NL193248C - Inrichting voor het vastzetten van een, bij een wissel toegepaste, tegenrail of rijrail. - Google Patents

Inrichting voor het vastzetten van een, bij een wissel toegepaste, tegenrail of rijrail. Download PDF

Info

Publication number
NL193248C
NL193248C NL8304403A NL8304403A NL193248C NL 193248 C NL193248 C NL 193248C NL 8304403 A NL8304403 A NL 8304403A NL 8304403 A NL8304403 A NL 8304403A NL 193248 C NL193248 C NL 193248C
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
rail
clamping bracket
ironing
clamping
bracket
Prior art date
Application number
NL8304403A
Other languages
English (en)
Other versions
NL8304403A (nl
NL193248B (nl
Original Assignee
Schwihag Gmbh
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Schwihag Gmbh filed Critical Schwihag Gmbh
Priority to NL8304403A priority Critical patent/NL193248C/nl
Publication of NL8304403A publication Critical patent/NL8304403A/nl
Publication of NL193248B publication Critical patent/NL193248B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL193248C publication Critical patent/NL193248C/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01BPERMANENT WAY; PERMANENT-WAY TOOLS; MACHINES FOR MAKING RAILWAYS OF ALL KINDS
    • E01B7/00Switches; Crossings
    • E01B7/22Special sleepers for switches or crossings; Fastening means therefor

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Seats For Vehicles (AREA)

