NL2009901C2 - Voertuig. - Google Patents
Voertuig. Download PDFInfo
- Publication number
- NL2009901C2 NL2009901C2 NL2009901A NL2009901A NL2009901C2 NL 2009901 C2 NL2009901 C2 NL 2009901C2 NL 2009901 A NL2009901 A NL 2009901A NL 2009901 A NL2009901 A NL 2009901A NL 2009901 C2 NL2009901 C2 NL 2009901C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- optical
- vehicle
- signals
- collimator
- passage
- Prior art date
Links
Classifications
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01S—RADIO DIRECTION-FINDING; RADIO NAVIGATION; DETERMINING DISTANCE OR VELOCITY BY USE OF RADIO WAVES; LOCATING OR PRESENCE-DETECTING BY USE OF THE REFLECTION OR RERADIATION OF RADIO WAVES; ANALOGOUS ARRANGEMENTS USING OTHER WAVES
- G01S7/00—Details of systems according to groups G01S13/00, G01S15/00, G01S17/00
- G01S7/48—Details of systems according to groups G01S13/00, G01S15/00, G01S17/00 of systems according to group G01S17/00
- G01S7/495—Counter-measures or counter-counter-measures using electronic or electro-optical means
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B60—VEHICLES IN GENERAL
- B60R—VEHICLES, VEHICLE FITTINGS, OR VEHICLE PARTS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
- B60R16/00—Electric or fluid circuits specially adapted for vehicles and not otherwise provided for; Arrangement of elements of electric or fluid circuits specially adapted for vehicles and not otherwise provided for
- B60R16/02—Electric or fluid circuits specially adapted for vehicles and not otherwise provided for; Arrangement of elements of electric or fluid circuits specially adapted for vehicles and not otherwise provided for electric constitutive elements
- B60R16/023—Electric or fluid circuits specially adapted for vehicles and not otherwise provided for; Arrangement of elements of electric or fluid circuits specially adapted for vehicles and not otherwise provided for electric constitutive elements for transmission of signals between vehicle parts or subsystems
- B60R16/0239—Electronic boxes
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01S—RADIO DIRECTION-FINDING; RADIO NAVIGATION; DETERMINING DISTANCE OR VELOCITY BY USE OF RADIO WAVES; LOCATING OR PRESENCE-DETECTING BY USE OF THE REFLECTION OR RERADIATION OF RADIO WAVES; ANALOGOUS ARRANGEMENTS USING OTHER WAVES
- G01S17/00—Systems using the reflection or reradiation of electromagnetic waves other than radio waves, e.g. lidar systems
- G01S17/88—Lidar systems specially adapted for specific applications
- G01S17/93—Lidar systems specially adapted for specific applications for anti-collision purposes
- G01S17/931—Lidar systems specially adapted for specific applications for anti-collision purposes of land vehicles
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01S—RADIO DIRECTION-FINDING; RADIO NAVIGATION; DETERMINING DISTANCE OR VELOCITY BY USE OF RADIO WAVES; LOCATING OR PRESENCE-DETECTING BY USE OF THE REFLECTION OR RERADIATION OF RADIO WAVES; ANALOGOUS ARRANGEMENTS USING OTHER WAVES
- G01S7/00—Details of systems according to groups G01S13/00, G01S15/00, G01S17/00
- G01S7/003—Transmission of data between radar, sonar or lidar systems and remote stations
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01S—RADIO DIRECTION-FINDING; RADIO NAVIGATION; DETERMINING DISTANCE OR VELOCITY BY USE OF RADIO WAVES; LOCATING OR PRESENCE-DETECTING BY USE OF THE REFLECTION OR RERADIATION OF RADIO WAVES; ANALOGOUS ARRANGEMENTS USING OTHER WAVES
- G01S7/00—Details of systems according to groups G01S13/00, G01S15/00, G01S17/00
- G01S7/48—Details of systems according to groups G01S13/00, G01S15/00, G01S17/00 of systems according to group G01S17/00
- G01S7/481—Constructional features, e.g. arrangements of optical elements
- G01S7/4811—Constructional features, e.g. arrangements of optical elements common to transmitter and receiver
- G01S7/4813—Housing arrangements
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01S—RADIO DIRECTION-FINDING; RADIO NAVIGATION; DETERMINING DISTANCE OR VELOCITY BY USE OF RADIO WAVES; LOCATING OR PRESENCE-DETECTING BY USE OF THE REFLECTION OR RERADIATION OF RADIO WAVES; ANALOGOUS ARRANGEMENTS USING OTHER WAVES
- G01S7/00—Details of systems according to groups G01S13/00, G01S15/00, G01S17/00
- G01S7/48—Details of systems according to groups G01S13/00, G01S15/00, G01S17/00 of systems according to group G01S17/00
- G01S7/481—Constructional features, e.g. arrangements of optical elements
- G01S7/4818—Constructional features, e.g. arrangements of optical elements using optical fibres
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Computer Networks & Wireless Communication (AREA)
- Radar, Positioning & Navigation (AREA)
- Remote Sensing (AREA)
- Physics & Mathematics (AREA)
- General Physics & Mathematics (AREA)
- Electromagnetism (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Traffic Control Systems (AREA)
Description
P98482NL00 Titel: Voertuig
Een aspect van de uitvinding heeft betrekking op een voertuig.
De niet-voorgepubliceerde Nederlandse aanvrage NL2006876, ten name van aanvraagster, beschrijft een voertuig, voorzien van: -ten minste een zich bij een voertuigbuitenzijde bevindende 5 optische doorgang voor doorgifte van optische signalen; -ten minste een langwerpige optische signaalgeleider, welke zich tussen genoemde doorgang en ten minste een zich in het voertuig bevindende optische signaalverwerkingseenheid uitstrekt.
Het voertuig kan bijvoorbeeld een systeem omvatten voor het 10 detecteren van optische signalen van een voertuigsnelheidsmonitor (bijv. een lasergun’), waarbij de inrichting laserpulsen kan terugsturen om de snelheidsmonitor te storen.
Voorbeelden van laser transponders worden bijvoorbeeld beschreven in US5,793,476 (Laakman et al.), bijvoorbeeld een 15 lasertransp onder welke door het bedrijf Lidatek is ontwikkeld. De bekende transponder is ingericht om op de voorzijde van een voertuig te worden geplaatst, om inkomende optische signalen (bijvoorbeeld afkomstige van een snelheidsmonitor) te detecteren en om stoorsignalen terug te sturen. Voor het bepalen van de optische stoorsignalen zijn een groot aantal 20 verschillende methoden bekend, bijvoorbeeld verzending van een vast patroon (onafhankelijk van de inkomende signalen), of verzending van stoorsignalen die specifiek afhankelijk zijn van waargenomen signalen.
Een van de nadelen van het bekende systeem is dat installatie als zodanig relatief lastig is. Daarnaast is het doorgaans moeilijk om een 25 geschikte locatie voor de transponder te vinden. Zo dient een dergelijke transponder doorgaans aan een voertuigvoor- e/of achterzijde te worden gemonteerd, zodanig dat het inkomende optische signalen goed kan 2 ontvangen, en om stoorsignalen in een geschikte richting terug te zenden. Hierbij is het bovendien relatief lastig om de transponder zodanig aan te brengen dat deze geen afbreuk doet aan het aanzicht van het voertuig. Bovendien kan de geïnstalleerde transponder gemakkelijk beschadigd raken 5 door tijdens gebruik inkomende objecten, en is onderhavig aan regen en wind.
Toepassing van een enkele transponder blijkt niet altijd tot goede resultaten te leiden. Zo bestralen bepaalde voertuigsnelheidsmonitors slechts een relatief klein deel van een voertuig. Daarom is in bekende 10 systemen voorgesteld om een voertuig aan de buitenzijde op verschillende locaties van verschillende transponders te voorzien, opdat inkomende signalen op verschillende locaties kunnen worden gedetecteerd. Dat is een relatief kostbare oplossing, en vergroot bovengenoemde problemen. Verder leidt toepassing van verschillende, op afstand van elkaar opgestelde, 15 transponders tot een aanzienlijke toename van het gebruik van elektrische bekabehng om de diverse componenten onderling te koppelen, hetgeen storingsgevoeligheid verhoogt.
De onderhavige uitvinding beoogt de hiervoor genoemde problemen op te lossen. In het bijzonder beoogt de uitvinding een verbeterd voertuig.
20 Volgens een nader aspect beoogt de uitvinding een voertuig voorzien van een betrouwbaar en duurzaam optisch systeem dat relatief eenvoudig kan worden geïnstalleerd, dat uit relatief weinig onderdelen bestaat, dat op relatief kostengunstige wijze kan worden geleverd, en aan relatief weinig vermogensverlies (betreffende signaalverzending) leidt.
25 Een voertuig volgens de uitvinding wordt gekenmerkt door de maatregelen van conclusie 1. Het voertuig is voorzien van: -ten minste een zich bij een voertuigbuitenzijde bevindende optische doorgang voor doorgifte van optische signalen; 3 -een aantal langwerpige optische signaalgeleiders, welke zich tussen genoemde doorgang en ten minste een zich in het voertuig bevindende optische signaalverwerkingseenheid uitstrekken, waarbij de optische verwerkingseenheid is voorzien van een zender 5 voor verzending van divergerende optische signalen; waarbij een optisch stelsel is aangebracht om licht tussen de signaalverwerkingseenheid en proximale einden van ten minste een aantal van de optische signaalgeleiders door te geven, waarbij het optisch stelsel een collimator omvat om uit de zender afkomstige optische signalen te 10 collimeren.
Op deze manier kan met relatief weinig middelen licht in een aantal langwerpige signaalgeleiders van het voertuig worden ingekoppeld, op betrouwbare en effectieve wijze. In het bijzonder kan zo een relatief groot deel van het door de zender uitgezonden licht efficiënt in een aantal 15 (bijvoorbeeld verscheidene) langwerpige signaalgeleiders worden ingevoerd, om naar een of meer genoemde optische doorgangen te worden gestuurd voor uitstraling naar een omgeving van het voertuig.
Voorts kan op deze manier een zender worden toegepast welke een relatief klein zendvermogen heeft, bijvoorbeeld een laser-diode, om toch 20 relatief sterke, gebundelde lichtsignalen via een aantal uitgangen (i.e. een of meer optische doorgangen) uit te zenden.
Volgens een nadere uitwerking kan een optische uitgang van de genoemde zender zijn gepositioneerd in of nabij een brandpunt van de collimator. De positionering van collimator en zender is in het bijzonder 25 zodanig dat de door de zender divergerende signalen door de collimator in parallelle optische signalen wordt gecollimeerd. Genoemde door de zender verzendbare optische signalen kunnen bijvoorbeeld een divergerende lichtbundel omvatten.
Volgens een nadere uitwerking omvat het optisch stelsel een reeks 30 optische elementen, om door de collimator gecollimeerde signalen te delen in 4 deelsignalen (in het bijzonder deelbundels), en om de deelsignalen aan de proximale einden van de optische signaalgeleiders door te geven.
Het optisch stelsel kan bijzonder compact worden uitgevoerd, hetgeen inbouw in het voertuig vergemakkelijkt, waarbij signaal-5 transmissieverliezen kunnen worden beperkt. De reeks optische elementen kan in het bijzonder een reeks microlenzen omvatten, in het bijzonder lenzen met —elk- een maximale diameter van 1 cm, in het bijzonder 0,5 cm. Volgens een verdere uitwerking kan de reeks optische elementen van kunststof zijn vervaardigd. In het bijzonder kunnen de optische elementen 10 nabij of tegen elkaar zijn opgesteld, en binnen een straal van maximaal 5 cm vanaf een optische as van het optisch stelsel, in het bijzonder een straal van maximaal 2 cm, bijvoorbeeld een straal van maximaal 1 cm. Volgens een nadere uitwerking kunnen de proximale einden van de optische signaalgeleiders bijvoorbeeld in of nabij brandpunten van de reeks 15 microlenzen zijn gepositioneerd, om een goede bchtinkoppebng te bewerkstelligen.
