NL193587C - Samenstel van een deksel voor een houder zoals een pot, een fles en dergelijke, en een met het deksel gekoppeld doosje. - Google Patents

Description

t 1 193587

Samenstel van een deksel voor een houder zoals een pot, een fles en dergelijke, en een met het deksel gekoppeld doosje

De uitvinding heeft betrekking op een samenstel van een deksel voor een houder zoals een pot, een fles, 5 en dergelijke, en een met het deksel gekoppeld doosje, waarbij het deksel een in hoofdzaak cilindrisch lichaam omvat dat tussen zijn beide einden een aan de binnenzijde aanwezige scheiding bezit die een onderste gedeelte van het cilindrische lichaam voor koppeling met de houder scheidt van een bovengedeelte van het cilindrische lichaam voor koppeling met het doosje, waarbij het doosje verwijderbaar aan het bovengedeelte van het cilindrische lichaam gekoppeld is en bestaat uit een lichaamgedeelte en een 10 sluitgedeelte, die samen een gesloten kamer bepalen.

Een dergelijk samenstel is bekend uit het Franse octrooischrift 1.271.249. Dit document toont een deksel voor een houder, waarbij het doosje over de bovenrand van het deksel geplaatst is. Het doosje kan hierdoor van het deksel verwijderd worden terwijl het deksel op de houder aanwezig blijft.

Een nadeel hiervan is, dat wanneer het doosje een geschenk is en/of bevat dat meegeleverd wordt bij 15 een commercieel product, het doosje in een winkel en dergelijke gemakkelijk mee te nemen is zonder het product te kopen.

Het is een doel van de uitvinding een samenstel van een deksel voor een houder en een doosje te verschaffen, waarmee het bovenbedoelde nadeel voorkomen wordt.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt met een samenstel van een deksel voor een houder en een 20 doosje van de in de aanhef omschreven soort, waarbij het doosje geheel in het bovengedeelte van het cilindrische lichaam opneembaar is, waarbij een buitenomtreksvlak van het doosje middelen bezit voor het koppelen van het doosje met het lichaam, waarbij de scheiding in het cilindrische lichaam een naar binnen stekende flens is, en waarbij een bovenwand van het doosje naar buiten gericht is wanneer het doosje in het bovengedeelte van het cilindrische lichaam is opgenomen, welke bovenwand daarbij in hoofdzaak de 25 gehele dwarsdoorsnede van het inwendige van het bovengedeelte van het cilindrische lichaam inneemt, waarbij de opstelling zodanig is dat het doosje normaal niet verwijderd kan worden uit het bovengedeelte van het cilindrische lichaam dan door dit uit het bovengedeelte te drukken via het inwendige van het onderste gedeelte van het cilindrische lichaam.

Hiermee wordt bereikt dat het doosje veilig in het deksel opgenomen blijft en niet verwijderd kan worden 30 wanneer het deksel op de houder zit. In supermarkten en dergelijke is hiermee een redelijke beveiliging verschaft tegen het verwijderen van het doosje uit het samenstel.

Uit het Duitse Offenlegungsschrift 3.147.194 is bekend om bij een deksel, dat een cilindrisch lichaam heeft met tussen zijn beide einden een scheiding, het bovendeel af te sluiten zodat dit een opneemruimte vormt voor een geschenk. Dit kan toegankelijk zijn via het onderste gedeelte van het lichaam.

35 Bij voorkeur is het sluitgedeelte van het doosje voorzien van een of meer vasthoudnokken om aan te grijpen in een ringvormige groef die is aangebracht in het bovengedeelte van het cilindrische lichaam van het deksel. Hierdoor is het doosje eenvoudig en goed in het deksel vast te zetten.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegeiicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoerings-40 vorm van een samenstel van een deksel en een doosje volgens de uitvinding is weergegeven. In de tekening toont: figuur 1 op schematische wijze een pot die is voorzien van een deksel met hierin een doosje, figuur 2 in uiteengenomen toestand het deksel en doosje, figuur 3 op grotere schaal een doorsnede volgens de lijn Ill-Ill van figuur 1, 45 figuur 4 een doorsnede van een eerste uitvoeringsvorm van een doosje in de open toestand, figuur 5 het doosje van figuur 4 in de gesloten toestand, figuur 6 resp. figuur 7 in perspectief het doosje van de figuren 4 en 5 in resp. de open en de gesloten toestand, figuur 8 een tweede uitvoeringsvorm van het doosje, 50 figuur 9 op grotere schaal een doorsnede van het doosje van figuur 8 in de gesloten stand, figuur 10 op grotere schaal een doorsnede die in hoofdzaak correspondeert met het linker deel van figuur 3, ter toelichting van de verschillende eigenschappen van een andere uitvoeringsvorm, figuur 11 een doorsnede zoals in de figuren 5 en 9 doch verband houdende met de variant van figuur 10, figuur 12 een aanzicht van het doosje van figuur 11, in open toestand in bovenaanzicht, en 55 figuren 13 en 14 op grotere schaal details van het doosje van de figuren 11 en 12.

