NL2008737C2 - Afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters. - Google Patents

Afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters. Download PDF

Info

Publication number
NL2008737C2
NL2008737C2 NL2008737A NL2008737A NL2008737C2 NL 2008737 C2 NL2008737 C2 NL 2008737C2 NL 2008737 A NL2008737 A NL 2008737A NL 2008737 A NL2008737 A NL 2008737A NL 2008737 C2 NL2008737 C2 NL 2008737C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
holder
assembly
closing element
sample
closing
Prior art date
Application number
NL2008737A
Other languages
English (en)
Inventor
Albert Bos
Original Assignee
Consultatie Implementatie Tech Beheer B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Consultatie Implementatie Tech Beheer B V filed Critical Consultatie Implementatie Tech Beheer B V
Priority to NL2008737A priority Critical patent/NL2008737C2/nl
Priority to EP13725217.7A priority patent/EP2844732B1/en
Priority to US14/398,169 priority patent/US10046323B2/en
Priority to PCT/NL2013/050325 priority patent/WO2013165243A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2008737C2 publication Critical patent/NL2008737C2/nl
Priority to US16/101,985 priority patent/US11123737B2/en

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B01PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES OR APPARATUS IN GENERAL
    • B01LCHEMICAL OR PHYSICAL LABORATORY APPARATUS FOR GENERAL USE
    • B01L3/00Containers or dishes for laboratory use, e.g. laboratory glassware; Droppers
    • B01L3/50Containers for the purpose of retaining a material to be analysed, e.g. test tubes
    • B01L3/508Containers for the purpose of retaining a material to be analysed, e.g. test tubes rigid containers not provided for above
    • B01L3/5082Test tubes per se
    • B01L3/50825Closing or opening means, corks, bungs
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C12BIOCHEMISTRY; BEER; SPIRITS; WINE; VINEGAR; MICROBIOLOGY; ENZYMOLOGY; MUTATION OR GENETIC ENGINEERING
    • C12QMEASURING OR TESTING PROCESSES INVOLVING ENZYMES, NUCLEIC ACIDS OR MICROORGANISMS; COMPOSITIONS OR TEST PAPERS THEREFOR; PROCESSES OF PREPARING SUCH COMPOSITIONS; CONDITION-RESPONSIVE CONTROL IN MICROBIOLOGICAL OR ENZYMOLOGICAL PROCESSES
    • C12Q1/00Measuring or testing processes involving enzymes, nucleic acids or microorganisms; Compositions therefor; Processes of preparing such compositions
    • C12Q1/02Measuring or testing processes involving enzymes, nucleic acids or microorganisms; Compositions therefor; Processes of preparing such compositions involving viable microorganisms
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01NINVESTIGATING OR ANALYSING MATERIALS BY DETERMINING THEIR CHEMICAL OR PHYSICAL PROPERTIES
    • G01N33/00Investigating or analysing materials by specific methods not covered by groups G01N1/00 - G01N31/00
    • G01N33/48Biological material, e.g. blood, urine; Haemocytometers
    • G01N33/483Physical analysis of biological material
    • G01N33/497Physical analysis of biological material of gaseous biological material, e.g. breath
    • G01N33/4977
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B01PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES OR APPARATUS IN GENERAL
    • B01LCHEMICAL OR PHYSICAL LABORATORY APPARATUS FOR GENERAL USE
    • B01L2200/00Solutions for specific problems relating to chemical or physical laboratory apparatus
    • B01L2200/02Adapting objects or devices to another
    • B01L2200/026Fluid interfacing between devices or objects, e.g. connectors, inlet details
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B01PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES OR APPARATUS IN GENERAL
    • B01LCHEMICAL OR PHYSICAL LABORATORY APPARATUS FOR GENERAL USE
    • B01L2200/00Solutions for specific problems relating to chemical or physical laboratory apparatus
    • B01L2200/06Fluid handling related problems
    • B01L2200/0684Venting, avoiding backpressure, avoid gas bubbles
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B01PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES OR APPARATUS IN GENERAL
    • B01LCHEMICAL OR PHYSICAL LABORATORY APPARATUS FOR GENERAL USE
    • B01L2300/00Additional constructional details
    • B01L2300/04Closures and closing means
    • B01L2300/041Connecting closures to device or container
    • B01L2300/044Connecting closures to device or container pierceable, e.g. films, membranes
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B01PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES OR APPARATUS IN GENERAL
    • B01LCHEMICAL OR PHYSICAL LABORATORY APPARATUS FOR GENERAL USE
    • B01L2300/00Additional constructional details
    • B01L2300/04Closures and closing means
    • B01L2300/046Function or devices integrated in the closure
    • B01L2300/048Function or devices integrated in the closure enabling gas exchange, e.g. vents
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01NINVESTIGATING OR ANALYSING MATERIALS BY DETERMINING THEIR CHEMICAL OR PHYSICAL PROPERTIES
    • G01N1/00Sampling; Preparing specimens for investigation
    • G01N1/02Devices for withdrawing samples
    • G01N1/22Devices for withdrawing samples in the gaseous state
    • G01N1/2226Sampling from a closed space, e.g. food package, head space
    • G01N2001/2229Headspace sampling, i.e. vapour over liquid

