NL193864C - Glasbewerkingsinrichting met een viervoudige glasvormholte. - Google Patents

Description

1 193864

Glasbewerkingsinrichting met een viervoudige glasvormholte.

De uitvinding heeft betrekking op een glasvorminrichting, waarbij een aantal in een kloosvormstation aan kloosvormen afgegeven glasvullingen in dit kloosvormstation door middel van een vormproces in de vorm 5 van klozen worden gebracht en daarna naar een blaasvormstation worden overgebracht, waarin deze in de vereiste vorm worden geblazen, waarbij de inrichting is samengesteld uit een machinevoetstuk, alsmede uit een paar op dit voetstuk gemonteerde vormarmen waarbij deze een zwenkende beweging om een gemeenschappelijke as kunnen maken, waarbij één van de beide vormarmen is voorzien van een aan de zijkant bevestigd inzetstuk, dat ten minste drie vormhelften draagt terwijl aan de zijkant van de andere 10 vormarm ten minste één inzetstuk is bevestigd, dat ten minste twee vormhelften draagt, waarbij voorts is voorzien in telkens een verticale en abonderlijk bij elke genoemde vormarm behorende aandrijfas, waarbij deze aandrijfassen aan tegenover elkaar gelegen zijden ten opzichte van de gemeenschappelijke as van de vormarmen zijn geplaatst, waarbij is voorzien in middelen waardoor de aandrijfassen met de desbetreffende vormarmen zijn verbonden om de genoemde vormarmen naar elkaar toe of vein elkaar af te bewegen om 15 gelijktijdig hiermee de respectievelijke inzetstukken naar elkaar toe of van elkaar af te bewegen, om de bij elkaar behorende kloosvormhelften in eerste instantie te sluiten tot telkens een enkele vormholte en in tweede instantie na het in de vormholten vormen van de betreffende klozen de vormhelften van elkaar af te bewegen om de gevormde klozen te kunnen verwijderen, waartoe op het machinevoetstuk telkens twee noksleuven zijn aangebracht, die elk kunnen samenwerken met een nokvolger, waarvan ten minste één 20 nokvolger is aangebracht op het inzetstuk dat ten minste drie vormhelften draagt en de andere nokvolger met het ten minste ene verdere inzetstuk samenwerkt, waarbij de noksleuven de nokvolgers zodanig sturen dat de openings- en sluitbeweging van de genoemde vormhelften zodanig geleid wordt, dat de inzetstukken ! bij het begin van de openingsbewegihg van de vormarmen in een boog om de genoemde gemeenschappelijke as naar een voorafbepaalde hoekstand worden omgezwenkt en dat bij een verdere openingsbeweging j 25 van deze vormarmen wordt bewerkstelligd dat de inzetstukken verder van elkaar af worden bewogen en ' zodanig ten opzichte van de vormarmen worden gedraaid, dat deze bij een volledig open stand van de vormhelften in nagenoeg dezelfde voorafbepaalde hoekstand blijven.

Een dergelijke glasvorminrichting is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 3.721.545. In deze bekende glasvorminrichting met een drievoudige holte wordt het mechanisme voor een glasvormmachine 30 met een drievoudige vulling door de afstand van de scharnierkolom van de vormarm naar het middelpunt van de as voor de omkeerarm van de halsvorm begrensd. Om het aantal op de basismachine toegepaste vormholten te vergroten zou een aanzienlijke vergroting van het machinevoetstuk zijn vereist, waardoor de gehele inrichting van een fabriek voor het vervaardigen van glazen houders zou worden beïnvloed.

De uitvinding heeft ten doel om een inrichting te verschaffen, waardoor gelijke sluitkrachten op alle vier 35 zijdelings naast elkaar geplaatste kloosvormhelften worden uitgeoefend.

