NL2002829C2 - Inrichting voor het vullen van eiertrays. - Google Patents

Description

Inrichting voor het vullen van eiertrays BESCHRIJVING: 5

Gebied van de uitvinding

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vullen van eiertrays, omvattende aanvoermiddelen voor het aanvoeren van eieren, alsmede een 10 aantal op afstand naast elkaar direct boven de aanvoermiddelen aanwezig en/of gezien in aanvocrrichting direct achter dc aanvoermiddelen aanwezige schotten, die zich in de aanvoerrichting uitstrekken, waarbij de schotten de zijwanden vormen van poorten naar transportmiddelen voor het verder transporteren van de eieren, welke inrichting voorts verplaatsingsmiddelen omvat, voor het in aanvoerrichting afwisselend heen en weer 15 verplaatsen van de schotten. De aanvoermiddelen zijn vaak uitgevoerd als een transportband, en de transportmiddelen zijn vaak uitgevoerd als twee op afstand van elkaar aanwezige eindloze elementen met zich daartussen uitstrekkende rollen.

Stand van de techniek 20

Een dergelijk transportsysteem is algemeen bekend. Bij deze bekende inrichting kan het gebeuren dat een ei niet tussen twee naburige schotten door een poort in gaat, maar tussen het uiteinde van een schot en een deels in de poort aanwezig verder ei vast komt te zitten. Ondanks dat de schotten heen en weer ten opzichte van de 25 aanvoermiddelen bewegen, kan zo een poort verstopt raken.

Samenvatting van de uitvinding

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een inrichting van de in 30 de aanhef omschreven soort waarbij de poorten niet verstopt kunnen raken. Hiertoe is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat de schotten ten minste twee groepen vormen, waarbij afwisselend een schot van de ene groep naast een schot uit de andere groep aanwezig is, en waarbij de verplaatsingsmiddelen zodanig zijn uitgevoerd dat zij de beide groepen niet gelijktijdig in dezelfde richting en met dezelfde snelheid 2 heen en weer verplaatsen. Door twee naburige schotten niet gelijktijdig naar voren en naar achteren te verplaatsen, wordt het met het ene schot in contact zijnde ei niet op dezelfde wijze verplaatst als het met het andere schot in contact zijnde ei waardoor de beide eieren ten opzichte van elkaar verplaatsen en het tussen het schot en het verdere ei 5 vastgeklemde ei los raakt, zodat de poorten niet verstopt kunnen raken.

Bij voorbeeld kunnen de schotten van de ene groep stilstaan en die van de andere groep heen en weer bewogen worden. Bij voorkeur echter zijn de verplaatsingsmiddelen zodanig uitgevoerd dat zij de schotten van de ene groep in tegengestelde richting verplaatsen aan de schotten van de andere groep.

10 Om te voorkomen dat een ei door het uiteinde van een schot wordt tegengehouden is elk schot aan het in aanvocrrichting stroomopwaarts aanwezige uiteinde voorzien van een uitstekend deel dat in het vlak van het schot aanwezig is en op een niveau direct boven de aanvoermiddelen aanwezig is, waarbij een aan het vrije uiteinde grenzend gedeelte van elk uitstekend deel, gezien in zijaanzicht, aan de 15 bovenzijde is afgeschuind. Door dit in de aanvoerrichting schuin oplopende uitsteeksel aan het schot draait een tegen dit uitsteeksel botsend ei altijd een kant op en blijft een ei nooit tegen het schot aan liggen.

Een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat in aanvoerrichting op afstand voor de schotten detectiemiddelen 20 aanwezig zijn, die in een richting dwars op de aanvoerrichting de aanwezigheid van eieren kunnen detecteren en die gekoppeld zijn met regelmiddelen die de snelheid van de aanvoermiddelen kunnen regelen. Hiermee wordt voorkomen dat zodanig veel eieren aangevoerd worden dat zij zich ophopen voor de poorten.