Description

Afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters
De uitvinding heeft betrekking op een afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters, in het bijzonder biologische monsters. De uitvinding heeft tevens 5 betrekking op een samenstel van een houder en een met de houder verbonden afsluitelement. De uitvinding heeft voorts betrekking op een inrichting voor het analyseren van monsters, in het bijzonder biologische monsters, door gebruikmaking van een samenstel overeenkomstig de uitvinding. De uitvinding heeft daarnaast betrekking op een werkwijze voor het analyseren van monsters, in het bijzonder 10 biologische monsters, door gebruikmaking van een samenstel overeenkomstig de uitvinding.
Door toepassing van elektronische neuzen kan een samenstelling van gassen worden vastgesteld waaruit één of meerdere ziektebeelden, zoals astma, tuberculose, diabetes, 15 Parkinson, pneumonie, en kanker, kunnen worden afgeleid. Daarnaast kunnen componenten (waaronder bacteriën) in monsters, in het bijzonder biologische monsters, geïdentificeerd en/of gekarakteriseerd worden op basis van het gasvormende metabolisme dat zij vertonen. Hiertoe wordt een biologisch monster, zoals bijvoorbeeld een bloed-, speeksel-, of urinemonster, afgenomen van een persoon, waarbij als gevolg 20 van microbiologische activiteit in het monster metabolische gasvorming zal optreden in het monster, waarbij de moleculaire samenstelling van de gevormde metabolische gassen met een elektronische neus kan worden geanalyseerd. Daarbij wordt het monster middels een holle injectienaald geïnjecteerd in een afgesloten monsterflesje. In dit monsterflesje bevindt zich bij voorkeur een kweekmedium. Het monsterflesje wordt 25 daarbij afgesloten door middel van een dop voorzien van een septum (rubberen plaatje) waardoorheen de injectienaald kan worden gestoken. Na het injecteren van het monster in het afgesloten monsterflesje zal een holle analysenaald via het septum in het monsterflesje worden gestoken, waarbij een door de analysenaald omsloten ruimte in verbinding staat met een elektronische neus. In het monsterflesje gevormd metabolisch 30 gas zal zich als gevolg van diffusie en eventueel convectiestroming via de analysenaald tot aan de elektronische neus verplaatsen alwaar de samenstelling van het metabolische gas ten minste gedeeltelijk kan worden vastgesteld. Alhoewel deze vrijwel nieuwe techniek aanzienlijke voordelen en mogelijkheden biedt, kleven er aan deze techniek tevens diverse nadelen. Een belangrijk nadeel van de bekende methode is dat de 2 toepassing van een analysenaald leidt tot het risico dat een laborant zich verwondt en eventueel infecteert, hetgeen bijzonder ongewenst is. Daarnaast verdient het de voorkeur dat het monster, na afloop van de metingen met de elektronische neus, zoveel mogelijk intact is gebleven opdat eventuele verdere analyse met andere 5 onderzoeksapparatuur zo min mogelijk belemmerd wordt.
Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een verbeterde component en een verbeterde werkwijze voor het op relatief veilige wijze kunnen analyseren van biologische monsters.
10
De uitvinding verschaft daartoe een verbeterd afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters, in het bijzonder biologische monsters, omvattende: ten minste één penetreerbaar element voor het via het afsluitelement kunnen injecteren van een monster in een met het afsluitelement verbonden houder, en ten minste één 15 ventilatiekanaal voorzien van ten minste één bacterieel filter, welk bacterieel filter in hoofdzaak ondoorlatend is voor bacteriën en althans doorlatend is voor ten minste één, in het monster gevormd metabolisch gas. Een belangrijk voordeel van het afsluitelement overeenkomstig de uitvinding is dat het afsluitelement één of meerdere ventilatiekanalen omvat via welke zich (metabolische) gas vrijelijk kan verplaatsen, 20 doorgaans als gevolg van diffusie en eventueel conventiestroming, vanuit de van het biologische monster voorziene houder tot een ruimte of omgeving buiten de houder alwaar het (metabolische) gas kan worden opgevangen en kan worden geanalyseerd. Ingeval meerdere ventilatiekanalen worden toegepast is het denkbaar dat de ventilatiekanalen uitmonden in één centraal (gemeenschappelijk) bacterieel filter. Het is 25 echter tevens denkbaar dat ieder ventilatiekanaal uitmondt in en/of is voorzien van een eigen filter, eventueel met een eigen karakteristieke filterende werking. Eventueel kan een extra aangebracht drukverschil zorg dragen voor een effectievere verplaatsing van gassen. Aldus is het niet langer noodzakelijk om een relatief onhygiënische holle analysenaald het afsluitelement te laten doorprikken, hetgeen vanuit oogpunt van 30 hygiëne alsook veiligheid bijzonder voordelig is. Tevens kan op deze wijze eventuele kruisbesmetting tussen verschillende monsteranalyses worden voorkomen. Toepassing van één of meerdere gasdoorlatende bacteriële filters, zoals een HEPA-filter (“High Efficiency Particulate Air’’-filter) of een membraan, is voordelig teneinde in het biologische monster aanwezige bacteriën zoveel mogelijk in de houder te houden, 3 teneinde contact van de bacteriën met analyseapparatuur en/of omstanders zoveel mogelijk tegen te gaan. Doorgaans zal het bacteriële filter zijn ingericht voor het in hoofdzaak vrij doorlaten van gassen vanuit de houder naar de omgeving en vice versa. Het ten minste ene ventilatiekanaal zal op afstand zijn gepositioneerd ten opzichte van 5 een injectielocatie van het afsluitelement. Daarbij zal het ten minste ene ventilatiekanaal bij voorkeur op afstand zijn gepositioneerd ten opzichte van het ten minste ene penetreerbare element. Door het creëren van een onderlinge afstand tussen het ten minste ene ventilatiekanaal en de injectielocatie kan worden voorkomen dat een injectienaald tijdens het injecteren van een biologisch monster slechts het penetreerbaar 10 element doorprikt en aldus niet abusievelijk tevens het ventilatiekanaal en het daarin opgenomen of daarmee samenwerkend bacteriële filter waardoor ongewenste lekkages zouden ontstaan via welke bacteriën zouden kunnen ontsnappen uit de houder. Dit penetreren met een injectienaald zal plaatsvinden indien men na afloop van de meting met de elektronische neus een deel van het monster wil opzuigen en gebruiken voor 15 verdere analyse. Doorgaans zal de injectielocatie in hoofdzaak centraal gepositioneerd zijn, op of nabij een lengteas van het afsluitelement, waardoor het voordelig is ingeval het penetreerbare element tevens in hoofdzaak centrisch gepositioneerd is. Het ten minste ene ventilatiekanaal is bij voorkeur op afstand van het centrum van het afsluitelement, en aldus excentrisch gepositioneerd. Via het penetreerbaar element is het 20 tevens denkbaar om, doorgaans met behulp van een holle naald, in de houder opgenomen monster te onttrekken aan de houder. Het is denkbaar, alhoewel dit doorgaans niet de voorkeur geniet, om het monster in de houder te injecteren, waarna de houder pas wordt voorzien van het afsluitelement overeenkomstig de uitvinding.
Ingeval de houder op deze wordt gevuld, zou het denkbaar kunnen zijn om het 25 afsluitelement niet langer te voorzien van een penetreerbaar element.
In een voorkeursuitvoering van het afsluitelement overeenkomstig de uitvinding wordt het penetreerbaar element gevormd door een septum dat is verbonden met een overig deel van het afsluitelement. Daarbij zullen de kopse zijden van het septum voor ten 30 minste een deel vrij zijn gelegen, waardoor het septum een deel van het bovenoppervlak en een deel van het onderoppervlak van het afsluitelement vormt. Het septum is vervaardigd uit een elastisch materiaal dat relatief eenvoudig kan worden doorstoken met een injectienaald. Na verwijdering van de injectienaald van het septum zal het septum zich weer in hoofdzaak mediumdicht afsluiten. Een geschikt materiaaltype voor 4 de vervaardiging van het septum is een elastomeer, in het bijzonder rubber. Het septum kan daarbij een separaat element vormen dat middels lassen, lijmen, of klemmen verbonden is met een overig deel van het afsluitelement. Echter, het is tevens denkbaar dat het septum integraal deel uitmaakt van het afsluitelement dat in hoofdzaak volledig 5 uit een elastisch materiaal kan zijn vervaardigd. Het is denkbaar dat het penetreerbaar element wordt gevormd door een verzwakt deel van het afsluitelement. Onder een verzwakt deel wordt met name een deel met een geringe materiaal dikte verstaan, hetgeen het doorsteken van een injectienaald vergemakkelijkt. Het is tevens denkbaar dat het verzwakte deel eenzelfde materiaaldikte heeft als naastgelegen delen, doch 10 waarbij het verzwakte deel is verzwakt door bijvoorbeeld microperforaties die middels een laser zijn aangebracht. Ook in deze uitvoeringsvorm kan het verzwakte deel integraal deel uitmaken van het afsluitelement als zodanig. Het verzwakte deel is daarbij bij nadere voorkeur evenwel vervaardigd uit een elastisch materiaal, in het bijzonder een elastomeer, waardoor het verzwakte deel tevens als septum zou kunnen worden 15 beschouwd.