Verder heeft de uitvinding ten doel om een inrichting voor het in werking stellen van vormen te verschaffen, waarbij de vormarmen op zodanige wijze zijn ontworpen dat hierdoor grotere sluitkrachten op de lange armen worden uitgeoefend, die voor ondersteunen van vier kloosvormen nodig zijn.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt 15 door een glasvorminrichting van de bovengenoemde soort 40 die gekenmerkt wordt doordat de vormarmen zijn voorzien van verlengstukken, die zich tot punten voorbij de gemeenschappelijke scharnieras van de vormarmen uitstrekken en elk zijn verbonden met één van de aan dezelfde zijde als de verlengstukken ten opzichte van de gemeenschappelijke scharnieras ter weerszijden gelegen aandrijfassen, zodanig dat een aandrijfas aan één van beide zijden de vormarm aan de tegenovergelegen zijde van de gemeenschappelijke scharnieras in werking stelt, waarbij door het draaien 45 van de ene aandrijfas volgens de wijzers van een uurwerk de hiermee gekoppelde groep kloosvormhelften aan de tegenoverliggende zijde in dezelfde zin naar de sluitstand bewegen, terwijl door het draaien van de andere aandrijfas tegen de wijzers van het uurwerk de daarmee gekoppelde groep kloosvormhelften aan de tegenovergelegen zijde in dezelfde zin naar de sluitstand bewegen, waarbij de ene groep kloosvormhelften in een aantal van vier op het bijbehorende inzetstuk is aangebracht, terwijl de andere groep kloosvormhelf-50 ten eveneens in een aantal van vier echter twee aan twee op aparte inzetstukken zijn aangebracht, waarbij deze twee inzetstukken elk met hun midden scharnierend op afstand van elkaar met een staafvormig vereffeningsorgaan zijn verbonden teneinde deze beide inzetstukken op zodanige wijze te ondersteunen dat deze een beperkte scharnierende beweging ten opzichte hiervan kunnen uitvoeren, Waarbij het vereffeningsorgaan scharnierend met één van de beide vormarmen is verbonden.

55 De wijze voor het uitoefenen van de sluitkrachten op de vormen vindt op zodanige wijze plaats, dat de kracht meer dan 25% toeneemt ten opzichte van de kracht die bij de klassieke machine met een drievoudige holte wordt bereikt. Hierbij wordt de scharnierkolom voor de kloosvormarmen op een grotere afstand 193864 2 vanaf de omkeeras geplaatst, doch het voetstuk van de machine wordt hierdoor niet groter.

Op zichzelf is uit het Franse Brevet d’lnvention 15 1.539.291, dat overeenkomt met het Amerikaanse octrooischrift US-A-3.472.639 een groep van echter drie klooshelften bekend, welke op een vormarm is bevestigd met behulp van twee hierop naast elkaar begrensd scharnierend aangebrachte inzetstukken, 5 waarbij de verdeling echter zodanig is dat elk inzetstuk anderhalve vormhelft draagt in plaats van twee vormhelften.

Voorts is uit het Amerikaanse octrooischrift US-A-3.591.358 (figuur 5, betreffende het blank mold station 14) op zichzelf bekend, dat de hieruit bekende vormarmen zijn voorzien van verlengstukken, die zich tot punten voorbij de gemeenschappelijke scharnieras van zijn voormarmen uitstrekken en elk zijn verbonden 10 met één van de aan dezelfde zijde als de verlengstukken ten opzichte van de gemeenschappelijke scharnieras ter weerszijden gelegen aandrijfassen, zodanig dat een aandrijfas aan één van beide zijden de vormarm aan de tegenovergelegen zijde van de gemeenschappelijke scharnieras in werking stelt, waarbij door het draaien van de ene aandrijfas volgens de wijzers van een uurwerk de hiermee gekoppelde kloosvorm helft aan de tegenoverliggende zijde in dezelfde zin naar de sluitstand beweegt, terwijl door het 15 draaien van de andere aandrijfas tegen de wijzers van het uurwerk de daarmee gekoppelde kloosvormhelft aan de tegenovergelegen zijde in dezelfde zin naar de sluitstand beweegt. Omdat hierbij per vormarm slechts één kloosvormhelft aanwezig is, is de noodzaak om de aandrijving zo compact mogelijk uit te voeren niet aanwezig.

20 De uitvinding zal thans aan de hand van de figuren nader worden toegelicht.

Figuur 1 geeft een bovenaanzicht van het kloosvormstation weer, waarin hef vormmanipuleer-mechanisme volgens het onderhavige voorstel is afgebeeld; figuur 2 geeft een soortgelijk bovenaanzicht als figuur 1 weer, waarin de kloosvormen in hun geopende stand zijn afgebeeld; 25 figuur 3 geeft op vergrote schaal volgens de Ill-Ill van figuur 1 een gedeeltelijke doorsnede weer; figuur 4 geeft op vergrote schaal een gedetailleerd bovenaanzicht van het door de pijl A in figuur 1 aangeduide gedeelte weer; figuur 5 geeft op vergrote schaal een zijaanzicht van de in figuur 1 afgebeelde linker arm weer; en figuur 6 geeft op vergrote schaal een zijaanzicht van de in figuur 1 afgebeelde rechter arm weer.

