NL2000489C2 - Werkwijze en inrichting voor het verwerken van in een transporthaak aan de poten hangend gevogelte. - Google Patents

Description

NL 47269-VB/mg

Werkwijze en inrichting voor het verwerken van in een trans-porthaak aan de poten hangend gevogelte.

De uitvinding heeft betrekking op zowel een inrichting als op een werkwijze voor het verwerken van in een transporthaak aan de poten hangend gevogelte.

Een dergelijke werkwijze en inrichting is bijvoor-5 beeld bekend uit aanvraagsters eerdere Europese octrooi EP-B-1 302 110 waarvan de inhoud geacht wordt hierin volledig te zijn geïnsereerd en opgenomen.

Het is bekend dat er al een decennia lang streven bestaat om de werkwijze en inrichting voor het verwerken van 10 gevogelte zodanig in te richten dat de kwaliteit van het gevogelte op eenvoudiger en doeltreffender wijze geclassificeerd en gegradeerd kan worden, en om in verband daarmee hogere opbrengsten te kunnen realiseren respectievelijk een extra toegevoegde waarde die bijvoorbeeld de opbrengst en toe-15 gevoegde waarde van de uit EP-B-1 139 769 bekende werkwijze en inrichting overtreft.

Tevens is een streven om de resultaten van de classificatie en gradering van het gevogelte te objectiveren en minder afhankelijk te maken van het persoonlijk oordeel van 20 de betrokken inspecteurs.

Op deze doelstellingen en ook op andere doelstellingen die uit het navolgende nog duidelijk zullen worden richt zich de uitvinding.

De uitvinding is belichaamd in een werkwijze en in-25 richting die gekenmerkt zijn door een of meer van de aangehechte octrooiconclusies.

In een eerste aspect van de uitvinding wordt een werkwijze voor het verwerken van in een transporthaak aan de poten hangend gevogelte voorgesteld die er door gekenmerkt is 30 dat deze omvat het uitvoeren van een bewerking aan ten minste een klauw van een poot, waarbij de poot ten opzichte van de transporthaak in een vooraf bepaalde stand gesteld wordt teneinde zorg te dragen dat de klauw open is tijdens de bewerking.

2

Tot de uit te voeren bewerkingen behoort in het kader van de uitvinding, het uitvoeren van een voetzoolinspec-tie, het reinigen van de voetzool, het verwijderen van een hoornlaag van de voetzool, het verwijderen van nagels van de 5 tenen van de klauw, en combinaties van deze of andere bewerkingen. Met name voor landen waar de poten geconsumeerd worden levert dit een belangrijke meerwaarde.

Teneinde een dergelijke bewerking in een productie-omgeving te faciliteren is het wenselijk dat de poot waaraan 10 zich de klauw bevindt in een vooraf bepaalde stand ten opzichte van de transporthaak wordt gesteld teneinde zorg te dragen dat de klauw open is tijdens de bewerking. Onder een "open klauw" wordt verstaan een klauw waarvan de tenen niet samengetrokken zijn. De werkwijze volgens de uitvinding is er 15 mitsdien op gericht dat de spieren aan de achterzijde van de poot, met name de musculus flexor digitorum longus en de mus-culus flexor hallucis longus, niet zodanig belast worden dat de klauw zich sluit.

Wanneer de bewerking een voetzoolinspectie omvat is 2.0 het om deze inspectie te bevorderen voordelig dat voorafgaand aan de voetzoolinspectie de voetzool van de klauw gereinigd wordt en/of dat een hoornlaag van de voetzool wordt verwijderd.

Voor het bevorderen van de hiervoor bedoelde open 25 stand van de klauw waaraan de bewerking plaatsvindt is het wenselijk dat de poot ten opzichte van de transporthaak in een vooraf bepaalde stand gesteld wordt waarin een hoek tussen de poot en de transporthaak aanwezig is die kleiner is dan 180°. Het beste resultaat kan hierbij worden verkregen 30 wanneer de hoek tussen de poten en de haak circa 90° bedraagt .