Volgens een aspect van de uitvinding is de optische verwerkingseenheid voorzien van ten minste een ontvanger voor ontvangst van door ten minste een aantal van genoemde signaalgeleiders doorgegeven 20 optische signalen. In een uitvoering kan bijvoorbeeld dezelfde signaalgeleider worden gebruikt voor transmissie van door de zender uitgezonden signalen naar een zich bij een voertuigbuitenzijde bevindende optische doorgang, als voor transmissie van inkomende optische signalen vanaf een dergelijke doorgang naar de ontvanger. Alternatief kunnen vanaf 25 het voertuig uit te zenden optische signalen en op het voertuig inkomende optische signalen via verschillende signaalgeleiders door het voertuig worden geleid.
In een nadere, efficiënte en relatief compacte uitwerking is het voertuig voorzien van een optisch stelsel om licht afkomstig uit proximale 30 einden van de optische signaalgeleiders aan de genoemde ontvanger door te 5 geven, waarbij het optisch stelsel een (in het bijzonder tweede) collimator omvat om uit optische signaalgeleiders afkomstige optische signalen te collimeren. Het optisch stelsel kan in het bijzonder tevens een focuselement omvatten, om de door de tweede collimator gecollimeerde optische signalen 5 op de detector te focussen, om detectienauwkeurigheid te vergroten.
Het is dan extra voordelig indien de tweede collimator een reeks optische collimerende elementen omvat. Verder kan het optische stelsel een, bij voorkeur tussen de tweede collimator en de proximale einden van de signaalgeleiders opgestelde, semi-doorlatende bundelsplitser omvatten, 10 ingericht voor afbuigen van vanuit de signaalgeleiders afkomstige optische signalen. Een relatief eenvoudige, goedkope uitvoering van de bundelsplitser omvat een (transparante) glasplaat.
Volgens een nadere uitwerking kan het voertuig tijdens gebruik bijvoorbeeld slechts een of meer optische signalen ontvangen via een 15 genoemde optische doorgang en respectieve langwerpige signaalgeleider, of slechts een of meer optische signalen verzenden via een genoemde optische doorgang en de signaalgeleider, of zowel een of meer optische signalen ontvangen als verzenden via de doorgang en geleider. De optische signalen kunnen hierbij diverse doeleinden dienen, bijvoorbeeld het bepalen van een 20 afstand tussen het voertuig en een zich in een omgeving van het voertuig bevindend object, een meting van de snelheid van het voertuig zelf (bijvoorbeeld onder gebruikmaking van een reeks genoemde afstandsbepalingen), verstoring van een externe voertuigsnelheidsmeter, afstandsbediening van bijvoorbeeld een poort of garagedeur, of een 25 combinatie van deze of andere toepassingen.
Volgens een nadere uitwerking is elke genoemde signaalgeleider een langwerpige flexibele signaalgeleider. Een dergelijke signaalgeleider kan eenvoudig worden geïnstalleerd, en langs een geschikt pad in het voertuig worden aangelegd. Bij voorkeur worden de geleiders eenvoudig in 30 het voertuig geplaatst, waarbij ze via bestaande openingen in het voertuig 6 worden doorgevoerd (bijvoorbeeld tussen verschillende compartimenten in het voertuig).
De signaalgeleider kan relatief dun worden uitgevoerd, bijvoorbeeld met een maximale buitenafmeting (bijv. diameter) van niet 5 meer dan 3 cm, in het bijzonder maximaal 2 cm of minder, bijvoorbeeld circa 16 mm, en bij voorkeur minder dan 10 mm, bijvoorbeeld circa 5 mm. De signaalgeleider kan bijvoorbeeld ten minste een optische vezel (bijvoorbeeld een glasvezel) omvatten. De signaalgeleider kan relatief lang zijn, bij voorkeur met een lengte van meer dan circa 0,5 m, bijvoorbeeld ten minste 10 circa 1 m. Daarnaast kan een genoemde signaalgeleider bijvoorbeeld een lengte van minder dan circa 0,5 m hebben, bijvoorbeeld een lengte van ten minste één cm.
De optische doorgang, welke zich bijvoorbeeld in een buitenzijde van het voertuig bevindt, kan op verschillende manieren zijn uitgevoerd. De 15 optische doorgang kan bijvoorbeeld een opening omvatten, of een venster dat is voorzien van een lichtdoorlatend materiaal, of anderszins zijn geconfigureerd. Een maximale dwarsafmeting van genoemde optische doorgang kan bijvoorbeeld kleiner zijn dan 5 mm, zodat de doorgang nauwelijks vanuit een omgeving van het voertuig zichtbaar is. Overigens 20 kan een genoemde optische doorgang ook een andere afmeting hebben, bijvoorbeeld met een grotere maximale dwarsafmeting. De optische doorgang kan bijvoorbeeld ten minste een deel van een spleet of opening in een buitenzijde van het voertuig omvatten, bijvoorbeeld een spleet of opening tussen naburige voertuigonderdelen, bijvoorbeeld carrosseriedelen, 25 verlichting, nummerplaat, bumper, luchtdoorgang(en) en/of andere componenten.
Het voertuig kan bijvoorbeeld zijn voorzien van ten minste twee genoemde optische doorgangen, bijvoorbeeld op een onderlinge afstand van meer dan circa 10 cm. In dat geval kunnen ten minste twee respectieve 7 langwerpige signaalgeleiders zijn voorzien voor transmissie van optische signalen naar en/of van elk van genoemde doorgangen.
Een of meer genoemde doorgangen kunnen zich bijvoorbeeld bij een voorzijde, gezien in een hoofdrijrichting, van het voortuig bevinden, om 5 optische signalen naar een gebied voor het voertuig uit te zenden en/of daaruit te ontvangen. Verder kunnen een of meer genoemde doorgangen zich aan een achterzijde (gezien in een hoofdrijrichting) van het voortuig bevinden, voor uitwisseling van optische signalen met een gebied achter het voertuig. Daarnaast kunnen een of meer genoemde doorgangen zich aan een 10 of beide zijkanten van het voortuig bevinden.
Volgens een extra voordelige uitwerking is de genoemde optische doorgang voorzien van een openings-hoekaanpasser welke is ingericht om een horizontale openingshoek te leveren die groter is dan een verticale openingshoek. Op deze manier kan een optimaal gezichtsveld worden 15 geboden ten behoeve van verzending en detectie van signalen, waarbij een ongewenste grote signaalvermogensspreiding (zoals verzending in ongewenste richtingen) efficiënt kan worden vermeden. De openingshoekaanpasser kan bijvoorbeeld een biconische lens omvatten.
De genoemde optische verwerkingseenheid kan op een geschikte 20 locatie in het voertuig worden opgesteld, bijvoorbeeld in of nabij een passagiersruimte, in een motorcompartiment, onder een motorkap, en in elk geval bij voorkeur op relatief grote afstand van genoemde optische doorgang. De verwerkingseenheid kan zo in het voertuig zijn aangebracht, op een geschikte veilige locatie. Op deze manier kan bovendien worden 25 vermeden dat een dergelijke component het aanzicht van het voertuig verstoort. De optische signaalgeleider kan optische signalen tussen de verwerkingseenheid en optische doorgang optisch overdragen, zodat toepassing van mogelijke elektrische bekabeling wordt vermeden of in aanzienlijke mate beperkt. Dit leidt tot een bijzonder storingsvrije werking.
8
De optische verwerkingseenheid kan op zichzelf op verschillende manieren zijn uitgevoerd, hetgeen bijvoorbeeld afhangt van de gewenste toepassing of toepassingen. Zo kan de optische verwerkingseenheid zijn voorzien van ten minste een ontvanger voor ontvangst van door een 5 genoemde signaalgeleider doorgegeven (via een respectieve doorgang inkomende) optische signalen. Een optische verwerkingseenheid kan voorzien van ten minste de zender om optische signalen via een genoemde signaalgeleider te verzenden, onder gebruikmaking van het optisch stelsel. Een extra voordelige zender omvat een laser. Meer in het bijzonder kan ten 10 minste een optische verwerkingseenheid zijn voorzien die zowel van een of meer lichtsignaal-zenders als een of meer lichtsignaal-ontvangers is voorzien. Verder kan de optische verwerkingseenheid bijvoorbeeld zijn voorzien van een behuizing, welke een of meer optische aansluitpoorten heeft om genoemde een of meer optische signaalgeleiders aan te sluiten, 15 waarbij het optisch stelsel bij voorkeur in de behuizing is opgenomen.
Volgens een nadere uitwerking omvat de optische verwerkingseenheid ten minste een gegevensverwerker, ingericht voor verwerking van gegevens die zijn gerelateerd aan genoemde optische signalen. Een dergelijke gegevensverwerker kan bijvoorbeeld zijn 20 geconfigureerd om met een genoemde zender en/of ontvanger samen te werken ten behoeve van verzending en/of ontvangst van optische signalen.
De gegevensverwerker kan zijn ingericht om signalen te verwerken die gerelateerd zijn aan optische meetsignalen van een voertuigsnelheidsmonitor, welke optische meetsignalen via tenminste een 25 genoemde optische doorgang door het voertuig zijn ontvangen.
De gegevensverwerker kan zijn ingericht om de optische signalen te gebruiken voor het meten of schatten van ten minste een afstand tussen het voertuig en een zich in een omgeving van het voertuig bevindend object.
Volgens een nadere uitwerking kan de gegevensverwerker zijn 30 ingericht om gegevens te verwerken onder gebruikmaking van een neuraal 9 netwerk, om zo bijvoorbeeld een zelflerende gegevensverwerker te bieden welke gedurende gebruik de gegevensverwerking telkens aanpast op basis van ten minste een voorafgaande gegevensverwerking.
Volgens een nadere uitwerking is de gegevensverwerker ingericht 5 om signalen te verwerken die gerelateerd zijn aan door een ontvanger gedetecteerde optische meetsignalen van een voertuigsnelheidsmonitor. De gegevensverwerker kan in dat geval bijvoorbeeld zijn geconfigureerd om genoemde zender zodanig te sturen dat daarmee stoorsignalen worden verzonden, om de snelheidsmonitor te storen.
10 Daarnaast kan de gegevensverwerker bijvoorbeeld zijn ingericht om de genoemde signaalgeleiders, de zender en een ontvanger te gebruiken in een afstandsmeting, bijvoorbeeld om parkeer assistentie te leveren. De zender kan hiertoe bijvoorbeeld door de gegevensverwerker worden aangestuurd om ten minste een optische meetsignaal te verzenden, welk 15 meetsignaal het voertuig worden uitgezonden naar een naburig object. Een ontvanger kan worden gebruikt om een reflectie van het uitgezonden meetsignaal, afkomstig van het object, te ontvangen. Vervolgens kan de afstand tot het object eenvoudig door de gegevensverwerker worden bepaald of geschat, althans door meting of schatting van de tijdperiode tussen 20 verzending en ontvangst van meetsignaal en reflectie, en kan bijvoorbeeld een afstandsafhankelijk signaal worden afgegeven.
Verder biedt een aspect van de uitvinding een set, omvattende een aantal langwerpige optische signaalgeleiders, een optische verwerkingseenheid en een optisch stelsel, kennelijk bestemd en geschikt 25 voor toepassing in een voertuig volgens de uitvinding. Een dergelijke set kan afzonderlijk van een voertuig worden geleverd, om in het voertuig te worden ingebouwd opdat daaraan de voordelen van de uitvinding worden geboden.
Nadere voordelige uitwerkingen van de uitvinding zijn beschreven 30 in de volgconclusies. Thans zal de uitvinding worden verduidelijkt aan de 10 hand van niet-limitatief uitvoeringsvoorbeelden en de tekening. Daarin toont:
Figuur 1 schematisch een voertuig volgens een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding, in bovenaanzicht; 5 Figuur 2 een deel van het in Fig. 1 weergegeven voertuig in meer detail, schematisch in een zijaanzicht;
Figuur 3 een alternatieve uitwerking van een deel van het voertuig;
Figuur 4 een verdere alternatieve uitwerking van het voertuig; 10 Figuur 5 een doorsnede-aanzicht over lijn V-V van Fig. 4;
Figuur 6 een alternatieve uitwerking van een deel van het voertuig, schematisch in een zijaanzicht;
Figuur 7 eerste uitvoeringsvoorbeeld van een optisch stelsel van het voertuig; 15 Figuur 8 een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een optisch stelsel van het voertuig; en
Figuur 9 een derde uitvoeringsvoorbeeld van een optisch stelsel van het voertuig.
Gelijke of overeenkomstige maatregelen worden in deze aanvrage 20 met gelijke of overeenkomstige verwijzingstekens aangeduid. In figuren 1, 2, 3, 5 zijn drie orthonormale richtingen aangeduid met pijlen X, Y en Z.