30

Onder verwijzing naar de tekeningen en in het bijzonder naar figuur 1, blijkt hieruit dat de inrichting een voetstuk 10 bevat, waardoor de vormmechanismen zijn ondersteund. Vanuit dit voetstuk staat in een vertikale stand naar boven in de nabijheid van het ene einde ervan een hoofdschamierkolom 11. Aan tegenoverstaande zijden en iets voor de hoofdschamierkolom 11 bevinden zich een paar bedieningsassen 35 12 en 13. Deze assen 12 en 13 worden door middel van de werking van een luchtmotor om hun verticale hartlijn gedraaid, die zich zoals in het hiervoor genoemde Amerikaanse octrooischrift 3.721.545 is toegelicht in het voetstuk van de machine bevindt.

Het zal duidelijk zijn dat de beide assen 12 en 13 tegelijk doch in tegengestelde richtingen over dezelfde draaiingshoek worden verdraaid om de vormarmen 14 respectievelijk 15 in beweging te brengen, die met 40 deze assen 12 en 13 zijn verbonden. De arm 14 is door middel van de als één geheel hiermee uitgevoerde gespleten bus aan de as 12 vastgeklemd en door een bout 16 kan worden vastgezet Door een soortgelijke gespleten bus wordt de arm 15 gedragen, die op zijn beurt door middel van een bout 17 aan de as 13 is vastgemaakt. Wanneer de armen 14 en 15 door de assen 12 en 13 worden aangedreven, zullen hierdoor de verbindingsstukken 18 en 19 in werking worden gesteld om de vormarmveriengstukken 20 en 21 van de 45 vormarmen 22 respectievelijk 23 te verplaatsen. Uit figuur 1 lijkt gemakkelijk, dat het verlengstuk 20 een deel van de arm 22 is en dat het verlengstuk 21 een deel van de arm 23 is. Wanneer de assen 12 en 13 worden geroteerd, zullen de armen 22 en 23 hierdoor op zodanige wijze in beweging worden gebracht, dat deze vanuit de in figuur 1 afgebeelde stand naar de in figuur 2 afgebeelde stand worden verplaatst

De schamierkolom 11 is op een bijzondere plaats aangebracht die zich op een grotere afstand vanaf de 50 omkeeras dan bij de voorheen vervaardigde machinesecties bevindt, doch deze sectie heeft wel dezelfde basisafmetingen.

Zoals in detail in het zijaanzicht van figuur 6 is afgebeeld, is de arm 22 aan het uitstekende einde gevorkt uitgevoerd, waar de verticale schamierpen 24 door de arm wordt ondersteund. Deze schamierpen 24 strekt zich tussen een bovenste uitstekend deel 25 en een onderste uitstekend deel 26 van de arm 22 uit. Tussen 55 deze delen 25 en 26 bevindt zich een vormhouder of inzetstuk 27. Dit vorminzetstuk 27 bestaat, zoals het beste uit figuur 6 blijkt, uit twee horizontaal verlopende delen, die door middel van een paar onderling van elkaar verwijderde lijfdelen 28 met elkaar zijn verbonden. De vormhouder 27 is van vier verticale pennen 29 3 193864 voorzien, die zich vanuit het bovenvlak ervan naar boven uitstrekken, waarbij deze pennen als montage-pennen voor de vormhelften 30 dienst doen. Tegenover de vormhouder 27 zijn een paar in een rechte lijn op een bepaalde afstand van elkaar af geplaatste vormhouders of inzetstukken 31 en 32 aangebracht. Elke houder of elk inzetstuk 31 en 32 bezit een paar verticaal verlopende pennen 29, die als aanhangelementen 5 voor de vormhelften 33 dienst doen.