Description

1 193248
Inrichting voor het vast zetten van een, bi] een wissel toegepaste, tegenrail of rijrall
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vast zetten van een rail, in het bijzonder een bij een wissel toegepast tegenral of rijrail, omvattende een onderlegplaat voor de rail met een daarop 5 aangebrachte glijstoel dan wel steunbok voor de wisseltong respectievelijk de strijkrail, een klemplaat·, spanbeugel- dan wel spanklembevestiging aan de buitenzijde van de railvoet van de tegenrail respectievelijk de rijrail alsmede een in hoofdzaak U-vormige spanbeugel, die in een tot over de binnenzijde van de railvoet lopende doorlaat in het ondervlak van de glijstoel respectievelijk van de strijkrailsteunbok kan worden geschoven voor het omlaag houden van de railvoet op de glijstoel- dan wel de strijkrailsteunbok, waarbij de 10 vrije einden van de spanbeugel, in de gespannen toestand daarvan, worden geborgd door snappende samenwerking met uitstulpingen van de glijstoel dan wel de strijkrailsteunbok en waarbij de doorlaat in het ondervlak van de glijstoel dan wel de strijkrailsteunbok en/of het bovenvlak van de spanbeugel is voorzien van een uitstulping, die bij het spannen van de spanbeugel als steunpunt werkt.
Een dergelijke inrichting is bekend uit het Duitse Offenlegungsschrift 2.406.957. De ervaring heeft 15 geleerd, dat daarbij breuk van de spanbeugel en ook los gaan van de glijstoel of de strijkrailsteunbok op kan treden. Dit in het bijzonder bij die delen van zwaar belaste wissels die zich in de buitenbocht bevinden en waarop door de middelpuntvliedende krachten, veroorzaakt door het er over heen rijdende voertuig, grote krachten worden uitgeoefend. Door de genoemde krachten wordt op de rail een kantelbeweging uitgeoefend waardoor de spanbeugel zwaar wordt belast.
20 De uitvinding beoogt nu deze bezwaren op te heffen en voorziet er daartoe in, dat in het gebied tussen de uitstulping en de binnenzijde van de railvoet op het ondervlak van de glijstoel respectievelijk van de strijkrailsteunbok dan wel op het bovenvlak van de spanbeugel een verdere uitstulping is aangebracht, die bij de normale spanning van de spanbeugel een geringe speling heeft ten opzichte van het bovenvlak van de spanbeugel en/of ten opzichte van het steunvlak van de glijstoel respectievelijk van de strijkrailsteunbok. 25 Hierdoor wordt bereikt dat bij het kantelen van de rail vanuit de normale ingeklemde stand, onder invloed van een er over heen rijdend voertuig, het krachtaangrijpingspunt wordt verplaatst naar dat deel van de glijstoel dan wel de strijkrailsteunbok dat een grotere dwarsdoorsnede heeft. Hierdoor wordt de kritische dwarsdoorsnede van de betreffende onderdelen aanzienlijk minder zwaar belast evenals de spanbeugel op zich.
30
Verdere kenmerken en voordelen van de inrichting volgens de uitvinding worden hieronder asm de hand van in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden toegelicht.
In de tekening toont: figuur 1 een inwendige tegenraiivastzetting volgens de uitvinding in de vastgezette toestand, 35 figuur 2 een bovenaanzicht van de inwendige tegenraiivastzetting volgens figuur 1, figuur 3 ongeveer op natuurlijke grootte het voor de uitvinding essentiële deel van een inwendige tegenraiivastzetting, waarbij de rail is onderworpen aan een kantelbelasting en de overbelastings- of kantelbescherming werkzaam is, figuur 4 een inwendige railvastzetting met een constructie volgens de uitvinding in de toestand van zijn 40 normale vastzetting in langsrichting van de rail gezien, figuur 5 een bovenaanzicht van de inwendige rijrailvastzetting volgens figuur 4, figuur 6 ongeveer op natuurlijke grootte het voor de uitvinding essentiële gebied van een rijrailvastzetting volgens de uitvinding bij op kantelen belaste rail en in werkzame stand zich bevindende overbelastings-respectievelijk kantelbescherming, 45 figuur 7 in zijaanzicht en figuur 8 in bovenaanzicht het voor de uitvinding essentiële deel van een spanbeugel voor het inbouwen naderhand in reeds aanwezige inwendige tegenrail- respectievelijk rijrailvastzettingen.
Bij de in figuren 1 tot 3 van de tekening weergegeven inrichting voor het bevestigen van tegenrails is de 50 tegenrail 1 met zijn railvoet 2 op een onderlegplaat 3 geplaatst, die op gebruikelijke wijze door schroeven of dergelijke elementen op een dwarsligger wordt bevestigd.
Op de grondplaat 3 bevindt zich een rib 4, waartegen de railvoet 2 ligt. Door middel van een in de rib 4 verankerde spanschroef 5 en een moer 6 kan bij voorbeeld een klemplaat 7 op het aan de rib 4 grenzende deel van de railvoet 2 worden gedrukt.
55 Aan de tegenover liggende zijde van de tegenrail 1 bevindt zich op de onderplaat 3 een glijstoel 8 voor een wisseltong, welke glijstoel over een zekere afstand over het binnenliggende deel van de railvoet 2 grijpt. De onderlegplaat 3 en de glijstoel 8 kunnen daarbij aaneengelast zijn. Het is echter ook mogelijk deze als 193248 2 één geheel als giet- of smeeddeel uit te voeren.
Enerzijds de glijstoel 8 en anderzijds de onderiegplaat 3 begrenzen een uitsparing 10, die zich uitstrekt over de gehele lengte van de glijstoel 8. Aan het van de railvoet 2 afgekeerde einde van de glijstoel 8 bevindt zich een uitsparing 12, die door zijstukken 13 wordt begrensd, die in hun binnenzijde telkens een 5 ingrijpplaats 14 met steunaanslagen 15 hebben. Daarbij liggen de ingrijpplaatsen 14 tegenover de onderiegplaat 3 verhoogd, zodat tussen hen en de onderiegplaat 3 een afstand 16 ontstaat.
