisselaarbuizen, die van koelribben voorzien zijn, en die deel uitmaken van de warmtewisselaarpanelen in de uitvoering volgens de figuren 3 en 4; figuur 10 een vlak aanzicht van een warmtewisselaarpaneel van een deel van een warmtewisselaarpaneel met een toevoer-spruitstuk en een afvoer-spruitstuk, tussen welke spruitstukken op de wijze van louvres op onderlinge afstanden geplaatste holle panelen zijn aangebracht; figuur 11 een perspectivisch aanzicht van een verdere uitvoering van een koelinrichting volgens de uitvinding; figuur 1 IA het detail XI van figuur 11 in gedeeltelijk afgebroken perspectivisch aanzicht in een eerste uitvoering; figuur 11B het detail XI van figuur 11 in gedeeltelijk afgebroken perspectivisch aanzicht in een tweede uitvoering; figuur 11C de dwarsdoorsnede XI-XI van figuur 11; figuur 11D een gedeeltelijk afgebroken perspectivisch aanzicht van een derde uitvoering van het detail XI van figuur 11; de figuren 12, 13 en 14 perspectivische, gedeeltelijk weggebroken aanzichten van de situaties in drie opeenvolgende fasen van de vervaardiging van een hol paneel voor toepassing in een koelinrichting volgens in het bijzonder de figuren 7, 8, 10, 11; figuur 15 een transparant schematisch perspectivisch aanzicht van een samenstel volgens de uitvinding schuin van boven; figuur 16 een met figuur 15 corresponderend type aanzicht vanuit een andere gezichtshoek schuin van boven; figuur 17 een met de figuren 15 en 16 corresponderend type aanzicht vanuit weer een andere gezichtshoek schuin van onderen; figuur 18 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht van een gootvormige fundering voor zes leidingen; figuur 19 een perspectivisch aanzicht van een koppelstuk tussen een horizontale leiding en een verticale leiding met een zich verticaal uitstrekkend verankeringselement; figuur 20 een plofaanzicht van een koelinrichting volgens de uitvinding ter toelichting van de wijze, waarop een dergelijke koelinrichting in situ kan worden opgebouwd; en figuur 21 een perspectivisch aanzicht schuin van boven van een koelinrichting, die deel uitmaakt van een samenstel volgens de uitvinding, waarin de ventilatorrotor en de bijbehorende aandrijfmiddelen zijn opgehangen aan gestelbuizen.
Functioneel overeenstemmende elementen en onderdelen zijn zo veel mogelijk met gelijke verwijzingsgetallen aangeduid.
Figuur 1 toont een samenstel 1 van koelinrichtingen volgens de stand der techniek. Dit samenstel omvat een door middel van acht stalen draagconstructies 2 op de grond geplaatst gestel, dat is samengesteld uit een grote hoeveelheid onderling verbonden langwerpige stalen constructie-elementen, zoals stangen, staven en buizen, met een rechthoekig horizontaal geprojecteerd vlak.
Zichtbaar in figuur 1 is, dat het gestel een door een bodemplaat 4 gedragen tweevoudige dakconstructie met een aantal schuin opgestelde warmtewisselaarpanelen 5 omvat. Deze ontvangen aan hun bovenzijde, dat wil zeggen de nok van het dak, via een stoomtoevoerleiding 6 en een daaraan aan de bovenzijde horizontaal aansluitend inlaat-spruitstuk 7 in het gebied van de nok 8 van het door de twee groepen evenwijdige warmtewisselaarpanelen 5 gevormde dak via toevoerleidingen stoom, die door de warmtewisselaarpanelen 5 wordt gevoerd en daar door in figuur 1 niet zichtbare en hierna te tonen en beschrijven middelen wordt gekoeld en in gekoelde vorm, eventueel ten dele als condensaat, wordt afgevoerd via één of meer niet-getekende afvoerleidingen.
Aan het gestel 3 zijn vier windschermen toegevoegd, één aan elke rechte zijde, welke windschermen alle met het verwijzingsgetal 10 aangeduid zijn. De warmtewisselaarpanelen zijn gebaseerd op de algemeen bekende warmtewisselaars met door medium doorstroomde thermisch geleidende buizen met oppervlak vergrotende middelen in de vorm van thermisch geleidende ribben, lamellen of vinnen.
Figuur 9 toont schematisch een klein deel van een dergelijke warmtewisselaar. Duidelijk is, dat een aantal buizen 11, waarvan twee aan elkaar grenzende buizen getekend zijn, koel-lamellen 12 dragen, zodanig, dat in het vlak van de onderling evenwijdige lamellen in de doorgang tussen de buizen 11 doorgeblazen lucht in warmtewisselend contact verkeert met het door de buizen 11 stromende medium 13. De pijl 14 geeft schematisch de luchtstroom aan tussen de lamellen 12 door en langs de buizen 11. Deze luchtstroom 14 heeft althans een substantiële richtingscomponent loodrecht op het door de evenwijdige buizen 11 bepaalde vlak.
In figuur 9 is schematisch aangeduid, dat het ingevoerde medium 13, in de uitvoering volgens figuur 1 stoom, door de stroom 14 koellucht wordt afgekoeld en over de hoogte van de warmtewisselaars althans ten dele condenseert, waarbij het condensaat 15 de buizen 11 aan de onderzijde verlaat.
Omdat de onderlinge afstand tussen de aangrenzende lamellen slechts ongeveer 2 mm bedraagt, kan niet voorkomen worden, dat na enige tijd vervuiling en zelfs verstopping optreedt. In verband daarmee is het samenstel 1 voorzien van een schoonmaakbrug 16, die in de lengterichting heen en weer bewogen kan worden, zodanig dat elke locatie van de warmtewisselaarpanelen bereikt kan worden en door bijvoorbeeld perslucht schoongespoten kan worden. Tijdens een dergelijke behandeling, die een aanzienlijke tijd kost, immers, de totale lengte van het samenstel 1 ligt in deze uitvoering in de orde van ongeveer 40 - 50 m, terwijl de hoogte ongeveer 12 m bedraagt, moet het samenstel buiten bedrijf worden gesteld. Dit is zeer ongewenst.
Figuur 2 toont de structuur van het gestel 3 en de acht het gestel 3 dragende draagconstructies. Duidelijk is, dat dit deel van het samenstel, nog afgezien van de warmtewisselaarpanelen, de ventilatoren, de toevoerleidingen en de afvoerleidingen, een zeer gecompliceerde en veel-omvattende opbouw heeft. Tevens zal duidelijk zijn, dat het met elkaar koppelen van de langwerpige constructiedelen van het samenstel een zeer tijdrovend werk is. De constructie is zeer complex en extreem zwaar.
De nu te beschrijven 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 11 tonen koelinrichtingen, die bestemd zijn om deel uit te maken van een samenstel van het type volgens de uitvinding.
Figuur 3 toont de eenvoudige opzet van een eerste uitvoering van een koelinrichting 19. Volgens de uitvinding is elke draagconstructie uitgevoerd als een zuil 17. Op elk van de vier hoekpunten 17 is een zuil aanwezig. De zuilen worden gevormd door delen van de medium-toevoerleidingen, bijvoorbeeld de stoom-toevoerleidingen of de hierna te beschrijven roestvast-stalen isolatiemantels.
De zuilen 17 dragen een gestel dat in zijn totaliteit met het verwijzingsgetal 18 aangeduid is.
Het gestel omvat een aantal buizen, die aansluiten aan de stoomtoevoerleidingen 20 die samen met de waterafvoerleidingen 21 de zuilen vormen.
Het gestel omvat vier verticale buisdelen die een voortzetting zijn van de toevoerleidingen 17 van de zuilen. Aan hun bovenzijde vormen ze met vier horizontale buizen 22, 23 zowel de bovenste begrenzing van het gestel 18 als de toevoerleidingen van twee zich tussen de buizen 22 uitstrekkende spruitstukken 24. Aan de spruitstukken 24 sluiten de ingangen van de buizen 11 (zie figuur 9) van de buizen/lamellen-warmtewisselaarpanelen 65 aan voor ontvangst van de via de toevoerleidingen 17 toegevoerde stoom, die is aangeduid met pijlen 25.