Voor het optimaal kunnen uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding in een productie-omgeving waarin de lijn waarin het gevogelte wordt getransporteerd een hoge 35 snelheid bezit, is het voordelig dat voor het verstellen van de poot ten opzichte van de transporthaak het gevogelte vanuit een aanvangspositie waarin zij rechtstandig dan wel vrij aan de poten in de transporthaak hangt, versteld wordt naar 3 een schuin aan de poten in de transporthaak hangende positie, waarin de poten ten opzichte van het karkas van het gevogelte in hoofdzaak een gelijke oriëntatie hebben als in genoemde aanvangspositie. Opgemerkt kan worden dat deze werkwijzestap-5 pen evenzeer bruikbaar zijn bij lage lijnsnelheden van de transporthaken en zelfs bij stilstaande transporthaken. Echter, de voordelen van deze maatregel worden met name manifest in hoge snelheidslijnen. Bij lage lijnsnelheden of bij stilstaande transporthaken kunnen de gewenste bewerkingen overi-10 gens eenvoudig handmatig worden uitgevoerd. De voetzoolin-spectie kan dan bijvoorbeeld door een inspecteur zonder visuele hulpmiddelen worden uitgevoerd.

De bewerking aan de klauw van een poot kan, zoals hiervoor al opgemerkt, betrekking hebben op het uitvoeren van 15 een voetzoolinspectie. Deze bewerking, maar ook de andere bewerking worden eenvoudiger mogelijk door de hiervoor toegelichte pootverstelling zodat de klauw van de poot open is.

Op te merken valt dat uit het artikel "Prevalence and control of foot-pad dermatitis in broilers in Sweden" van 20 de auteurs C. Ekstrand, T.E. Carpenter, I. Andersson en B, Algers, gepubliceerd in "British Poultry Science", 1998, nr. 39, pagina's 318-324, als zodanig het uitvoeren van een voetzoolinspectie wel bekend is. Het gaat in dit artikel echter om een statistisch onderzoek dat niet bruikbaar is in een 25 productieomgeving waarin met hoge snelheid gevogelte na de slacht, gebroeid, geplukt, uitgehaald, opgedeeld en voor verkoop gereed moet worden gemaakt.

Teneinde de invloed van persoonsgebonden inspectie-resultaten zoveel mogelijk te vermijden, alsmede om een voet-30 zoolinspectie met hoge snelheid te kunnen uitvoeren is het wenselijk dat de voetzoolinspectie wordt uitgevoerd met een beeldopname-inrichting, bij voorkeur een camera, voor het verkrijgen van een beeldopname van de voetzool.

De zojuist genoemde maatregel maakt het mogelijk en 35 voordelig dat op de met de beeldopname-inrichting verkregen beelden een beeldherkenning en -classificatie wordt uitgevoerd teneinde het gevogelte in een vooraf bepaalde kwaliteitsklasse in te delen. Deze indeling kan weer handmatig ge- 4 schieden of automatisch verlopen.

Een bepaald aspect van de uitvinding betreft dat een voetzoolinspectie wordt uitgevoerd waarvan de resultaten verzameld en geclassificeerd worden teneinde op basis daarvan 5 voeding en/of leefomstandigheden van nog te slachten en te verwerken gevogelte aan te passen.

Voor een effectief gebruik van de resultaten van de voetzoolinspectie in een productielijn is het wenselijk dat in afhankelijkheid van de resultaten van de voetzoolinspectie 10 wordt overgegaan tot het instellen van ten minste een bewer-kingsinrichting van een slachtlijn voor het gevogelte, en/of het activeren of deactiveren van een dergelijke bewerkingsin-richting van de slachtlijn en/of het om een dergelijke bewer-kinginsinrichting van de slachtlijn heen leiden van het gevo-15 gelte. Een dergelijke bewerkingsinrichting kan bijvoorbeeld een uitwerpinrichting zijn waarin het gevogelte al dan niet uit de transportlijn wordt verwijderd.

Hierbij kan worden opgemerkt dat het gebruik van de verkregen beeldopname zowel door tussenkomst van personen als 20 op automatische wijze - door de beeldopname-inrichting te koppelen met stuurmiddelen - kan leiden tot een instelling van de stuurmiddelen in afhankelijkheid van de verkregen beeldopname voor het besturen van de slachtlijn voor het gevogelte .

25 Zoals in het voorgaande reeds aangegeven is de uitvinding tevens belichaamd in een inrichting voor het verwerken van in een transporthaak aan de poten hangend gevogelte.