Een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is 25 gekenmerkt, doordat achter de poorten door wanden van elkaar gescheiden gangen aanwezig zijn, waarbij de wanden zich boven de transportmiddelen in de transportrichting uitstrekken, waarbij bij elke poort verdere detectiemiddelen aanwezig zijn, die zijn gekoppeld met stuurmiddelen voor de transportmiddelen, welke stuurmiddelen enkel indien onder elke poort een ei aanwezig is de transportmiddelen 30 activeren. Hierdoor wordt telkens een volle rij eieren aangevoerd, zodat het vullen van de eiertrays optimaal kan verlopen.

Nog een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de inrichting overpakmiddelen omvat die gezien in transportrichting achter de transportmiddelen aanwezig zijn, welke overpakmiddelen de 3 met de stompe uiteinden naar voren gerichte uit de transportmiddelen komende eieren vastpakken en vervolgens met de spitse uiteinden naar beneden in een eiertray plaatsen, welke inrichting voorts verdere transportmiddelen voor de eiertray omvat, waarbij de eiertray en de overpakmiddelen zich tijdens het plaatsen van de eieren in de eiertray met 5 dezelfde of nagenoeg dezelfde snelheid voortbewegen. Hierdoor worden de eieren heel geleidelijk in de eiertrays geplaatst, waardoor de kans op breken van de eieren vrijwel uitgesloten is.

Elke eiertray omvat een matrix van met elkaar verbonden komvormige eierhouders. Deze eiertrays kunnen goed verplaatst worden door een spillenband uit 10 twee eindloze transportelementen met zich daartussen uitstrekkende draaibare rollen, waarbij de afstand tussen de rollen gelijk is aan de afstand tussen twee achter elkaar aanwezige rijen eierhouders. Hierdoor worden de eiertrays met elke rij eierhouders tussen twee naburige rollen door de verdere transportmiddelen gedragen.

15 Beknopte omschrijving van de tekeningen

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting voor het vullen van eiertrays volgens de uitvinding. Hierbij toont: 20 Figuur 1 een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding in perspectief;

Figuur 2 een detail van de inrichting nabij de schotten in perspectief;

Figuur 3 het in figuur 2 weergegeven detail in zijaanzicht;

Figuur 4 een detail van de schotten van de inrichting in perspectief; 25 Figuur 5 de inrichting in bovenaanzicht;

Figuur 6 de inrichting in langsdoorsnede; en

Figuur 7 een detail van de inrichting nabij de overpakmiddelen.

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen

In figuur 1 is een uitvoeringsvorm van de inrichting voor het vullen van eiertrays in perspectief weergegeven. De inrichting 1 heeft aanvoermiddelen 3 voor eieren, met daar op aansluitend transportmiddelen 5 die de eieren naar overpakmiddelen 30 4 7 transporteren. De overpakmiddelen pakken de uit de transportmiddelen komende eieren en plaatsen deze in eiertrays.

De aanvoermiddelen 3 hebben een eindloze aanvoerband 9 die de eieren naar poorten 11 voeren. De zijwanden van deze poorten zijn gevormd door schotten 13 5 en 15, die zich in de aanvoerrichting uitstrekken en op afstand naast elkaar aanwezig zijn. Deze schotten 13 zijn direct boven de aanvoerband 9 nabij een uiteinde van de aanvoerband 9 aanwezig. De schotten zijn in twee groepen aanwezig, waarbij afwisselend een schot 13 van de ene groep naast een schot 15 uit de andere groep aanwezig is.

10 De schotten 13 zijn vast opgesteld en de schotten 15 worden door vcrplaatsingsmiddclcn 17 heen en weer verplaatst in de aanvoerrichting. Hiertoe zijn de schotten 15 aan de bovenzijde via een dwarsbalk 19 met elkaar verbonden. Deze dwarsbalk wordt door een van de verplaatsingsmiddelen deel uitmakende arm 21 heen en weer bewogen, zie figuren 3 en 4.