De tevens als toevoerleidingen dienst doende zuilen 17 dragen tevens een van het gestel 3 deel uitmakende bodemplaat 28 die een doorgaand gat vertoont waarin een ventilator 29 geaccommodeerd is.
Niet getekend is, dat de driehoekige toegangsopeningen ter weerszijden van de kopse einden van de luchtdoorvoerruimte die wordt omsloten door de beide warmtewisselaarpanelen en de bodemplaat 28, in hoofdzaak luchtdicht zijn afgesloten door dichte wanden. Aldus is enerzijds de beschreven omsloten ruimte, de luchtdoorvoerruimte 30, voor doorstromende lucht toegankelijk door inblazen via de ventilator 29, en kan hij anderzijds luchtstromen doorlaten via de doorlaatopeningen in de warmtewisselaarpanelen, in welk verband verwezen wordt naar de hiervoor gegeven beschrijving van figuur 9. Voor het overige is de luchtdoorvoerruimte 30 geheel omsloten door voor lucht niet-doorlaatbare panelen.
De ventilator 29 is van geavanceerd en technisch verfijnd type. Hij omvat een rotor 32 met een centrale naaf 33 en een aantal met die naaf 33 verbonden, angulair equidistant opgestelde bladen 34. De buitenste eindzones van de bladen zijn met een coaxiaal ten opzichte van de naaf 33 geplaatste ring 35 verbonden. Deze ring past met enige tussenruimte in een ringvormige verdieping in het binnenvlak van een omwentelingssymmetrisch luchtstroom-geleidingselement 36 voor het geleiden van de door de ventilator stromende lucht.
Het geleidingselement 36 strekt zich zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts ten opzichte van de rotor 32 uit en vertoont zowel aan zijn stroomopwaartse als zijn stroomafwaartse zijde een omwentelingssymmetrische stroomlijnvorm. Het is hierbij tevens van belang dat de binnenvlakken in radiale richting van het geleidingselement 36 en de coaxiale rotorring 35 met geringe tussenruimte in hoofdzaak vloeiend, zonder noemenswaardige invloed op de langsstromende lucht, aan elkaar aansluiten.
De beschreven maatregelen zorgen ervoor, dat de door de ventilator in de luchtdoorvoerruimte 30 ingeblazen luchtstroom een zeer stabiel en rustig verloop heeft en vrij is van wervels en turbulentie. In de uitvoering volgens figuur 3, waarbij gebruik wordt gemaakt van de buizen/lamellen-warmtewisselaars, die op zichzelf bekend zijn uit de stand der techniek, kan niet voorkomen worden, dat de warmtewisselaarpanelen een vrij substantiële bijdrage leveren tot de geluidproductie. Dit geluid omvat een suizende, ruisachtige component als gevolg van de turbulenties, welke component zeer breedbandig is en een substantieel geluiddrukniveau vertegenwoordigt. Verder treedt er als gevolg van de aanwezigheid van de equidistant geplaatste lamellen vaak een vrij hinderlijke resonantie, een scherpe sissende toon met een dominante frequentie van 5-15 kHz op, die onder omstandigheden uiterst hinderlijk kan zijn.
Figuur 4 toont een koelinrichting 37, die geheel overeenkomt met de koelinrichting 19 volgens figuur 3, maar daarvan in die zin verschilt, dat aan de vier zijden in het gebied van het gestel 18 windschermen 38 geplaatst zijn, die in figuur 4 ter wille van de duidelijkheid transparant zijn getekend. De windschermen strekken zich in deze uitvoering vanaf de hoogte van de onderranden van de warmtewisselaarpanelen 65, dus op de hoogte van de bodemplaat 28 tot de hoogte van de bovenranden van de warmtewisselaarpanelen 65, in het gebied van de inlaat-spruitstukken 24 uit.
Ter oriëntatie op de afmetingen van de koelinrichtingen 19 en 37 wordt verwezen naar de diameter van de ventilator 29. Deze kan bijvoorbeeld een diameter van circa 12 m vertonen. De afmetingen van de bovenplaat en daarmee het geprojecteerde horizontale vlak van het gestel 3, heeft dan afmetingen in de orde van 14 m x 14 m, terwijl de hoogte van het gestel circa 10 m bedraagt. Deze afmetingen zijn slechts indicatief en kunnen van geval tot geval en afhankelijk van de technische eisen van een specifieke inrichting, sterk uiteenlopen.
Figuur 5 toont de koelinrichting 37 volgens figuur 4 in een perspectivisch aanzicht schuin van onderen. Duidelijk zichtbaar is de inlaatring 39, dat wil zeggen het stroomopwaartse deel van het luchtstroom-geleidingselement 36, dat zich uitstrekt onder de bodemplaat 28 en een stroomlijnvorm bezit. Deze inlaatring 39 zorgt voor een rustige invoer van de ingezogen lucht en draagt daar aldus mee bij tot een rustige invoer-luchtstroom in de luchtdoorvoerruimte 30.
Figuur 6 toont een koelinrichting 40, die voor een belangrijk deel identiek is aan de koelinrichting 37 volgens de figuren 4 en 5, maar daarvan in die zin verschilt, dat de vier zuilen 55, die functioneel corresponderen met de zuilen annex toevoerleidingen 17, een naar beneden toe enigszins divergerende vorm bezitten ter vergroting van de mechanische zijdelingse stabiliteit en stijfheid van de koelinrichting. Hierbij wordt opgemerkt, dat deze vorm, zeker in dit geval, waarin de inrichting 40 windschermen 38 omvat, tevens uit design-oogpunt esthetisch voordeel heeft bij deze vorm. Hij doet immers enigszins denken aan de klassieke, omwentelingssymmetrische vorm van de klassieke koeltorens, die eveneens een naar boven toe zich vernauwende vorm bezitten, zij het dat die koeltorens gesloten wanden, in het algemeen van beton, bezaten. Dergelijke koeltorens zijn achterhaald en in onbruik geraakt.
Een dergelijke opstelling en vorm van de zuilen kunnen ook bij de andere getekende en beschreven uitvoeringen van de koelinrichting volgens de uitvinding gebruikt worden.
Figuur 7 toont een koelinrichting 41 in eenzelfde perspectivisch aanzicht als de koelinrichting 19 volgens figuur 3. De inrichting 41 bezit echter een belangrijk verschil met de inrichting 19. Anders dan de inrichting 19 omvat de inrichting 41 geen warmtewisselaarpanelen op basis van buizen met lamellen, maar is de koelinrichting 41 zodanig uitgevoerd, dat de warmtewisselaarpanelen 41 elk ten minste één groep van elk voor het te koelen medium doorstroombare warmtegeleidende holle panelen 42 omvatten, welke holle panelen 42 in onderling evenwijdige relatie opgesteld zijn, de ruimten tussen de holle panelen de doorlaatopeningen vormen (zie tevens de figuren 8 en 10), de toevoerzones van de holle panelen via de inlaatspruitstukken 24, 43 met de toevoerbuizen 22 voor medium verbonden zijn, en de afvoerzones van de holle panelen via de afvoerspruitstukken 26, 44, waarbij de inlaatspruitstukken 24 en de afvoerspruitstukken 26 zich horizontaal uitstrekken en de daaraan aansluitende inlaatspruitstukken 43 en afvoerspruitstukken 44 zich in onderling verweven relatie in het vlak van het betreffende warmtewisselaarpaneel uitstrekken in een verticaal vlak, loodrecht op het vlak van het betreffende warmtewisselaarpaneel.
Evenals de koelinrichting 19 volgens figuur 3, maar daarin niet getekend, omvat de inrichting 41 volgens figuur 7 aan beide kopse einden van de luchtdoorvoerruimte 30 een gesloten wand 45, welke wanden 45 begrenzingen van de luchtdoorvoerruimte 30 vormen.