Figuur 1 toont een voertuig V, voorzien zich bij (i.e. in) een voertuigbuitenzijde bevindende optische doorgangen 1 (bijvoorbeeld intree-en/of uitreevensters) voor doorgifte van optische signalen SI, S2 (het 25 voertuig in en/of uit). Verder is het voertuig voorzien van langwerpige optische signaalgeleiders 2, welke zich tussen genoemde doorgang 1 en een (in dit geval slechts één) zich in het voertuig bevindende optische signaalverwerkingseenheid U uitstrekken. In dit niet-limitatieve voorbeeld vormen de signaalgeleiders 2 en signaalverwerkingseenheid U een optisch 30 systeem voor ontvangst en verzending van optische signalen SI, S2. Het 11 systeem is hier reeds in het voertuig V ingebouwd; de schematische tekening in Fig. 1 is deels opengewerkt om het ingebouwde systeem zichtbaar te maken. Figuur 2 toont een voorbeeld van het systeem 2, U in meer detail.
5 In figuur 1 zijn genoemde optische doorgangen 1 schematisch en relatief groot ingetekend. In de praktijk kunnen een of meer van deze doorgangen 1 relatief klein zijn ten opzichte van het voertuig. Voorbeelden van geschikte locaties van een dergelijke doorgang, in het bijzonder bijvoorbeeld ten minste een deel van een spleet of opening in een buitenzijde 10 van het voertuig, zijn in het bovenstaande genoemd.
Volgens een aspect is het voordelig indien minimaal één optische doorgang 1 (voor verzending en ontvangst van signalen) aan de voorzijde van het voertuig wordt voorzien. Daarnaast is het voordelig indien minimaal één optische doorgang 1 (voor verzending en ontvangst van 15 signalen) aan de achterzijde van het voertuig wordt voorzien.
Bij toepassing van slechts één optische doorgang 1 aan de voorzijde dient die doorgang 1 zich bij voorkeur centraal (i..e in of nabij) het midden van het voertuig te bevinden, gezien in een bovenaanzicht van het voertuig, bijvoorbeeld in een bumper of voertuigkenteken.
20 Bij toepassing van twee optische doorgangen 1 aan de voertuigvoorzijde verdient het de voorkeur, indien deze doorgangen zich op ongeveer 1 meter +/- 0,5 meter afstand (gemeten in horizontale richting) van elkaar te bevinden, in het bijzonder ongeveer 0,5 meter +/- 0,25 meter, bijvoorbeeld symmetrisch een bumper, of anderzijds nabij de weerszijden 25 van een kenteken van het voertuig.
Bij toepassing van drie optische doorgangen 1 aan de voertuigvoorzijde verdient het de voorkeur in dien deze doorgangen op ongeveer 0,5 meter +/- 0,25 meter afstand (gemeten in horizontale richting) van elkaar zijn opgesteld, bijvoorbeeld symmetrisch in een voertuigbumper, 30 of anderzijds nabij een kentekenplaat en koplampen.
12
Bij toepassing van slechts één optische doorgang 1 aan de voertuigachterzijde dient die doorgang 1 zich bij voorkeur centraal (i..e in of nabij) het midden van het voertuig te bevinden, gezien in een bovenaanzicht van het voertuig, bijvoorbeeld in een bumper of voertuigkenteken.
5 Bij toepassing van twee optische doorgangen 1 aan de voertuigachterzijde verdient het de voorkeur, in dien deze doorgangen zich op ongeveer 1 meter +/- 0,5 meter afstand (gemeten in horizontale richting) van elkaar te bevinden, in het bijzonder ongeveer 0,5 meter +/- 0,25 meter, bijvoorbeeld symmetrisch een bumper, of anderzijds nabij de weerszijden 10 van een kenteken van het voertuig.
Bij toepassing van drie optische doorgangen 1 aan de voertuigachterzijde verdient het de voorkeur indien deze doorgangen op ongeveer 0,5 meter +/- 0,25 meter afstand (gemeten in horizontale richting) van elkaar zijn op gesteld, bijvoorbeeld symmetrisch in een voertuigbumper, 15 of anderzijds nabij een kentekenplaat en achterlichten.
Figuur 2 toont een genoemde doorgang 1 schematisch in een dwarsdoorsnede, waarbij vanuit een omgeving O op de doorgang inkomende optische signalen met pijl Sl zijn ingetekend, en via de doorgang uitgezonden signalen met pijlen S2. De doorgang 1 reikt door een 20 voertuigonderdeel K, dat bijvoorbeeld een deel van een voertuigbuitenzijde bepaalt. De doorgang 1 kan bijvoorbeeld een opening zijn, of een door een lichtdoorlatend materiaal bepaalde doorgang (welk materiaal in het bijzonder substantieel doorlatend is voor genoemde optische signalen Sl, S2, bijvoorbeeld glas of een transparante kunststof). Een genoemde doorgang 1 25 kan bijvoorbeeld zijn voorzien van een de signalen Sl, S2 doorlatende, water- en/of luchtdichte afdichting (bijvoorbeeld een geschikte kap, plaat of vulling).
In een nadere uitwerking is het voertuig V reeds voorzien van de een of meer signaal-doorgangen 1 wanneer het systeem 2, U (voor ontvangst 30 en verzending van optische signalen Sl, S2) in het voertuig wordt 13 ingebouwd. Daarnaast kunnen een of meer van de doorgangen 1 in het voertuig V worden aangebracht specifiek ten behoeve van doorlaten van optische signalen (aan/van een of meer respectieve langwerpige signaalgeleiders 2).
5 Volgens een nadere uitwerking is een maximale dwarsafmeting
Wl, bijvoorbeeld een hoogte of diameter, van een genoemde optische doorgang 1 circa 1 cm of kleiner, bijvoorbeeld circa 5 mm of kleiner. Een minimale dwarsafmeting W1 van een dergelijke doorgang kan bijvoorbeeld circa 1 mm of meer bedragen. Een totaal oppervlak van ten minste een van 10 de genoemde doorgangen 1 gemeten in de dwarsdoorsnede (i.e. een doorsnede normaal ten opzichte van een in Fig. 2 getekende richting X), bijvoorbeeld van elke signaaldoorgang 1 kan bijvoorbeeld maximaal 1 cm2 bedragen, meer in het bijzonder bijvoorbeeld maximaal 0,25 cm2. Een genoemde optische doorgang 2 kan verder bijvoorbeeld een lengte hebben, 15 gemeten in een richting X normaal ten opzichte van een locale voertuigbuitenzijde, van bijvoorbeeld minder dan 10 cm, bijvoorbeeld een lengte in het bereik van circa 1 mm - 5 cm, of een andere lengte.
In het onderhavige voorbeeld is het voertuig voorzien van een aantal locaties (drie, in dit voorbeeld) aan een voorzijde F welke optische 20 doorgangen 1, met respectieve signaalgeleiders 2. De voertuigvoorzijde F is gerelateerd aan de voorwaartse hoofdrijrichting van het voortuig. Een onderlinge afstand tussen deze voorste doorgangslocaties kan bijvoorbeeld ten minste circa 10 cm of meer bedragen. Overigens wordt hier opgemerkt dat deze voorste doorgangen 1 bijvoorbeeld gescheiden van elkaar kunnen 25 zijn, of deel uitmaken van een bijvoorbeeld een spleet of opening in de voorzijde van het voertuig V. Verder is het voorbeeld voorzien van een optische doorgang 1 bij de achterzijde van het voertuig, om daar eveneens optische signalen te ontvangen en/of verzenden, onder gebruikmaking van een respectieve signaalgeleider 2 en optische signaalverwerker U. Bij 30 voorkeur is het voertuig (tevens) voorzien van ten minste een dergelijke 14 optische doorgang in elke zijkant van het voertuig, om bij de zijkanten optische signalen te ontvangen en/of verzenden.
Een doorgang 1 voor optische signalen SI, S2 is telkens geassocieerd met een of meer het voertuig inreikende langwerpige, bij 5 voorkeur flexibele, optische signaalgeleider(s) 2. Zoals Fig. 2 toont kan de signaalgeleider 2 zijn voorzien van een eerste eind, nabij of in de respectieve doorgang 1, voor ontvangst van omgevingssignalen Sl welke op de doorgang 1 invallen en/of voor het via de doorgang 1 naar de omgeving O van het voertuig V verzenden van signalen S2. Veder kan de signaalgeleider 2 zijn 10 voorzien van een tweede eind, dat bijvoorbeeld aan de optische eenheid U is gekoppeld, om daarmee optische signalen uit te wisselen.
De signaalgeleiders 2 kunnen elk in het bijzonder ten minste een optische vezel bevatten (bijvoorbeeld glasvezel), kan bijvoorbeeld een lengte L hebben van meer dan circa 0,5 m, bijvoorbeeld ten minste circa 1 m. Zoals 15 reeds is genoemd kunnen ook kortere signaalgeleiders 2 worden toegepast, hetgeen onder meer afhangt van een door die geleider 2 te overbruggen afstand tussen de optische doorgang 2 en een in het voertuig geïnstalleerde verwerkingseenheid U. In dit voorbeeld kunnen de optische signaalgeleiders 2 (bij voorkeur optische vezels 2) op het voertuig inkomende optische 20 signalen Sl naar verwerkingseenheid U geleiden, en signalen S2 vanaf verwerkingseenheid U naar de omgeving O zenden. De verwerkingseenheid U is zo op afstand van de optische doorgang(en) 1 opgesteld, stabiel en op een veilige locatie in het voertuig. Zoals genoemd omvatten voordelige locaties van de eenheid U bijvoorbeeld een passagiersruimte, een dashboard, 25 een middenconsole naast de bestuurder, een motorcompartiment, onder een motorkap, en dergelijke.
Elke signaalgeleider 2 kan op zichzelf op verschillende manieren zijn uitgevoerd. De signaalgeleider 2 kan bijvoorbeeld een flexibele optische kabel omvatten, voorzien van een of meer optische vezels en een 30 beschermingsmantel. De lichtgeleider 2 kan zijn voorzien van een robuuste 15 isolatie, zodat deze geschikt zijn voor toepassing in een motorcompartiment van een voertuig V. Bij voorkeur is elke signaalgeleider 2 voorzien van slechts één centrale optische vezel om een extra dunne configuratie te bieden, dat is echter niet noodzakelijk.
5 Een maximale buitendiameter van een genoemde optische kabel kan bijvoorbeeld liggen in het bereik van circa 1 tot 30 mm, of aan andere afmeting bedragen. Volgens een nadere uitwerking heeft de geleider 2 een maximale buitenafmeting (bijv. diameter) van circa 2 cm of minder. Een of meer van de signaalgeleiders 2 kunnen voorts bijvoorbeeld elk bestaan uit 10 een naakte optische vezel, met een zeer kleine buitendiameter (bijvoorbeeld een diameter van circa 1 mm of kleiner).
Installatie van een genoemde optische signaalgeleider 2, in het voertuig V, kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. Bij voorkeur wordt de geleider 2 op een of meer locaties aan het voertuig gefixeerd door 15 middel van fixeermiddelen, bijvoorbeeld onder gebruikmaking van tape, klittenband, klemmiddelen, kit, en/of dergelijke, zodanig dat de geleider 2 duurzaam langs een gewenst pad is gepositioneerd (en bij voorkeur op afstand van tijdens het rijden bewegende onderdelen).
Een zich bij een genoemde doorgang 1 bevindend eind van een 20 signaalgeleider 2 kan bijvoorbeeld door middel van een geschikte (niet weergeven) connector aan die doorgang 1 zijn gekoppeld, bijvoorbeeld een zich door de doorgang 1 reikende signaalgeleider connector, een op een nabijgelegen voertuigonderdeel K bevestigde signaalgeleiderconnector, of op een andere wijze.
25 Het onderhavige voertuig V is voorzien van een optische verwerkingseenheid U, met een behuizing 7, welke in het bijzonder ten minste een ontvanger 3a heeft voor ontvangst van door een of meer van de genoemde signaalgeleiders 2 doorgegeven optische signalen SI. In dit geval is de eenheid U bovendien voorzien van een zender 3b voor verzending van 30 optische signalen S2 via een of meer van de genoemde signaalgeleiders 2.