Zoals reeds aangegeven kan het bacteriele filter worden gevormd door een HEPA filter. In een alternatieve voorkeursuitvoering wordt het bacteriele filter gevormd door een membraan. Doorgaans zal het membraan eenvoudig te positioneren zijn in of op een 20 ventilatiekanaal. Daarbij kan het membraan eventueel enigszins flexibel zijn uitgevoerd, hetgeen het bevestigen van het membraan kan vergemakkelijken. Het membraan kan daarbij eventueel selectief van aard zijn, en kan bijvoorbeeld zijn ingericht voor het -naast bacteriën en/of eiwitten - tegenhouden van één of meerdere specifieke gasvormige moleculen, zoals bijvoorbeeld koolstofdioxide, waarbij andere gasvormige 25 moleculen het membraan wel zouden kunnen passeren. Deze scheiding kan plaatsvinden op basis van bijvoorbeeld molecuulgrootte en/of polariteit. Op deze wijze is het mogelijk om slechts de voor een ziektebeeld karakteristieke moleculen het membraan te laten passeren, hetgeen de uiteindelijke monsteranalyse aanzienlijk ten goede kan komen. Doorgaans zal ieder bacterieel filter zijn voorzien van poriën 30 (microkanalen). Teneinde zoveel mogelijk bacteriën tegen te laten houden door het bacteriële filter is het voordelig ingeval het bacteriele filter poriën omvat met een maximale diameter van 45 micrometer. De diameter van het ten minste ene ventilatiekanaal is bij voorkeur gelegen tussen 0,5 en 50 millimeter, bij nadere voorkeur tussen 0,5 en 10 millimeter, in het bijzonder tussen 1 en 5 millimeter. Het bacteriële 5 filter kan daarbij ten minste gedeeltelijk in het ventilatiekanaal zijn gepositioneerd. Het is tevens denkbaar dat het bacteriële filter een uiteinde van het ventilatiekanaal afsluit. Het bacteriële filter en het ventilatiekanaal sluiten doorgaans in hoofdzaak mediumdicht op elkaar aan, teneinde uit te sluiten dat (metabolisch) gas of bacteriën buiten het 5 bacteriële filter om het afsluitelement kunnen passeren. Het is overigens denkbaar dat het afsluitelement meerdere ventilatiekanalen omvat, waarbij ieder ventilatiekanaal is voorzien van ten minste één bacterieel filter, hetgeen bijvoorbeeld voor analysedoeleinden voordelig kan zijn. Toepassing van meerdere ventilatiekanalen maakt het bijvoorbeeld mogelijk om meerdere onderling gescheiden soortgelijke of 10 verschillende analyses te verrichten voor een enkel biologisch monster.
In een voorkeursuitvoering is het ten minste ene ventilatiekanaal van het afsluitelement afgesloten (geblokkeerd) ingeval het afsluitelement in rust is en zal het ventilatiekanaal worden ontsloten zodra een externe druk (overdruk of onderdruk) op ten minste een 15 deel van het afsluitelement wordt uitgeoefend. Deze externe druk kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door het laten samenwerken van het afsluitelement met een inrichting voor het analyseren van biologische monsters overeenkomstig de uitvinding. Voordeel van het in onbelaste toestand van (een bovenzijde van) het afsluitelement blokkeren van het ten minste ene ventilatiekanaal is dat metabolische gassen zoveel 20 mogelijk geconserveerd blijven in de houder totdat het ten minste ene ventilatiekanaal door belasting van het afsluitelement wordt ontsloten.
Het afsluitelement is bij voorkeur ingericht voor het ten minste gedeeltelijk omsluiten (omgrijpen) van de houder. Op deze wijze zal het afsluitelement functioneren als dop 25 voor de houder. Het is echter tevens denkbaar om het afsluitelement zodanig vorm te geven dat deze is ingericht om ten minste gedeeltelijk te worden opgenomen in de houder. Op deze wijze zal het afsluitelement met name fungeren als stop. Het is tevens denkbaar om het afsluitelement zodanig vorm te geven dat het afsluitelement is ingericht voor omgrijping van de houder alsook voor het uitkragen tot in de 30 houder(hals).
Het afsluitelement kan daarbij worden geklemd in of om de houder. Echter, teneinde een meer geborgde koppeling te realiseren van het afsluitelement ten opzichte van de houder is het voordelig ingeval het afsluitelement koppelmiddelen omvat voor het 6 koppelen van het afsluitelement aan de houder. De koppelmiddelen zijn daarbij doorgaans ingericht voor samenwerking met van de houder deel uitmakende contrakoppelmiddelen. Bij voorkeur worden de koppelmiddelen gevormd door schroefdraad voor het realiseren van een schroefdraadverbinding. Het is tevens 5 denkbaar dat de koppelmiddelen zijn ingericht voor het realiseren van een bajonetsluiting of snapverbinding.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een samenstel van een houder voor een monster, in het bijzonder een biologisch monster en een met de houder verbonden 10 afsluitelement overeenkomstig de uitvinding. De houder zal daarbij worden gevormd door een flacon of fles. Veelal zal de houder een houderlichaam en een met het houderlichaam verbonden houderhals omvatten, waarbij het afsluitelement doorgaans is verbonden met de houderhals. De houder is veelal vervaardigd uit een lichtdoorlatend materiaal, zoals kunststof of glas, zodat de inhoud van de houder in een oogopslag 15 zichtbaar is. Bovendien kan op deze wijze relatief eenvoudig op optische wijze de pH worden gemeten van het biologische monster. Het afsluitelement is doorgaans in hoofdzaak vervaardigd uit kunststof. Het biologische monster kan een menselijke monster, een dierlijk monster, of een plantaardig monster betreffen. Eventueel zouden ook niet-biologische monsters waarop bacteriegroei plaatsvindt voor analysedoeleinden 20 kunnen worden opgenomen in het samenstel overeenkomstig de uitvinding.
De uitvinding heeft verder betrekking op een - inter-gerelateerde - inrichting voor het analyseren van biologische monsters door gebruikmaking van ten minste één samenstel overeenkomstig de uitvinding, omvattende: ten minste één draagstructuur voor het 25 dragen van ten minste één samenstel van een biologisch monster voorziene houder en een met de houder verbonden afsluitelement, ten minste één met de draagstructuur verbonden of verbindbare topstructuur, waarbij de topstructuur ten minste één analysecompartiment omvat, welk analysecompartiment is ingericht voor in hoofdzaak mediumdichte aansluiting op ten minste één ventilatiekanaal van het afsluitelement van 30 het samenstel en waarbij het analysecompartiment ten minste één chemische sporendetector omvat voor het detecteren van ten minste één, in het biologische monster gevormd metabolisch gas. Door het analysekanaal op in hoofdzaak mediumdichte wijze te laten aansluiten op een buitenzijde van het afsluitelement zodat het analysecompartiment in communicatieve verbinding staat met ten minste één 7 ventilatiekanaal kan via het ventilatiekanaal als gevolg van diffusie en/of convectiestroming afgevoerd metabolisch gas naar de chemische sporendetector worden geleid voor analysedoeleinden. Noch het afsluitelement noch de houder hoeven daarbij te worden binnengedrongen door de inrichting. Teneinde de in hoofdzaak mediumdichte 5 afdichting te realiseren is het voordelig ingeval de topstructuur onder voorspanning aangrijpt op het ten minste ene afsluitelement, bij voorkeur onder tussenkomst van ten minste één afdichtelement. De chemische sporendetector vormt de facto de elektronische neus voor het detecteren van karakteristieke metabolische gassen of combinaties van gassen die doorgaans in kleine hoeveelheden (sporen) zijn gevormd in 10 het biologische monster. Doorgaans bestaan deze metabolische gassen uit vluchtige organische stoffen (vos). De elektronische neus kan divers van aard, constructie en werking zijn. Echter, bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van een chemische sporendetector ingericht voor het laten reageren (oxideren of reduceren) van ten minste één of meerdere metabolische verbindingen hetgeen een detecteerbare karakteristieke 15 temperatuurafhankelijke weerstandsverandering in de sporendetector tot gevolg heeft.
