NL2006673C2 - Insectenvanger. - Google Patents

Description

- 1 -

INSECTENVANGER

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een insectenvanger en op een werkwijze om insecten te vangen en 5 naar een geschikte plaats over te brengen.

Algemeen bekend zijn insectenvangers die insecten opzuigen om deze vervolgens ergens anders, meestal buitenshuis, te deponeren.

10

Nadeel van veel bekende insectenvangers is dat deze niet altijd even effectief zijn bij het verwijderen en weer in de natuur uitzetten van insecten, en dat dit soms gebeurd op een wijze die niet altijd voldoende 15 diervriendelijk is.

Doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een verbeterde insectenvanger die effectiever is bij het zonder nadeel voor het insect vangen en weer vrijlaten 20 ervan.

Daartoe heeft het de insectenvanger overeenkomstig de uitvinding het kenmerk dat deze omvat: een om een insect plaatsbare vangkamer met een lucht inblaasopening die 25 uitmondt in de vangkamer en naar de plaats van het insect is gericht, een via een, door ingeblazen lucht openende, luchtklep met de vangkamer gekoppelde separatiekamer, en op de inblaasopening aangesloten luchtdrukorganen.

30 De overeenkomstige werkwijze heeft overeenkomstig de uitvinding het kenmerk dat een open gedeelte van een vangkamer om een insect wordt geplaatst, waarna lucht door een inblaasopening die uitmondt in de vangkamer naar de plaats van het insect wordt geblazen dat vervolgens via een 35 zich met de lucht openende luchtklep in een met de - 2 - vangkamer gekoppelde separatiekamer terecht komt.

Voordeel van de insectenvanger en werkwijze volgens de uitvinding is dat door het in de vangkamer door middel 5 van een luchtstoot blazen tegen het insect, dit de neiging blijkt te hebben om eerder los te laten van de ondergrond, dan zich daarop schrap te zetten wat gebeurd als lucht wordt weggezogen. Het blijkt namelijk dat insecten een natuurlijk neiging hebben om met een luchtstroom mee te 10 willen vluchten om op die manier met de lucht mee te ontkomen aan naderend gevaar. Sommige insecten, zoals vliegen, muggen en bijen keren zich zelfs om om met de luchtstroom mee weg te kunnen vliegen.

De opgewekte en naar de plaats van het insect in de 15 vangkamer gerichte luchtstroom doet aanvankelijk het insect schrikken waarna het de neiging heeft los te laten en zich in zeer korte tijd van de plaats zal willen verwijderen, om zich daarbij door de luchtstroom te laten meevoeren. Deze werkwijze sluit met voordeel op niet destructieve en 20 diervriendelijke wijze aan bij de natuurlijke neigingen en het feitelijke vluchtgedrag van de meeste insecten.

De luchtstroom met daarin het insect gaat vervolgens via de -daardoor automatisch- openende luchtklep naar de separatiekamer. Doordat de klep na het doorlaten van de 25 luchtstroom weer -automatisch- naar diens ruststand gaat en zich sluit zit het insect snel en veilig in de separatiekamer opgesloten.

Een uitvoeringsvorm van de insectenvanger volgens de 30 uitvinding heeft het kenmerk dat de lucht inblaasopening aan de ene zijde in de vangkamer uitmondt, en de vangkamer een aan een andere zijde daarin uitmondende en op de separatiekamer aangesloten luchtdoorgang heeft.

Voordeel is dat door keuze van de lucht 35 inblaasopening aan de ene zijde en de luchtdoorgang naar de - 3 - separatiekamer aan de andere zijde, in het inwendige van de vangkamer een luchtstroming profiel of luchtwerveling(en) worden opgewekt, waardoor de beoogde insecten nog extra worden gestimuleerd om snel van de ondergrond los te laten 5 en ongeschonden achter de luchtklep in de separatiekamer te belanden.

Een verdere uitvoeringsvorm van de insectenvanger volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de 10 insectenvanger een van perforaties, luchtsleuven of een rooster voorzien schot heeft dat tussen de separatiekamer en de luchtdrukorganen zit.

Het schot met luchtgaten zorgt ervoor dat de luchtstroom vanuit de vangkamer vlot uit de separatiekamer 15 verdwijnt, maar zorgt er ook voor dat het insect onbeschadigd in de separatiekamer terecht komt. Omgekeerd kan door een via de luchtgaten in het schot in tegengestelde richting door de separatiekamer stromende luchtstoot het insect uit de separatiekamer en via de 20 luchtklep uit de vangkamer de vrije natuur in worden geblazen.

Verdere gedetailleerde uitvoeringsvormen van de insectenvanger die in de overige conclusies zijn uiteen 25 gezet, zijn samen met de daarbij behorende voordelen in de navolgende beschrijving vermeld.