Zoals het beste uit de figuren 1 en 2 blijkt zijn de inzetstukken 31 en 32 door een smalle spleet ten opzichte van elkaar gescheiden, en elk inzetstuk is tussen de einden ervan door middel van een scharnier-pen 34 respectievelijk 35 scharnierend ondersteund, waarbij deze pen door de uiteinden van een in het algemeen door 36 aangeduide vereffeningsstaaf heen loopt en hierdoor wordt ondersteund. Zoals het beste 10 uit figuur 5 blijkt, bestaat deze vereffeningsstaaf 36 in feite uit twee verticaal van elkaar gescheiden, horizontale delen 37 en 38, waarbij het midden ervan van een verticaal lijfdeel 39 met een hierin uitgevoerd verticaal gat is voorzien, waarin een scharnierpen 40 is gemonteerd. Deze schamierpen steekt met zijn eind door de delen 37 en 38 en steekt vanuit deze delen nog iets verder naar buiten, waarbij deze uitstekende eindenscharnierend in de einden van onderling verticaal van elkaar gescheiden vingers 41 en 42 van de 15 arm 23 zijn ondersteund. Hieruit blijkt dat de vormarmen 22 en 23 door bewerking van de assen 12 en 13 vanuit de in figuur 1 afgebeelde stand van elkaar af zullen worden bewogen en in de in figuur 2 afgebeelde stand 15 zullen komen. Onder de vormhelften 30 en 33 bevinden zich zoals dit in de figuren 1 en 2 is afgebeeld een stel halsvormen 44. Deze halsvormen 44 bestaan in feite uit gespleten vormen, doch terwille van de toelichting kunnen deze als volledige vormen worden beschouwd, waardoor een hals wordt bepaald. 20 Deze hals 20 vormen 44 worden door een paar ondersteuningsarmen 45 en 46 gedragen. Door de ondersteuningsarmen 45 en 46 voor de halsvormen wordt tezamen de omkeerarm van de glasvormmachine van het I.S. type gevormd. Het zal duidelijk zijn dat de armen 45 en 46 op zodanige wijze op een horizontale spil zijn ondersteund, dat deze over een hoek van 1800 kunnen worden gedraaid. De halsvormen worden nadat de kloosvormen zijn geopend, zoals dit In figuur 2 is afgebeeld over een baan verplaatst, die 25 zich door en tussen de vormhelften 30 en 33 in figuur 2 naar boven zou uitstrekken, wanneer de klozen door middel van hun hals naar een blaasvormstation worden overgebracht.

Teneinde te bewerkstelligen dat de vormhelften 30 en 33 over een afstand worden geopend, die voldoende is om een verplaatsing van de halsvormen 44 en de omkeerarmen 45 en 46 mogelijk te maken zodat deze hiertussen naar boven kunnen worden bewogen en het in aanraking komen van de open armen 30 met naburige glasvormsecties hierbij wordt voorkomen, is het nodig gebleken om een afwijkende vorm-openingsconstructie toe te passen. Met het oog hierop is de vormhouder 27 in de nabijheid van het onderste deel ervan, zoals dit het beste uit figuur 3 blijkt, van een cilindervormig deel 47 voorzien. Dit cilindervormige deel 47 bezit een naar beneden lopend hol gedeelte, waarin een geharde pen 48 wordt vastgehouden. Deze pen 48 strekt zich tot in een nokkenbaan 49 uit. Door deze nokkenbaan 49 wordt in 35 feite een sleuf gevormd, waarin het einde van de pen 48 gedurende de tijdsduur wordt verschoven, dat de vormarm 22 vanuit de gesloten naar de open stand wordt verplaatst. Het begindeel van de nokkenbaan 49 is van een gekromd gedeelte voorzien, zodat de vormen in het begin in hoofdzaak van elkaar af zullen worden bewogen alsof deze scharnierend rondom de kolom 11 waren gemonteerd, en wanneer de armen nog verder van elkaar af worden bewogen wordt de nokkenbaan weer recht. Wanneer de nokvolger door 40 het rechte gedeelte van de baan wordt verschoven, zal worden bewerkstelligd dat de inzetstukken 27 ten opzichte van de arm 22 in een tegen de wijzers van een uurwerk In gerichte richting zullen worden omgezwenkt. Het vormondersteuningsstelsel aan de tegenovergelegen zijde, dit wil zeggen de zijde waardoor de vormhelften 33, de vereffeningsstaaf 36 en in het bijzonder het onder 25 eerste deel 38 ervan worden ondersteund, is van een naar buiten stekend cilindervormig deel 50 voorzien, waaruit een pen of 45 een nokvolger 51 naar buiten steekt. De pen 51 verschuift in een nokkenbaan 52. De nokkenbaan 52 is zoals dit in het bijzonder in figuur 4 is afgebeeld, aan het begin 53 van de baan, zoals dit specifiek is aangegeven van een gebogen of schuin verlopend gedeelte voorzien, en zoals reeds eerder is toegelicht wordt hierdoor een zodanige beginnende beweging van de verplaatsing van de armen mogelijk gemaakt, dat deze vormen van elkaar woreelte af bewogen alsof deze om de kolom 11 scharnierden. Door de 50 verdere verplaatsing van de armen wordt bewerkstelligd dat de vorminzetstukken in een meer evenwijdige richting ten opzichte van elkaar gaan bewegen wanneer de armen van elkaar af naar de in figuur 2 afgebeelde stand worden bewogen. Door de verlengstukken en de montage van de armen 22 en 23 wordt een constructie verschaft, waardoor in vergelijking met de ondersteuning zoals bijvoorbeeld uit het genoemde Amerikaanse octrooischrift 3.721.545 bekend is, een grotere sluitkracht op de armen 22 en 23 55 kan worden uitgeoefend.