Hiertoe omvat de chemische sporendetector bij voorkeur ten minste één halfgeleidende sensor, ten minste één verwarmingselement voor het verwarmen van de halfgeleidende sensor, ten minste één processor voor het aansturen van het verwarmingselement, en een detectiecircuit voor het detecteren van de weerstandsverandering van de 20 halfgeleidende sensor die ten minste gedeeltelijk wordt bepaald door de aanwezigheid van ten minste één chemisch spoor dat reageert in de aanwezigheid van de halfgeleidende sensor. Door de halfgeleidende sensor te verwarmen zullen redoxreacties op of nabij de sensor worden geïnitieerd met één of meerdere metabolische producten als reactant, hetgeen een detecteerbare karakteristieke, veelal temperatuurafhankelijke, 25 weerstandsverandering van de halfgeleidende sensor tot gevolg heeft. Teneinde het laten plaatsvinden van - een bepaald type - redoxreactie(s) te stimuleren, kan eventueel een katalysator, veelal vervaardigd uit platina of palladium, worden aangebracht op of in de halfgeleidende sensor. De halfgeleidende sensor is daarbij bij voorkeur vervaardigd uit een halfgeleider, bij nadere voorkeur een metaaloxide (MOS), in het 30 bijzonder tinoxide, zinkoxide, ijzeroxide, wolfraamoxide en/of cesiumoxide. Het materiaal van de sensor wordt bij voorkeur vervaardigd uit een gesinterd korrelmateriaal, bij nadere voorkeur met halfgeleidereigenschappen. Toepassing van een gesinterd korrelmateriaal vergroot doorgaans het effectieve sensoroppervlak en creëert korrelgrens overgangen, hetgeen de gevoeligheid van de sensor ten goede komt.
8
Bij hogere temperaturen verlopen er redoxreacties met aan het sensoroppervlak geadsorbeerd zuurstof dat afhankelijk van de temperatuur in verschillende vormen aanwezig kan zijn. In enkele gevallen is het tevens mogelijk dat een chemisch spoor zonder het geadsorbeerde zuurstof zelf een redox-reactie kan ondergaan aan het 5 sensoroppervlak, in het bijzonder het metaaloxide-oppervlak. Zowel oxidatie als reductie zijn derhalve mogelijk aan het sensoroppervlak. Meetbare redoxreacties vinden nagenoeg altijd aan het oppervlak (kristal rooster) plaats en nagenoeg niet in de nabijheid ervan. Er zouden boven het sensoroppervlak mogelijk chemische reacties kunnen plaatsvinden met reactieve deeltjes, zoals bijvoorbeeld gedesorbeerde radicalen, 10 echter als er geen elektronen uitgewisseld worden met een kristalrooster van de (half)geleidende sensor, dan zal doorgaans geen weerstandsverandering van de sensor kunnen worden gemeten. Doorgaans zullen chemische sporen aldus vooreerst adsorberen aan het sensoroppervlak, waarna de chemische sporen zullen reageren, gevolgd door desorptie van de reactieproducten. De gedetecteerde 15 temperatuurafhankelijke weerstandsverandering is hierbij het resultaat van alle chemische reacties die aan het sensoroppervlak bij een bepaalde temperatuur plaatsvinden. De aanwezigheid van één of meerdere karakteristieke chemische sporen of groepen van chemische sporen in het monster leidt tot een (bekende) karakteristieke bijdrage in de weerstandsverandering bij een vooraf bekende temperatuur. Door de 20 weerstandsverandering bij verschillende temperaturen te meten wordt een temperatuurafhankelijk weerstandveranderingspatroon verkregen dat kan worden vergeleken met één of meerdere opgeslagen referentiepatronen, op basis waarvan relatief nauwkeurig kan worden vastgesteld welke karakteristieke chemische sporen aanwezig zijn in het monster. De sensor als zodanig kan in hoofdzaak plaatvormig zijn 25 vormgegeven, hetgeen het verwarmen van de sensor middels het verwarmingselement doorgaans vergemakkelijkt. Het verwarmingselement is ingericht voor het verwarmen van de geleidende sensor tot een typische temperatuur van tussen 200°C en 600°C. Daarbij is het van belang de temperatuur van het verwarmingselement nauwkeurig te kunnen reguleren, doordat de temperatuur doorgaans bepalend is voor het type 30 chemische verbinding (chemisch spoor) dat reageert aan het sensoroppervlak, en daarmee gerelateerd is aan een gemeten karakteristieke weerstandsverandering van de sensor. Veelal zal het verwarmingselement elektrisch van aard zijn en één of meerdere elektrische weerstandssporen of een Peltierelement omvatten. Bij voorkeur is de processor daarbij ingericht voor het reguleren van de specifieke weerstand, en daarmee 9 van de temperatuur, van de één of meerdere weerstandssporen. Een verder voordeel van de toegepaste chemische sporendetector is dat de detector relatief ongevoelig is voor temperatuur- en luchtvochtigheidsfluctuaties, hetgeen de toepasbaarheid van de chemische sporendetector ten goede komt.. Het verwarmingselement is ingericht voor 5 het verwarmen van de halfgeleidende sensor tot een typische temperatuur van tussen 200°C en 600°C. Een geschikte sensor is beschreven in WO 2007/061294 waarvan de inhoud middels referentie deel uitmaakt van dit octrooischrift. Voordeel van dit specifiek type sporendetector (sensor) voor het analyseren is dat deze relatief compact kan worden uitgevoerd en dat op relatief accurate en reproduceerbare wijze 10 monsteranalyses kunnen worden uitgevoerd. Het analysecompartiment zal doorgaans kanaalvormig zijn uitgevoerd.
In een voorkeursuitvoering is de processor van de chemische sporendetector ingericht voor het bepalen van ten minste een deel van de samenstelling van het van het 15 onderzochte monster afkomstige gasmengsel op basis van de door het detectiecircuit gedetecteerde weerstandsverandering. Door het gedetecteerde weerstandsprofiel (weerstandspatroon) te vergelijken met een vooraf op een opslagmedium, doorgaans in een database, opgeslagen weerstandsprofiel of daaraan gerelateerde informatie kan op basis van profielvergelijking en patroonherkenning worden vastgesteld of één of 20 meerdere karakteristieke chemische sporen al dan niet voorkomen in het onderzochte monster. Bij het detecteren van de aanwezigheid van een karakteristieke chemische verbinding of groep van verbindingen in het onderzochte monster kan door een met de processor gekoppeld signaalgenererend element een auditief en/of visueel signaal worden afgegeven. Het is tevens denkbaar dat na elke meting een signaal wordt 25 afgegeven door het signaalgenererend element, doch waarbij de aard van het signaal afhangt van de analyseresultaten. Het signaal is erop gericht de analist te attenderen op de aanwezigheid of afwezigheid van één of meerdere karakteristieke sporen in het onderzochte monster. Het is tevens denkbaar dat de gemeten signalen grafisch worden gepresenteerd, bij voorkeur op een beeldscherm. Ebt de vorm van de weergegeven 30 signalen kan informatie worden afgeleid over in het monster aanwezige componenten.
De draagstructuur is bij voorkeur ingericht voor het in hoofdzaak volledig omsluiten van althans de houder van het ten minste ene samenstel. Daarbij is de draagstructuur voorzien van één of meerdere opneemruimtes voor het samenstel. Het is denkbaar dat 10 een enkele opneemruimte geschikt is voor het simultaan accommoderen van meerdere samenstellen. Door het toepassen van één of meerdere opneemruimtes vormt de draagstructuur de facto een behuizing voor de samenstellen waarbij althans de houders van de samenstellen ten minste gedeeltelijk worden omsloten. Bij voorkeur is de 5 draagstructuur daarbij vervaardigd uit een materiaal dat ultraviolette omgevingsstraling blokkeert, teneinde degradatie van het biologische monster te kunnen tegengaan. De topstructuur is bij voorkeur uitgevoerd als deksel voor door de inrichting volledig kunnen laten omsluiten van het ten minste ene samenstel. Daarbij zal de topstructuur doorgaans zwenkbaar zijn verbonden met de draagstructuur. Het is echter tevens 10 denkbaar dat de topstructuur losneembaar is verbonden met de draagstructuur, zodat de topstructuur volledig kan worden verwijderd bij het plaatsen van ten minste één samenstel in of op de draagstructuur. Na plaatsing van het ten minste ene samenstel kan de topstructuur worden bevestigd aan de draagstructuur en bij voorkeur worden vergrendeld ten opzichte van de draagstructuur. De hierboven beschreven 15 draagstructuur en onderdelen daarvan kunnen als een unit worden beschouwd. Het is tevens denkbaar een aantal units al dan niet losneembaar met elkaar te koppelen, waardoor een modulair systeem wordt gegenereerd.. Op die wijze is het mogelijk met een systeem een groter aantal monsters gelijktijdig te analyseren.
20 In een voorkeursuitvoering omvat de inrichting ten minste één verwarmingselement voor het verwarmen van het in ten minste één houder opgenomen biologische monster. Het verwarmen van het biologische monster tot een typische temperatuur van circa 37 °C heeft als voordeel dat het metabolische activiteit alsook de replicatiesnelheid van zich in het biologische monster bevindende micro-organismen (bacteriën) aanzienlijk 25 wordt verhoogd, waardoor de uiteindelijke analysetijd aanzienlijk kan worden verkort. Bij deze verhoogde temperatuur is de analysetijd, afhankelijk van het type bacterie, doorgaans gelegen tussen 4 uur en 5 dagen. Positionering van het verwarmingselement in de topstructuur heeft een tweeledig voordeel. Een belangrijk voordeel is dat de warmte op deze wijze op afstand van het monster wordt gegenereerd, waardoor de 30 monstertemperatuur relatief goed kan worden gereguleerd en oververhitting van het monster kan worden voorkomen. Teneinde de gegenereerde warmte te distribueren binnen de inrichting richting de houder en het daarin opgenomen monster is het voordelig ingeval de inrichting ten minste één ventilator omvat.
11
