NL2009847A - Laadwagen. - Google Patents

Description

Laadwagen

De uitvinding betreft een laadwagen, waarvan de laadruimte een afschuifbodem omvat en die aan de voorzijde door een voorwand begrenst is welke met ten minste een hydraulische cilinder verzwenkbaar is.

Het door de laadwagen opgenomen voer, zoals gras, silage of hooi, wordt meestal door een pick-up naar een invoerrotor gevoerd, die eventueel met een snijbewerking door een snij-inrichting in een aansluitende laadruimte perst. Hierbij wordt het oogstmateriaal langs de voorwand omhooggeschoven tot vervolgens een ophoping in de laadruimte gevormd wordt. Daar wordt het voer met een afschuifbodem stapsgewijs naar achteren tot de achterwand getransporteerd, zodat de invoerrotor weer oogstmateriaal napersen kan.

Voor het aansturen van een afschuifbodem wordt meestal een zogenaamde laadautomaat gebruikt, zoals bijvoorbeeld uit DE90013422 bekend is. Daar is aan het bovenste uiteinde van de (vaststaande) voorwand een drukklep scharnierbaar aangebracht, die door het omhooggedrukte oogstmateriaal bekrachtigd wordt en aan de achterzijde hiervan door drukveren afgesteund wordt. Deze afsteuning werkt met een elektrische stuurschakelaar samen, die een stuurloop activeert om de aandrijving van de afschuifbodem in te schakelen. Het oogstmateriaal wordt dan zolang naar achteren bewogen, totdat de stuurschakelaar door verlaging van de drukklep in de uitgangspositie terugkeert. Deze procedure wordt afhankelijk van de grootte van de laadwagen bijvoorbeeld 15 keer herhaald, totdat de laadruimte gevuld is.

De bekrachtiging van de stuurschakelaar wordt in principe door het gewicht van de drukklep en de drukveren bepaald, waarbij de bedieningkrachten echter relatief gering zijn. Daarmee wordt de afschuifbodem al bij een kleine voorpersing van het oogstmateriaal ingeschakeld, zodat in totaal de vulling van de laadruimte onvoldoende blijft. Een verhoging van de massa van de drukklep bijvoorbeeld door extra gewichten en of aanvullende veren, zal echter het leeggewicht verhogen en zal aanvullende productiekosten veroorzaken.

De uitvinding heeft de daarom de doelstelling een laadwagen te verschaffen die het laadvolume beter benut met een eenvoudige bouwwijze.

Deze doelstelling wordt bereikt door een laadwagen met het kenmerk van conclusie 1. Voordelige uitvoeringsvormen zijn onderwerp van de onderconclusies.

Volgens de uitvinding wordt voorgesteld, dat de hydraulisch cilinder een druksensor omvat die bij bereiken van een bepaalde drukwaarde de verstelling van de afschuifbodem en/of de voorwand aanstuurt. Zo kan bij licht, droog oogstmateriaal (zoals hooi) de voorwand naar achteren hellen, om de persdruk te verhogen, terwijl bij vochtig oogstmateriaal de voorwand hellend naar voren wordt geplaatst, om versmering te voorkomen. Het bovenste uiteinde van de voorwand, die de functie van de hierboven vernoemde persklep vervult, is hierbijvast verbonden en daarmee zeer stabiel. Dit geldt ook voor de drukmeting in de drukkamer van de hydraulische cilinder met de druksensor, die door de afsteunkracht van de voorwand de persdruk zeer precies (en niet alleen in een IN/UIT-stand) meet. Daarmee is een fijngevoelige verstelling van de bij het persproces belangrijke onderdelen (afschuifbodem en/of voorwand) mogelijk. Samen laat zich daarmee voor de desbetreffende voersoort een optimale vulling (vullingsgraad) en benutting van de laadruimte creeeren.