Deze inrichting is er in een verder aspect door gekenmerkt dat deze een bewerkingsinrichting bezit voor een 30 poot van het gevogelte.

De bewerkingsinrichting is bij voorkeur geselecteerd uit de groep omvattende een positioneringsinrichting voor een poot van het gevogelte, en een voetzoolinspectie-inrichting.

De positioneerinrichting is voordelig voor het ef-35 fectief kunnen uitvoeren van andere bewerkingen, zoals de eerder genoemde voetzoolinspectie (met of zonder visuele hulpmiddelen) of andere bewerkingen aan (de klauw van) de poot.

5

De zojuist genoemde voetzoolinspectie-inrichting omvat bij voorkeur een beeldopname-inrichting voor het verkrijgen van een beeldopname van de voetzool en is met meerdere voorkeur voorzien van een beeldherkenning en classificatie-5 inrichting die gekoppeld is met de beeldopname-inrichting voor het indelen van het gevogelte in een vooraf bepaalde kwaliteits- of gradatieklasse. Op basis van die indeling kan handmatig of automatisch een gewenste instelling van bewer-kingsinrichtingen van een slachtlijn worden bereikt.

10 De voordelen die de uitvinding biedt in een produc tielijn, komen in het bijzonder naar voren door de inrichting uit te voeren met stuurmiddelen die gekoppeld zijn met de beeldopname-inrichting voor het in afhankelijkheid van de verkregen beeldopname instellen van ten minste een bewer-15 kingsinrichting van een slachtlijn voor het gevogelte en/of het activeren of deactiveren van een dergelijke bewerkingsin-richting van de slachtlijn en/of het om een dergelijke bewer-kingsinrichting van de slachtlijn heen leiden van het gevogelte.

20 Teneinde de betrouwbaarheid en effectiviteit van een gewenste bewerking aan het gevogelte dat zich in de inrichting bevindt, te bevorderen is deze voorzien van een positio-neerinrichting voor het positioneren van de poot van het gevogelte ten opzichte van de transporthaak waarin zich deze 25 poot bevindt.

Het is daarbij wenselijk dat de positioneerinrich-ting is ingericht om de poot ten opzichte van de transporthaak in een stand te stellen zodanig dat de klauw open is, dat wil zeggen dat de voetzool zichtbaar is.

30 De voorkeur geniet daarbij dat de positioneerinrich- ting is ingericht om de poot van het gevogelte ten opzichte van de transporthaak onder een hoek te stellen die kleiner is dan 180°. Optimale resultaten zijn bereikbaar wanneer de hoek tussen de poot en het gevogelte circa 90° bedraagt.

35 Een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting is erdoor gekenmerkt dat de positioneerinrichting ten minste een eerste geleider bezit waartegen tijdens bedrijf een karkas van het gevogelte aanligt, en welke eerste geleider dit kar- 6 kas van onder de transporthaak vandaan buiten het pad van de transporthaak brengt terwijl de poten van het gevogelte met de transporthaak verbonden blijven. Hierbij zij opgemerkt dat het pad van de transporthaak rechtlijnig kan zijn zodat het 5 gevogelte buiten het bewegingsvlak waarin de transporthaak wordt voortbewogen wordt gebracht. Ook is echter mogelijk dat het pad kromlijnig is doordat de transporthaak bijvoorbeeld een cirkelvormige baan beschrijft. Het gevogelte dient dan hangend aan de transporthaak in een eveneens cirkelvormige 10 baan bewogen te worden waarvan de kromtestraal afwijkt van de kromtestraal van de baan van de transporthaak.

Teneinde scheefloop, respectievelijk scheefhangen van het gevogelte te voorkomen is het in de zojuist genoemde voorkeursuitvoeringsvorm met een rechtlijnig of kromlijnig 15 pad van de transporthaak wenselijk, dat de ten minste eerste geleider een bewegende geleider is welke synchroon voortbeweegt met het transport van het in de transporthaken hangende gevogelte.

Voorts is het voordelig dat de transporthaak samen-20 werkt met een rechtgeleiding voor het handhaven van een verticale stand van de transporthaak. Dit voorkomt dat de transporthaak uit het lood gaat hangen wanneer het gevogelte buiten het pad van de transporthaak wordt gebracht.