In een voordelige uitvoeringsvariant wordt het monster in beweging gehouden in de inrichting. Deze beweging kan continu of discontinu zijn. De beweging wordt bij voorkeur gerealiseerd door het laten trillen, bewegen of schudden van het samenstel, of via een magnetisch element dat aan de houder is toegevoegd of in het monster is 5 aangebracht en via een externe magneet in beweging wordt gehouden. Daarbij kan de draagstructuur ten minste één turbulentiegenererend element omvatten voor het laten schudden en/of laten trillen van het ten minste ene samenstel. Het in beweging houden van het monster kan de metabolische activiteit alsook de replicatiesnelheid van de bacteriën in het monster aanzienlijk doen verhogen, hetgeen de uiteindelijke 10 kwalitatieve analyse aanzienlijk ten goede kan komen.
In een voorkeursuitvoering omvat de inrichting ten minste één preconcentrator voor het tijdelijk middels adsorptie binden van één of meerdere gascomponenten die van het monster afkomstig zijn. De preconcentrator zal daarbij doorgaans in het 15 analysecompartiment zijn aangebracht. Nadat het analysecompartiment voldoende lang heeft blootgestaan aan een van het monster afkomstig gasmengsel, worden de gascomponenten die aanwezig zijn op of in de preconcentrator door verhitting daarvan losgemaakt en, bij voorkeur via een pompsysteem, langs de ten minste ene chemische sporendetector geleid. Na gebruik kan de preconcentrator worden gereinigd door deze te 20 ontdoen van eventueel nog gebonden componenten. Daarbij wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van het rondpompsysteem dat al dan niet gezuiverde omgevingslucht aanzuigt en leidt door of langs de preconcentrator. Daarbij kan de preconcentrator eventueel worden verwarmd, teneinde de reiniging te kunnen verbeteren.
25 De inrichting is bij voorkeur mobiel, in het bijzonder draagbaar uitgevoerd, waardoor het relatief eenvoudig is de inrichting te verplaatsen naar een geschikte locatie of bestemming. Het mobiele karakter van de inrichting kan de toepasbaarheid van de inrichting aanzienlijk vergroten. Ingeval de inrichting ten minste één met althans de ten minste ene chemische sporendetector gekoppelde elektrische energiebron omvat, kan de 30 inrichting volledig autonoom functioneren, hetgeen bijzonder voordelig is. Vooral in ontwikkelingslanden kan dit voordeel verder toenemen, doordat een elektriciteitsnet doorgaans niet of beperkt aanwezig is.
12
De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het analyseren van biologische monsters door gebruikmaking van een samenstel overeenkomstig de uitvinding, en in het bijzonder tevens door gebruikmaking van de inrichting overeenkomstig de uitvinding, omvattende: A) het verschaffen van een samenstel van 5 een houder en een met de houder verbonden afsluitelement, B) via het ten minste ene penetreerbare element van het afsluitelement in de houder injecteren van een biologisch monster, C) het op in hoofdzaak mediumdichte wijze laten aansluiten van het ten minste ene ventilatiekanaal van het afsluitelement op ten minste analysecompartiment voorzien van ten minste één chemische sporendetector, D) het via het ventilatiekanaal en het 10 bacteriele filter van het afsluitelement laten verplaatsen van in de houder gevormd metabolisch gas tot in het analysecompartiment, en E) het in het analysecompartiment door ten minste één chemische sporendetector ten minste gedeeltelijk analyseren van het metabolische gas. Teneinde de analysetijd te verkorten is het voordelig ingeval de werkwijze stap F) omvat, omvattende het gedurende een tijdsduur verwarmen en/of in 15 beweging houden van het in de houder geïnjecteerde biologische monster. Verdere voordelen en uitvoeringsvarianten zijn reeds in het voorgaande op uitvoerige wijze beschreven.
De uitvinding zal worden verduidelijkt aan de hand van de in navolgende figuren 20 weergegeven niet-limitatieve uitvoeringsvoorbeelden. Hierin toont: figuur 1 een perspectivisch aanzicht op een onderzicht van een afsluitelement overeenkomstig de uitvinding, figuur 2 een perspectivisch aanzicht op een samenstel van een houder voor een biologisch monster en het met de houder verbonden afsluitelement volgens figuur 1, 25 figuur 3 een dwarsdoorsnede van een bovenste deel van het samenstel volgens figuur 2, figuur 4 een andere dwarsdoorsnede van een bovenste deel van het samenstel volgens figuren 2 en 3, figuur 5 een schematische dwarsdoorsnede van een inrichting voor het analyseren van biologische monster waarin meerdere samenstellen volgens figuren 2-4 zijn 30 opgenomen, figuur 6 een perspectivisch, opengewerkt aanzicht op de inrichting volgens figuur 5, en figuur 7 een schematisch aanzicht op een chemische sporendetector ten gebruike in de inrichting volgens figuren 5 en 6.
13
Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht op een onderzicht van een afsluitelement 1 overeenkomstig de uitvinding. Het afsluitelement 1 is ingericht om te worden aangebracht op een houder 2 voor het houden van een biologisch (menselijk of dierlijk of plantaardig) monster (zie figuur 2), waarbij de houder 2 deels wordt omsloten door 5 het afsluitelement 1. Het afsluitelement 1 omvat daarbij een dopvormig afsluitlichaam 3 voorzien van een centrale opening 4. Het afsluitlichaam 3 zal doorgaans uit kunststof of metaal zijn vervaardigd. De centrale opening 4 wordt afgesloten door een uit een elastomeer vervaardigd septum 5 dat door het afsluitlichaam 3 wordt omsloten. Het septum 5 is voorzien van een ventilatiekanaal 6 voorzien van een membraan 7. Het 10 membraan 7 functioneert als bacterieel filter, waarbij bacteriën het membraan 7 niet kunnen passeren onderwijl gas het membraan 7 relatief onbelemmerd kan passeren. Het membraan 7 sluit aan een omtrekszijde nauw aan op een binnenwand van het ventilatiekanaal 6, zodat gas slechts via het membraan 7 het ventilatiekanaal 6 kan doorkruisen. Een onderste uiteinde van het ventilatiekanaal 6 is vrij gelegen en staat in 15 geassembleerde toestand (zie figuur 2) open contact met een door de houder 2 omsloten atmosfeer. Een bovenste uiteinde van het ventilatiekanaal 6 sluit in onbelaste toestand (rusttoestand) aan op het afsluitlichaam 3. Het bovenste uiteinde van het ventilatiekanaal 6 kan worden ontsloten door het uitoefenen van een (axiale) druk op het septum 5 in een van het afsluitlichaam 3 afgekeerde richting (zie figuur 4), waarna in de 20 houder 2 aanwezig gas in hoofdzaak onbelemmerd de houder via het ventilatiekanaal 6 kan verlaten. Verplaatsing van gas vanuit de houder 2 via het ventilatiekanaal 6 tot een omgeving buiten de houder 2 geschiedt doorgaans relatief snel als gevolg van diffusie. De gasverplaatsing kan worden versterkt door het verwarmen van zich in de houder 2 bevindend gas, waardoor een convectiestroming op gang zal komen of door het 25 aanbrengen van een drukverschil over het membraan 7 middels een additionele pomp, waarbij buiten het samenstel van het afsluitelement 1 en de houder 2 een onderdruk wordt aangelegd waardoor versnelde diffusie wordt geforceerd. De houder 2 wordt in dit uitvoeringsvoorbeeld gevormd door een kunststof of glazen monsterflesje met een typische inhoud van tussen 20 en 100 milliliter. De houder 2 is in het bijzonder 30 ingericht voor het houden van een biologisch monster van een mens, een dier, of een plant. Door microbiologische activiteit in het monster zal metabolisme optreden in of op het monster, hetgeen metabolische gasvorming tot gevolg heeft. De samenstelling van deze metabolische gasvorming kan karakteristiek zijn voor de aanwezigheid van een ziekte waaraan de betreffende persoon of het betreffende dier lijdt of voor een bacterie, 14 parasiet of schimmel. Door toepassing van het bijzondere afsluitelement 1 kan worden bewerkstelligd dat de in de houder 2 gevormde gassen relatief eenvoudig het samenstel van afsluitelement 1 en houder 2 kunnen verlaten, teneinde de samenstelling of het samenstel van voomoemde gassen te kunnen bepalen door middel van een elektronische 5 neus, in het bijzonder een chemische sporendetector die één of meerdere metaaloxidesensoren (halfgeleidersensoren) omvat, zonder daarbij het samenstel van houder 2 en afsluitelement 1 te hoeven penetreren, bijvoorbeeld middels een analysenaald. Vanuit oogpunt van hygiëne en veiligheid is dit bijzonder voordelig.