16
Het is dan extra voordelig indien de zender 3b is ingericht om divergerende optische signalen, in het bijzonder divergerende infrarode optische signalen, uit te zenden. Hiertoe kan de zender 3b een laserdiode omvatten.
Bij voorkeur is de zender (bijv. laserdiode) ingericht om ten minste 5 circa 8 Watt lichtvermogen uit te zenden per signaalgeleider en respectieve optische doorgang 1. In het bijzonder kan de zender (bijv. laserdiode) zijn ingericht om ten minste 10 Watt piek-vermogen uit te zenden per signaalgeleider en respectieve optische doorgang 1. Bij toepassing van drie doorgangen 1 en één zender 3b voor het genereren van via die doorgangen 1 10 te verzenden signalen S2 kan de zender dus ten minste circa 3x8= ten minste circa 24 Watt vermogen leveren (bij voorbeeld ten minste 30 Watt piekvermogen).
Genoemde ontvanger 3a en zender 3b kunnen elk op verschillende manieren zijn uitgevoerd, hetgeen de vakman duidelijk zal zijn. Zo kan een 15 optische ontvanger 3a bijvoorbeeld een beeldsensor omvatten, een fotocel en/of op een andere wijze zijn uitgevoerd. Een genoemde zender 3b kan in het bijzonder een of meer lichtbronnen omvatten. Volgens en extra voordelige uitwerking omvat de zender 3b een laser, bijvoorbeeld een halfgeleider-laser (bijv. een of meer laserdiodes). De zender 3b kan 20 bijvoorbeeld zijn ingericht om infrarode optische signalen S2 uit te zenden, althans signalen S2 waarvan een golflengte slechts in het infrarode spectrum ligt, of andere signalen Genoemde golflengte kan bijvoorbeeld liggen in het bereik van circa 850-1000 nm, bijvoorbeeld 905 nm, of een andere bereik.
25 De ontvanger 3a kan in dit voorbeeld zijn ingericht om in elk geval inkomende optische signalen Sl te detecteren die een golflengte hebben welke hetzelfde is als een golflengte van door de zender 3b uit te zenden signalen S2. Meer in het bijzonder kan de ontvanger 3a zijn uitgevoerd om infrarode optische signalen Sl te detecteren, althans signalen Sl waarvan 17 een golflengte ligt in het bereik van circa 850-1000 nm, bijvoorbeeld 905 nm, of een andere bereik.
In geval van toepassing van een afzonderlijke zender 3a en ontvanger 3b kan verwerking van ontvangst en verzending van optische signalen 5 bijvoorbeeld gehjktijdig worden uitgevoerd. Het is dan bijvoorbeeld mogebjk om de gevoebge elektronica van de ontvanger 3 a te scheiden van de elektronica van de zender 3b wat ten goede komt aan de gevoebgheid van het geheel.
De zender 3a en ontvanger 3b kunnen gezamenhjk een optische 10 transceiver 3 vormen, hetgeen in het voorbeeld volgens figuren 4-5 is getoond. Een dergebjke transceiver 3 kan de via geleiders 2 inkomende optische signalen Sl ontvangen, en signalen S2 de geleiders 2 inzenden. In geval van een dergebjke gecombineerde zend/ontvanger 3 wordt bijvoorbeeld een enkele lichtgeleider 2 gebruikt voor bcht transport in beide richtingen.
15 De heen en weer gaande signalen SI, S2 worden dan afwisselend verwerkt.
Volgens een nadere uitwerking is het voertuig V voorzien van ten minste twee optische signaalgeleiders 2,2a welke met één optische ontvanger 3, 3a zijn geassocieerd, zodanig dat via die signaalgeleiders inkomende optische signalen Sl door die ene ontvanger 3, 3a detecteerbaar 20 zijn. Verder kan het voertuig V op voordelige wijze zijn voorzien van ten minste twee optische signaalgeleiders 2, 2b welke met één optische zender 3, 3b zijn geassocieerd, zodanig dat door die zender verzonden optische signalen S2 via de ten minste twee optische signaalgeleiders 2, 2b verzendbaar zijn.
25 Zo toont Figuur 5 een nadere uitwerking, waarbij einden van verschillende signaalgeleiders 2 zijn gebundeld. Buitenzijden van de einddelen van de geleiders 2 kunnen elkaar bijvoorbeeld raken, zoals in de tekening. De transceiver 3 is ingericht om signalen Sl uit elk van de geleiders 2 afzonderlijk te ontvangen, of om althans onderscheid te kunnen 30 maken tussen de uit de diverse geleiders 2 invallende signalen Sl. Verder 18 kan de transceiver 3 zijn ingericht om bijvoorbeeld hetzelfde signaal S2 via de geleiders 2 te verzenden, of om onderhng verschillende signalen S2 via de verschillende geleiders 2 te verzenden.
Opgemerkt wordt dat de in Fig. 5 schematisch getoonde opstelling, 5 met een bundeling van einden van signaalgeleiders, tevens kan worden toegepast in combinatie met een aparte ontvanger 3a, waarbij de ontvanger 3a is ingericht om onderscheid te kunnen maken tussen de uit de diverse geleiders 2a invallende signalen SI.
Analoog kan de in Fig. 5 schematisch getoonde opstelling, met een 10 bundeling van einden van signaalgeleiders, tevens kan worden toegepast in combinatie met een aparte zender 3b, waarbij de zender 3b kan zijn ingericht hetzelfde of juist onderhng verschillende signalen S2 de respectieve geleiders 2b in te zenden. Volgens een nadere uitwerking kan bijvoorbeeld een reeks microlenzen worden toegepast om hcht afkomstig van 15 één zender 3b (bijvoorbeeld een laserdiode) efficiënt in verschillende signaalgeleider-fibers 2b te koppelen. Volgens een extra voordelige uitvoering (zie tevens Figuren 6-8) kan tevens ten minste een collimator zijn voorzien voor een efficiënte signaaloverdracht.
Verder kan de behuizing 7 van de optische verwerkingseenheid U 20 zijn voorzien van een of meer optische aansluitpoorten P om genoemde een of meer optische signaalgeleiders 2 op aan te sluiten, bijvoorbeeld losmaakbaar. Elke aansluitpoort van de behuizing 7 kan met een zender 3a en/of ontvanger 3b zijn geassocieerd (en optioneel daarvan deel uitmaken), om signalen te zenden en/of ontvangen naar/van een op die aansluitpoort 25 aangesloten signaalgeleider 2.
Zoals Fig. 2 en Fig. 3 in nadere uitwerkingen tonen, kan een genoemde optische doorgang 1 bijvoorbeeld zijn geassocieerd met ten minste een eerste optische signaalgeleider 2a voor het doorgeven van ontvangen signalen SI, en ten minste een tweede optische signaalgeleider 2b voor het 30 doorgeven van te verzenden signalen S2.
19
Figuur 4 toont een extra voordelige uitwerking, waarbij een optische doorgang 1 is geassocieerd met een enkele optische signaalgeleider 2 welke zowel dient voor doorgifte van de ontvangen optische signalen Sl als voor doorgifte van te verzenden (door transceiver 3 verzonden) optische 5 signalen S2.
Bij voorkeur worden een of meer optische middelen toegepast om een horizontale openingshoek φ (in het bijzonder in verband met ontvangst van optische signalen S1) bij een optische doorgang 1 te vergroten. Voorbeelden van een genoemde horizontale openingshoek zijn schematisch 10 met hoeken φ in figuur 1 ingetekend. Zoals uit de tekening volgt wordt de horizontale openingshoek φ gemeten in het met pijlen aangeduide XY vlak, bijvoorbeeld een horizontaal vlak, i.e., een vlak evenwijdig met een rijrichting van het voertuig bij een bovenaanzicht van het voertuig.
De horizontale openingshoek φ kan voor elk van de verschillende 15 doorgangen 1 in hoofdzaak dezelfde hoek zijn, of onderling verschillende openingshoeken omvatten. De horizontale openingshoek φ is in het bijzonder groter dan circa 10 graden, meer in het bijzonder groter dan circa 20 graden, meer in het bijzonder ten minste 30 graden. Genoemde optische middelen (i.e. een “openingshoek-aanpasser”) kunnen bijvoorbeeld een 20 reflector en/of een lens omvatten, welke in of nabij de optische doorgang 1 is/zijn opgesteld, zodanig, dat binnen de gewenste horizontale openingshoek inkomende signalen Sl daarmee in een eind van een optische signaalgeleider 2 worden geleid.
De onderhavige figuren tonen in het bijzonder toepassing van in/bij 25 de doorgangen 1 opgestelde (bijvoorbeeld positieve) lenzen 11, 11a om genoemde horizontale openingshoek φ te vergroten (en voor optische inkoppeling van de respectieve een of meer signaalgeleiders). Een diameter van elke lens 11, 11a kan bijvoorbeeld gelijk zijn aan of kleiner dan een genoemde maximale dwarsafmeting W1 van de respectieve optische 30 doorgang 1. Volgens een nadere uitwerking heeft elke lens 11, 11a een 20 diameter die in het bereik ligt van circa 1- 20 mm, bijvoorbeeld (maar niet beperkt tot) een diameter die kleiner is dan circa 5 mm. Volgens een extra voordelige uitwerking ligt de diameter van een genoemde lens 11, 11a in het bereik van 0,7-1,5 cm, bijvoorbeeld een diameter van circa 1 cm.
5 Overigens kan een dergelijke lens 11, 11a op verschillende locaties zijn opgesteld, bijvoorbeeld in de doorgang 1, daarbuiten (i.e. aan een voertuigbuitenzijde) of juist achter de doorgang 1 in het voertuig V. Verder kan bijvoorbeeld telkens een lenzenstelsel van ten minste twee lenzen zijn voorzien om de genoemde horizontale openingshoek φ te vergroten. Voorts 10 kan de lens 11, 11a op zichzelf een water- en/of luchtdichte afdichting van een respectieve optische doorgang 1 vormen (dus zonder een in figuren 2-4 zichtbare spleet tussen de lens en een de doorgang omgevende voertuigrand/zijde). De lens 11, 11a kan verder bescherming bieden aan een daarachter op gestelde signaalgeleider 2.
15 Opgemerkt wordt dat een genoemde lens 11, 11a per gewenste situatie gekozen worden, in het bijzonder met betrekking tot een openingshoek en/of diameter. Een genoemde lens kan bijvoorbeeld een vaste of variabele brandpuntafstand hebben.
In het voorbeeld zijn bovendien optische middelen (in dit voorbeeld 20 wederom lenzen 11, 11b voorzien om de horizontale openingshoek φ van via een doorgang 1 te verzenden signalen S2 aan te passen, bijvoorbeeld te vergroten.
Een verticale openingshoek Ω van of geassocieerd met de optische doorgang 1 kan bijvoorbeeld gelijk zijn aan een genoemde horizontale 25 openingshoek φ. Met het oog op een efficiënte verzending van signalen is de verticale openingshoek Ω bij voorkeur een andere hoek dan de genoemde horizontale openingshoek φ. Zoals uit Fig. 2 volgt wordt de verticale openingshoek Ω gemeten in het met pijlen aangeduide XZ vlak, bijvoorbeeld een verticaal vlak, i.e., een vlak evenwijdig met een rijrichting van het 30 voertuig bij een zijaanzicht van het voertuig.
21
Volgens een nadere uitwerking is de verticale openingshoek Ω, in het bijzonder ten behoeve van verzending van signalen S2, kleiner zijn dan de horizontale openingshoek φ voor ontvangst van signalen Sl. Hiertoe kan bijvoorbeeld op voordelige wijze gebruik gemaakt worden van een biconische 5 openingshoek-aanpasser 11’, in het bijzonder een biconische lens 11’, waarvan een voorbeeld in Figuur 6 is weergegeven. Het een dergelijke lens 11’ kan bijvoorbeeld een elliptisch gevormde focus worden verkregen, hetgeen de vakman duidelijk zal zijn. Volgens een extra voordelige uitwerking is de biconische lens 11’ uit (transparante) kunststof 10 vervaardigd, hetgeen gunstig is uit kostenoogpunt. Een door de biconische openingshoek-aanpasser geleverde verticale openingshoek Ω kan bijvoorbeeld ten minste 5 graden kleiner zijn dan de genoemde horizontale openingshoek φ, meer in het bijzonder ten minste 10 graden kleiner dan de genoemde horizontale openingshoek φ. Volgens een nadere uitwerking is 15 een minimale verticale openingshoek Ω 5 graden, en in het bijzonder ten minste circa 10 graden.