Een andere voordelige maatregel betreft de toepas-25 sing van een opsluitinrichting voor de poten van het gevogelte in de transporthaak. Hiermee kan worden voorkomen dat de poten uit de transporthaak worden gelicht wanneer het gevogelte buiten de baan van de transporthaak wordt gebracht.

De zojuist bedoelde opsluitinrichting laat zich een-30 voudig realiseren door een blokkeerstang die verloopt nabij en boven de onderzijde van de transporthaak zodanig dat tijdens bedrijf de poten van het gevogelte zich direct onder de blokkeerstang bevinden.

De uitvinding zal in het navolgende verder worden 35 toegelicht aan de hand van de tekening van enkele uitvoe- ringsvoorbeelden van de inrichting volgens de uitvinding, die de aangehechte octrooiconclusies niet beperken.

In de tekening toont: 7 - figuur 1 een eerste uitvoeringsvorm van een werkwijze en inrichting waarin als bewerking een voetzoolinspec-tie wordt toegepast; - figuur 2 een tweede uitvoeringsvorm van de werk-5 wijze en inrichting waarin als bewerking een voetzoolinspec- tie wordt toegepast; - figuur 3A, 3B en 3C met de poten in een transport hangend gevogelte in diverse posities; - figuur 4 een voorbeelduitvoeringsvorm van een po-10 sitioneerinrichting voor de poten van het gevogelte ten opzichte van een transporthaak; en - figuur 5 een schematisch bovenaanzicht van de in figuur 4 getoonde positioneerinrichting.

In de figuren gebruikte gelijke verwijzingscijfers 15 verwijzen naar dezelfde onderdelen.

Verwijzend nu eerst naar figuur 3A wordt het als zodanig bekende aan de poten 2 hangende gevogelte 1 getoond. De poten 2 zijn daartoe opgenomen in een transporthaak 3 welke doorgaans hangt aan een kettingtransporteur 13 (zie ook fi-20 guur 4) die het gevogelte 1 langs diverse bewerkingsstations leidt voor het verwerken van het gevogelte 1 tot verkoopgere-de producten. Een uitwerpinrichting voor het uit de lijn verwijderen van gevogelte kan een zodanig bewerkingsstation zijn.

25 Aan het van het karkas 4 van het gevogelte 1 afge keerde uiteinde van de poten 2 bevinden zich de klauwen 5 en aan de onderzijde van deze klauwen 5 zijn de voetzolen aanwezig die overeenkomstig een mogelijke realisatievorm van de werkwijze volgens de uitvinding een voetzoolinspectie onder-30 gaan. Ook andere bewerkingen zijn echter mogelijk.

Ten behoeve van de voetzoolinspectie wordt bij voorkeur het karkas 4 van het gevogelte 1, zoals figuur 3C toont, van onder de transporthaak 3 vandaan en buiten het pad van deze transporthaak 3 gebracht terwijl de poten 2 met trans-35 porthaak 3 verbonden blijven. Op deze wijze kan worden zorggedragen dat de poot 2 ten opzichte van de transporthaak 3 in een vooraf bepaalde stand wordt gesteld waarin de klauw 5 open is, hetgeen voordelig is voor een uit te voeren bewer- 8 king, zoals in dit voorbeeld een voetzoolinspectie. Het is daarbij wenselijk dat de poten 2 ten opzichte van het karkas 4 van het gevogelte 1 een in hoofdzaak gelijke oriëntatie houden als in de aanvangspositie zoals deze is getoond in fi-5 guur 3A.

Ter vergelijking toont figuur 3B een situatie waarin het gevogelte 1 naast het pad van de transporthaak 3 is gebracht maar waarin de poten 2 ten opzichte van het karkas 4 van het gevogelte 1 een (vergaand) afwijkende oriëntatie heb-10 ben ten opzichte van de in figuur 3A getoonde aanvangspositie. De in figuur 3B getoonde positie brengt met zich mee dat de musculus flexor digitorum longus en de muscus flexor hal-lucis longus door de getoonde stand van de poten 2 veroorzaken dat de looptenen van de klauw 5 zich krommen en de klauw 15 5 niet langer open is.