Daarbij is de voorwand om een hoek van bijvoorbeeld 50° (of meer) naar voren zwenkbaar, zodat een winst aan laadruimte van ongeveer 15% mogelijk is, zonder dat de rijveiligheid in gevaar te brengen. De zwenkhoek kan zo optimaal aan het oogstmateriaal en/of de draagkracht van de trekker-laadwagencombinatie aangepast worden. Voor het lossen wordt de voorwand bij voorkeur met de hydraulische cilinders in de laadruimte gedrukt, om het losproces te ondersteunen en het voer naar de afschuifbodem te dwingen.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden in samenhang met de tekeningen. Hierbij tonen:

Fig. 1 een laadwagen in zijaanzicht; en

Fig. 2 de uitvoering volgens Fig. 1 met naar voren geklapte voorwand.

In Fig. 1 is het voorste deel van een laadwagen 1 getoond, die een frame 2 omvat, waarboven zich een laadruimte 6 uitstrekt. De laadwagen 1 is via een trekboom 4 met een niet afgebeelde trekker T verbonden. Aan of in de trekboom 4 is hier een besturingsinrichting 10 weergegeven, die bij voorkeur via een signaalkabel of ook draadloos met een gelijksoortige besturingsinrichting (bijvoorbeeld zender en weergave volgens de CAN-standaard) in de cabine van een trekker T verbonden is. De laadruimte 6 van de laadwagen 1 wordt aan de zijden door zijwanden begrensd, die zich vanaf het frame 2 uitstrekken, als ook (naast een niet weergegeven achterwand) door een gebruikelijke afschuifbodem 5 en een voorwand 7. Deze is om een horizontale as ongeveer ter hoogte van het einde van het invoerkanaal 8 in meerdere posities en bij voorkeur traploos verzwenkbaar, zoals hierna nader beschreven wordt. Het oogstmateriaal wordt door een pick-up 11 opgenomen en aan een invoerrotor 8a gevoerd, die dat het voer door een invoerkanaal 8 in de laadruimte 6 van de laadwagen perst, respectievelijk transporteert en hierbij eventueel op bekende wijze ook snijdt. Hierbij wordt door het omhoog schuiven van het voer een ophoping 3 vervormd, die hier na een eerste keer inschakelen of verstellen van de afschuifbodem 5 weergegeven is. Daarmee is het bovenste einde van het invoerkanaal 8 vrij, zodat de invoerrotor 8a het oogstmateriaal langs de voorwand 7 continu toevoeren kan. Daarbij komt het oogstmateriaal bij het bovenste uiteinde van de voorwand 7 (gedeelte 7c in Fig. 2) en oefent op deze een kracht F uit. Dit is gewenst om de persgraad te verhogen en eventueel bij de toevoer ontstane holle ruimtes in de laadruimte 6 op te vullen.

In Fig. 1 bevindt zich de voorwand 7 in de voor droogvoer gebruikelijke positie, waarbij het onderste deel 7a van de voorwand 7 ongeveer vertikaal of in het verlengde van het invoerkanaal 8 rechtopstaand is. Het omhoog gevoerde voer bereikt langs het enigszins naar achteren hellende deel 7b het sterk naar achteren hellende deel 7c van de voorwand 7 en oefent op deze een kracht F uit, overeenkomend met de persdruk. Met toenemende vulling van de laadruimte 6 kan de voorwand 7 door bediening (samentrekken) van ten minste een hydraulische cilinder 9 (of door een soortgelijke bedieningsinrichting) in de richting van de trekker T verzwenkt worden, zodat zich een vergroting van de laadruimte van bijvoorbeeld 3 m3 of meer vormt. De voorwand 7 kan ook nog verder neergelaten worden, voor zover de zuigerstangen respectievelijk de cilinderhuizen van de hydraulische cilinder 9 dit toelaten. Zo zijn zwenkhoeken van ongeveer 60° ten opzichte van de verticale uitgangspositie (met volledig uitgeschoven zuigerstang zoals in Fig. 1) en een laadruimtevergroting van bijvoorbeeld 6 m3 mogelijk. Bij de naar voren gezwenkte posities (Fig. 2) kan met de zwenkbeweging van de voorwand 7 een verlenging 6’ van de zijwand 6 mee naar voren getrokken worden, waarmee een gat in de begrenzing van de laadruimte 6 ontstaat. De verlenging 6’ kan ook vastgezet zijn, zoals in Fig. 1 en 2 getoond, waarbij als bovenste afdekking van de laadruimtevergroting vooral eenvoudige, uittrekbare kunststof zeilen geschikt zijn.