De inrichtingen 37 volgens figuur 4 en figuur 5, en 40 volgens figuur 6 zijn voorzien van windschermen 38. Deze zijn technisch gewenst in verband met de eigenschappen van de buizen/lamellen-warmtewisselaarpanelen. De windschermen zorgen ervoor, dat de werking van de koelinrichtingen weinig wordt beïnvloed door wind. In de inrichting 41 en de hierna nog te tonen en te beschrijven koelinrichtingen volgens de uitvinding met zich verticaal uitstrekkende holle doorstroombare panelen zijn dergelijke windschermen niet nodig, zoals hierna zal worden verduidelijkt.
Figuur 8 toont een bovenaanzicht van de inrichting 41 volgens figuur 7. Uit figuur 7 wordt duidelijk, dat twee aangrenzende warmtewisselaarpanelen zodanig zijn opgesteld, dat de hoeken waaronder de individuele holle panelen zich ten opzichte van het middenvlak, bepaald door het afvoerspruitstuk 44, uitstrekken, gelijk maar tegengesteld zijn. Daarbij komt dat de holle panelen 42 zich alle in verticale vlakken uitstrekken op de wijze van schuin opgestelde louvres, met vrijlating van zich verticaal uitstrekkende luchtdoorlaatopeningen, die worden gevormd door de ruimten tussen aangrenzende holle panelen 42. Figuur 8 toont een bovenaanzicht van de inrichting 41 volgens figuur 7, waarin het vorenstaande duidelijk wordt, doordat via de doorlaatopeningen de ventilator 29 zichtbaar is, samen met de afvoerzijde van het luchtstroom-geleidingselement 36. Doordat op deze wijze de in de luchtdoorvoerruimte 30 aanwezige lucht onder druk door de beschreven doorlaatopeningen althans min of meer verticaal naar buiten wordt bewogen, ondervindt de werking van de koelinrichting 41 geen hinder van wind.
Zoals al eerder opgemerkt, vertoont de door de ventilator 29 uitgeblazen krachtige luchtstroom een aanzienlijke rotatiecomponent. Het is deze rotatiecomponent die in dominerende mate, samen met de axiale component, zorgt voor een zeer innig thermisch contact tussen de door de doorlaatopeningen doorgelaten koelende lucht en het door de holle panelen 42 stromende te koelen medium, via de warmtegeleidende wanden van de holle panelen 42.
Figuur 9 toont een deel van een warmtewisselaarpaneel ter toelichting van de opstelling van de voor medium doorstroombare holle panelen 42.
Figuur 10 toont schematisch en op vergrote schaal de opstelling en de aansluiting tussen spruitstukken van de holle panelen 42, waarvan de opbouw en wijze van fabriceren nog zal worden besproken aan de hand van de figuren 12, 13 en 14.
Figuur 10 toont het meest linkse, naar achteren gelegen deel van het warmtewisselaarpaneel dat min of meer naar de kijker toe gericht is in figuur 7. Tussen de inlaat tussen het bovenste horizontale inlaatspruitstuk 24 en het horizontale afvoerspruitstuk 26 en het zich schuin omlaag uitstrekkende inlaatspruitstuk 43 en het zich schuin omlaag uitstrekkende afvoerspruitstuk 44 strekken zich een aantal verticaal opstelde holle panelen 42 uit. Ter oriëntatie wordt opgemerkt, dat deze bijvoorbeeld een lengte in de orde van 5 m en een breedte in de orde van 0,5 m kunnen bezitten. De holle panelen vertonen onderling diagonaal geplaatste inlaatopeningen 46 respectievelijk afVoeropeningen 47, welke inlaatopeningen 46 aansluiten aan corresponderende openingen in de inlaatspruitstukken 24, 43, en welke afVoeropeningen 47 aansluiten aan corresponderende openingen in de afvoerspruitstukken 44, 26.
De inlaat-mediumstroom 25 is ook hier met de betreffende pijlen aangeduid. De condensafvoerstroom is met de pijlen 27 aangeduid.
Pijlen 48 duiden de luchtstroom in de luchtdoorvoerruimte 30 naar de holle panelen 42 aan, terwijl de door de doorlaatopeningen tussen de panelen doorgelaten en naar buiten verticaal uitgeblazen luchtstroom met pijlen 49 is aangeduid.
De figuren 7, 8 en 10, en tevens de hierna nog volgende figuur 11, tonen, dat de doorstroombare holle panelen 42 zowel ten opzichte van het schuine vlak van de warmtewisselaarpanelen 5 als ten opzichte van het horizontale vlak onderling versprongen geplaatst zijn.
In het bijzonder figuur 10 toont duidelijk, dat de doorstroombare holle panelen, die alle functioneel met elkaar overeenkomen en derhalve alle met het verwijzingsgetal 42 aangeduid zijn, over het grootste deel van de hoogte identiek gevormd zijn, maar in de linker onderste hoekzone en tevens de bovenste rechter hoekzone een geringere lengte en een iets andere vorm vertonen, omdat ze zich uitstrekken tussen een verticaal spruitstuk 43 respectievelijk 44 en een horizontaal spruitstuk respectievelijk 26, 24. In het bijzonder met verwijzing naar figuur 8 wordt ten overvloede benadrukt, dat ook in de beschreven hoekzones de onderling versprongen relaties tussen de holle panelen 42 in twee richtingen gehandhaafd is.
Figuur 11 toont een koelinrichting 31 van meervoudig type. Hij komt functioneel overeen met de koelinrichting 7, maar omvat drie ventilatoren, driemaal zo veel warmtewisselaarpanelen en een driemaal zo grote lengte als de inrichting 41 volgens figuur 7. Omdat de horizontale buizen en spruitstukken exact dezelfde functie hebben als in de uitvoering 41 volgens figuur 7, zijn ze in figuur 11 met dezelfde verwijzingsgetallen aangeduid, met de aantekening dat ze driemaal zo lang zijn als in de uitvoering volgens figuur 7.
Het bovenaanzicht van de inrichting 31 komt overeen met het bovenaanzicht van figuur 7 in figuur 8, met dien verstande, dat drie dergelijke bovenaanzichten het totale bovenaanzicht van de koelinrichting 31 volgens figuur 11 vormen.
De langwerpige horizontale constructie-elementen 23, die zich uitstrekken tussen de op afstand van elkaar gelegen bovenste hoekpunten van het gestel, kunnen buizen zijn voor het met elkaar verbinden van de toevoerleidingen 20 en 22, maar noodzakelijk is dit niet. Een dergelijke verbinding kan, anders dan in het geval van een niet-doorstroombaar element zoals een staaf of een stang, wel het voordeel hebben, dat het te koelen medium een nog geringere stromingsweerstand ondervindt.
De koelinrichting 31 volgens figuur 11 vertoont, zoals in het voorgaande kort beschreven is, een overspanning in de lengterichting in de orde van grootte van 30 - 40 m.
Ondanks dat het gestel in principe in staat is om zonder noemenswaardige doorbuiging of mechanische instabiliteit het gewicht in de orde van 150.000 kg van de inrichting 31 te dragen, moet toch worden vastgesteld, dat het de voorkeur verdient om de inrichting van additionele draagconstructies te voorzien. Gedacht zou kunnen worden aan additionele toevoerleidingen en/of afvoerleidingen in het middengebied van de inrichting, die in het bijzonder de zich horizontaal uitstrekkende afvoerspruitstukken 26 ongeveer in het midden of op 1/3 en 2/3 van de overspanningsafstand verder ondersteunen, waarbij tevens de additionele leidingen een extra functie als afvoerleidingen kunnen vervullen. Ook kan gebruik worden gemaakt van een of meer louter als draagconstructies werkzame additionele steunen.
De voorkeur wordt er echter aan gegeven, desgewenst de inrichting 31 volgens figuur 11 te vervangen door drie aan elkaar aansluitende inrichtingen 41 volgens figuur 7, die elk vier zuilen vertonen, waardoor het totale samenstel steunt op twaalf zuilen. Voor het toevoeren van te koelen medium, bijvoorbeeld stoom, zou evenals bij de hiervoor beschreven uitvoeringen van de koelinrichting volgens de uitvinding kunnen worden volstaan met slechts één als mediumtoevoerleiding dienst doende zuil 17. In het hiervoor beschreven geval waarin een aantal, bijvoorbeeld drie, inrichtingen 41 volgens figuur 7 althans min of meer aansluitend aan elkaar in een rij worden opgesteld, behoeft per individuele inrichting 17 slechts één draagzuil de functie van toevoerleiding, en eventueel tevens afvoerleiding, te vervullen.