Duidelijk zal zijn dat de middelen 11, 11a, 11b om de openingshoek/hoeken φ, Ω aan te passen op verschillende manieren kunnen zijn gemonteerd.
20 De middelen 11, 11a, 11b kunnen bijvoorbeeld op een vaste positie ten opzichte van een nabijgelegen eind van een respectieve optische signaalgeleider 2 zijn gepositioneerd, en bijvoorbeeld door middel van een verbinding of koppeling in een gewenste positie aan de signaalgeleider 2 zijn gefixeerd. Volgens een extra voordelige uitwerking zijn deze middelen 11, 25 11a, 11b reeds aan een bijbehorende signaalgeleider 2 gekoppeld of daarmee geïntegreerd voordat de geleider 2 in het voertuig wordt ingebouwd, zodat relatief snelle en eenvoudige inbouw mogelijk is.
Het in Fig. 2 getoonde voorbeeld is voorzien van aparte openingshoek-aanpassers 11a, 11b voor de optische geleiders 2a, 2b voor 30 verzending en ontvangst van signalen. Een extra compacte configuratie is in 22
Fig. 3 en Fig. 6 getoond, waarbij een openingshoek-aanpasser 11, 1Γ is geassocieerd met zowel een eerste signaalgeleider 2 a (voor doorgifte van inkomende signalen Sl) als een tweede signaalgeleider 2b (voor doorgifte van te verzenden signalen S2).
5 Bij voorkeur is de tweede signaalgeleider 2b in dit geval axiaal symmetrisch geplaatst de openingshoek-aanpasser 11 (i.e. centraal op een optische as OA van de openingshoek-aanpasser 11) teneinde de uittredende bundel maximaal te kunnen benutten. Dit is in Fig. 6 in meer detail weergegeven. Verder is de eerste signaalgeleider 2a bij voorkeur zo dicht 10 mogelijk tegen (bijvoorbeeld aan de onderzijde van) de tweede signaalgeleider 2b geplaatst, in het bijzonder met een tussenafstand van minder dan 1 mm, bijvoorbeeld 0 mm, teneinde een invallend signaal Sl maximaal op te vangen. Door zowel een zend- als een ontvangstgeleider 2a, 2b te plaatsen voor dezelfde openingshoek-aanpasser 11 (bijv. lens) kan het 15 aantal openingen aan de buitenzijde van het voertuig worden geminimaliseerd.
Figuur 4 toont een voorbeeld, waarbij dezelfde openingshoek-aanpasser 11 dient voor vergroting van de openingshoek voor ontvangst van signalen Sl als voor vergroting van de openingshoek voor verzending van 20 signalen S2, door met de signaalgeleider 2 te zijn geassocieerd. Ook in dit geval kan gebruik gemaakt worden van een biconische openingshoekaanpasser, om onderling verschillende horizontale en verticale openingshoeken te leveren.
Bij voorkeur worden een of meer optische filters toegepast om 25 ontvangen signalen Sl te filteren. Een dergelijk filter kan bijvoorbeeld deel uitmaken van genoemde optische middelen 11, 11a, 11b voor vergroting van een openingshoek, en/of anderszins zijn uitgevoerd. Daarnaast kan een dergelijk filter bijvoorbeeld deel uitmaken van een genoemde ontvanger 3a, 3, of tussen de ontvanger en een bijbehorende signaalgeleider 2a, 2 zijn 30 opgesteld. Verder kan een dergelijk filter bijvoorbeeld zijn gecombineerd 23 met een optionele water- en/of luchtdichte afdichting van een optische doorgang 1. Meer in het bijzonder kan een genoemd filter zijn ingericht om licht binnen een voorafbepaald golflengtegebied in hoofdzaak door te laten, en om licht buiten dat golflengtegebied in hoofdzaak niet door te laten 5 (bijvoorbeeld te absorberen en/of te reflecteren).
In de voorbeelden is de optische verwerkingseenheid U voorzien van een gegevensverwerker 4, welke is ingericht voor verwerking van gegevens die zijn gerelateerd aan genoemde optische signalen SI, S2. Genoemde gegevens omvatten bijvoorbeeld door een genoemde ontvanger 10 3a, 3 gegenereerde gegevens, bijvoorbeeld elektrische meetsignalen, betreffende ontvangst van de een of meer optische signalen SI. De gegevens omvatten verder bijvoorbeeld stuursignalen voor aansturing van een genoemde zender 3b, 3, ten behoeve van verzending van de een of meer optische signalen S2.
15 De gegevensverwerker 4 beschikt bij voorkeur over informatie welke gerelateerd is aan een lengte L van genoemde optische signaalgeleider 2, 2a, 2b. Dergelijke informatie kan bijvoorbeeld de fysieke lengte L van de signaalgeleider omvatten, of een optische weglengte van door die geleider geleid licht, of een hoeveelheid tijd die licht nodig heeft om 20 de geleider te doorlopen, of andere informatie. De gegevensverwerker 4 kan deze informatie met veel voordeel gebruiken in het verwerken van informatie betreffende uit te zenden en/of ontvangen optische signalen SI, S2.
In het bijzonder kan genoemde geleiderlengte-informatie door de 25 gegevensverwerker 4 worden gebruikt om nauwkeurig een moment te bepalen wanneer een signaal Sl in de optische doorgang 1 werd ontvangen, alvorens het signaal Sl door een geleider 2, 2a naar een ontvanger 3, 3a werd geleid. De gegevensverwerker 4 kan een eerste tijdscorrectie toepassen op een detectiemoment, betreffende een door een ontvanger 3, 3a 30 uitgevoerde detectie van het signaal Sl, welke eerste correctie evenredig is 24 met de lengte L van de respectieve optische signaalgeleider 2, 2a (bijvoorbeeld een tijdscorrectie omvattende deze lengte L gedeeld door de lichtsnelheid). Een ontvangsttijdstip bij de optische doorgang 1 is dan gelijk aan het detectiemoment bij de ontvanger minus de eerste tijdscorrectie.
5 Op dezelfde manier kan genoemde geleiderlengte-informatie door de gegevensverwerker 4 worden gebruikt om nauwkeurig een moment te bepalen wanneer een signaal S2 vanuit de optische doorgang 1 dient te worden verzonden, waarbij rekening wordt gehouden met de tijd die het signaal S2 nodig zal hebben om de signaalgeleider 2, 2b vanaf een zender 3, 10 3b te doorlopen. De gegevensverwerker 4 kan een tweede tijdscorrectie toepassen op een verzendingsmoment, betreffende een door een zender 3, 3b uitgevoerde verzending het signaal S2, welke tweede correctie evenredig is met de lengte L van de respectieve optische signaalgeleider 2, 2b (bijvoorbeeld een tijdscorrectie omvattende deze lengte L gedeeld door de 15 lichtsnelheid). Een verzendingstijdstip bij de optische doorgang 1 is dan gelijk aan het verzendingstijdstip bij de zender plus de tweede tijdscorrectie.
Verder kan een geschikte voeding 5 om zijn voorzien bijvoorbeeld de onderdelen van de eenheid U te voeren. De voeding 5 kan bijvoorbeeld een batterijvoeding omvatten, een externe voeding, en/of op een andere manier 20 zijn uitgevoerd. Volgens een nadere uitwerking kan de voeding 5 een voedingsaansluiting omvatten met een relatief ruim ingangsspanningsbereik. De eenheid U kan zo bijvoorbeeld aansluitbaar zijn op een draagbare batterij, maar ook op een auto accu of een externe netspanning adapter, hetgeen het toepassingsgebied verhoogt.
25 Het voertuig kan verder zijn voorzien van een gebruikersinterface 6, welke op verschillende manieren kan zijn uitgevoerd. De interface 6 kan bijvoorbeeld geheel of deels met de eenheid U zijn gecombineerd, of geheeld of deels op afstand daarvan zijn opgesteld en dan bijvoorbeeld via een geschikte bedrade of draadloze verbinding aan de eenheid U zijn gekoppeld. 30 De interface 6 kan bijvoorbeeld en bedieningspaneel omvatten, zijn voorzien 25 van aanraaktoetsen, druktoetsen, gebruik maken van stembediening, zijn voorzien van een display, bijvoorbeeld een aanrakingsgevoelig scherm, zijn voorzien van een gegevensoverdrachtspoort (bijvoorbeeld om een gegevensdrager aan te koppelen) en/of dergelijke. De interface 6 kan 5 bijvoorbeeld gebruikmaken van grafische lichtsymbolen en/of geluidsignalen om een gebruiker (in het bijzonder een bestuurder van het voertuig V) te signaleren.
Volgens een extra bijzondere uitwerking is de gegevensverwerker 4 is ingericht om signalen te verwerken die gerelateerd zijn aan optische 10 meetsignalen SI van een (op zichzelf niet weergegeven) voertuigsnelheidsmonitor, welke optische meetsignalen Sl via tenminste een genoemde optische doorgang 1 zijn ontvangen. In dat geval kan de gegevensverwerker 4 bijvoorbeeld een gebruiker waarschuwen dat dergelijke signalen Sl zijn ontvangen. Daarnaast kan de gegevens 15 verwerker 4 bijvoorbeeld zijn ingericht om stoorsignalen S2 te verzenden. Te verzenden optische stoorsignalen S2 kunnen op verschillende manieren zijn samengesteld, hetgeen de vakman duidelijk zal zijn. Bij voorkeur zijn te verzenden stoorsignalen S2 afhankelijk zijn van waargenomen meetsignalen Sl, zodanig dat een goede storing van de monitor kan worden 20 bereikt en bijvoorbeeld zodanig dat de monitor niet doorheeft dat het wordt gestoord (“stealth”).
Daarnaast kan de gegevensverwerker 4 bijvoorbeeld zijn ingericht om de optische signalen te gebruiken voor het meten of schatten van ten minste een afstand tussen het voertuig en een zich in een omgeving van het 25 voertuig bevindend object (bijvoorbeeld een muur, stoep, een ander voertuig, een persoon en/of dergelijke). Een resultaat van een dergehjke meting/schatting kan via genoemde interface 6 aan de bestuurder van het voertuig V worden doorgegeven. De gegevensverwerker 4 kan zo bijvoorbeeld een parkeerassistentie-functie bieden, of deel uitmaken van een 30 adaptieve cruise-control systeem, of beide.
26
Een andere, door de gegevensverwerker 4 uit te voeren functie kan bijvoorbeeld een afstandsbediening omvatten, bijvoorbeeld voor het bediening van een poort of garagedeur. In dat geval is de gegevensverwerker 4 ingericht om afstandsbedieningssignalen S2 te laten verzenden die 5 geschikt zijn om een te bedienen eenheid (bijvoorbeeld een actuator om een poort of deur te bewegen) te besturen.
Nog een andere functie omvat bijvoorbeeld afstandbediening voor ontgrendeling van het voertuig V, en/of voor activering van voertuigaccessoires. In dat geval kunnen een of meer eerste signalen Sl 10 naar het voertuig V worden verzonden door een externe afstandsbediening, welke signalen Sl via een genoemde optische doorgang(en) 1 en signaalgeleider(s) 2 worden ontvangen, en door de ontvanger 3 worden gedetecteerd. Afhankelijk van het ontvangen signaal Sl kan de gegevensverwerker 4 een bijbehorende actie (i.e. voertuigontgrendeling en/of 15 activeren van een of meer voertuigaccessoires) ondernemen.
Nog een andere functie omvat een “Pedestrian avoidance system”, waarbij de gegevensverwerker 4 de signalen kan gebruiken om zich in de buurt van het voertuig V bevindende voetgangers te detecteren, en bij detectie actie kan ondernemen (zoals de bestuurder waarschuwen, of het 20 voertuig een remactie of ontwijkende manoeuvre laten uitvoeren).
Verder kan de gegevensverwerker 4 bijvoorbeeld zijn ingericht om een voertuignummerplaat-schild te leveren, door tijdens activeren gedurende een bepaalde beschermingsperiode signalen S2 te laten verzenden die leesbaarheid van een voertuignummerplaat onmogelijk maken.