In de figuren 1-9 is een deksel 1 weergegeven voor het afsluiten van een pot 5 zoals voor chocoladepasta.

193587 2

Het deksel 1 heeft een cilindrisch hoofdlichaam 2 dat in het middengedeelte een ringvormige flens 3 heeft die werkt als een aanslag van een scheidingswand 4 die binnen het lichaam een ondergedeelte begrenst, die kan samenwerken met de pot 5 en daartoe van een schroefdraad 6 is voorzien.

Het bovengedeelte van het cilindrische lichaam vormt een opneemruimte of bak 10 en heeft nabij het ' 5 ondereinde een ringvormige groef 11.

Een doosje 20, dat volgens de figuren 4-7 bestaat uit een onderschaal 21 en een bovenschaal 23 die onderling openklapbaar zijn verbonden door een verzwakt verbindingsgedeelte 22, is verwijderbaar in de bak 10 opgenomen.

De onderschaal 21 is in de zone van het verzwakte gedeelte 22 voorzien van een gedeelte 24, dat is 10 gevormd langs de koorde van een cirkel. De bodem van de onderschaal 21 heeft onder dit gedeelte een uitstekende flens 25, die zorgt dat de bodem zelf geheel rond is.

De bovenschaal 23 heeft een omranding 26 die past in de onderschaal 21, en een uitstekende flens 27 die het element vormt voor de klikverbinding van de houder 20 met de groef 11 van de bak 10. Het doosje 20 wordt in feite ondersteboven in de bak 10 (zie figuur 3) geplaatst, zodat de ronde bodem van de 15 onderschaal 21 zich bevindt in het bovengedeelte van de bak 10. Er is hierdoor geen aanleiding tot het verwijderen uit het deksel 1.

Het in figuur 7 weergegeven doosje 20 heeft een eenvoudiger uiterlijk, doordat de flens 25 van figuur 6 is weggelaten en de houder een cirkelvormig uiterlijk heeft behoudens dat deze langs een koorde is afgekapt.

Figuren 8 en 9 illustreren een doosje 30, waarvan de onderschaal 31 en de bovenschaal 34 los van 20 elkaar zijn. Op de vrije rand van de onderschaal 31 is een ringvormige tand 32 aangebracht die kan worden gestoken in de groef 11. De onderschaal 31 is verder voorzien van diametrale uitsparingen 35 voor het opnemen van corresponderende lippen 36 die uit de bovenschaal 34 steken om het scheiden van de schalen te vergemakkelijken.

Figuur 8 toont op schematische wijze een vulling van de houder bestaande uit kleine stempels of zegels 25 50, een kussen 51 en een steel of pincet 53.

Volgens figuur 2, heeft de scheidingswand 4 een afscheurgedeelte 60 om de gebruiker in staat te stellen om het doosje uit het deksel te drukken door een buitenwaarts gerichte kracht uit te oefenen.

Nadat de pot is geopend, kan het doosje dus gemakkelijk door de gebruiker worden verwijderd en kan de willekeurige inhoud naar eigen inzicht worden gebruikt. Ook kan het doosje later zelf voor andere 30 doeleinden worden gebruikt en kan dus een bijzonder bruikbaar en aantrekkelijk element voor de koper vormen.

In de praktijk zijn er twee basisvereisten, te weten: - het samenstel van deksel en bijbehorend doosje moet in hoofdzaak gelijk zijn aan bekende deksels en uit oogpunt van kosten en complicaties geen belemmering vormen, 35 - het doosje moet zodanig in het deksel zijn aangebracht dat hij van buitenaf moeilijk verwijderbaar is: het doosje mag niet verwijderd of zelfs beschadigd kunnen worden zolang de verpakking ten verkoop wordt uitgestald, doch dit moet wel kunnen worden bereikt na het van een pot verwijderen van het deksel.

Figuren 10-14 illustreren details van een samenstel dat optimaal aan deze vereisten voldoet.

Volgens de doorsnede van figuur 10 bezit het hoofdlichaam 2 een omranding die bestaat uit: 40 - een ondergedeelte 104 met inwendige schroefdraad 105 om hem te schroeven op de hals van een pot of fles 5, - een bovengedeelte 106 met een holte 107 voor het opnemen van het doosje 120.