Thans zullen de insectenvanger en de desbetreffende werkwijze volgens de onderhavige uitvinding nader worden 30 toegelicht aan de hand van de onderstaande figuren, waarin overeenkomstige onderdelen van dezelfde verwijzingscijfers zijn voorzien. Daarbij tonen:

Figuren IA en 1B respectievelijk een dwarsdoorsnede en een perspectivische weergave van een uitvoeringsvorm van 35 de insectenvanger volgens de uitvinding; en - 4 -

Figuren 2A, 2B, 2C en 2D diverse aanzichten van de insectenvanger volgens de bovenstaande figuren.

De hiervoor opgesomde figuren tonen een 5 insectenvanger 1 die geschikt is om bijvoorbeeld in huiselijke omgeving, of op kantoor te worden gebruikt voor het vangen van al of niet tot vliegen instaat zijnde insecten, bijvoorbeeld vliegen, muggen, bijen, wespen, maar ook spinnen, kakkerlakken, sprinkhanen en dergelijke. De 10 insectenvanger 1 omvat een om een insect plaatsbare, veelal kom- of koepelvormige, aan een zijde 2 open vangkamer 3. In de getoonde ergonomisch vormgegeven uitvoeringsvorm is de open zijde 2 voorzien van een het insect te omgeven rand 4 die bij voorkeur uit een veerkrachtig materiaal, zoals 15 rubber of foam is vervaardigd. Een dergelijke veerkrachtige rand is in staat om mee te geven en goed aan te sluiten op de ondergrond, teneinde een enigszins luchtdichte aansluiting op de ondergrond te houden bij het teweeg brengen van een hierna verder toe te lichten luchtstroom in 20 de vangkamer 3.

In de vangkamer 3 mondt een lucht inblaasopening 5 uit die naar de plaats is gericht waar het insect zich bevindt. In de getoonde uitvoering loopt een luchtkanaal 6 naar de teen aan een zijde 7 van de vangkamer 3. Het 25 inwendige van de vangkamer 3 en de daarin uitmondende inblaasopening 5 zijn zodanig aërodynamisch gevormd dat een luchtstroom die wordt opgewekt door nog toe te lichten luchtdrukorganen 8 en die via het kanaal 6 en de inblaasopening 5 in de vangkamer 3 blaast het insect van 30 zijn plaats doet gaan.

De insectenvanger 1 omvat verder een via een luchtklep 9 met de vangkamer 3 gekoppelde separatiekamer 10. De luchtdrukorganen 8 zijn via het luchtkanaal 6 op de inblaasopening 5 aangesloten, waardoor de naar het insect 35 geblazen lucht die het insect meeneemt de luchtklep 9 opent - 5 - en het insect in de separatiekamer 10 doet belanden.

In de insectenvanger 1 bevindt zich in de separatiekamer 10 een van perforaties, luchtsleuven of een rooster voorzien schot 11 dat de afscheiding naar de 5 luchtdrukorganen 8 vormt. In de praktijk zijn een of meer wanden van de separatiekamer 10 met geperforeerde schotten 11 uitgevoerd, zodat de luchtstroom daar vlot uit kan stromen om naar buiten te worden geleid. De wanden of schotten 11 zijn eventueel met een zacht materiaal bekleed, 10 opdat het met de luchtstroom meegevoerde insect daar zonder te beschadigen tegenaan kan stoten.

De luchtklep 9 is normaal gesloten en is bij voorkeur een zich automatisch onder invloed van de daar tegenaan geblazen luchtstroom openende klep. Als de luchtstroom in 15 de ene richting (zie pijlen in figuur IA) loopt waarin het insect wordt gevangen opent de klep 9 in de ene richting, wat hier in de figuren is getoond. Als de insectenvanger 1 ook geschikt is om het insect daaruit te blazen, is de klep 9 in staat om automatisch ook in de tegengestelde richting 20 te openen. De luchtklep 9 heeft dan een elastische onder invloed van lucht in twee richtingen meebewegende flap of een meebewegend membraan 12. Getoond is in figuur IA dat de flap 12 onder invloed van de luchtstroom gemakkelijker in de ene dan in de andere richting beweegbaar is, zodat het 25 onmogelijk is voor het insect om hier uit te kruipen.

Getoond is verder in de figuren dat de lucht inblaasopening 5 aan de ene zijde 7 in de vangkamer 3 uitmondt, en de vangkamer 3 een aan een andere -tegengestelde- zijde 13 daarin uitmondende en op de 30 separatiekamer 3 aangesloten luchtdoorgang 14 heeft, waarbij de luchtklep 9 hier in de luchtdoorgang 14 zit.

Door het inwendige van de gehele vangkamer 3 stroomt derhalve de ingeblazen lucht, zodat het insect daaruit gegarandeerd wordt verwijderd. De insectenvanger 1 heeft 35 een steel 15 die hier scheef staat onder een hoek van - 6 - ongeveer 45 graden ten opzichte van de vangkamer 3.

Daardoor is de insectenvanger 1 eenvoudig te hanteren en tegen wand of plafond, waar het insect zich bevindt, te manoeuvreren en daar bij bediening goed tegenaan te 5 drukken.