25 Weer een andere, optioneel uit te voeren functie omvat een dodehoek /blindspot detectie, waarbij een of meer optische doorgangen 1 zijn gepositioneerd om optische signalen vanuit een gebied te ontvangen welk gebied niet direct door een bestuurder van het voertuig V zichtbaar is.
De gegevensverwerker 4 kan bijvoorbeeld zijn uitgevoerd om slechts 30 één van hierboven genoemde taken/functies uit te voeren, of om ten minste 27 twee van de genoemde taken uit te voeren. De gegevensverwerker 4 kan bijvoorbeeld, via de interface 6, in verschillende modi schakelbaar zijn om de verschillende beschikbare functies uit te voeren.
Opgemerkt wordt dat tijdens gebruik bijvoorbeeld voorafbepaaide 5 gegevens, bijvoorbeeld in een databank op geslagen gegevens, kunnen worden toegepast om de optische signalen SI, S2 onderling te associëren. Een extra voordelige nadere uitwerking omvat toepassing van een neuraal netwerk N, om dergelijke optische signalen SI, S2 onderling te associëren.
Figuren 7-9 tonen extra voordelige uitwerkingen van in het voertuig 10 toe te passen optische systemen, omvattende in het bijzonder nadere uitwerkingen van de in Figuren 1-6 getoonde voorbeelden. De in figuren 7-9 getoonde optische middelen omvatten in het bijzonder extra voordelige, efficiënte en relatief compacte uitwerkingen van proximale, zich bij een genoemde zender en/of ontvanger bevindende delen van het optisch systeem. 15 Zoals in Fig. 7 is weergegeven, is het voertuig bij voorkeur voorzien van een optisch stelsel, aangebracht om licht tussen de signaalverwerkingseenheid U en respectieve zender 3b (beide schematisch getoond) en proximale einden van ten minste een aantal van de optische tweede signaalgeleiders 2b door te geven, waarbij het optisch stelsel een 20 eerste collimator 100 omvat om uit de zender 3b afkomstige, in het bijzonder divergerende, optische signalen S2 te collimeren. De zender 3b is in het bijzonder in of nabij een brandpunt van de collimator 100 opgesteld, zodanig, dat de collimator de divergerende, door de zender 3b uitgezonden bundel in een in hoofdzaak parallelle bundel (i.e. een in hoofdzaak 25 gecollimeerde bundel) kan omzetten. Een bij het collimatorbrandpunt behorende brandpuntsafstand van de eerste collimator kan bijvoorbeeld relatief klein zijn, en liggen in het bereik van circa 1-5 cm, bijvoorbeeld circa 1-2 cm, opdat een compacte configuratie kan worden verkregen.
Volgens een nadere uitwerking omvat het optisch stelsel een reeks 30 optische elementen 101, om door de eerste collimator 100 gecollimeerde 28 signalen te delen in deelsignalen/deelbundels S2a, S2b, S2c, en om de deelsignalen aan de proximale einden van de optische signaalgeleiders 2b door te geven. De optische elementen 101a, 101b, 101c van de reeks kunnen bijvoorbeeld naast elkaar zijn gepositioneerd, langs een zich loodrecht op de 5 optische as uitstrekkend vlak, of op een nadere wijze. Bij voorkeur zijn de optische elementen 101 zodanig uitgevoerd, dat een zendersignaal S2 in deelsignalen S2a, S2b, S2c wordt verdeeld welke ongeveer hetzelfde lichtvermogen omvatten. De optische elementen 101 kunnen hiertoe bijvoorbeeld onderling verschillende vermogensdelen van het zendersignaal 10 S2 scheiden, in het bijzonder indien de zender geen homogene ruimtelijke uitstralingsvermogenkarakteristiek levert (bijvoorbeeld een zender die relatief veel vermogen langs de optische as uitzendt ten opzichte van van de optische as divergerende signaaldelen).
Volgens een extra voordelige uitwerking omvat de reeks optische 15 elementen een reeks microlenzen 101, in het bijzonder lenzen met elk een maximale diameter van 1 cm, in het bijzonder 0,5 cm. In het voorbeeld zijn de microlenzen 101 positieve lenzen, waarbij de opstelling zodanig is dat de proximale einden van de signaalgeleiders 2 zich in of nabij brandpunten van de respectieve lenzen 101 bevinden (om signaal-inkoppeling te 20 bewerkstelligen). Een bij genoemde brandpunten behorende brandpuntsafstand van elk optisch element 101a, 101b, 101c van de reeks 101 kan bijvoorbeeld relatief klein zijn, en liggen in het bereik van circa 1-5 cm, bijvoorbeeld circa 1-2 cm. Zoals uit de tekening volgt zijn optische ingangen van de proximale einden van de signaalgeleiders 2b naar het 25 optisch stelsel 100, 101 toegekeerd. De ingangen van de geleiders 2b kunnen bijvoorbeeld samenvallen met optische assen van de respectieve optische elementen 101a, 101b, 101c van de focuserende reeks 101.
De tekening toont drie microlenzen 101a, 101b, 101c, geassocieerd met drie respectieve signaalgeleiders 2b. Duidelijk zal zijn dat tevens een 30 ander aantal microlenzen kan zijn voorzien, bijvoorbeeld slechts één, of 29 twee, of ten minste vier of vijf, afhankelijk van het aantal signaalgeleiders 2 waaraan optische deelsignalen dienen te worden ingekoppeld. Verder kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van reflecterend focusserende elementen in plaats van microlenzen 101, bijvoorbeeld een reeks 5 microspiegels, om de deelsignalen S2a, S2b, S2c te genereren en aan de proximale einden van de signaalgeleiders 2b door te geven.
De reeks optische elementen 101 kan bijvoorbeeld van (transparante) kunststof zijn vervaardigd. De reeks elementen 101 kan in het bijzonder relatief eenvoudig uit één stuk zijn vervaardigd, bijvoorbeeld in een 10 kunststof spuitgietproces of anderszins.
De optische elementen 101 van de reeks kunnen bijvoorbeeld nabij of tegen elkaar zijn opgesteld, en binnen een straal van maximaal 5 cm vanaf een optische as van het optisch stelsel, in het bijzonder een straal van maximaal 2 cm, bijvoorbeeld een straal van maximaal 1 cm.
15 Volgens een nadere uitwerking kan de genoemde eerste collimator 100 een maximale diameter KI hebben van 5 cm, in het bijzonder 3 cm en meer in het bijzonder 2 cm. In het voorbeeld is de collimator 100 een collimerende (positieve) lens. Alternatief kan een collimerende spiegel als collimator worden toegepast. Verder kan de eerste collimator 100 20 bijvoorbeeld een maximale dikte hebben, gemeten op en evenwijdig aan de optische as, van minder dan 1 cm, bijvoorbeeld circa 6 mm of minder.
Elk element van de reeks optische elementen 101 kan relatief dun zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld met een maximale dikte, gemeten evenwijdig aan de optische as, van minder dan 1 cm, bijvoorbeeld circa 5 mm of minder. 25 Verder kan de reeks optische elementen 101 bijvoorbeeld op relatief korte afstand K2 van de eerste collimator 100 zijn opgesteld, bijvoorbeeld een afstand (gemeten evenwijdig aan de optische as van het stelsel) van maximaal 10 cm, meer in het bijzonder maximaal 5 cm, en bij voorkeur een afstand van circa 1 cm of minder.
30
Aldus kan een bijzonder compacte configuratie worden bereikt. In een niet-limitatief voorbeeld is het stelsel 100, 101 zodanig uitgevoerd, dat een maximale afstand tussen de proximale einden van de signaalgeleiders 2b en de zender 3b, gemeten in een richting evenwijdig aan de optische as van het 5 stelsel, 10 cm bedraagt, meer in het bijzonder 7 cm, en bij voorkeur in het bereik ligt van 2-6 cm.
Het optisch stelsel, omvattende de eerste collimator 100 en de optische elementen 101, kan op verschillende manieren zijn gepositioneerd, bijvoorbeeld door middel van een niet weergegeven houderframe, een 10 gemeenschappelijke behuizing (niet weergegeven), of dergelijke, bijvoorbeeld gezamenlijk met de zender 3b (en mogelijk met de bijbehorende optische verwerkings eenheid U). Een dergelijk frame of behuizing kan bijvoorbeeld zijn voorzien van inkoppelpoorten voor ontvangst van (en het aangrijpen op) de proximale einden van de signaalgeleiders 2b, en 15 bijvoorbeeld om die einden onderling alsmede ten opzichte van de optische elementen 101 te positioneren. In een extra voordelige uitwerking kunnen de genoemde inkoppelpoorten losmaakbaar op de proximale einden van de signaalgeleiders 2b aangrijpen, of een blokkerende, losneembare koppeling daarmee vormen.
20 Figuur 8 toont een nadere uitwerking van het optische systeem, betreffende de verzending van optische signalen SI. Het in Fig. 8 getoonde stelsel kan bijvoorbeeld met de in Fig. 7 getoonde zender-configuratie worden gecombineerd, bijvoorbeeld op een wijze analoog de in Fig. 1-3 getoonde uitvoeringen of op een andere wijze.
25 In Figuur 8 is de optische verwerkingseenheid U voorzien van ten minste een genoemde ontvanger 3a voor ontvangst van door ten minste een aantal eerste signaalgeleiders 2a doorgegeven optische signalen SI (zie tevens figuren 1-5). Het is dan volgens een aspect van de uitvinding voordelig indien een optisch stelsel 102, 103 is voorzien, om divergerende 30 lichtbundels S1 afkomstig uit proximale einden van de optische 31 signaalgeleiders 2a aan de ontvanger 3a door te geven, waarbij het optisch stelsel een tweede collimator 102 omvat om uit optische signaalgeleiders 2a afkomstige divergerende optische signalen te collimeren, en in het bijzonder tevens een focuselement 103 om de door de tweede collimator 102 5 gecollimeerde optische signalen op de detector te focussen. Ook op deze manier kan een bijzonder compacte en efficiënte configuratie worden bereikt, met relatief eenvoudige middelen.
In het voorbeeld zijn de proximale einden van de signaalgeleiders 2 a nabij of tegen elkaar opgesteld -met optische uitgangen naar het optisch 10 stelsel 102, 103 toe gekeerd-, bij voorkeur centraal op de optische as van het stelsel 102, 103. Volgens een nadere uitwerking kunnen de proximale einden bijvoorbeeld in een dichte stapeling zijn gerangschikt. De proximale einden kunnen relatief compact zijn, en gezamenlijk bijvoorbeeld binnen een virtuele cirkel gelegen zijn welke een diameter K3 heeft die kleiner is dan 5 15 mm, in het bijzonder kleiner dan 2 mm, waarbij de cirkel concentrisch is met de optische as van het stelsel 102, 103.
In het voorbeeld zijn de proximale einden van de signaalgeleiders 2a opgesteld in of nabij een brandpunt van de tweede collimator, om de signalen Sl in een in hoofdzaak parallelle bundel om te zetten. Deze 20 parallelle bundel wordt door het focuselement 103 op de ontvanger 3a gefocusseerd; daartoe kan de ontvanger 3a in of nabij een brandpunt van dat element 103 zijn gepositoneerd.
In het voorbeeld zijn de tweede collimator 102 en focuselement 103 positieve lenzen; alternatief kunnen bijvoorbeeld reflecterende optische 25 elementen als tweede collimator en focuselement worden toegepast, of een combinatie van een lens en een reflector element.
De in Figuur 8 getoonde opstelling kan compact worden uitgevoerd, bijvoorbeeld met een maximale afstand tussen de proximale einden van de signaalgeleiders 2a en de ontvanger 3a, gemeten in een richting evenwijdig 30 aan de optische as van het stelsel, van 10 cm, meer in het bijzonder 7 cm, en 32 bij voorkeur in het bereik van 2-6 cm. De twee positieve lenzen van dit voorbeeld, te weten de collimatorlens 102 en de focuslens 103, kunnen bijvoorbeeld dicht bij elkaar zijn geplaatst, bijvoorbeeld op een afstand van minde dan 5 cm, in het bijzonder een afstand van minder dan 2 cm, 5 bijvoorbeeld circa 1 cm of een kortere afstand.
In een niet limitatief voorbeeld kan een bij het colhmatorbrandpunt behorende brandpuntsafstand van de tweede collimator 102 bijvoorbeeld kleiner zijn dan 5 cm, en bijvoorbeeld circa 2 cm of minder bedragen.