Verwijzend nu naar figuur 1 waarin het gevogelte 1 wordt getoond waarbij de poot 2 ten opzichte van de transporthaak 3 in een vooraf bepaalde stand is gesteld, waarin is zorggedragen dat de klauw 5 open is. Figuur 1 toont dat onder 20 gebruikmaking van een beeldopname-inrichting 6 een voetzoolinspectie van de klauw 5 wordt uitgevoerd. Deze voetzoolinspectie kan ook door de operator 8 zonder gebruikmaking van de beeldopname-inrichting 6 worden uitgevoerd.

In de in figuur 1 getoonde inrichting wordt als 25 beeldopname-inrichting een camera 6 gebruikt. Het kan hierbij voordelig zijn dat voorafgaand aan de voetzoolinspectie met de camera 6, de voetzool van de klauw 5 gereinigd wordt en/of dat een hoornlaag van de voetzool wordt verwijderd. Dit kunnen echter evengoed de enige uit te voeren bewerkingen vor-30 men.

De beeldopname-inrichting 6 is gekoppeld met een beeldherkennings- en classificatie-inrichting 7 voor het indelen van het gevogelte in een vooraf bepaalde kwaliteitsklasse. Deze beeldherkennings- en classificatie-inrichting 7 35 kan daartoe bijvoorbeeld zijn uitgerust met een beeldmonitor waarop gradaties van afwijkingen van voetzolen staan weergegeven, en tegelijkertijd weergegeven wordt wat met de beeldopname-inrichting 6 actueel wordt gemeten aan een klauw 5 van 9 het gevogelte 1. Een operator 8 kan dan handmatig door knop-bediening 9 beslissen in welke kwaliteitsklasse het gevogelte 1 thuishoort. De verkregen gegevens en kwaliteitsklasse-indeling kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden om de levensom-5 standigheden of het voedingspatroon van nog te slachten en te verwerken gevogelte aan te passen.

Mede op basis van een meetsensor 10 waarmee de transporthaak 3 waaraan het gevogelte 1 hangt geïndividualiseerd wordt, kan de beeldherkennings- en classificatie-10 inrichting 7 (niet getoonde) stuurmiddelen aansturen voor het in afhankelijkheid van de, met de beeldopname-inrichting 6 verkregen, beeldopname instellen van de slachtlijn, in het bijzonder van bepaalde bewerkingsinrichtingen daarvan, teneinde de bij die kwaliteitsklasse van het onderwerpelijke ge-15 vogelte uitvoeren of juist niet uitvoeren van een gewenste bewerking. Signaallijn 11 symboliseert hierbij de aansturing van de bedoelde stuurmiddelen.

Een meer de voorkeur genietende variant is getoond en zal in het navolgende verder worden toegelicht aan de hand 20 van figuur 2.

Figuur 2 toont eveneens een inrichting voor het verwerken van in een transporthaak 3 aan de poten 2 hangend gevogelte 1 waarbij het gevogelte 1 inmiddels in de voor het uitvoeren van een voetzoolinspectie optimale stand is ge-25 bracht welke overeenkomt met de hiervoor onder verwijzing naar figuur 3C besproken stand. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat deze stand niet perse noodzakelijk is voor het uitvoeren van een voetzoolinspectie. De in figuur 3C (en figuur 2) getoonde stand is daarvoor echter wel bijzonder ge-30 schikt.

In figuur 2 is verder getoond dat een voetzoolin-spectie-inrichting 6, 7 aanwezig is voor het inspecteren van de voetzool van een klauw 5 van een poot 2 van het gevogelte 1.

35 Deze voetzoolinspectie-inrichting 6, 7 omvat een beeldopname-inrichting, bij voorkeur een camera 6 voor het verkrijgen van een beeldopname van de voetzool van bedoelde klauw 5.

10

Hierbij is bij voorkeur ook voorzien in een beeld-herkennings- en classificatie-inrichting 7 die is gekoppeld met de beeldopname-inrichting 6 voor het indelen van het gevogelte 1 in een vooraf bepaalde kwaliteitsklasse. In het ge-5 toonde geval is de beeldherkennings- en classificatie- inrichting 7 ingericht zodanig dat deze indeling in een kwaliteitsklasse volledig automatisch kan verlopen.