Met een dergelijke structuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van een te kiezen aantal naast elkaar te plaatsen koelinrichtingen, wordt als het ware een modulaire opbouw verkregen die het een gebruiker gemakkelijk maakt om op basis van vaste, bewezen ontwerpen, een enkelvoudige eenheid, een dubbele eenheid, een drievoudige eenheid, enzovoorts te laten bouwen.
De uitvinding verschaft een samenstel van koelinrichtingen, waarvan uitvoeringsvoorbeelden zullen worden beschreven aan de hand van de figuren 15,16,17, 18, 19, 20, 21 en 22.
Figuur 1 IA toont, dat een toevoerbuis 50, die deel uitmaakt van een toevoerleiding 17, een cilindrische omhulling van isolatiemateriaal omvatten, die op zijn beurt is omgeven van een mechanisch sterke mantel 52, bijvoorbeeld van roestvast staal. Deze constructie heeft het voordeel, dat het buitenste element, de roestvast-stalen mantel, een zodanige wanddikte kan vertonen, dat hij in essentie de dragende functie van de betreffende toevoerleiding kan vervullen onder vrijlating van de toevoerbuis, die slechts ten dele een dragende functie behoeft te hebben, of zelfs in het geheel geen dragende functie behoeft te hebben maar uitsluitend voor het toevoeren van te koelen medium behoeft te dienen. In deze uitvoering is de afvoerleiding 21 aan de buitenzijde van de roestvast-stalen mantel 52 opgesteld.
De omhulling van isolatiemateriaal kan bestaan uit elk geschikt thermisch isolerend materiaal, bijvoorbeeld minerale wol, zoals glaswol of steenwol, of een geschikte schuim-kunststof, bijvoorbeeld polyurethaan of polyisocyanuraat.
Figuur 11B toont een variant, waarin de toevoerbuis 50 en de roestvast-stalen mantel 52 coaxiaal ten opzichte van elkaar geplaatst zijn en de coaxiale tussenruimte 53 tussen beide niet gevuld is met isolatiemateriaal zoals wel het geval is in de uitvoering volgens figuur 11A.
Figuur 11C toont, dat het vooral in deze uitvoering noodzakelijk is, dat de toevoerbuis 50 en de mantel 52 in onderling coaxiale relatie worden gehouden door middel van op axiaal regelmatige afstanden geplaatste radiale afstandhouders 54 van roestvast staal, of een geschikte kunststof, zoals polyimide of polyetherimide. De uitvoering volgens figuur 1 IA kan echter ook voordeel hebben van de aanwezigheid van afstandhouders.
Figuur 11D toont een alternatief, waarin de toevoerbuis 50 is omhuld door een coaxiale cilindrische mantel van plaatmateriaal, in het bijzonder roestvast staal, waarin een patroon van perforaties 66 is aangebracht. De roestvaststalen mantel 52 wordt op de in figuur 11C getoonde wijze gedragen door kransen van op regelmatige axiale afstanden geplaatste afstandhouders 54. Doordat de perforaties de omgevingslucht doorlaten en de afstandhouders, bijvoorbeeld van roestvast staal, polyimide of polyetherimide, slechts een zeer geringe warmtegeleiding vertonen, zal de temperatuur van de mantel 52 slechts weinig boven de omgevingstemperatuur liggen. Aldus is de met de mantel 52 omhulde stoomtoevoerbuis 50, die een zeer hoge temperatuur van bijvoorbeeld 150°C kan bezitten, volledig aanrakingsveilig.
Met betrekking tot de dakconstructie volgens de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding wordt opgemerkt, dat de hellingshoek van de warmtewisselaarpanelen niet kritisch is. Gedacht wordt aan een hoek in de orde van 60° ± 15°.
De figuren 12, 13 en 14 tonen de situaties in drie opeenvolgende fasen van de vervaardiging van een hol paneel voor toepassing in een koelinrichting, in het bijzonder volgens de figuren 7, 8, 10 en 11.
De wanddikte van de toevoerleidingen ligt in de orde van 30-60 mm. Als materiaal is roestvast staal het meest geschikt. De inwendige diameter ligt in de orde van 1 m.
De figuren 12, 13 en 14 tonen drie opeenvolgende fasen van een mogelijk vervaardigingsprocédé van een hol paneel 42.
Figuur 12 toont, dat eerst twee rechthoekige vlakke roestvast-stalen platen 56, 57 dekkend op elkaar worden geplaatst. Vervolgens worden hun randen 58 door rolnaadlassen gasdicht met elkaar verbonden. De lasnaden zijn aangeduid met onderbroken lijnen 3. Op twee ongeveer diagonaal tegenover elkaar gelegen locaties 60, 61 wordt geen lasnaad 58 aangebracht en worden de betreffende zones vrijgehouden om later te dienen als toevoer en afvoer van het te vervaardigen paneel 42.
Ter plaatse van de locaties 60 en 61 worden, voorafgaand aan de rolnaad-lasbewerking tijdelijk afstandhouders geplaatst, die na het uitvoeren van de rolnaad-lasbewerking weer worden verwijderd.
Na het completeren van deze rolnaad-lasbewerking volgens figuur 12 worden door middel van een op zichzelf bekende puntlas-inrichting een aantal in deze uitvoering in de vorm van een rechthoekig raster puntlaszones 62 aangebracht, waarmee over het gehele oppervlak verspreid de platen 56, 57 lokaal met elkaar verbonden worden onder vrijlating van de vrije locaties 60, 61.
Figuur 13 toont, dat na het bereiken van de in figuur 13 getoonde fase, waarin de platen 56, 57 nog plat op elkaar liggen, over laszones met elkaar verbonden zijn, en de locaties 60 en 61 vrij zijn gehouden, via de verkregen toevoeropeningen op de vrije locaties 60 en 61, die nu gaan dienen als toevoeropeningen, water onder hoge druk tussen de platen 56, 57 wordt ingevoerd, waardoor de gebieden tussen de laszones 58, 62 onder plastische vervorming uiteen wijken en aldus de in figuur 13 getoonde, min of meer kussen- of matrasvormige vorm wordt verkregen. Opgemerkt wordt, dat het gebruik van gas als hoge druk-medium sterk ontraden wordt in verband veiligheidsrisico’s. In het geval van een imcompressibele vloeistof, in het bijzonder water, valt de druk onmiddellijk weg in het geval van een calamiteit, bijvoorbeeld een openscheurende lasnaad. Een gas vertoont onder die omstandigheden een sterk explosief en daardoor voor aanwezige personeelsleden gevaarlijk gedrag.
Figuur 13 toont met de pijlen 63 en 64 de inlaat respectievelijk de afVoer van medium tijdens gebruik van het aldus verkregen voor medium doorstroombare holle paneel.
Figuur 14 toont in gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht op vergrote schaal een detail, waaruit in het bijzonder blijkt, dat de ruimten tussen de laszones zeer substantiële afmetingen bezitten, zodat de doorstroombaarheid van het paneel als uitstekend kan worden beschouwd.
Hoewel roestvast staal niet bekend staat om zijn hoge thermische geleidbaarheid, is de geleidbaarheid voor het doel volgens de uitvinding in de praktijk toereikend, omdat immers gebruik wordt gemaakt van relatief dunne wanden, bijvoorbeeld met een dikte in de orde van 1-3 mm. Zoals eerder beschreven, opereert het systeem onder lage druk. Voor een gebrek aan drukbestendigheid van de panelen 42 behoeft dan ook niet te worden gevreesd.
Figuur 15 toont een samenstel 67 van drie koelinrichtingen 68, 69, 70 van het type waarvan de basisopbouw vanaf de mediumtoevoerleidingen tot en met het gestel overeenkomt met de opbouw van de koelinrichtingen volgens de hiervoor beschreven figuren 3, 4, 5, 7, 8.