In een niet limitatief voorbeeld kan een brandpuntsafstand van de 10 het focuselement 103 (behorende bij het focuselement-brandpunt) bijvoorbeeld kleiner zijn dan 5 cm, en bijvoorbeeld circa 2 cm of minder bedragen.
Net als bij het in Fig. 7 getoonde voorbeeld kunnen de in Fig. 8 getoonde onderdelen op verschillende manieren onderhng in positie worden 15 gehouden. Positionering kan geschieden door middel van een niet weergegeven houderframe, een gemeenschappehjke behuizing (niet weergegeven), of dergehjke, bijvoorbeeld gezamenlijk met de ontvanger 3a (en mogehjk met de bijbehorende optische verwerkingseenheid U). Een dergehjk frame of behuizing kan bijvoorbeeld zijn voorzien van 20 inkoppelpoorten voor ontvangst van (en het aangrijpen op) de proximale einden van de signaalgeleiders 2 a, en bijvoorbeeld om die einden onderhng alsmede ten opzichte van de optische elementen 102, 103 te positioneren. Bij combinatie van de in figuren 7 en 8 getoonde stelsels kan dezelfde behuizing of hetzelfde frame zijn voorzien om de onderdelen van de stelsels in positie 25 te houden, en bijvoorbeeld te beschermen tegen omgevingsinvloeden.
Figuur 9 toont een nadere uitwerking van het in figuur 7 getoonde systeem, waarbij een aantal (in dit voorbeeld drie) signaalgeleiders 2 is geïnstalleerd om zowel signalen S2 naar een omgeving van het voertuig te verzenden, als om op het voertuig invallende signalen Sl naar een 33 signaalverwerkingseenheid te geleiden (analoog het in figuur 4 getoonde voorbeeld).
De in figuur 9 getoonde configuratie omvat, naast de in figuur 7 getoonde elementen, een ontvanger 3a alsmede optische middelen om uit de 5 proximale einden van de signaalgeleiders 2 komende signalen (Sl) naar de ontvanger te leiden. Laatstgenoemde middelen omvatten in het bijzonder de reeks optische elementen (bijvoorbeeld genoemde microlenzen) 101, welke een dubbele functie hebben. De reeks optische elementen 101 kan in de eerste plaats deelbundels vormen uit een door de zender 3b verzonden 10 signaal, welke deelbundels in de signaalgeleiders 2 worden geleid om via respectieve doorgangen 1 het voertuig uit te worden gezonden.
De reeks optische elementen 101 is voorts beschikbaar om de uit de signaalgeleiders 2 komende divergerende signalen (S1) (afkomstig vanuit een omgeving en respectieve doorgangen 1) te colhmeren.
15 Verder is een bundelsplitser 105 voorzien, welke tussen de reeks optische elementen 101 en de eerste collimator 100 is opgesteld, om de door de optische elementen 101 gecollimeerde (inkomende) signalen naar de ontvanger 3a te richten. In het bijzonder is een focuseerelement 103 opgesteld, bijvoorbeeld een positieve lens of alternatief een focuserende 20 spiegel, tussen de bundelsplitser 105 en de ontvanger, om de door de bundelsplitser omgeleide, gecollimeerde signalen op de ontvanger 3a te focusseren.
Bij voorkeur is een semi-doorlatende bundelsplitser 105 toegepast als bundelsplitser, ingericht voor reflecteren van een deel van vanuit de 25 signaalgeleiders en elementenreek 101 afkomstige -via genoemde doorgangen 1 ontvangen- optische signalen. Een dergelijke bundelsplitser 105 kan voorts bewerkstelligen dat de door de zender 3b en respectieve eerste collimator 100 gegenereerde bundel in hoofdzaak (bij voorbeeld voor meer dan 50%, in het bijzonder meer dan 80%) aan de reeks optische 30 elementen 101 wordt doorgegeven.
34
Een relatief eenvoudige bundelsplitser 105 kan een vlakke transparante plaat, bijvoorbeeld een glasplaat of een kunststofplaat van een transparante kunststof, omvatten, in het bijzonder met twee in hoofdzaak evenwijdige optische, van elkaar afgekeerde zijvlakken (die naar de eerste 5 collimator 100 enerzijds en de elementenreeks 101 anderzijds zijn toegekeerd). De plaat 105 kan onder een bepaalde hoek ten opzichte van de optische as van het collimator-elementenreeks-stelsel zijn opgesteld. Een normaal van een optisch vlak van een dergelijke plaat kan bijvoorbeeld een hoek α in het bereik van 20-70 graden insluiten met de optische as van de 10 eerste collimator 100 en de reeks elementen 101. De bundelsplitser 105 kan bijvoorbeeld zijn uitgevoerd om een relatief klein deel, bijvoorbeeld maximaal 20% en in het bijzonder maximaal 10%, van invallende signalen Sl (afkomstig vanaf de signaalgeleiders 2 en optische colli meren de elementenreeks 101) te reflecteren, voor ontvangst door de ontvanger 3a.
15 Een dergelijke bundelsplitser kan bijvoorbeeld ten minste 80% van vanuit de eerste collimator 100 invallende zendsignalen (S2), in het bijzonder ten minste 90% van die signalen, aan de reeks optische elementen 101 doorgeven, voor inkoppeling in de signaalgeleiders 2.
De in Fig. 9 getoonde elementen kunnen een bijzonder compact 20 systeem leveren. Zo kan bijvoorbeeld een afstand tussen de eerste collimator 100 en de zender 3b relatief klein zijn, en liggen in het bereik van circa 1-5 cm, bijvoorbeeld circa 1-2 cm. Een afstand K5 tussen de eerste collimator 100 en een optisch vlak van de bundelsplitser 105, gemeten langs de optische as, kan bijvoorbeeld liggen in het bereik van circa 1-5 cm, 25 bijvoorbeeld circa 2-3 cm. Een afstand K6 tussen de een optisch vlak van de bundelsplitser 105 en de elementenreeks 101, gemeten langs de optische as, kan bijvoorbeeld liggen in het bereik van circa 1-5 cm, bijvoorbeeld circa 2-3 cm. Een afstand K7 tussen een optisch vlak van de bundelsplitser 105 en het focuseerelement 103, gemeten langs de optische as van dat element 103, 30 kan bijvoorbeeld liggen in het bereik van circa 1-5 cm, bijvoorbeeld circa 2-3 35 cm. Tenslotte kan de afstand tussen het focuseerelement 103 en de ontvanger 3a, in een niet limitatief voorbeeld, kleiner zijn dan 5 cm, en bijvoorbeeld circa 2 cm of minder bedragen. Duidebjk zal zijn dat tevens andere afstanden tussen de diverse elementen kunnen worden toegepast.
5 De in Fig. 9 getoonde onderdelen op verschillende manieren onderbng in positie worden gehouden. Positionering kan geschieden door middel van een niet weergegeven houderframe, een gemeenschappehjke behuizing (niet weergegeven), of dergebjke, bijvoorbeeld gezamenhjk met de ontvanger 3a, de zender 3b (en mogebjk met de bijbehorende optische verwerkingseenheid 10 U). Een dergebjk frame of behuizing kan bijvoorbeeld zijn voorzien van inkoppelpoorten voor ontvangst van (en het aangrijpen op) de proximale einden van de signaalgeleiders 2 a, en bijvoorbeeld om die einden onderbng alsmede ten opzichte van de diverse optische elementen 100, 101, 103, 105 te positioneren. Zoals genoemd kan een dergebjk frame of behuizing zijn 15 voorzien van genoemde inkoppelpoorten voor ontvangst van (en het aangrijpen op) de proximale einden van de signaalgeleiders 2, en bijvoorbeeld om die einden onderbng alsmede ten opzichte van de optische elementen 101 te positioneren. In een extra voordebge uitwerking kunnen de genoemde inkoppelpoorten losmaakbaar op de proximale einden van de 20 signaalgeleiders 2 aangrijpen, of een blokkerende, losneembare koppebng daarmee vormen.
Het spreekt vanzelf dat de uitvinding niet is beperkt tot het beschreven uitvoeringsvoorbeeld. Diverse wijzigingen zijn mogebjk binnen het raam van de uitvinding zoals is verwoord in de navolgende conclusies.
25 Zo kan de term “een” in deze aanvrage bijvoorbeeld slechts één, ten minste één, of een aantal betekenen.
Verder kan een genoemd systeem eenvoudig in verschibende soorten voertuigen worden geïnstabeerd, bijvoorbeeld omvattende een motorvoertuig, auto, motor, vrachtwagen, een deel van een motorvoertuig, 36 een door een motorvoertuig voortgetrokken aanhang, bijvoorbeeld trailer of caravan, en/of een combinatie hiervan.
Daarnaast zal duidehjk zijn dat een voertuig tevens kan zijn voorzien van een zich bij een voertuigbuitenzijde bevindende optische doorgang voor 5 doorgifte van optische signalen, en een bijbehorende langwerpige optische signaalgeleider 2, welke zich tussen genoemde doorgang 1 en ten minste een zich in het voertuig bevindende optische signaalverwerkingseenheid U uitstrekt, zonder toepassing van een genoemde zender of ontvanger.
Verder kan het systeem bijvoorbeeld modulair zijn uitgevoerd, 10 bijvoorbeeld zodanig dat het eenvoudig kan worden uitgebreid door toevoeging van een of meer optische signaalgeleiders. Verder kan een lengte van een optische signaalgeleider bijvoorbeeld eenvoudig worden aangepast aan een beschikbare installatielengte. Indien een lengte van een optische signaalgeleider wordt gewijzigd verdient het de voorkeur dat de 15 gegevensverwerker 4 wordt voorzien van nieuwe (optionele) informatie welke gerelateerd is aan de lengte van de nieuwe optische signaalgeleider (bijvoorbeeld onder gebruikmaking van de interface 6).
Voorts kan een genoemde (bij voorkeur biconische) openingshoek-aanpasser bijvoorbeeld worden toegepast in een systeem dat niet voorzien is 20 van het optisch stelsel met collimator. In een dergelijk geval wordt voorzien in een voertuig, omvattende: -ten minste een zich bij een voertuigbuitenzijde bevindende optische doorgang 1 voor doorgifte van optische signalen SI, S2; -een aantal langwerpige optische signaalgeleiders 2, welke zich tussen 25 genoemde doorgang 1 en ten minste een zich in het voertuig bevindende optische signaalverwerkingseenheid U uitstrekken, waarbij de optische verwerkingseenheid U is voorzien van een zender 3; 3b voor verzending van optische signalen S2; 37 waarbij genoemde optische doorgang is voorzien van een openings-hoekaanpasser 11’ welke is ingericht om een horizontale openingshoek Ω te leveren die groter is dan een verticale openingshoek φ.
Verder omvat een aspect van deze uitvinding een voertuig dat ten 5 minste de volgende essentiële maatregelen heeft: -ten minste een zich bij een voertuigbuitenzijde bevindende optische doorgang (1) voor doorgifte van optische signalen (SI, S2); een aantal langwerpige optische signaalgeleiders (2), welke zich tussen genoemde doorgang (1) en ten minste een zich in het voertuig 10 bevindende optische signaalverwerkingseenheid (U) uitstrekken, waarbij de optische verwerkingseenheid (U) is voorzien van een ontvanger (3; 3a) voor ontvangst van optische signalen (Sl); waarbij een optisch stelsel is aangebracht om licht tussen de proximale einden van ten minste een aantal van de optische 15 signaalgeleiders (2) en de signaalverwerkingseenheid (U) door te geven, waarbij het optisch stelsel een collimator omvat om uit de signaalgeleiders (2) afkomstige divergerende optische signalen te collimeren.
In dat geval is toepassing van een zender 3b en bijbehorende collimator 100 optioneel.
20 Verder kan bijvoorbeeld een modulaire configuratie worden toegepast. In dat geval kan bijvoorbeeld een aantal fichtgeleiders 2 met een bijbehorende reeks optische elementen 101 (bijvoorbeeld microlenzen) in een eerste module worden ondergebracht, terwijl een genoemde zender 3b en eerste collimator in een tweede module zijn ondergebracht, waarbij de eerste 25 en tweede module kunnen worden samengevoegd om een signaalverzend-systeem te leveren (zoals bijv. in Fig. 7 getoond). De genoemde tweede module kan bijvoorbeeld tevens zijn voorzien van een detector 3a, bundelsplitser 105 en focuselement 103, opdat de in Fig. 9 getoonde nadere uitwerking kan worden voorzien na het samenbrengen van de twee 38 modules. Verder omvat de tweede module bijvoorbeeld de genoemde signaalverwerkingseenheid U.