De verstelling van de voorwand 7 wordt via tenminste een hydraulische cilinder 9 door de besturingsinrichting 10 en bij voorkeur elektro-hydraulisch schakelkleppen (net als voorzien is voor de afschuifbodem 5) aangestuurd. De hydraulische cilinder 9 steunt bij voorkeur af in het gebied van de aankoppeling van de trekboom 4 en is zo op een stabiele wijze verbonden om ook grote lasten te kunnen laten bewegen, dat wil zeggen het in de laadruimvergroting bevindende oogstmateriaal naar de afschuifbodem 5 toe te drukken, maar ook de op het onderdeel 7c werkende krachten F bij het persen van het oogstmateriaal stabiel af te steunen. Hierbij is in de drukkamer van de hydraulische cilinder 9 een druksensor 9a aangebracht respectievelijk ermee gekoppeld, om de op de voorwand 7 werkende krachten F ten minste kwalitatief waar te nemen.

Wordt hierbij door de druksensor 9a (bijvoorbeeld in de vorm van een rekstrook) een hogere druk (bij het bereiken van bijvoorbeeld in de besturingsinrichting 10 opgeslagen grenswaarde) in of aan de hydraulische cilinder 9 gemeten (overeenkomend met hoge krachten F en daarmee hoge voorperskrachten), dan wordt via de besturingsinrichting 10 de afschuifbodem 5 bediend. De vooraf ingestelde grenswaarde kan in de besturingsinrichting 10 veranderd worden, bijvoorbeeld om aan te passen aan het te laden voer. De grenswaarde kan echter ook vanuit de cabine van de trekker T tijdens het voortbewegen aangepast worden. Bij nagenoeg volle laadwagen 1 (zie Fig. 2) kan de voorwand 7 vanuit de positie in Fig. 1 stapsgewijs of traploos naar voren in de richting van de trekker T verzwenkt worden. Uiteindelijk is de hydraulische cilinder 9 in zijn kortste stand, waarbij de maximale persdruk afneemt, omdat het onderdeel 7c vanuit nagenoeg horizontale stand in Fig. 1 geleidelijk in een meer of minder opstaande stand geplaatst wordt.

Claims (7)

1. Laadwagen, waarvan de laadruimte een afschuifbodem omvat en die aan de voorzijde door een voorwand (7) begrensd is, welke met ten minste een hydraulische cilinder (9) verzwenkbaar is, met het kenmerk dat de hydraulisch cilinder (9) een druksensor (9a) omvat die bij bereiken van een bepaalde drukwaarde de verstelling van de afschuifbodem (5) en/of de voorwand (7) aanstuurt.

2. Laadwagen volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de druksensor (9a) met een besturingsinrichting (10) gekoppeld is.

3. Laadwagen volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de besturingsinrichting (10) of delen hiervan in een cabine van een trekker aangebracht is.

4. Laadwagen volgens een der conclusies 1 tot 3, met het kenmerk dat de voorwand (7) komvormig van vorm is, waarbij het middelste deel verder naar voren uitsteekt dan de zijwanden (6).

5. Laadwagen volgens een der conclusies 1 tot 4, met het kenmerk dat aan de voorwand (7) zwei hydraulische cilinders (9) aangebracht zijn, in het bijzonder in het zijdelingse, buitenste randgebied.

6. Laadwagen volgens een der conclusies 2 tot 5, met het kenmerk dat de bepaalde grenswaarde voor aansturing van de afschuifbodem (5) en/of het verzwenken van de voorwand (7) handmatig aan de besturinginrichting (10) veranderbaar is.

7. Laadwagen volgens een der conclusies 1 tot 6, met het kenmerk dat de voorwand (7) om een horizontale as boven een invoerrotor (8a) verzwenkbaar is.