De prestaties van het samenstel 67 is vergelijkbaar met de prestaties van het samenstel 31 volgens figuur 11. In de uitvoering volgens figuur 11 moeten de zuilen 17, die tevens de toevoerleidingen voor medium zijn, zeer aanzienlijk zwaarder zijn en dienen ze een aanzienlijk grotere binnendiameter te vertonen. Immers, de zuilen 17 dragen het complete gestel, te vergelijken met de drie gestellen van de koelinrichtingen 68, 69, 70, terwijl ze bovendien moeten zorgen voor de aanvoer van het medium naar de warmtewisselaarpanelen 42. In het samenstel 67 volgens figuur 15 wordt het totale toevoerdebiet van medium verdeeld over twaalf leidingen in plaats van vier, zodat elke leiding 17 in de uitvoering volgens figuur 15 een aanzienlijk geringere binnendiameter en wanddikte behoeft te hebben dan de corresponderende leiding 17 in het samenstel 31 volgens figuur 11.
Functioneel zijn de drie koelinrichtingen 68 geheel van elkaar gescheiden. Hun opbouw kan bijvoorbeeld overeenkomen met die van de koelinrichting 19 volgens de figuren 3 en 4, 37 volgens figuur 5 of 41 volgens figuur 7. Hier zal dan ook worden afgezien van een gedetailleerde beschrijving van de opbouw van de koelinrichtingen 68, 69, 70.
De aandacht wordt erop gevestigd, dat de aangrenzende koelinrichtingen 68, 69 en 69, 70 met elkaar gekoppeld zijn door middel van respectieve treksterke lussen 108 die de aan elkaar grenzende, van de respectieve gestellen 18 deel uitmakende toevoerbuizen 17 in het gebied van het gestel 18 met elkaar koppelt. De lussen kunnen bestaan uit bijvoorbeeld bandmateriaal van roestvast staal, of van in een kunststof substraat ingebedde treksterke vezels, waarbij bijvoorbeeld wordt gedacht aan glas, koolstof, aramid of verstrekte polyetheen. Dergelijke vezels strekken zich in de langsrichting van het bandmateriaal uit en hebben een substantiële lengte. Daarom worden ze als “continue” vezels aangeduid.
In elk van de koelinrichtingen is een verticaal mediaanvlak gedefinieerd, waarin een daknok 72 zich horizontaal uitstrekt. Elke koelinrichting 68, 69, 70 is symmetrisch ten opzichte van het mediaanvlak opgebouwd, terwijl de koelinrichtingen onderling identiek zijn. De koelinrichtingen 68, 69, 70 zijn zodanig opgesteld dat hun mediaanvlakken coplanair zijn. Het gemeenschappelijke mediaanvlak is met 71-71 aangeduid.
Het is om hierna te beschrijven redenen van belang, dat de breedten van de koelinrichtingen, dat wil zeggen hun afmetingen dwars ten opzichte van het mediaanvlak 71, aan elkaar gelijk zijn.
Het aantal zuilen, tevens toevoerleidingen, van elke koelinrichting bedraagt vier. Deze vier zuilen van elke koelinrichting zijn in het gebied van de vier hoekzones van de koelinrichtingen opgesteld, zoals onmiddellijk duidelijk zal zijn aan de hand van figuur 15.
Volgens de uitvinding is het van wezenlijk belang, dat elk van de vier toevoerleidingen 17 van elke koelinrichting 68, 69, 70 via een zich over 90° in een verticaal vlak uitstrekkend koppelstuk 73 aan een respectieve zich onder het bovenvlak 74 van een betonnen fundering 75 bevindende basistoevoerleiding 75 aangesloten is.
Alle zes basistoevoerleidingen 81, 82, 83, 84, 85, 86 strekken zich alle in dezelfde richting evenwijdig aan het mediaanvlak 71-71 horizontaal uit. Ze zijn onderverdeeld in twee ten opzichte van het mediaanvlak 71-71 symmetrisch geplaatste bundels maar die beide met het verwijzingsgetal 80 zijn aangeduid.
Figuur 16 toont in een gedeeltelijk transparant aanzicht de betonnen fundering 75. De basistoevoerleidingen van alle koelinrichtingen bevinden zich onder het bovenvlak 74 van die fundering 75. De aan de horizontale basistoevoerleidingen 81-86 aansluitende koppelstukken 73 bevinden zich onder het bovenvlak 74 van de betonnen fundering.
De aandacht wordt erop gevestigd, dat de bundels 80 spiegelsymmetrisch identiek zijn. Datzelfde geldt voor de met de basistoevoerleidingen 81-86 verbonden koppelstukken 73, die weliswaar met hetzelfde verwijzingsgetal zijn aangeduid, maar verschillende typen vertonen.
De koppelstukken 73 die toegang geven tot de koelinrichting 68 vertonen uitsluitend een bocht van 90° in het verticale vlak. Anders is dit met de koppelstukken 73 die toegang geven tot de koelinrichting 69. Zoals in het bijzonder figuur 16 duidelijk toont vertonen deze koppelstukken 73 behalve een bocht van 90° in het verticale vlak, ook nog een zijdelingse uitwijking, zodanig dat de betreffende leidingen 83 en 86 versprongen komen te liggen ten opzichte van de leidingen 82, 85.
De leidingen 81, 84, die toegang geven tot de koelinrichting 70 omvatten koppelstukken 73 die eenzelfde verspringing als hiervoor beschreven geven, maar naar de andere kant. De leidingen 81, 84 zijn in figuur 16 naar links verplaatst ten opzichte van de leidingen 82, 85, terwijl de leidingen 83, 86 ten opzichte van de leidingen 82, 85 naar rechts versprongen zijn.
Op deze wijze is de bundel 80 verkregen, die twee lagen van drie basistoevoerleidingen bevat, namelijk een onderste laag bestaande uit de basistoevoerleidingen 81, 82, 83 en een daarboven geplaatste tweede laag, omvattende de basistoevoerleidingen 84, 85, 86.
Voor de goede orde wordt de aandacht erop gevestigd, dat aan elke basistoevoerleiding 81-86 een afvoerleiding 21 is toegevoegd.
Figuur 17 verduidelijkt het hiervoor besprokene.
Figuur 18 toont een gootvormige betonnen fundering 76, omvattende een bodemplaat 77, verticaal opstaande wanden 78 en buiten die wanden 78 van de bodemplaat 77 uitstekende flenzen 79.
Een indruk van de dwarsdoorsnede-afmetingen van de fundering 76 wordt verkregen als de lezer zich realiseert, dat de buitendiameter van de basistoevoerleidingen 81-86 in de orde van 1,20 m ligt.
Daarmee zal tevens duidelijk zijn, dat de fundering 76 met geschikte mallen ter plekke gestort dient te worden. Vervolgens worden de leidingen 81, 82, 83 in de door de bodemplaat 77 en de opstaande wanden 78 begrensde goot geplaatst. Vervolgens wordt een draagplaat 87 boven de leidingen 81, 82, 83 geplaatst, gevolgd door het plaatsen van de bovenlaag bestaande uit de basistoevoerleidingen 84, 85, 86. Een fimderingsblok 88, dat zich op de wijze van een brug uitstrekt tussen de bovenvlakken van de opstaande wanden 78 wordt ter plekke gestort en dient voor het funderen van de overgang tussen, volgens figuur 18 het koppelstuk 73 en de zich daar vandaan omhoog uitstrekkende toevoerleiding 17. Het fimderingsblok 88 bestaat eveneens uit beton en wordt ter plekke gestort. Ankers 89 zorgen voor een stevige koppeling tussen de fundering 76 en het fimderingsblok 88. Ter weerszijden van het fimderingsblok 88 wordt de goot afgedekt met afneembare deksels 90. Deze worden geplaatst en verwijderd door een schematisch aangeduid hefwerktuig 91 dat aangrijpt op hijsogen 92.