De insectenvanger 1 heeft namelijk een handmatig bedienorgaan bijvoorbeeld een draai-, druk- of schuifknop 16 die is aangebracht tussen de luchtdrukorganen 8 en de separatiekamer 10. Door het bedienen van het bedienorgaan 10 16 dat bijvoorbeeld een driestanden knop is wordt lucht vanuit de luchtdrukorganen 8 in de eerste stand door de inblaasopeningen 5 geblazen, is de tweede stand de neutrale stand, en wordt in de derde stand lucht de separatiekamer 10 in geblazen voor het uit de insectenvanger 1 verwijderen 15 van het insect.

De bij voorkeur in de steel 15 geïntegreerde luchtdrukorganen 8 die op het bedienorgaan 16 zijn aangesloten kunnen naar wens meer of minder luxueus zijn uitgevoerd. Gebruik kan hierbij zijn gemaakt van een 20 luchtdrukpatroon, of van een handbediende in de steel 15 opgenomen cilinder zuigerpomp, of van een elektrische bijvoorbeeld batterij gevoede pomp. Daarmee kan dan zo nodig een compressiekamer 17 met lucht worden gevuld voor het daarin opbouwen en handhaven van luchtdruk en het 25 opwekken van de gewenste toegelichte luchtstromen.

De insectenvanger 1 is licht in gewicht en eenvoudig te assembleren en te commercialiseren, indien deze is vervaardigd uit een beperkt aantal bijvoorbeeld te spuitgieten kunststof onderdelen. De onderdelen kunnen 30 desgewenst losneembaar van elkaar zijn. Bijvoorbeeld zijn de vangkamer 3, de luchtdoorgang 14 en de separatiekamer 10 uit een materiaal, zoals kunststof, vervaardigd dat meer of minder doorzichtig voor licht zijn. In dat geval kan desgewenst doorzichtig kunststof met een passende 35 verlichtingsbron, zoals een LED lamp, worden aangestraald.

- 7 -

In dat geval is verlichting in de insectenvanger geïncorporeerd.

In de variant van onder meer Figuur 1B is getoond hoe in de separatiekamer 10 een deksel, schuif of klepje 18 is 5 aangebracht waaruit na opening daarvan het insect op een andere wijze dan hiervoor beschreven kan worden verwijderd.

Claims (13)

1. Insectenvanger omvattende: - een om een insect plaatsbare vangkamer met een 5 lucht inblaasopening die uitmondt in de vangkamer en naar de plaats van het insect is gericht, - een via een, door ingeblazen lucht openende, luchtklep met de vangkamer gekoppelde separatiekamer, en - op de inblaasopening aangesloten luchtdrukorganen. 10

2. Insectenvanger volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de vangkamer en inblaasopening zodanig zijn gevormd dat een door de luchtdrukorganen via de inblaasopening in de vangkamer opgewekte luchtstroom het insect 15 via de luchtklep in de separatiekamer doet belanden.

3. Insectenvanger volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de luchtklep normaal gesloten is, maar onder invloed van een daartegenaan geblazen luchtstroom in de ene 20 en/of de andere richting opent.

4. Insectenvanger volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk dat de luchtklep een elastische onder invloed van lucht meebewegende flap of een meebewegend 25 membraan heeft.

5. Insectenvanger volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk dat de vangkamer kom- of koepelvormig is.

6. Insectenvanger volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk dat de lucht inblaasopening aan de ene zijde in de vangkamer uitmondt, en de vangkamer een aan een andere zijde daarin uitmondende en op de separatiekamer aangesloten luchtdoorgang heeft. 35 - 9 -

7. Insectenvanger volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de luchtklep in de luchtdoorgang zit.

8. Insectenvanger volgens één van de conclusies 1-7, 5 met het kenmerk dat de insectenvanger een handmatig bedienbare knop omvat die is aangebracht tussen de luchtdrukorganen en de separatiekamer voor het in of uit de separatiekamer blazen van het insect.

9. Insectenvanger volgens één van de conclusies 1-8, met het kenmerk dat de insectenvanger een van perforaties, luchtsleuven of een rooster voorzien schot heeft dat tussen de separatiekamer en de luchtdrukorganen zit.

10. Insectenvanger volgens één van de conclusies 1-9, met het kenmerk dat de luchtdrukorganen een luchtdrukpatroon, of een handmatig of elektrisch onder luchtdruk te brengen houder omvat voor het opbouwen en handhaven van luchtdruk in de luchtdrukorganen. 20

11. Insectenvanger volgens één van de conclusies 1-10, met het kenmerk dat de vangkamer een het insect te omgeven rand heeft die is voorzien van een veerkrachtig materiaal.

12. Werkwijze waarbij een open gedeelte van een vangkamer om een insect wordt geplaatst, waarna lucht door een inblaasopening die uitmondt in de vangkamer naar de plaats van het insect wordt geblazen dat vervolgens via een zich met de lucht openende luchtklep in een met de 30 vangkamer gekoppelde separatiekamer terecht komt.

13. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk dat door het terugblazen van lucht door de separatiekamer de luchtklep wordt geopend en het insect ook uit de 35 vangkamer wordt weggeblazen.