15 Elk schot 13, 15 is aan het in aanvoerrichting stroomopwaarts aanwezige uiteinde 23 voorzien van een uitstekend deel 25 dat in het vlak van het schot aanwezig is, zie figuur 4 waarin de schotten in detail zijn weergegeven. Het uitstekende deel is op een niveau direct boven de aanvoerband aanwezig. Het aan het vrije uiteinde grenzend gedeelte 27 van elk uitstekend deel 25 is, gezien in zijaanzicht, aan de bovenzijde 20 afgeschuind.

De inrichting 1 is voorzien van detectiemiddelen 29, zie figuur 2, die in aanvoerrichting op afstand voor de schotten 13, 15 aanwezig zijn. De detectiemiddelen zijn uitgevoerd als een lichtbron en een lichtgevoelige cel en detecteren, in een richting dwars op de aanvoerrichting, de aanwezigheid van eieren op de aanvoerband 9. De 25 detectiemiddelen 29 zijn gekoppeld zijn met regelmiddelen (niet weergegeven) die aandrijfmiddelen (eveneens niet weergegeven) aansturen en de snelheid van de aanvoerband 9 regelen om te voorkomen dat zich teveel eieren ophopen voor de schotten.

Achter de poorten 11 bevinden zich door wanden 31 van elkaar 30 gescheiden gangen, zie figuur 5 waarin de inrichting 1 in bovenaanzicht is weergegeven. De wanden 31 strekken zich in de transportrichting boven de transportmiddelen 5 uit. Boven elke poort 11 zijn verdere detectiemiddelen 33 aanwezig. Deze verdere detectiemiddelen 33 zijn gekoppeld met stuurmiddelen (niet 5 weergegeven) voor de transportmiddelen. De stuurmiddelen activeren de transportmiddelen enkel indien onder elke poort 11 een ei aanwezig is.

De transportmiddelen 5 hebben een spillenband die gevormd is door twee eindloze kettingen 35 met daartussen aanwezige draaibare rollen 37, die zich dwars op 5 de transportrichting uitstrekken, zie figuur 6. Tijdens het rondlopen van de spillenband lopen de rollen 37 over een strip 39 waardoor zij in rotatie worden gebracht. De afstand tussen de rollen 37 is zodanig dat de eieren op twee achter elkaar aanwezige rollen rusten. De eieren worden door de transportmiddelen 5 verplaatst en tijdens het verplaatsen door de rollen 37 geroteerd. Hierdoor worden de eieren in de richting van 10 hun spitse uiteinden verplaatst tot tegen de wanden 31.

Achter de transportmiddelen 5 bevinden zich gclcidingsclcmcntcn 41, die gevormd zijn door strippen, zie figuur 7. Na het verlaten van de transportmiddelen 5 rollen de eieren over een schuin naar beneden lopend vlak naar beneden waarbij zij met de spitse uiteinden wrijvend in contact zijn met de geleidingselementen 41. Hierdoor 15 verdraaien de eieren zich met de stompe uiteinden naar voren gericht in de transportrichting.

Onder de geleidingselementen 41 bevinden zich overpakmiddelen 7, zie figuur 6 waarin de inrichting in langsdoorsnede is weergegeven. De overpakmiddelen 7 hebben klauwen 43 die de met de stompe uiteinden naar voren gerichte eieren 45 20 vastpakken en deze vervolgens met de spitse uiteinden naar beneden in een eiertray 47 plaatsen.

De inrichting 1 heeft voorts verdere transportmiddelen 49 voor eiertrays. De verdere transportmiddelen 49 en de overpakmiddelen 7 bewegen zich tijdens het plaatsen van de eieren 45 in de eiertray met dezelfde snelheid, zodat de klauwen 43 met 25 de eiertray 47 mee verplaatsen tijdens het loslaten van de eieren 45. De verdere transportmiddelen 49 hebben eveneens een spillenband die eveneens gevormd is door twee eindloze kettingen 51 met zich daartussen uitstrekkende draaibare rollen 53.