10 In figuur 3 is getoond dat het afsluitlichaam 3 nauw aansluit op een hals 8 van de houder 2. Tevens is getoond dat het septum 5 is ingeklemd tussen het afsluitlichaam 3 en een bovenzijde van de hals 8 van de houder 2. Het excentrisch gepositioneerde ventilatiekanaal 6 heeft een variabele diameter, waarbij het bovenste uiteinde 6a van het ventilatiekanaal 6 breder is dan het onderste uiteinde 6b van het ventilatiekanaal 6. Het 15 septum 5 heeft een inwendige diameter die in hoofdzaak identiek is aan een uitwendige diameter van het bovenste uiteinde 6a van het ventilatiekanaal 6, waardoor het septum 5 nauw aansluit op een binnenwand van het bovenste uiteinde 6a van het ventilatiekanaal 6 en waarbij het septum 5 wordt ondersteund door het smallere onderste uiteinde 6b van het ventilatiekanaal 6b. Verder wordt in figuur 3 duidelijk getoond dat het bovenste 20 uiteinde 6b van het ventilatiekanaal 6 in de getoonde onbelaste toestand aansluit op een binnenzijde van het afsluitlichaam 3. In de dwarsdoorsnede volgens figuur 4 is in meer detail weergegeven dat het septum 5 in de onbelaste toestand rondom de centrale opening 4 in hoofdzaak gasdicht aansluit op een binnenzijde van het afsluitlichaam 3. Een centraal deel van het septum 5 dat in lijn ligt met de centrale opening 4 van het 25 afsluitlichaam 3 is voorzien van een opstaande bus 9 voorzien van meerdere doorvoersleuven 10, waardoor een kanteel vormige structuur wordt verkregen. Doorgaans zal een analyse-inrichting 11 voor het analyseren van metabolische gassen die in het in de houder 2 opgenomen monster zijn gevormd door toepassing van een afdichtelement 12 mediumdicht aangrijpen op een bovenzijde van het afsluitlichaam 3. 30 Het afdichtelement 12 omsluit daarbij een analysecompartiment 13 waarvan een onderste uiteinde is ingericht voor samenwerking met de opstaande bus 9 van het septum 5, zodanig dat het analysecompartiment 13 de bus enigszins in neerwaartse richting (in de richting van de houder 2) wordt gedrukt, waardoor de afdichting tussen het septum 5 en het afsluitlichaam 3 wordt opgeheven, waarna in de houder 5 gevormd 15 gas zich in hoofdzaak vrijelijk kan verplaatsen via het ventilatiekanaal 6 (niet-weergegeven in figuur 4) via de doorvoersleuven 10 tot in het analysecompartiment 13 alwaar de eigenlijke analyse van de samenstelling van de ontvangen gassen kan worden uitgevoerd.
5
Figuur 5 toont een schematische dwarsdoorsnede hiervan en figuur 6 toont een doorzichtig perspectivisch aanzicht op een draagbare inrichting 11 voor het analyseren van biologische monster waarin meerdere samenstellen volgens figuren 2-4 zijn opgenomen. De inrichting 11 omvat een draagstructuur 14 ingericht als behuizing voor 10 een viertal samenstellen van een van biologisch monster voorziene houder 2 en een daarop bevestigd afsluitelement 1. Daartoe omvat de draagstructuur 14 een viertal opneemruimtes 15 die voldoende ruim zijn om de samenstellen 2 op te nemen. De inrichting 11 omvat verder en middels een scharnier 16 zwenkbaar met de draagstructuur 14 verbonden topstructuur 17. De topstructuur 17 fungeert daarbij als 15 deksel met behulp waarvan de opneemruimtes 15 in hoofdzaak volledig kunnen worden afgesloten. Eventueel kan de topstructuur 17 losneembaar zijn gekoppeld met de draagstructuur 14. Het is daarbij denkbaar om de topstructuur 17 op andersoortige wijze, bijvoorbeeld middels een bajonetsluiting, te verbinden met de draagstructuur 14, zodat de topstructuur 17 onder voorspanning kan aangrijpen op de draagstructuur 14, en 20 daarmee op de samenstellen 2, hetgeen het afdichtend vermogen van de inrichting 11 doorgaans ten goede komt. De topstructuur 17 omvat meerdere analysecompartimenten 13, waarbij ieder analysecompartiment 13 is ingericht voor aansluiting op een bovenzijde van een afsluitelement 1 van een samenstel. Ieder analysecompartiment 13 wordt daarbij omringd door een afdichtelement 12 voor het realiseren van een 25 medium dichte afsluiting tussen de topstructuur 17 en ieder afsluitelement 1. In ieder analysecompartiment 13 is een chemische sporendetector 18 gepositioneerd voor het analyseren van vanuit de houder 2 via het afsluitelement 1 geventileerde metabolische gassen. De inrichting 11 omvat verder een verwarmingselement 19 en een ventilator 20 voor het verwarmen respectievelijk het verspreiden van warmte in de opneemruimtes, 30 zodat de biologische monsters worden verwarmd tot een temperatuur van bij voorkeur tussen 35 en 40 graden Celsius. Onderin iedere opneemruimte 15 van de draagstructuur 14 is in dit uitvoeringsvoorbeeld een schudplaat 21 voorzien voor het in beweging houden van de biologische monsters, hetgeen de microbiologische activiteit veelal ten goede komt. Eventueel kan de inrichting 11 geschud worden door externe 16 schudapparatuur. Een in de topstructuur 17 opgenomen accu 22 zorgt voor het levering van voldoende elektrische energie voor het verrichten van de metingen en eventueel het aansturen van de verwarmingselement 19. Als alternatief kan de inrichting 11 tevens worden aangesloten op het lichtnet. Een centrale processor 23 draagt zorg voor 5 aansturing van de elektrische componenten van de inrichting 11. De inrichting 11 is voorzien van een handvat 24, teneinde het dragen van de inrichting 11 te vergemakkelijken. Bij voorkeur is de topstructuur 17 zwenkbaar ten opzichte van de draagstructuur 14 tussen een geopende toestand, waarin de samenstellen relatief eenvoudig kunnen worden geplaatst in of worden verwijderd uit de draagstructuur 14, 10 en een (getoonde) gesloten toestand, waarin de samenstellen in hoofdzaak mediumdicht (gas- en vloeistofdicht) worden omgeven door de inrichting 11. In de getoonde toestand kan het voordelig zijn de topstructuur 17 middels een vergrendel element 25 te vergrendelen ten opzichte van de draagstructuur 14. Middels de inrichting 11 kunnen meerdere monsters, zich bevindend in de meerdere samenstellen 2, gelijktijdig worden 15 geanalyseerd.
Figuur 7 toont een schematisch aanzicht op een chemische sporendetector 31 ten gebruike in de inrichting volgens figuren 5 en 6. De detector 31 omvat daarbij een verwarmbare halfgeleidende sensor 32, die tevens wordt aangeduid als “hotplate 20 sensor”. De halfgeleidende sensor 32 omvat bij voorkeur een (halfgeleidende) metaaloxidelaag 33 die gevoelig is voor chemische (redox) reacties die in de nabije omgeving plaatsvinden, alsook een verwarmingselement 34 voor het verwarmen van de metaaloxidelaag 33. De metaaloxidelaag 33 vertoont een temperatuurafhankelijke weerstandsverandering afhankelijk van chemische sporen die aan of nabij een vrij 25 oppervlak 35 van de metaaloxidelaag 33 reageren. Het verwarmingselement 34 is bij voorkeur bevestigd aan of nabij de metaaloxidelaag 33 en is bij voorkeur vervaardigd middels MEMS (“micro electrical mechanical systems”) technologie, zodat de temperatuur van de metaaloxidelaag 33 in hoofdzaak identiek zal zijn aan de temperatuur van het verwarmingselement 34. Het verwarmingselement 34 heeft een 30 lage thermische massa en wordt aangestuurd door een processor 36 voor het realiseren van een stabiele temperatuur in de metaaloxidelaag 33. Veelal wordt dit bewerkstelligd door toepassing van een separaat elektronisch circuit voorzien van één of meerdere bruggen van Wheatstone. De metaaloxidelaag 33 is gekoppeld met een detectiecircuit 37 voor het detecteren van de temperatuurafhankelijke weerstandsverandering vanwege 17 de aanwezigheid van één of meerdere chemische sporen of groepen van chemische sporen welke reageren op of nabij de (verwarmde) halfgeleidende sensor 32. De door het detectiecircuit 37 gemeten waarden worden opgeslagen op een intern geheugen 38, zoals een flashgeheugen of andersoortig geheugen. In het interne geheugen 38 worden 5 één of meerdere gedetecteerde weerstandswaarden opgeslagen als kruisverwijzing naar één of meerdere vooraf gedefinieerde temperaturen, zodat een footprint van het gasmengsel met daarin één of meerdere karakteristieke chemische verbindingen 39 wordt gegenereerd die gerelateerd is aan het van het monster afkomstige gasmengsel.
De in het geheugen 38 opgeslagen informatie wordt via een communicatieverbinding 41 10 vergeleken met een op een opslagmedium 42 opgeslagen database 43 voorzien van vooraf gedefinieerde footprints voor bekende gasmengsels met daarin één of meerdere karakteristieke chemische verbindingen. Het opslagmedium 42 en de daarbij behorende database 43 kunnen volledig zijn opgenomen in de inrichting overeenkomstig de uitvinding, waarbij de communicatieverbinding 41 volledig bedraad geschiedt. In een 15 alternatieve voorkeursuitvoering bevindt het opslagmedium 42 zich op een andere locatie, en geschiedt de communicatieverbinding 41 - bij voorkeur - draadloos. Door het vergelijken van de gedetecteerde footprint met de in de database 43 opgeslagen footprint(s) kan worden vastgesteld of sprake is van een ‘best match’ 44 en kan de aanwezigheid van één of meerdere karakteristieke chemische verbindingen in het 20 biologische monster worden vastgesteld. Het vergelijken en herkennen van footprints geschiedt daarbij door middel van bekende patroonherkennings- en identificatiesoftware.
Het moge duidelijk zijn dat de uitvinding niet beperkt is tot de hier weergegeven en 25 beschreven uitvoeringsvoorbeelden, maar dat binnen het kader van de bijgaande conclusies legio varianten mogelijk zijn, die voor de vakman op dit gebied voor de hand zullen liggen.