Figuur 19 toont een alternatieve wijze van verankering. In deze uitvoering van de verankering van slechts één zuil, tevens toevoerleiding 17, is met een koppelstuk een zich verticaal omlaag uitstrekkend langwerpig verankeringselement 93 star verbonden, dat zich in het verlengde van de zuil 17 omlaag uitstrekt en in een heipaal-achtige stalen buis 94, die in de grond 95 gedreven is verankerd is door de ruimte tussen het binnenvlak van de stalen buis 94 en het buitenvlak van het langwerpige verankeringselement 93 vol te storten met beton.
Opgemerkt wordt, dat de inlaatmediumstroom zich uitsluitend beweegt door de basistoevoerleiding 85, het koppelstuk 73 en de verticale toevoerleiding 17. Aan de bovenzijde van het verankeringselement 93, dat als buis kan zijn uitgevoerd, bevindt zich een afdichting.
Schematisch is met een pijl 96, die zich verticaal uitstrekt, aangeduid, dat de verankeringsdiepte kan worden gekozen in afhankelijkheid van de draagkracht van de bodem. De stalen buis 94 kan bijvoorbeeld met een bekende hei-techniek in de bodem worden gebracht. Hij kan in de bodem worden ingehamerd of er kan gebruik worden gemaakt van een relatief hoogfrequente trilling, waardoor de bodem een zekere fluïdisatie ondergaat en de stalen buis 94 gemakkelijk in de gefluïdiseerde bodem kan worden gebracht.
Figuur 20 toont een plofaanzicht van een koelinrichting 98, die voor een belangrijk deel overeen komt met de koelinrichting 41 volgens figuur 7. Door beschrijving van de opbouw van onderen naar boven wordt duidelijk, op welke wijze de koelinrichting 98 in situ kan worden geassembleerd.
Aan beide zijden, symmetrisch ten opzichte van het beoogde mediaanvlak 71-71 worden de beide funderingsgoten 76 geplaatst, gevolgd door het plaatsen van twee basistoevoerleidingen 81, 82. Aan deze leidingen worden 90° koppelstukken 73 aangesloten, gevolgd door het plaatsen van de opstaande toevoerleidingen 17, die aan deze koppelstukken 73 aansluiten. Deze strekken zich door de funderingsblokken 88 uit. De verticale toevoerleidingen 17 doen tevens dienst als buizen voor het gestel 18. Met dit gestel wordt een bodemplaat 28 met afvoerspruitstukken 26 verbonden. De bodemplaat 28 vertoont een doorgaand gat 109 waarin het luchtstroom-geleidingselement 36 is geaccommodeerd. In dit element 36 wordt de ventilatorrotor 32 roterend geaccommodeerd, op een wijze die hierna zal worden beschreven. De rotor 32 omvat een naaf 33, die via een aandrijfas 99 wordt gedragen door een reductie-eenheid 100, die op zijn beurt wordt gedragen door een elektromotor 101. Deze elektromotor 101 wordt op zijn beurt gedragen door een verticale draagbuis 102, die wordt gedragen door de beide horizontale inlaat-spruitstukken, die zich ter plaatse van de daknok bevinden en zich in het mediaanvlak 71-71 uitstrekken.
Het is van belang, dat de rotorring 35 met slechts een geringe tussenruimte roterend beweegbaar is in een ringvormige, rondgaande verdieping, die is gedefinieerd tussen het onderste deel van het luchtgeleidingselement 36 en het bovenste gedeelte 103 van dat luchtstroom-geleidingselement. Hiermee is tevens de assemblage volgorde gegeven.
Aan de hand van figuur 21 zal worden toegelicht, op welke wijze de exacte centrering van de rotor verzekerd kan worden.
Tussen de inlaatspruitstukken 24 en de afvoerspruitstukken 26 zijn de warmtewisselaarpanelen 97 op basis van holle, doorstroombare deelpanelen aangebracht.
Voor de duidelijkheid is afgezien van het tekenen van de driehoekige wanden 45, waarvoor onder meer wordt verwezen naar figuur 7.
Ten slotte worden de vier windschermen 38 aan de vier zijden van het gestel 18 geplaatst. Daarmee is de koelinrichting 98 voltooid.
Figuur 21 toont, op welke wijze de ventilatorrotor 32 exact ten opzichte van het luchtstroom-geleidingselement 36 kan worden gecentreerd.
Voor de gewenste centrering is het bij het gebruik van een ventilator als de onderhavige van belang, dat de elektromotor 101 is opgehangen aan een buigstijf element, in casu de draagbuis 102, waarin tevens de voedingskabels voor de motor 101 geaccommodeerd zijn.
Om de juiste centrering te realiseren is gebruik gemaakt van een met de onderste zone van de draagbuis 102 verbonden ring 104, waarmee vier tuistangen 105 verbonden zijn. Deze tuistangen zijn verder verbonden met de verstij vingsstangen 106, die zich in dwarsrichting ten opzichte van het mediaanvlak 71-71 uitstrekken tussen de betreffende zuilen annex toevoerleidingen 17. De tuistangen 105 zijn voorzien van wartels met een linksdraaiende en een rechtsdraaiende schroefdraad, zodanig, dat door het verdraaien van de wartels 107 een exacte centrering van de rotorring 35 ten opzichte van het luchtstroom-geleidingselement 36 gerealiseerd kan worden.
Met betrekking tot de relatief geringe kosten van een samenstel van de uitvinding ten opzichte van de stand der techniek wordt opgemerkt, dat de beschreven standaardleiding met een diameter in de orde van 3,5 m in de markt wordt geleverd voor een prijs in de orde van € 20/kg. De leidingen volgens de uitvinding die een aanzienlijk geringere diameter bezitten, namelijk in de orde van 1 m zijn in de handel verkrijgbaar voor ongeveer een tiende van die prijs, namelijk € 2/kg.
De aandacht wordt erop gevestigd, dat de warmtewisselaarpanelen worden gevoed door twee zich in het gebied van de daknok onderling evenwijdige en aan elkaar grenzend uitstrekkende inlaat-spruitstukken. Deze ontvangen vanaf hun beide einden te koelen medium. Dit komt een stromingsweerstands-arme doorstroming en grote beheersbaarheid van de mediumstroming zeer ten goede.
Ten slotte wordt de aandacht erop gevestigd, dat het uit mechanisch en installatietechnisch oogpunt aanzienlijk eenvoudiger is om twaalf relatief dunne buizen te plaatsen en te assembleren dan één aanzienlijk dikkere buis met dezelfde effectieve doortocht.
De tui-stangen 105 moeten een toereikende trekbestendigheid bezitten. Daarom wordt gedacht aan stangen van roestvast staal met een diameter in de orde van 50 mm.

Claims (32)

1. Samenstel van ten minste twee koelinrichtingen, elk omvattende: een door middel van een aantal draagconstructies vast ten opzichte van de grond opgesteld, bijvoorbeeld in de grond verankerd gestel met een rechthoekig horizontaal geprojecteerd vlak en met vier hoekzones; ten minste één door dat gestel op een zekere hoogte boven de grond gedragen ventilator met elektrische aandrijfmiddelen, welke ventilator lucht van onderen aanzuigt en naar boven toe uitblaast in een luchtdoorvoerruimte, die wordt begrensd door twee op de wijze van een dak met longitudinale nok althans min of meer symmetrisch hellend opgestelde, tijdens bedrijf door te koelen medium doorstroomde warmtewisselaarpanelen, en door dichte, voor lucht niet-doorstroombare platen, zodanig, dat door de ventilator in de luchtdoorvoerruimte ingeblazen lucht die ruimte uitsluitend via in de warmtewisselaarpanelen aanwezige doorlaatopeningen kan verlaten, en die lucht het door de warmtewisselaarpanelen stromende medium koelt; toevoerleidingen met toevoerbuizen voor het aan de warmtewisselaarpanelen toevoeren van te koelen en aldus althans ten dele condenseren medium, bijvoorbeeld stoom, propaan of ammoniak, welk medium afkomstig is van een industrieel proces of van een expansie-turbine; afvoerleidingen met afvoerbuizen voor het van de warmtewisselaarpanelen afvoeren van gekoeld medium en/of condensaat; de toevoerzones van de warmtewisselaarpanelen via een inlaatspruitstuk met ten minste één toevoerbuis voor medium verbonden zijn; en de afvoerzones van de warmtewisselaarpanelen via een retourspruitstuk met ten minste één afvoerbuis voor gekoeld medium en/of condensaat verbonden zijn; met het kenmerk, dat elke draagconstructie als opstaande zuil uitgevoerd is; uitsluitend delen van de toevoerleidingen en/of de afVoerleidingen de zuilen vormen; in elk van de koelinrichtingen een verticaal mediaanvlak gedefinieerd is waarin de daknok zich horizontaal uitstrekt; elke koelinrichting symmetrisch ten opzichte van het mediaanvlak opgebouwd is; de koelinrichtingen zodanig opgesteld zijn, dat hun mediaanvlakken coplanair zijn; de breedten van de koelinrichtingen aan elkaar gelijk zijn; het aantal zuilen van elke koelinrichting vier bedraagt; de vier zuilen van elke koelinrichting in het gebied van de vier hoekzones opgesteld zijn; althans alle vier toevoerleidingen van elke koelinrichting elk via een koppelstuk aan een respectieve zich onder het grondvlak bevindende basistoevoerleiding aangesloten zijn; de basistoevoerleidingen zich alle in dezelfde richting evenwijdig aan het mediaanvlak horizontaal uitstrekken; en de basistoevoerleidingen zich in twee ten opzichte van het mediaanvlak symmetrisch geplaatste bundels uitstrekken.