De gedeelten 104 en 106 van de omranding van het lichaam 2 zijn gescheiden door een ringvormige flens 108 die loodrecht binnenwaarts van het lichaam 2 uitsteekt en werkt als een aanslagoppervlak voor 45 een kartonnen schijf 109 (scheidingswand 4) waarvan het ondervlak een aluminiumbekleding heeft die (volgens een bekende constructie) als een afdichtlaag werkt ten opzichte van de mond van de pot of fles waarop het deksel wordt toegepast.

Het bovengedeelte 106 van het lichaam 2 heeft in zijn binnenvlak een ringvormige groef 110 die gelegen is tussen een ribbe 110a en de ringvormige flens 108 en kan werken als een zitting voor een klikverbinding 50 met een ribbe 111 op het uitwendige van het doosje 120.

Het doosje 120 heeft een diameter die in hoofdzaak correspondeert met (dat wil zeggen iets kleiner is dan) de diameter van de holte 107 en bestaat uit twee uit één stuk gevormde schalen 112 en 113.

De eerste schaal 112 is in hoofdzaak komvormig. Het mondgedeelte van de schaal 112 heeft een buitenwaartse ribbe 111 die kan samenwerken met de groef 110, en een ringvormige schouder 114 voor het 55 vormen van een zitting voor de omtreksrand van de andere schaal 113.

De schouder 114 (dat wil zeggen zijn afstand tot de mondrand 112) is nagenoeg even dik als de schaal 113. Dit houdt in dat als de schaal 113 is afgesloten door de schaal 112 (volgens criteria die hieronder in 3 193587 meer detail zullen worden beschreven). De schaal 113 zelf als een bovenstuk werkt en bij wijze van spreken in één vlak is gesloten met de mondrand van de schaal 112. Met andere woorden: de schaal 113 steekt niet buiten de schaal 112 uit.

Om het sluiten van het doosje 120 te vereenvoudigen terwijl - indien nodig - een bepaalde mate van 5 afdichting ten opzichte van de buitenlucht wordt geleverd, bezit de schaal 113 een opstaande rand 115 die, als de schalen 112 en 113 zijn gesloten, uitsteekt naar de bodem van de schaal 112. De opstaande rand 115 is niet in aanraking met de bodem, doch wordt op een kleine afstand daarvan gehouden om elk platdrukken van het doosje 120 te vermijden die leidt tot het naar binnen buigen van de schaal 113 en daardoor tot problemen bij het openen van het doosje.

10 De twee schalen 112 en 113 van het doosje 120 zijn bij voorkeur uit één geheel gevormd, gewoonlijk uit gevormde kunststof, met een tussengelegen flexibel scharnier 116. Het hoofdlichaam 2 van het deksel 1 is ook uit kunststof gevormd, zodat de ribbe 111 in de groef 110 kan klikken.

Bij voorkeur is, om redenen die hieronder zullen worden toegelicht, de hoogte van de omtrekswand van de schaal 112 (welke hoogte correspondeert met de hoogte van de gesloten houder) iets minder dan de 15 hoogte van het bovengedeelte 106 van het lichaam 2. Deze laatste dimensie bepaalt de diepte van de holte 107 waarin het doosje 120 wordt gestoken.

Figuren 13 en 14 illustreren enkele constructieve details van de twee schalen 112 en 113. Zoals reeds werd opgemerkt is de schaal 113 (die als een top werkt) in de gesloten stand geheel opgenomen in de schaal 112 die als bodem werkt.

20 Om het de gebruiker mogelijk te maken om de schaal 113 vast te grijpen en te openen, heeft de schaal 113 een tong 117 die zich bevindt in een uitsparing 118, welke diametraal tegenover het scharnier 116 in de vrije rand van de schaal 112 is aangebracht.

Volgens figuur 13 is de diepte van de uitsparing 118 groter dan de dikte van de schaal 113. Hierdoor strekt de uitsparing 118 zich ook uit door de schouder 114 die het aanslagvlak vormt voor de schaal 113, en 25 blijft onder de tong 117 een ruimte of groef 119 beschikbaar voor het vergemakkelijken van het vastgrijpen van de tong 117 en dus voor het openen van het doosje 120.

Volgens figuur 14 ligt het scharnier 116 in een inkeping 200 die in de vrije rand van de schaal 112 is aangebracht.

Het scharnier 116 bestaat uit één of meer dunne tongen uit het materiaal van het doosje 120, dat uit een 30 geheel is gevormd, waarbij elk daarvan aan zijn naar de schaal 113 gekeerde einde in hoofdzaak in één vlak en in het verlengde ligt van de schaal 113 zelf en aan zijn tegenover gelegen einde met de schaal 112 is verbonden dicht bij de bodem van de inkeping 200.