De inrichting is verder voorzien van stuurmiddelen 12 die gekoppeld zijn - via de beeldherkennings- en classifi-10 catie-inrichting 7 - met de beeldopname-inrichting 6 voor het in afhankelijkheid van de verkregen beeldopname van de voetzool instellen van ten minste een bewerkingsinrichting van een slachtlijn. Figuur 2 beeldt dit uit door schematische, weergave van een kettingtransporteur 13 waaraan een serie 15 transporthaken 3 zijn opgehangen waarin zich gevogelte kan bevinden dat met bewerkingsinrichtingen 14, 15 en 16 voorafbepaalde bewerkingen kan ondergaan. De stuurmiddelen 12 kunnen daarbij in afhankelijkheid van de verkregen beeldopnamen ieder van deze bewerkingsinrichtingen 14, 15, 16 besturen 20 voor het uitvoeren of juist niet uitvoeren van een bewerking op het gevogelte 1. Hiertoe kunnen de stuurmiddelen 12 een dergelijke bewerkingsinrichting 14, 15, 16 van de slachtlijn activeren of deactiveren, deze bewerkingsinrichtingen 14, 15, 16 op een vooraf bepaalde wijze instellen, maar ook is het 25 mogelijk dat het gevogelte dat in een bepaalde kwaliteitsklasse is ingedeeld om een bewerkingsinrichting 14, 15, 16 wordt heen geleid teneinde de desbetreffende bewerking te vermijden. De bewerkingsinrichting 14, 15, 16 kan ook een uitwerpinrichting zijn voor het verwijderen van gevogelte uit 30 een transporthaak 3 van de kettingtransporteur 13.

In een bepaald aspect heeft de uitvinding betrekking op een positioneerinrichting zoals is getoond in figuur 4.

Figuur 4 betreft een positioneerinrichting welke in het algemeen met verwijzingscijfer 17 is aangeduid en welke 35 dient voor het positioneren van de poot 2 of poten van het gevogelte 1 teneinde, zoals hiervoor besproken, een bewerking zoals het inspecteren van de voetzool van de klauw van een dergelijke poot 2 te faciliteren.

11

De inrichting 17 bezit daartoe ten minste een eerste geleider 18 (zie ook het bovenaanzicht volgens figuur 5) welke stationair kan zijn maar bij voorkeur is uitgevoerd als een bewegende geleider in de vorm van bijvoorbeeld een snaar.

5 Deze snaar 18 bezit tijdens gebruik een voortbewegingssnel-heid die is afgestemd op de transportsnelheid van de trans-porthaken 3 zodanig dat de snaar 18 synchroon verloopt met het transport van het gevogelte 1 dat aan de transporthaken 3 hangt.

10 Tijdens het transport van de transporthaken 3 die aan de kettingtransporteur 13 hangen, in de richting van pijl A, wordt zodoende een karkas 4 van het gevogelte 1, terwijl dit aanvankelijk rechtstandig min of meer verticaal aan de transporthaak 3 hangt, in de richting van de positioneerin-15 richting 17 gebracht. Bij het bereiken van de positioneerin-richting 17 komt het karkas 4 van het gevogelte 1 aan te liggen tegen de eerste geleider 18 waardoor het karkas 4 geleidelijk van onder de transporthaak 3 vandaan buiten het pad van de transporthaak 3 wordt gebracht terwijl de poten 2 van 20 het gevogelte 1 met de transporthaak 3 verbonden blijven.

Optioneel kan ter ondersteuning van het gevogelte 1 nog een tweede geleider 20 worden toegepast, hoewel dit geen noodzaak betreft.

Door de werking van de positioneerinrichting 17 25 wordt zodoende de poot 2 van het gevogelte 1 ten opzichte van de transporthaak 3 vanuit een aanvangspositie waarin het gevogelte rechtstandig dan wel vrij aan de poten 2 in de transporthaak 3 hangt, naar een schuin aan de poten 2 in de transporthaak 3 hangende positie gebracht waarbij de poten 2 ten 30 opzichte van het karkas 4 van het gevogelte 1 in hoofdzaak een gelijke oriëntatie houden als in genoemde aanvangspositie. In dit opzicht wordt nogmaals verwezen naar de hiervoor gegeven beschrijving en toelichting bij figuur 3A en 3C.