Claims (40)

1 Afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters, in het bijzonder biologische monsters, omvattende: 5. ten minste één penetreerbaar element voor het via het afsluitelement injecteren van een monster in een met het afsluitelement verbonden houder, en ten minste één ventilatiekanaal voorzien van ten minste één bacterieel filter, welk bacterieel filter in hoofdzaak ondoorlatend is voor bacteriën en althans doorlatend is voor ten minste één, in het biologische monster gevormd 10 metabolisch gas.
2. Afsluitelement volgens conclusie 1, waarbij het penetreerbaar element wordt gevormd door een septum dat is verbonden met een overig deel van het afsluitelement.
3. Afsluitelement volgens conclusie 1, waarbij het penetreerbaar element wordt gevormd door een verzwakt deel van het afsluitelement.
4. Afsluitelement volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het bacterieel filter poriën omvat met een maximale diameter van 45 micrometer. 20
5. Afsluitelement volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het bacterieel filter wordt gevormd door een HEPA filter.
6. Afsluitelement volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de diameter van 25 het ventilatiekanaal is gelegen tussen 0,5 en 50 millimeter, bij voorkeur tussen 1 en 5 millimeter.
7. Afsluitelement volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het penetreerbaar element centrisch gepositioneerd is. 30
8. Afsluitelement volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het ten minste ene ventilatiekanaal excentrisch gepositioneerd is.
9. Afsluitelement volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het afsluitelement is ingericht voor het ten minste gedeeltelijk omsluiten van de houder.
10. Afsluitelement volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het 5 afsluitelement is ingericht om ten minste gedeeltelijk te worden opgenomen in de houder.
11. Afsluitelement volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het afsluitelement koppelmiddelen omvat voor het koppelen van het afsluitelement aan de 10 houder.
12. Afsluitelement volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het afsluitelement meerdere ventilatiekanalen omvat, waarbij ieder ventilatiekanaal is voorzien van ten minste één bacterieel filter. 15
13. Samenstel van een houder voor een biologisch monster en een met de houder verbonden afsluitelement volgens een der voorgaande conclusies.
14. Samenstel volgens conclusie 13, waarbij het afsluitelement koppelmiddelen 20 omvat ingericht voor samenwerking met van de houder deel uitmakende contrakoppelmiddelen.
15. Samenstel volgens conclusie 13 of 14, waarbij de houder in hoofdzaak flesvormig is. 25
16. Samenstel volgens een der conclusies 13-15, waarbij de houder is vervaardigd uit een lichtdoorlatend materiaal.
17. Samenstel volgens een der conclusies 13-16, waarbij de houder ten minste 30 gedeeltelijk is gevuld met een monster, in het bijzonder een biologisch monster.
18. Samenstel volgens een der conclusies 13-17, waarbij de houder ten minste gedeeltelijk is gevuld met ten minste één additief, in het bijzonder een kweekmedium.
19. Inrichting voor het analyseren van monsters, in het bijzonder biologische monsters, door gebruikmaking van ten minste één samenstel volgens een der conclusies 13-18, omvattende: 5. ten minste één draagstructuur voor het dragen van ten minste één samenstel van een van een biologisch monster voorziene houder en een met de houder verbonden afsluitelement, - ten minste één met de draagstructuur verbonden topstructuur, waarbij de topstructuur ten minste één analysecompartiment omvat, welk 10 analysecompartiment is ingericht voor in hoofdzaak mediumdichte aansluiting op ten minste één ventilatiekanaal van het afsluitelement van het samenstel en waarbij het analysecompartiment ten minste één chemische sporendetector omvat voor het detecteren van ten minste één, in het biologische monster gevormde metabolische gascomponent of samenstel van gassen.. 15
20. Inrichting volgens conclusie 19, waarbij de draagstructuur is ingericht voor het in hoofdzaak volledig omsluiten van althans de houder van het ten minste ene samenstel.
21. Inrichting volgens conclusie 19 of 20, waarbij de inrichting is ingericht voor het in hoofdzaak volledig omsluiten van het ten minste ene samenstel.
22. Inrichting volgens een der conclusies 19-21, waarbij de inrichting is ingericht voor simultane samenwerking met meerdere samenstellen. 25
23. Inrichting volgens een der conclusies 19-22, waarbij de topstructuur losneembaar is verbonden met de draagstructuur.
24. Inrichting volgens een der conclusies 19-23, waarbij de topstructuur zwenkbaar 30 is verbonden met de draagstructuur.
25 C) het op in hoofdzaak mediumdichte wijze laten aansluiten van het ten minste ene ventilatiekanaal van het afsluitelement op het ten minste ene analysecompartiment voorzien van ten minste één chemische sporendetector, D) het via het ventilatiekanaal en het bacteriele filter van het afsluitelement laten verplaatsen van in de houder gevormd metabolisch gas tot in het 30 analysecompartiment, en E) het in het analysecompartiment door ten minste één chemische sporendetector ten minste gedeeltelijk analyseren van het metabolische gas.
25. Inrichting volgens een der conclusies 19-24, waarbij de topstructuur ten minste één afdichtelement omvat voor het realiseren van een in hoofdzaak mediumdichte afdichting tussen ten minste één afsluitelement en ten minste één op het ten minste ene afsluitelement aansluitend analysecompartiment.
26. Inrichting volgens een der conclusies 19-25, waarbij de inrichting ten minste één 5 verwarmingselement omvat voor het verwarmen van het in ten minste één houder opgenomen biologische monster.
27. Inrichting volgens conclusie 26, waarbij het verwarmingselement ten minste gedeeltelijk is opgenomen in de topstructuur. 10
28. Inrichting volgens een der conclusies 19-27, waarbij de inrichting ten minste één ventilator omvat voor het richting de ten minste ene houder blazen van door het ten minste ene verwarmingselement gegenereerde warmte.
29. Inrichting volgens een der conclusies 19-28, waarbij de inrichting is vervaardigd uit een thermisch isolerend materiaal.
30. Inrichting volgens een der conclusies 19-29, waarbij de inrichting is vervaardigd uit een in hoofdzaak lichtondoorlatend materiaal. 20
31. Inrichting volgens een der conclusies 19-30, waarbij de positie van de topstructuur vergrendelbaar is ten opzichte van de positie van de draagstructuur.
32. Inrichting volgens een der conclusies 19-31, waarbij de inrichting ten minste één 25 processor omvat voor het aansturen van de inrichting, in het bijzonder de chemische sporendetector.
33. Inrichting volgens een der conclusies 19-32, waarbij de inrichting mobiel, in het bijzonder draagbaar is uitgevoerd. 30
34. Inrichting volgens een der conclusies 19-33, waarbij de inrichting ten minste één processor omvat voor het aansturen van de inrichting, in het bijzonder de chemische sporendetector.
35. Inrichting volgens een der conclusies 19-34, waarbij de inrichting ten minste één met althans de ten minste ene chemische sporendetector gekoppelde elektrische energiebron omvat.
36. Inrichting volgens een der conclusies 19-35, waarbij het ten minste ene ventilatiekanaal in in hoofdzaak onbelaste toestand is afgesloten door een overig deel van het afsluitelement, en waarbij ontsluiting van het ventilatiekanaal plaatsvindt door belasting van ten minste een deel van het afsluitelement.
37. Inrichting volgens een der conclusies 19-36, waarbij de inrichting middelen omvat voor het laten bewegen van het monster.
38. Inrichting volgens een der conclusies 19-37, waarbij de inrichting ten minste één preconcentrator omvat voor het tijdelijk binden van ten minste één van het monster 15 afkomstige chemische verbinding.
39. Werkwijze voor het analyseren van monsters, in het bijzonder biologische monsters, door gebruikmaking van een samenstel volgens een der conclusies 13-17, en in het bijzonder tevens door gebruikmaking van de inrichting volgens een der 20 conclusies 19-38, omvattende: A) het verschaffen van een samenstel van een houder en een met de houder verbonden afsluitelement, B) via het ten minste ene penetreerbare element van het afsluitelement in de houder injecteren van een biologisch monster,
40. Werkwijze volgens conclusie 39, waarbij de werkwijze stap F) omvat, omvattende het gedurende een tijdsduur verwarmen van het in de houder geïnjecteerde biologische monster.
NL2008737A 2012-05-01 2012-05-01 Afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters. NL2008737C2 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2008737A NL2008737C2 (nl) 2012-05-01 2012-05-01 Afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters.
EP13725217.7A EP2844732B1 (en) 2012-05-01 2013-05-01 Closing element for closing a container for samples for analysis
US14/398,169 US10046323B2 (en) 2012-05-01 2013-05-01 Closing element for closing a container for samples for analysis
PCT/NL2013/050325 WO2013165243A1 (en) 2012-05-01 2013-05-01 Closing element for closing a container for samples for analysis
US16/101,985 US11123737B2 (en) 2012-05-01 2018-08-13 Closing element for closing a container for samples for analysis