Elke eiertray 47 heeft een matrix van met elkaar verbonden komvormige eierhouders, waarbij de afstand tussen de rollen 53 gelijk is aan de afstand tussen twee 30 achter elkaar aanwezige rijen eierhouders, zodat de eiertrays 47 met elke rij eierhouders tussen twee naburige rollen 53 aanwezig zijn en door deze rollen gedragen worden.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot 6 alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader. Zo kunnen de schotten 13 ook verplaatst worden door de verplaatsingsmiddelen. In dat geval worden bij voorkeur de schotten 13 van de ene groep in tegengestelde richting verplaatst aan de schotten 15 van 5 de andere groep.

Claims (7)

1. Inrichting voor het vullen van eiertrays, omvattende aanvoermiddelen voor het aanvoeren van eieren, alsmede een aantal op afstand naast elkaar direct boven de aanvoermiddelen aanwezig en/of gezien in aanvoerrichting direct achter de 5 aanvoermiddelen aanwezige schotten, die zich in de aanvoerrichting uitstrekken, waarbij de schotten de zijwanden vormen van poorten naar transportmiddelen voor het verder transporteren van de eieren, welke inrichting voorts verplaatsingsmiddelen omvat, voor het in aanvoerrichting afwisselend heen en weer verplaatsen van de schotten, met het kenmerk, dat de schotten ten minste twee groepen vormen, waarbij 10 afwisselend een schot van de ene groep naast een schot uit de andere groep aanwezig is, en waarbij de verplaatsingsmiddelen zodanig zijn uitgevoerd dat zij de beide groepen niet gelijktijdig in dezelfde richting en met dezelfde snelheid heen en weer verplaatsen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen zodanig zijn uitgevoerd dat zij de schotten van de ene groep in 15 tegengestelde richting verplaatsen aan de schotten van de andere groep.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat elk schot aan het in aanvoerrichting stroomopwaarts aanwezige uiteinde is voorzien van een uitstekend deel dat in het vlak van het schot aanwezig is en op een niveau direct boven de aanvoermiddelen aanwezig is, waarbij een aan het vrije uiteinde grenzend gedeelte 20 van elk uitstekend deel, gezien in zijaanzicht, aan dc bovenzijde is afgeschuind.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat in aanvoerrichting op afstand voor de schotten detectiemiddelen aanwezig zijn, die in een richting dwars op de aanvoerrichting de aanwezigheid van eieren kunnen detecteren en die gekoppeld zijn met regelmiddelen die de snelheid van de aanvoermiddelen kunnen 25 regelen om te voorkomen dat teveel eieren zich ophopen voor de schotten.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat achter de poorten door wanden van elkaar gescheiden gangen aanwezig zijn, waarbij de wanden zich boven de transportmiddelen in de transportrichting uitstrekken, waarbij bij elke poort verdere detectiemiddelen aanwezig zijn, die zijn gekoppeld met 30 stuurmiddelen voor de transportmiddelen, welke stuurmiddelen enkel indien onder elke poort een ei aanwezig is de transportmiddelen activeren.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting overpakmiddelen omvat die gezien in transportrichting achter de transportmiddelen aanwezig zijn, welke overpakmiddelen de met de stompe uiteinden naar voren gerichte uit de transportmiddelen komende eieren vastpakken en vervolgens met de spitse uiteinden naar beneden in een eiertray plaatsen, welke inrichting voorts verdere transportmiddelen voor de eiertray omvat, waarbij de eiertray en de overpakmiddelen zich tijdens het plaatsen van de eieren in de eiertray met dezelfde of 5 nagenoeg dezelfde snelheid voortbewegen.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elke eiertray een matrix van met elkaar verbonden komvormige eierhouders omvat, en de verdere transportmiddelen twee eindloze transportelementen met zich daartussen uitstrekkende draaibare rollen omvatten, waarbij de afstand tussen de rollen gelijk is aan 10 de afstand tussen twee achter elkaar aanwezige rijen eierhouders, en de eiertrays met elke rij eierhouders tussen twee naburige rollen door dc verdere transportmiddelen gedragen worden.