Figuur 4 laat nog zien dat voorzien is in een op-35 sluitinrichting 21 voor de poten 2 van het gevogelte 1 dat aan de transporthaak 3 hangt. Deze opsluitinrichting 21 is in het getoonde geval uitgevoerd als een blokkeerstang 21 die in haar werkzame gedeelte verloopt nabij en boven de onderzijde 12 van de transporthaak 3 zodanig dat tijdens bedrijf de poten 2. van het gevogelte 1 zich direct onder de blokkeerstang 21 bevinden .

De werking van bedoelde blokkeerstang 21 is eveneens 5 duidelijk getoond in figuur 1, figuur 2 en figuur 3C.

Figuur 1, figuur 2, figuur 3C en figuur 4 tonen verder nog dat de transporthaak 3 samenwerkt met een rechtgelei-ding 22 voor het handhaven van een verticale stand van de transporthaak 3 welke nuttig is in de situatie dat het karkas 10 4 van het gevogelte 1 buiten het transportvlak van de transporthaak 3 is gebracht.

Gezien de hiervoor gegeven beschrijving en toelichting zal duidelijk zijn dat de uitvinding in diverse aspecten van een werkwijze en inrichting voor het verwerken van in een 15 transporthaak aan de poten hangend gevogelte is belichaamd, en dat deze aspecten zowel in combinatie als ieder afzonderlijk kunnen worden toegepast.

Voorts zal duidelijk zijn dat de uitvinding niet beperkt is tot de aan de hand van de tekening en enkele uitvoe-20 ringsvoorbeelden gegeven toelichting, maar dat deze toelichting slechts dient ter verheldering van eventuele onduidelijkheden in de aangehechte octrooiconclusies zonder deze oc-trooiconclusies tot de gegeven specifieke uitvoeringsvoor-beelden te beperken.

25 De beschermingsomvang die aan de aangehechte oc trooiconclusies toekomt wordt mitsdien uitsluitend bepaald door de bewoordingen daarvan welke representatief zijn voor de achter die bewoordingen liggende uitvindingsgedachte.

Claims (23)

1. Werkwijze voor het verwerken van in een trans-porthaak (3) aan de poten (2) hangend gevogelte (1), met het kenmerk/ dat deze omvat het uitvoeren van een bewerking aan ten minste een klauw van een poot (2), waarbij de poot (2) 5 ten opzichte van de transporthaak (3) in een vooraf bepaalde stand gesteld wordt teneinde zorg te dragen dat de klauw (5) open is tijdens de bewerking.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk/ dat de bewerking geselecteerd is uit de groep omvattende een 10 voetzoolinspectie, reiniging van de voetzool van de klauw (5) , verwijdering van een hoornlaag van de voetzool, verwijderen van nagels aan de tenen van de klauw (5).

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de poot (2) ten opzichte van de transporthaak (3) 15 in een vooraf bepaalde stand gesteld wordt waarin een hoek tussen de poot (2) en de transporthaak (3) aanwezig is die kleiner is dan 180°.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de hoek tussen de poot (2) en de haak (3) circa 90° be- 20 draagt.

5. Werkwijze volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat voor het verstellen van de poot (2) ten opzichte van de transporthaak (3) het gevogelte (1) vanuit een aan-vangspositie waarin zij rechtstandig dan wel vrij aan de po- 25 ten (2) in de transporthaak (3) hangt, versteld wordt naar een schuin aan de poten (2) in de transporthaak (3) hangende positie, waarin de poten (2) ten opzichte van het karkas (4) van het gevogelte (1) in hoofdzaak een gelijke oriëntatie hebben als in genoemde aanvangspositie.

6. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een voetzoolinspectie wordt uitgevoerd met een beeldopname-inrichting (6), bij voorkeur een camera (6) voor het verkrijgen van een beeldopname van de voetzool.

7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, 35 dat op de met de beeldopname-inrichting (6) verkregen beelden een beeldherkenning en -classificatie wordt uitgevoerd ten einde het gevogelte (1) in een vooraf bepaalde kwaliteitsklasse in te delen.

8. Werkwijze volgens een der conclusies 1-7, met het kenmerk, dat een voetzoolinspectie wordt uitgevoerd waarvan 5 de resultaten verzameld en geclassificeerd worden teneinde op basis daarvan voeding en/of leefomstandigheden van nog te slachten en te verwerken gevogelte aan te passen.