Alternatief kan bijvoorbeeld een eerste module een geleidermodule omvatten, voorzien van een aantal zender-lichtgeleiders 2b met een 5 genoemde reeks optische elementen 101 (bijvoorbeeld microlenzen), alsmede een aantal ontvanger-lichtgeleiders 2a met een bijbehorende tweede collimator 102. Een genoemde zender 3b en eerste collimator 100 kunnen dan in een tweede module zijn ondergebracht, waarbij de eerste en tweede module kunnen worden samengevoegd om een signaalverzend-systeem te 10 leveren (zoals bijv. in Fig. 7 getoond). Voorst kan dan een derde module worden voorzien, omvattende een focuselement 103 en detector 3a, welke derde module met de eerste module samenvoegbaar is om een detector-systeem te vormen (zoals bijv. in Fig. 8 getoond). Op deze manier kan een relatief hoge ontvangstgevoeligheid worden verkregen. Een genoemde 15 signaalverwerkingseenheid U kan bijvoorbeeld apart van de tweede en derde module, in een signaalverwerkingsmodule, worden voorzien, of deel uitmaken van een genoemde tweede en/of derde module.
In elke genoemde eerste module (i.e. signaalgeleider-omvattende module) kan bijvoorkeur tevens reeds ten minste een optionele 20 openingshoekvergroter 11, 11’ worden voorzien, bijvoorbeeld (maar niet beperkt tot) een biconische lens. Verder verdient het de voorkeur indien zowel de reeks optische elementen 101 als een dergelijke optionele openingshoekvergroter 11, 1Γ van de module van kunststof zijn vervaardigd.
Claims (18)
1. Voertuig, voorzien van: -ten minste een zich bij een voertuigbuitenzijde bevindende optische doorgang (1) voor doorgifte van optische signalen (Si, S2); -een aantal langwerpige optische signaalgeleiders (2), welke zich tussen 5 genoemde doorgang (1) en ten minste een zich in het voertuig bevindende optische signaalverwerkingseenheid (U) uitstrekken, waarbij de optische verwerkingseenheid (U) is voorzien van een zender (3; 3b) voor verzending van divergerende optische signalen (S2); waarbij een optisch stelsel is aangebracht om licht tussen de 10 signaalverwerkingseenheid (U) en proximale einden van ten minste een aantal van de optische signaalgeleiders (2) door te geven, waarbij het optisch stelsel een collimator omvat om uit de zender afkomstige optische signalen te collimeren.
2. Voertuig volgens conclusie 1, waarbij het optisch stelsel een reeks 15 optische elementen omvat, om door de collimator gecollimeerde signalen te delen in deelsignalen, en om de deelsignalen aan de proximale einden van de optische signaalgeleiders (2) door te geven.
3. Voertuig volgens conclusie 2, waarbij de reeks optische elementen een reeks microlenzen omvat, in het bijzonder lenzen met een maximale 20 diameter van 1 cm, in het bijzonder 0,5 cm.
4. Voertuig volgens conclusie 2 of 3, waarbij de reeks optische elementen van kunststof is vervaardigd.
5. Voertuig volgens een der conclusies 2-4, waarbij de optische elementen van de reeks nabij of tegen elkaar zijn opgesteld, en binnen een 25 straal van maximaal 5 cm vanaf een optische as van het optisch stelsel, in het bijzonder een straal van maximaal 2 cm, bijvoorbeeld een straal van maximaal 1 cm.
6. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, waarbij genoemde collimator een maximale diameter heeft van 5 cm, in het bijzonder 3 cm en 5 meer in het bijzonder 2 cm.
7. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de genoemde collimator een collimerende lens of collimerende spiegel is.
8. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de optische verwerkingseenheid (U) is voorzien van ten minste een ontvanger (3; 3a) voor 10 ontvangst van door ten minste een aantal van genoemde signaalgeleiders (2) doorgegeven optische signalen (Sl).
9. Voertuig volgens conclusie 8, voorzien van een optisch stelsel om licht afkomstig uit proximale einden van de optische signaalgeleiders (2) aan de ontvanger door te geven, waarbij het optisch stelsel een tweede collimator 15 omvat om uit optische signaalgeleiders (2) afkomstige optische signalen te collimeren, en in het bijzonder tevens een focuselement om de door de tweede collimator gecollimeerde optische signalen op de detector te focussen.
10. Voertuig volgens conclusie 9, waarbij de tweede collimator een reeks optische collimerende elementen omvat.
11. Voertuig volgens een van de conclusies 9-10, waarbij het optische stelsel een, bij voorkeur tussen de tweede collimator en de proximale einden van de signaalgeleiders opgestelde, semi-doorlatende bundelsplitser omvat, ingericht voor afbuigen van vanuit de signaalgeleiders afkomstige optische signalen.
12. Voertuig volgens conclusie 11, waarbij de bundelsplitser een glasplaat of 25 kunststofplaat omvat.
13. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de zender voor verzending van divergerende optische signalen (S2) ten minste één laser diode omvat, en bij voorkeur slechts één laser diode.
14. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, waarbij genoemde 30 divergerende optische signalen infrarode optische signalen omvatten.
15. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, waarbij elke genoemde signaalgeleider (2) een langwerpige flexibele signaalgeleider is, in het bijzonder omvattende ten minste een optische vezel, en bij voorkeur een lengte heeft van meer dan circa 0,5 m, bijvoorbeeld ten minste circa 1 m.
16. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, waarbij genoemde optische doorgang is geassocieerd met een openings-hoekaanpasser (11’) welke is ingericht om een horizontale openingshoek (Ω) te leveren die groter is dan een verticale openingshoek (φ).
17. Voertuig, bijvoorbeeld een voertuig volgens een der voorgaande conclusies, 10 voorzien van: -ten minste een zich bij een voertuigbuitenzijde bevindende optische doorgang (1) voor doorgifte van optische signalen (Si, S2); -een aantal langwerpige optische signaalgeleiders (2), welke zich tussen genoemde doorgang (1) en ten minste een zich in het voertuig bevindende 15 optische signaalverwerkingseenheid (U) uitstrekken, waarbij de optische verwerkingseenheid (U) is voorzien van een ontvanger (3; 3a) voor ontvangst van optische signalen (Sl); waarbij een optisch stelsel is aangebracht om licht tussen de proximale einden van ten minste een aantal van de optische signaalgeleiders (2) en de 20 signaalverwerkingseenheid (U) door te geven, waarbij het optisch stelsel een collimator omvat om uit de signaalgeleiders (2) afkomstige divergerende optische signalen (Sl) te collimeren.
18. Een set, omvattende een aantal langwerpige optische signaalgeleiders (2) , een optische verwerkingseenheid (U) en een optisch stelsel, kennelijk 25 bestemd en geschikt voor toepassing in een voertuig volgens een der voorgaande conclusies 1-16.
Priority Applications (3)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2009901A NL2009901C2 (nl) | 2012-11-29 | 2012-11-29 | Voertuig. |
PCT/NL2013/050858 WO2014084734A1 (en) | 2012-11-29 | 2013-11-28 | Vehicle |
US14/647,962 US20150309163A1 (en) | 2012-11-29 | 2013-11-28 | Vehicle |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2009901 | 2012-11-29 | ||
NL2009901A NL2009901C2 (nl) | 2012-11-29 | 2012-11-29 | Voertuig. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL2009901C2 true NL2009901C2 (nl) | 2014-06-04 |
Family
ID=47953688
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL2009901A NL2009901C2 (nl) | 2012-11-29 | 2012-11-29 | Voertuig. |
Country Status (3)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US20150309163A1 (nl) |
NL (1) | NL2009901C2 (nl) |
WO (1) | WO2014084734A1 (nl) |
Families Citing this family (7)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
CN109311439A (zh) * | 2016-06-24 | 2019-02-05 | 矢崎总业株式会社 | 车辆电路体 |
JP6889715B2 (ja) | 2016-06-24 | 2021-06-18 | 矢崎総業株式会社 | 車両用回路体 |
JP6752278B2 (ja) | 2016-06-24 | 2020-09-09 | 矢崎総業株式会社 | 車両用回路体 |
DE112017003148B4 (de) | 2016-06-24 | 2023-02-02 | Yazaki Corporation | Fahrzeugstromkreiskörper |
CN116101188A (zh) | 2016-06-24 | 2023-05-12 | 矢崎总业株式会社 | 车辆电路体 |
EP3676631A4 (en) * | 2017-09-05 | 2021-04-14 | Waymo LLC | SHARED WAVEGUIDE FOR LIDAR TRANSMITTER AND RECEIVER |
DE102019206316A1 (de) * | 2019-05-03 | 2020-11-05 | Robert Bosch Gmbh | Optisches System, insbesondere LiDAR-System, und Fahrzeug |
Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US5291261A (en) * | 1990-02-06 | 1994-03-01 | Motorola, Inc. | Optical object detection system incorporating fiber optic coupling |
US5793477A (en) * | 1995-12-04 | 1998-08-11 | Lidatek, Llc | Laser speed monitor disabling system |
US20070241933A1 (en) * | 2004-10-15 | 2007-10-18 | Price Vernon D | Object detection system with a vcsel diode array |
WO2012165957A1 (en) * | 2011-05-31 | 2012-12-06 | Phyco Trading B.V. | Vehicle, system for receiving and transmitting optical signals, and methods |
Family Cites Families (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
JPS5876784A (ja) * | 1981-10-31 | 1983-05-09 | Nissan Motor Co Ltd | 車両用光パルスレ−ダ装置 |
US9069059B2 (en) * | 2010-05-13 | 2015-06-30 | Laser Lions LLC | Concealed light detection and ranging system |
-
2012
- 2012-11-29 NL NL2009901A patent/NL2009901C2/nl not_active IP Right Cessation
-
2013
- 2013-11-28 US US14/647,962 patent/US20150309163A1/en not_active Abandoned
- 2013-11-28 WO PCT/NL2013/050858 patent/WO2014084734A1/en active Application Filing
Patent Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US5291261A (en) * | 1990-02-06 | 1994-03-01 | Motorola, Inc. | Optical object detection system incorporating fiber optic coupling |
US5793477A (en) * | 1995-12-04 | 1998-08-11 | Lidatek, Llc | Laser speed monitor disabling system |
US20070241933A1 (en) * | 2004-10-15 | 2007-10-18 | Price Vernon D | Object detection system with a vcsel diode array |
WO2012165957A1 (en) * | 2011-05-31 | 2012-12-06 | Phyco Trading B.V. | Vehicle, system for receiving and transmitting optical signals, and methods |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
US20150309163A1 (en) | 2015-10-29 |
WO2014084734A1 (en) | 2014-06-05 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL2009901C2 (nl) | Voertuig. | |
US11448735B2 (en) | LiDAR with malfunction detection | |
US10408940B2 (en) | Remote lidar with coherent fiber optic image bundle | |
US11467597B2 (en) | Flash LADAR collision avoidance system | |
NL2006876C2 (nl) | Voertuig, systeem voor het ontvangen en verzenden van optische signalen, alsmede werkwijzen. | |
US11340338B2 (en) | Distributed lidar with fiber optics and a field of view combiner | |
US11543492B2 (en) | Detection device for a motor vehicle, attached part and motor vehicle | |
KR101878484B1 (ko) | 도로형상인식 전방충돌예방 라이다 시스템 | |
EP3428678B1 (en) | A vision system and method for a vehicle | |
US20220242319A1 (en) | Self-driving truck with mirrors to extend a field of view | |
JP7441796B2 (ja) | 光モジュール及び測距装置 | |
JP2023542383A (ja) | レーザレーダ | |
EP4067941A1 (en) | Ranging system and mobile platform | |
CN211399635U (zh) | 照明探测灯组及车辆 | |
WO2021135973A1 (zh) | 照明探测灯组及车辆 | |
US20230025236A1 (en) | Lidar system detecting window blockage | |
WO2020189091A1 (ja) | 光モジュールおよび測距装置 | |
WO2021121880A1 (en) | Lidar imaging apparatus for a motor vehicle | |
EP4416521A1 (en) | Light detection and ranging (lidar) device having a light-guide manifold |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
MM | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20151201 |