2. Samenstel volgens conclusie 1, waarin de horizontale leidingen van alle koelinrichtingen zich onder het bovenvlak van een betonnen fundering uitstrekken; en de aan de verticale leidingen aansluitende koppelstukken zich althans grotendeels onder het bovenvlak van de fundering bevinden.
3. Samenstel volgens conclusie 1 of 2, waarin met ten minste één koppelstuk een zich verticaal uitstrekkend langwerpig verankeringselement star verbonden is, dat zich in het verlengde van de betreffende verticale leiding omlaag uitstrekt en in een fundering verankerd is.
4. Samenstel volgens conclusie 3, waarin het verankeringselement is geaccommodeerd in een op de wijze van een heipaal in de grond ingebrachte buis, bijvoorbeeld van roestvast staal, en daarin is verankerd door middel van beton.
5. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarin in elk van de bundels de basistoevoerleidingen in ten minste twee lagen met elk ten minste twee basistoevoerleidingen gerangschikt zijn.
6. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarin de ventilator een rotor met een naaf en een aantal, bij voorkeur ten minste tien, met die naaf verbonden, angulair equidistant opgestelde bladen omvat; de buitenste eindzones van de bladen met een coaxiaal ten opzichte van de naaf geplaatste ring verbonden zijn; en de ring met enige tussenruimte past in een ringvormige verdieping in het omwentelingssymmetrische binnenvlak van een luchtstroom-geleidingselement voor het geleiden van de door de ventilator stromende lucht.
7. Samenstel volgens conclusie 6, waarin het geleidingselement zich zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts ten opzichte van de rotor uitstrekt en aan die beide zijden een omwentelingssymmetrische stroomlijnvorm vertoont; en de binnenvlakken van het geleidingselement en de coaxiale rotorring met geringe tussenruimte in hoofdzaak vloeiend, zonder noemenswaardige invloed op de langsstromende lucht, aan elkaar aansluiten.
8. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarin de warmtewisselaarpanelen elk een aantal warmtegeleidende buizen met oppervlakte-vergrotende middelen, zoals vinnen, lamellen, pennen of draden omvatten, welke buizen groepsgewijs onderling evenwijdig opgesteld zijn; en de buizen en de oppervlakte-vergrotende middelen de doorlaatopeningen bepalen; de toevoerzones van de buizen via een inlaatspruitstuk met een toevoerbuis voor medium verbonden zijn; en de afVoerzones van de buizen via een afVoerspruitstuk met een afvoerbuis voor medium verbonden zijn.
9. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarin de warmtewisselaarpanelen elk ten minste één groep van elk voor het medium doorstroombare warmtegeleidende holle panelen omvatten, welke holle panelen in onderling evenwijdige relatie opgesteld zijn; de ruimten tussen de holle panelen de doorlaatopeningen vormen; de toevoerzones van de holle panelen via een inlaatspruitstuk met een toevoerbuis voor medium verbonden zijn; en de afVoerzones van de holle panelen met een afvoerbuis voor medium verbonden zijn.
10. Samenstel volgens conclusie 9, waarin de holle panelen verticaal opgesteld zijn.
11. Samenstel volgens conclusie 10, waarin aangrenzende groepen holle panelen een bovenaanzicht bezitten, waarbij de holle panelen van de ene groep een hoek met het grensvlak tussen de twee aangrenzende groepen maken en de holle panelen van de aangrenzende groep een tegengestelde hoek met het grensvlak tussen de aangrenzende groepen maken, zodanig, dat het bovenaanzicht van twee aangrenzende groepen holle panelen een visgraat-achtige vorm vertoont.
12. Samenstel volgens een der conclusies 8-11, waarin elk hol paneel is vervaardigd door het achtereenvolgens uitvoeren van de volgende stappen: (a) het dekkend op elkaar plaatsen van twee congruente metalen platen; (b) het door puntlassen met elkaar verbinden van de platen op puntlaszones die een zich over het gehele oppervlak van de platen uitstrekkend, regelmatig patroon vormen, bijvoorbeeld de hoekpunten van vierkanten of van gelijkzijdige driehoeken; (c) het door een lasbewerking, bijvoorbeeld rolnaadlassen, mediumdicht met elkaar verbinden van de randzones van de platen, onder vrijlating van twee op onderlinge afstand, bijvoorbeeld op onderling diagonale posities, gelegen openingen voor het tijdens gebruik van het samenstel doorlaten van medium; en (d) het via de openingen toevoeren van een medium, in het bijzonder een vloeistof, onder een zodanig hoge druk, dat daardoor in de vrije zones tussen de puntlaszones de platen onder plastische vervorming uiteen wijken tot een vorm, waarin ze een via de twee openingen voor te koelen medium doorstroombare holle ruimte begrenzen.
13. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarin elk als zuil dienst doend deel van een toevoerleiding en eventueel van een afvoerleiding een mantel omvat, waarvan het buitenvlak tijdens transport van heet medium door de betreffende leiding een substantieel lagere temperatuur bezit dan het buitenvlak van de betreffende leiding, zodanig dat het buitenvlak van de toevoerleiding niet aangeraakt kan worden en het buitenvlak van de mantel veilig aangeraakt kan worden zonder risico op letsel, in het bijzonder brandwonden.
14. Samenstel volgens conclusie 13, waarin de mantel een thermische-isolatiemantel omvat.
15. Samenstel volgens conclusie 14, waarin de isolatiemantel omvat: een rond de betreffende toevoerbuis en/of afvoerbuis aangebrachte huls isolatiemateriaal, bijvoorbeeld een minerale wol of schuimstof met voldoende temperatuurbestendigheid, zoals polyurethaan of polyisocyanuraat; en een rond het isolatiemateriaal aangebrachte mantel, bijvoorbeeld van roestvast staal.
16. Samenstel volgens conclusie 14, waarin de isolatiemantel omvat: een door een aantal met onderlinge axiale afstanden opgestelde afstandhouders op radiale afstand van de betreffende toevoerbuis en/of afVoerbuis coaxiaal geplaatste mantel, bijvoorbeeld van roestvast staal; welke afstandhouders een verwaarloosbare warmtegeleiding bezitten, bijvoorbeeld bestaan uit roestvast staal, polyimide of polyetherimide.
17. Samenstel volgens conclusie 16, omvattende: vacuüm-middelen voor het verwijderen van lucht uit de ruimte tussen de betreffende toevoerbuis en/of afvoerbuis en de mantel.
18. Samenstel volgens conclusie 13, waarin de mantel een cilinder van plaatmateriaal omvat en een patroon van perforaties vertoont, en omvat: een door een aantal met onderlinge axiale afstanden opgestelde afstandhouders op radiale afstand van de betreffende toevoerbuis en/of afvoerbuis coaxiaal geplaatste mantel, bijvoorbeeld van roestvast staal; welke afstandhouders een verwaarloosbare warmtegeleiding bezitten, bijvoorbeeld bestaan uit roestvast staal, polyimide of polyetherimide.