9. Werkwijze volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat de voetzoolinspectie gebruikt wordt voor het in af- 10 hankelijkheid van de verkregen inspectieresultaten instellen van ten minste een bewerkingsinrichting (14, 15, 16) van een slachtlijn voor het gevogelte (1) en/of het activeren of de-activeren van een dergelijke bewerkingsinrichting (14, 15, 16. van de slachtlijn en/of het om een dergelijke bewerking- 15 insinrichting (14, 15, 16) van de slachtlijn heen leiden van het gevogelte.

10. Inrichting voor het verwerken van in een trans-porthaak (3) aan de poten (2) hangend gevogelte (1), gekenmerkt door een bewerkingsinrichting (6, 7, 17) voor een poot 20 (2) van het gevogelte (1).

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de bewerkingsinrichting (6, 7, 17) geselecteerd is uit de groep omvattende een positioneringsinrichting (17) voor een poot (2) van het gevogelte (1), een voetzoolinspec- 25 tie-inrichting (6, 7).

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de voetzoolinspectie-inrichting (6, 7) een beeldopname-inrichting (6) omvat voor het verkrijgen van een beeldopname van de voetzool.

13. Inrichting volgens een der conclusies 10-12, met het kenmerk, dat voorzien is in een beeldherkenning- en clas- sificatie-inrichting (7) die gekoppeld is met de beeldopname-inrichting (6) voor het indelen van het gevogelte (1) in een vooraf bepaalde kwaliteitsklasse.

14. Inrichting volgens een der conclusies 10-13, met het kenmerk, dat voorzien is in stuurmiddelen (12) die gekop peld zijn met de beeldopname-inrichting (6) voor het in afhankelijkheid van de verkregen beeldopname instellen van ten minste een bewerkingsinrichting (14, 15, 16) van een slacht-lijn voor het gevogelte (1) en/of het activeren of deactive-ren van een dergelijke bewerkingsinrichting (14, 15, 16) van de slachtlijn en/of het om een dergelijke bewerkingsinrich-5 ting (14, 15, 16) van de slachtlijn heen leiden van het gevogelte (1) .

15. Inrichting volgens een der conclusies 10-14, met het kenmerk/ dat de positioneerinrichting (17) is ingericht voor het positioneren van de poot (2) van het gevogelte (1) 10 ten opzichte van de transporthaak (3) waarin zich deze poot (2) bevindt.

16. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de positioneerinrichting (17) is ingericht om de poot (2) ten opzichte van de transporthaak (3) in een stand 15 te stellen zodanig dat de klauw open is.

17. Inrichting volgens conclusie 15 of 16, met het kenmerk, dat de positioneerinrichting (17) is ingericht om de poot (2) van het gevogelte (1) ten opzichte van de transporthaak onder een hoek te stellen die kleiner is dan 180°.

18. Inrichting volgens conclusie 17, met het ken merk, dat de hoek circa 90° is.

19. Inrichting volgens een der conclusies 15-18, met het kenmerk, dat de positioneerinrichting (17) ten minste een eerste geleider (18) bezit waartegen tijdens bedrijf een kar- 25 kas van het gevogelte aanligt, en welke eerste geleider (18) dit karkas van onder de transporthaak (3) vandaan buiten het pad van de transporthaak (3) brengt terwijl de poten (2) van het gevogelte (1) met de transporthaak (3) verbonden blijven.

20. Inrichting volgens conclusie 19, met het ken- 30 merk, dat de ten minste eerste geleider (18) een bewegende geleider is welke synchroon voortbeweegt met het transport van het in de transporthaken (3) hangende gevogelte (1).

21. Inrichting volgens een der conclusies 19-20, met het kenmerk, dat de transporthaak (3) samenwerkt met een 35 rechtgeleiding (22) voor het handhaven van een verticale stand van de transporthaak (3) .

22. Inrichting volgens een der conclusies 19-21, met het kenmerk, dat voorzien is in een opsluitinrichting (21) voor de poten (2) van het gevogelte (1) in de transporthaak (3) .

23. Inrichting volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de opsluitinrichting (21) een blokkeerstang is die 5 althans gedeeltelijk verloopt nabij en boven de onderzijde van de transporthaak (3) zodanig dat tijdens bedrijf de poten (2) van het gevogelte (1) zich direct onder de blokkeerstang (21) bevinden.