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2008737 2012-05-01
NL2008737A NL2008737C2 (nl) 2012-05-01 2012-05-01 Afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2008737C2 true NL2008737C2 (nl) 2013-11-04

Family

ID=46939931

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2008737A NL2008737C2 (nl) 2012-05-01 2012-05-01 Afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters.

Country Status (4)

Country Link
US (2) US10046323B2 (nl)
EP (1) EP2844732B1 (nl)
NL (1) NL2008737C2 (nl)
WO (1) WO2013165243A1 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US10046323B2 (en) 2012-05-01 2018-08-14 Enose Holding B.V. Closing element for closing a container for samples for analysis

Families Citing this family (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US11262354B2 (en) 2014-10-20 2022-03-01 Boston Scientific Scimed, Inc. Disposable sensor elements, systems, and related methods
WO2017218464A1 (en) 2016-06-15 2017-12-21 Boston Scientific Scimed, Inc. Gas sampling catheters
JP7233360B2 (ja) * 2016-08-19 2023-03-06 ベクトン・ディキンソン・アンド・カンパニー ボトルに取り付けるアダプターアセンブリ
US11172846B2 (en) 2016-10-21 2021-11-16 Boston Scientific Scimed, Inc. Gas sampling device
US10770182B2 (en) 2017-05-19 2020-09-08 Boston Scientific Scimed, Inc. Systems and methods for assessing the health status of a patient
US10852264B2 (en) 2017-07-18 2020-12-01 Boston Scientific Scimed, Inc. Systems and methods for analyte sensing in physiological gas samples
US10955370B2 (en) * 2018-01-24 2021-03-23 International Business Machines Corporation Container cap to test volatile organic compounds
EP3867639A1 (en) 2018-10-19 2021-08-25 Regents of the University of Minnesota Systems and methods for detecting a brain condition
EP3861329A1 (en) 2018-11-27 2021-08-11 Boston Scientific Scimed Inc. Systems and methods for detecting a health condition
EP3899515B1 (en) 2018-12-18 2023-01-25 Boston Scientific Scimed Inc. Systems and methods for measuring kinetic response of chemical sensor elements comprising graphene varactors
CN112229947B (zh) * 2020-08-27 2023-03-17 四川科伦药业股份有限公司 一种测量安瓿瓶内气体残氧量的方法

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP1068902A2 (en) * 1999-07-13 2001-01-17 Whatman, Inc. Flask vent and method of making same
US20020185186A1 (en) * 2001-05-08 2002-12-12 Nexell Therapeutics, Inc. Fluid transfer devices and methods of use
WO2007141255A1 (en) * 2006-06-08 2007-12-13 Advance Holdings Limited Improved disposable device for centrifuging and treating a fluid biological material
US7387216B1 (en) * 1996-07-17 2008-06-17 Smith James C Closure device for containers

Family Cites Families (24)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4057168A (en) * 1975-07-07 1977-11-08 Bosshold Barry L Vented test tube top
DE2834186C2 (de) 1978-08-04 1980-04-24 Bodenseewerk Perkin-Elmer & Co Gmbh, 7770 Ueberlingen Verschluß fur Probenflaschen
US4886117A (en) * 1986-10-24 1989-12-12 Schlumberger Technology Corporation Inflatable well packers
US4886177A (en) * 1988-10-31 1989-12-12 Porex Technologies Corp. Of Georgia Cap for tubes
US5232839A (en) * 1990-06-14 1993-08-03 Difco Laboratories Incorporated Detecting microbiological growth
CA2120682C (en) * 1994-04-06 1999-02-23 Sabatino Nacson Improved apparatus for rapid and specific detection of organic vapours
KR970009635B1 (ko) * 1995-02-06 1997-06-17 송정식 탄산수 병뚜껑
AU6821996A (en) * 1995-08-25 1997-03-19 Unipath Limited Methods and apparatus for detecting microorganisms
WO1997047729A1 (en) 1996-06-11 1997-12-18 Oxoid Limited Sensing unit for monitoring the contents of a fluid-containing container
GB9623544D0 (en) * 1996-11-12 1997-01-08 Micromass Ltd Sample vial and vial closure device for use in gas analysis and method of using the same
EP0905229B1 (de) * 1997-09-01 2004-04-28 Toyota Gosei Co., Ltd. Verfahren und Vorrichtung zur Ermittlung und Überwachung des physiologischen Zustandes mikrobieller Kulturen
US5932482A (en) 1998-08-10 1999-08-03 Markelov; Michael Headspace vial apparatus and method
US6119534A (en) * 1999-01-21 2000-09-19 Seagate Technology, Inc. Dynamic headspace outgassing system
DE19944260C2 (de) 1999-09-15 2001-10-04 Inst Chemo Biosensorik Verfahren und Vorrichtung zur quantitativen Gasanalyse
US6889468B2 (en) * 2001-12-28 2005-05-10 3M Innovative Properties Company Modular systems and methods for using sample processing devices
US6652625B1 (en) * 2002-07-24 2003-11-25 Perkin Elmer Instruments Llc Analyte pre-concentrator for gas chromatography
US20040142489A1 (en) * 2003-01-16 2004-07-22 Prohaska Otto J. Method and apparatus for determining a concentration of a component in an unknown mixture
ITRM20040397A1 (it) 2004-08-04 2004-11-04 Univ Roma Dispositivo monouso per una o piu' introduzioni, trattamento e prelievi di materiale biologico da almeno una delle fasi di separazione, presenti all'interno del dispositivo, in condizioni di sterilita' e a pressione costante.
EP1790979A1 (en) 2005-11-24 2007-05-30 Consultatie Implementatie Technisch Beheer B.V. Electronic chemical trace detector
US8459509B2 (en) * 2006-05-25 2013-06-11 Sakura Finetek U.S.A., Inc. Fluid dispensing apparatus
JP5232218B2 (ja) * 2007-03-30 2013-07-10 インストゥルメンテーション ラボラトリー カンパニー サンプル・バイアル用アダプタ
US10288632B2 (en) * 2009-09-21 2019-05-14 Pocared Diagnostics Ltd. System for conducting the identification of bacteria in biological samples
JP5671540B2 (ja) * 2009-09-21 2015-02-18 アコーニ バイオシステムズAkonni Biosystems 一体型カートリッジ
NL2008737C2 (nl) 2012-05-01 2013-11-04 Consultatie Implementatie Tech Beheer B V Afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters.

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US7387216B1 (en) * 1996-07-17 2008-06-17 Smith James C Closure device for containers
EP1068902A2 (en) * 1999-07-13 2001-01-17 Whatman, Inc. Flask vent and method of making same
US20020185186A1 (en) * 2001-05-08 2002-12-12 Nexell Therapeutics, Inc. Fluid transfer devices and methods of use
WO2007141255A1 (en) * 2006-06-08 2007-12-13 Advance Holdings Limited Improved disposable device for centrifuging and treating a fluid biological material

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US10046323B2 (en) 2012-05-01 2018-08-14 Enose Holding B.V. Closing element for closing a container for samples for analysis
US11123737B2 (en) 2012-05-01 2021-09-21 Enose Holding B.V. Closing element for closing a container for samples for analysis

Also Published As

Publication number Publication date
US10046323B2 (en) 2018-08-14
US20150087015A1 (en) 2015-03-26
US11123737B2 (en) 2021-09-21
EP2844732B1 (en) 2019-07-31
EP2844732A1 (en) 2015-03-11
WO2013165243A1 (en) 2013-11-07
US20180345281A1 (en) 2018-12-06

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2008737C2 (nl) Afsluitelement voor het afsluiten van een houder voor monsters.
US10463275B2 (en) Device for capturing and concentrating volatile organic compounds
US20240058810A1 (en) Cuvette assembly having chambers for containing samples to be evaluated through optical measurement
EP2634556B1 (en) Sampling apparatus
US20060235335A1 (en) Device having a self sealing fluid port
US20180202902A1 (en) Method for sampling and extracting pollutants in a fluid, sampling cartridge, sampling and extracting devices using said method
US5837199A (en) Measurement apparatus for analyzing fluids
JP2009524063A (ja) 迅速な試験用器具
EP4203802B1 (en) Liquid collection device
JP6444373B2 (ja) 口臭検知のための混合息ガス分析装置、および分析方法
EP3344998B1 (en) Systems and methods for blood sample preservation and red blood cell separation
CN106536058A (zh) 样品采集和转移器件
Mucci et al. Occupational exposure to airborne formaldehyde in hospital: setting an automatic sampling system, comparing different monitoring methods and applying them to assess exposure
US11333612B2 (en) Connectors for colorimetric sensors
JP4158094B2 (ja) 尿検体の採取・保存器具
JP2013174488A (ja) 揮発性物質濃縮方法
KR20060135015A (ko) 액체 샘플링 장치 및 그 사용 방법
US8357340B2 (en) Materials analysis
WO2021037945A1 (en) Filter instrument, kit and method for pretreating a sample

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20200601