19. Samenstel volgens een der conclusies 13-18, waarin een mantel de betreffende zuil vormt, of althans bij draagt tot het door de toevoerbuis en/of de afvoerbuis geleverde vermogen van die zuil om het gestel en de ventilatoren, de niet-doorlaatbare platen en de warmtewisselaarpanelen te dragen.
20. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarin het gestel een bodemplaat omvat, die ten minste één doorgaand gat vertoont, in welk gat de of een ventilator geaccommodeerd is.
21. Samenstel volgens conclusie 8 of 9, waarin het inlaatspruitstuk en het daaraan aangesloten deel van een toevoerbuis, en ook het retourspruitstuk en het daaraan aangesloten deel van een afvoerbuis deel uitmaken van het gestel.
22. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarin het gestel twaalf onderling loodrechte ribben vertoont en aldus de algemene vorm van een rechthoekig parallellepipedum of blok bezit; het gestel is gedefinieerd door: vier verticale zuildelen die de hoogte van het gestel bepalen; vier onderste horizontale buisdelen die het ondervlak van het gestel bepalen; en vier bovenste horizontale buisdelen die het bovenvlak van het gestel bepalen.
23. Samenstel volgens conclusie 22, waarin zich tussen de middenzones van twee bovenste horizontale buisdelen één of twee met de andere twee bovenste horizontale buisdelen evenwijdige buisdelen uitstrekken, die dienst doen als de inlaatspruitstukken voor respectievelijk twee of één warmtewisselaarpaneel en zich evenwijdig aan de bovenranden van die warmtewisselaarpanelen uitstrekken, in het gebied van de nok van het dak.
24. Samenstel volgens conclusie 23, waarin twee met de genoemde twee bovenste buisdelen evenwijdige onderste buisdelen dienst doen als retourspruitstukken voor de respectieve warmtewisselaarpanelen.
25. Samenstel volgens conclusies 23 en 24, waarin aan het genoemde ten minste ene bovenste buisdeel een aantal zich in de vlakken van de warmtewisselaarpanelen uitstrekkende inlaatspruitstukken in dwarsrichting aansluiten; en aan de genoemde twee onderste buisdelen een aantal daarmee verweven en in onderling evenwijdige relatie geplaatste uitlaatspruitstukken aansluiten.
26. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarin het gestel aan alle zijden een windscherm draagt, welke windschermen zich ten minste vanaf de hoogte van de onderranden van de warmtewisselaarpanelen ten minste tot de hoogte van de bovenranden van de warmtewisselaarpanelen uitstrekken.
27. Samenstel volgens conclusie 26, waarin elk windscherm is uitgevoerd als sandwichpaneel met huidplaten van metaal, in het bijzonder roestvast staal, en een kern van schuimstof, bijvoorbeeld van polyurethaan of polyisocyanuraat, of als paneel van integraalschuim van kunststof, bijvoorbeeld polyurethaan of polyisocyanuraat.
28. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarin de vier zuilen samen een naar beneden toe licht divergerende vorm bezitten ter vergroting van de mechanische sterkte, zijdelingse stabiliteit en stijfheid van het samenstel.
29. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarin aangrenzende koelinrichtingen met elkaar gekoppeld zijn door middel van ten minste één koppelorgaan dat aan elkaar grenzende, van de respectieve gestellen deel uitmakende buizen star met elkaar koppelt.
30. Samenstel volgens conclusie 29, waarin het koppelorgaan een treksterke lus omvat, bijvoorbeeld van roestvast staal, of van in een kunststof substraat ingebedde treksterke longitudinale continue vezels, bijvoorbeeld van glas, koolstof, aramid of verstrekte polyetheen.
31. Samenstel volgens conclusie 6 of 7, waarin de naaf van de ventilator-rotor door een centrale aandrijfas hangend wordt gedragen; de aandrijfas deel uitmaakt van de aandrijfmiddelen; de aandrijfmiddelen een elektromotor en eventueel een reductie-eenheid omvatten; de elektromotor en de eventuele reductie-eenheid door middel van een treksterk ophangorgaan, bijvoorbeeld één of meer kabels, stangen of buizen, zijn opgehangen aan de twee aangrenzende horizontale spruitstukken van de warmtewisselaarpanelen in het gebied van de nok van het dak.
32. Samenstel volgens conclusie 31, waarin het ophangorgaan stijf is, bijvoorbeeld is uitgevoerd als ten minste één stang of buis; en de positie van het ophangorgaan additioneel gefixeerd is door tui-elementen, bijvoorbeeld kabels, stangen of buizen, die zich uitstrekken tussen de aan de elektromotor grenzende onderste zone van het ophangorgaan en van het gestel deel uitmakende buizen.
NL2014428A 2015-03-09 2015-03-09 Samenstel van koelinrichtingen. NL2014428B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2014428A NL2014428B1 (nl) 2015-03-09 2015-03-09 Samenstel van koelinrichtingen.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2014428A NL2014428B1 (nl) 2015-03-09 2015-03-09 Samenstel van koelinrichtingen.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2014428B1 true NL2014428B1 (nl) 2016-10-13

Family

ID=54541145

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2014428A NL2014428B1 (nl) 2015-03-09 2015-03-09 Samenstel van koelinrichtingen.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2014428B1 (nl)

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4439801A1 (de) * 1994-11-08 1996-05-09 Gea Power Cooling Systems Inc Luftbeaufschlagter Trockenkühler
US20110146307A1 (en) * 2009-12-23 2011-06-23 Ofer Kogel Condenser ventilation control
US20110240268A1 (en) * 2010-04-05 2011-10-06 Moore John D Super low noise fan blades, axial flow fans incorporating the same, and commercial air cooled apparatuses incorporating such axial flow fans

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4439801A1 (de) * 1994-11-08 1996-05-09 Gea Power Cooling Systems Inc Luftbeaufschlagter Trockenkühler
US20110146307A1 (en) * 2009-12-23 2011-06-23 Ofer Kogel Condenser ventilation control
US20110240268A1 (en) * 2010-04-05 2011-10-06 Moore John D Super low noise fan blades, axial flow fans incorporating the same, and commercial air cooled apparatuses incorporating such axial flow fans

Similar Documents

Publication Publication Date Title
TWI553285B (zh) 熱交換塔風扇的風扇罩
CA2088284C (en) Structural assembly
EP3287732B1 (en) Induced draft air-cooled condenser
US20230152040A1 (en) Hybrid wet/dry cooling tower and improved fill material for cooling tower
KR20170059457A (ko) 스팀을 응축하기 위한 설비
JPH0379995A (ja) 十字形支柱を持つ軽量型の冷却塔
US20120023940A1 (en) High performance orc power plant air cooled condenser system
TW202027828A (zh) 再循環豎直風洞
JP2006291868A (ja) 風車の支持枠体ユニット並びに縦主軸の連結方法
CN105178649A (zh) 用于气冷式冷凝器的导气板
CN112912670B (zh) 先进大规模现场架设空气冷却工业蒸汽冷凝器
US20090092488A1 (en) Dropped ceiling fan housing
NL2014379B1 (nl) Koelinrichting.
RU2278332C1 (ru) Плитообразная нагревательная панель, в которой соединительные элементы скреплены с помощью болтов и гаек
NL2014428B1 (nl) Samenstel van koelinrichtingen.
CN103782123B (zh) 并流式热交换器和安装有该热交换器的空气调节机
JPH01252894A (ja) 向流型冷水塔内の熱交換法と冷水塔
US2466827A (en) Roof ventura for fans
US9366480B2 (en) Cooling tower with geodesic shell
JP2004006566A (ja) 太陽光発電パネル取付用架台
JP4050244B2 (ja) 遠心ファン
EP2789926A1 (en) Fan heater
US7828522B2 (en) Modular fan housing
CN106760188B (zh) 预制送风冷梁及其生产方法
EP0012782B1 (fr) Réfrigérant atmosphérique

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20190401