Claims (1)

193864 4 Glasvorminrichting, waarbij een aantal in een kloosvormstation aan kloosvormen afgegeven glasvullingen in dit kloosvormstation door middel van een vormproces in de vorm van klozen worden gebracht en daarna 5 naar een blaasvormstation worden overgebracht, waarin deze in de vereiste vorm worden geblazen, waarbij de inrichting is samengesteld uit een machinevoetstuk, alsmede uit een paar op dit voetstuk gemonteerde vormarmen waarbij deze een zwenkende beweging om een gemeenschappelijke as kunnen maken, waarbij één van de beide vormarmen is voorzien van een aan de zijkant bevestigd inzetstuk, dat ten minste drie vormhelften draagt terwijl aan de zijkant van de andere vormarm ten minste één inzetstuk is bevestigd, dat 10 ten minste twee vormhelften draagt, waarbij voorts is voorzien in telkens een verticale en afzonderlijk bij elke genoemde vormarm behorende aandrijfas, waarbij deze aandrijfassen aan tegenover elkaar gelegen zijden ten opzichte van de gemeenschappelijke as van de vormarmen zijn geplaatst, waarbij is voorzien in middelen waardoor de aandrijfassen met de desbetreffende vormarmen zijn verbonden om de genoemde vormarmen naar elkaar toe of van elkaar af te bewegen om gelijktijdig hiermee de respectievelijke 15 inzetstukken naar elkaar toe of van elkaar af te bewegen, om de bij elkaar behorende kloosvormhelften in eerste instantie te sluiten tot telkens een enkele vormhofte en in tweede instantie na het in de vormholten vormen van de betreffende klozen de vormhelften van elkaar af te bewegen om de gevormde klozen te kunnen verwijderen, waartoe op het machinevoetstuk telkens twee noksleuven zijn aangebracht, die elk kunnen samenwerken met een nokvolger, waarvan ten minste één nokvolger is aangebracht op het 20 inzetstuk dat ten minste drie vormhelften draagt en de andere nokvolger met het ten minste ene verdere inzetstuk samenwerkt, waarbij de noksleuven de nokvolgers, zodanig sturen dat de openings- en slotbeweging van de genoemde vormhelften zodanig geleid wordt, dat de inzetstukken bij het begin van de openingsbeweging van de vormarmen in een boog om de genoemde gemeenschappelijke as naar een voorafbepaalde hoekstand worden omgezwenkt en dat bij een verdere openingsbeweging van deze 25 vormarmen wordt bewerkstelligd dat de inzetstukken verder van elkaar af worden bewogen en zodanig ten opzichte van de vormarmen worden gedraaid, dat deze bij een volledig open stand van de vormhelften in nagenoeg dezelfde voorafbepaalde hoekstand blijven, met het kenmerk, dat de vormarmen (22,23) zijn voorzien van verlengstukken (20, 21), die zich tot punten voorbij de gemeenschappelijke schamieras (11) van de vormarmen uitstrekken en elk zijn verbonden met één van de aan dezelfde zijde als de verlengstuk-30 ken (20, 21) ten opzichte van de gemeenschappelijke schamieras (11) ter weerszijden gelegen aandrijfassen (12,13), zodanig dat een aandrijfas aan één van beide zijden de vormarm aan de tegenovergelegen zijde van de gemeenschappelijke schamieras in werking stelt, waarbij door het draaien van de ene aandrijfas (13) volgens de wijzers van een uurwerk de hiermee gekoppelde groep kloosvormhelften (33) aan de tegenoverliggende zijde in dezelfde zin naar de sluitstand bewegen, terwijl door het draaien van de 35 andere aandrijfas (12) tegen de wijzers van het uurwerk de daarmee gekoppelde groep kloosvormhelften (30) aan de tegenovergelegen zijde in dezelfde zin naar de sluitstand bewegen, waarbij de ene groep kloosvormhelften (30) in een aantal van vier op het bijbehorende inzetstuk (27) is aangebracht, terwijl de andere groep kloosvormhelften (33) eveneens in een aantal van vier echter twee aan twee op aparte inzetstukken (31, 32) zijn aangebracht, waarbij deze twee inzetstukken (31, 32) elk met hun midden (34, 35) 40 scharnierend op afstand van elkaar met een staafvormig vereffeningsorgaan (36) zijn verbonden teneinde deze beide inzetstukken (31, 32) op zodanige wijze te ondersteunen dat deze een beperkte scharnierende beweging ten opzichte hiervan kunnen uitvoeren, waarbij het vereffeningsorgaan (36) scharnierend met één (23) van de beide vormarmen is verbonden. Hierbij 6 bladen tekening