Meer in het bijzonder is dit laatste einde van het scharnier 116 verbonden met een verhoogd gedeelte van de zijwand van de schaal 112 die van de twee zijden van de inkeping 200 is gescheiden door twee 35 uitsparingen of groeven 122.

In de praktijk wordt eerst een attentie in de schaal 112 geplaatst en wordt deze aansluitend gesloten met de schaal 113.

Daarna wordt het doosje 120 in de holte 107 van het hoofdlichaam 2 gestoken. Daarbij wordt het doosje 120 omgekeerd aangebracht, waarbij de schaal 113 die werkt als een top naar beneden wordt gedraaid (dat 40 wil zeggen naar de flens 108) en in de holte 107 wordt gestoken totdat de ribbe 111 is geklikt in de groef 110 die is aangebracht in de binnenwand van het bovengedeelte 106 van het lichaam 2.

Voor- of nadat het doosje 120 is samengesteld wordt ook de schijf 109 van velvormig materiaal dat de aluminium afdichtlaag draagt, in het deksel 1 gestoken. Het deksel wordt vervolgens overgebracht naar het station om te worden aangebracht op een pot volgens de criteria die geheel gelijk zijn aan degene die 45 worden gebruikt voor bekende deksels of doppen.

De stand van het doosje 120 binnen de holte 107 en het nagenoeg corresponderen van de diameters van de holte 107 en doosje 120 betekent, dat het doosje 120 zelf niet gemakkelijk uit het hoofdlichaam 2 kan worden verwijderd.

Het doosje 120 laat slechts een smalle ringvormige ruimte 122 ten opzichte van de bovenzijde van de 50 omranding van het lichaam 2 vrij, zodat het doosje niet uitwendig kan worden vastgegrepen, in het bijzonder nadat het deksel 1 is aangebracht op een fles of pot die een verpakking vormt die bedoeld is om voor verkoop tentoon te worden gesteld.

In feite is het praktisch onmogelijk om het doosje 120 van de pot 5 te verwijderen zonder eerst het deksel los te schroeven, waarna de schijf 109 moet worden verwijderd, en tenslotte het doosje 120 worden 55 losgedrukt in de richting van de ringvormige flens 108, om uit het lichaam 2 te worden verwijderd.

Uit figuur 10 blijkt dat de hoogte van het doosje 120 kleiner is dan de diepte van de holte 107, zodat het bovenvlak van het deksel 1 niet geheel plat is, doch enigszins terug wijkt. De bovenrand van de omranding

Claims (2)

193587 4 steekt in feite iets uit voorbij het bovenvlak van het doosje en kan hiermee de bodem van een soortgelijke er boven geplaatste verpakking opnemen. 5 Conclusies

1. Samenstel van een deksel voor een houder zoals een pot, een fles, en dergelijke, en een met het deksel gekoppeld doosje, waarbij het deksel een in hoofdzaak cilindrisch lichaam omvat dat tussen zijn beide einden een aan de binnenzijde aanwezige scheiding bezit die een onderste gedeelte van het cilindrische 10 lichaam voor koppeling met de houder scheidt van een bovengedeelte van het cilindrische lichaam voor koppeling met het doosje, waarbij het doosje verwijderbaar aan het bovengedeelte van het cilindrische lichaam gekoppeld is en bestaat uit een lichaamgedeelte en een sluitgedeelte, die samen een gesloten kamer bepalen, met het kenmerk, dat het doosje (20, 30,120) geheel in het bovengedeelte van het cilindrische lichaam (2) opneembaar is, waarbij een buitenomtreksvlak van het doosje middelen (27, 32, 15 111) bezit voor het koppelen van het doosje met het lichaam, waarbij de scheiding in het cilindrische lichaam (2) een naar binnen stekende flens (3,108) is, en waarbij een bovenwand van het doosje naar buiten gericht is wanneer het doosje in het bovengedeelte van het cilindrische lichaam (2) is opgenomen, welke bovenwand daarbij in hoofdzaak de gehele dwarsdoorsnede van het inwendige van het bovengedeelte van het cilindrische lichaam inneemt, waarbij de opstelling zodanig is dat het doosje (20, 30,130) 20 normaal niet verwijderd kan worden uit het bovengedeelte van het cilindrische lichaam dan door dit uit het bovengedeelte te drukken via het inwendige van het onderste gedeelte van het cilindrische lichaam.

2. Samenstel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het sluitgedeelte (23) van het doosje (20) voorzien is van een of meer vasthoudnokken (27, 32,111) om aan te grijpen in een ringvormige groef (11,110) die is aangebracht in het bovengedeelte van het cilindrische lichaam (2) van het deksel (1). Hierbij 3 bladen tekening