Een spanbeugel 17 kan in ontspannen toestand door de uitsparing 12 in de uitsparing 10 van de glijstoel 8 worden geleid, zodat zijn lusdeel 18 in de nabijheid van het eindgebied 11 van de uitsparing 10 op het binnendeel van de railvoet 2 glijdt. In deze stand van de spanbeugel 17 bevinden zich de beugelbenen 20 10 met hun einden in het gebied onder de ingrijpplaatsen 14, vanwaar zij met behulp van een tegen de zijstukken 13 steunend hefboomwerktuig naar binnen onder de ingrijpplaatsen 14 en daarna naar boven in de ingrijpplaatsen 14 kunnen worden gedrukt. Het lusdeel 18 steunt daarbij op de bovenzijde van de railvoet 2, terwijl de beugelbenen 20 zich in de richting naar het bovenste begrenzingsvlak 21 van de uitsparing 10 van de glijstoel 8 bewegen. Het bovenste begrenzingsvlak 21 van de uitsparing 10 van de glijstoel 8 is 15 voorzien van een buitvormige uitstulping 21' die volgens figuur 2 als dwarsstuk over de gehele breedte van de uitsparing 10 loopt. Deze uitstulping 21' ligt op een afstand 22' van de naar het binnendeel van de railvoet 2 gekeerde begrenzingskant 23 van de glijstoel 8, die bij voorkeur ongeveer 70 mm bedraagt. Van deze begrenzingskant 23 uitgaand, grijpt een aan het vooreinde van de glijstoel 8 als één geheel aangevormd uitkragend deel 24 over het binnendeel van de railvoet 2 met een zodaniige speling, dat de 20 kleinste vertikale afstand 25 tussen het aan de randzijde gelegen bovenvlak van de railvoet 2 en de aangrenzende afrondingsstraal van het uitkragende deel 24 tot de glijstoel 8 ongeveer 3 mm bedraagt.
Bij het brengen van de beugelbenen 20 van de spanbeugel 17 in de ingrijpplaatsen 14 van de glijstoel 8 komen deze met hun bovenvlak tegen de uitstulping 21' te liggen, terwijl zij op al de overige plaatsen nog op afstand van het bovenvlak 21 van de uitsparing 10 in de glijstoel 8 liggen. Doordat de einden 19 van de 25 beugelbenen 20 in de ingrijpplaatsen 14 komen te liggen worden de beugelbenen 20 onder buigspanning gebracht en drukken daarmede het lusdeel 18 met grote kracht op het binnendeel van de railvoet 2.
De steunaanslagen 15 aan de zijstukken 13 werken met de kopvlakken van de beeneinden 19 samen om te verhinderen, dat de spanbeugel 17 tengevolge van trillingen en/of door de horizontale kracht-component van de vastzetkracht in de langsrichting kan verschuiven en daardoor van de railvoet 2 af kan 30 glijden. Verder werken de zijvlakken van de steunaanslagen 15 met de zijden van de beeneinden 19 zodanig samen, dat de spanbeugel 17 vóór het lusdeel 18 naar de railvoet 2 toe geen vastzetting nodig heeft. Omdat namelijk bij ongewild glijden van de spanbeugel 17 op de railvoet de beide beugelbenen 20 met betrekking tot het langsmidden van de spanbeugel 17 elkaar moeten naderen overeen afstand die groter is dan de nauwste afstand tussen de beugelbenen 20 en de schuinliggende zijvlakken van de 35 steunaanslagen 15 een dergelijke ongewilde verschuiving.
Op een afstand 22" van de begrehzingskast 23 van de glijstoel 8 is op het bovenvlak 21 van de uitsparing 10 een tweede uitstulping 21" aangebracht, waarbij de afstand 22" ongeveer 20 tot 30 mm bedraagt en dus ten opzichte van de afstand 22' van de eerste uitstulping 21' een verhouding heeft, die ligt tussen 0,25 : 1 en 0,5 : 1.
40 Anderzijds is de hoogte van de tweede uitstulping 21" ten opzichte van het bovenvlak 21 van de uitstulping 10 van een zodanige afmeting, dat in de toestand van het normale spannen van de spanbeugel 17, zoals in figuur 1 is weergegeven, tussen het bovenvlak van de spanbeugel 17 en deze uitstulping 21" in het gebied van het lusdeel 18 een afstand 26 tussen 0,3 en 0,5 mm gehandhaafd blijft. Op deze wijze wordt gegarandeerd, dat de normale spanning van de spanbeugel 17 slechts daarop berust, dat zijn lusdeel 18 45 steunt op het binnendeel van de railvoet 2, de einden 19 van de beide benen 20 in de ingrijpplaatsen 14 rusten en zijn middengebied aanligt tegen de eerste uitstulping 21'. Wanneer de tegenrail 1 bijvoorbeeld door de werking van de middelpuntvliedende kracht van een daarop rijdend railvoertuig op kantelen wordt belast, zoals in figuur 3 door de pijl 27 is aangegeven, verheft zich het binnendeel van de railvoet 2 van de onderiegplaat 3. Daarbij komt een buigkracht op het lusdeel 18 van de spanbeugel 17 te werken, die onder 50 verhoging van de voorspanning van de spanbeugel 17 een verbuiging daarvan naar boven om de eerste uitstulping 21' veroorzaakt en daarbij het lusdeel 18 tegen de tweede uitstulping 21" laat liggen. Op dit ogenblik wordt de buighefboomarm van de spanbeugel 17 tot de afmetingen 28 en daarmede tot een fractie van de voor het normale spannen bestemde buighefboomarm verkort. Deze omstandigheid heeft tot gevolg, dat de neerhoudkracht, die de kantelbeweging van de tegenrail 1 tegenwerkt, veelvoudig hoger wordt ten 55 opzichte van de voor het normale spannen opgewekte kracht, zonder dat de afstand 25 tussen het binnendeel van de railvoet en het uitkragende deel 24 aanzienlijk wordt verminderd. Daarmede wordt de kantelbeweging van de tegenrail 1 door de spanbeugel 17 geheel elastisch opgevangen, omdat het lusdeel 3 193248 18 daarvan ook in het gebied van het uitkragende deel 24 voldoende spelling heeft naar het bovenvlak 21 van de uitsparing 10 toe, zoals duidelijk uit figuur 3 blijkt.
Uit figuur 3 blijkt verder nog dat de vergrote kantelneerhoudkracht van de spanbeugel 17 niet slechts op één punt, dat wil zeggen niet slechts bij het begin van de verbindingslasnaad tussen de glijstoel 8 en de 5 onderlegplaat 3 in deze laatste wordt geleid maar veeleer over een lengtegebied 30 wordt verdeeld. De lengtemaat 30 van het hoofdzakelijk voor de krachtoverbrenging dienende verbindingsgebied tussen de glijstoel 8 en de onderlegplaat 3 wordt daarbij door een hoek van 90° bepaald, waarvan de top ligt op het door de tweede buitvormige uitstulping 21" gevormde steunpunt voor de spanbeugel 17 terwijl daarbij het loodrechte vlak door dit steunpunt correspondeert met de bisectrice van de hoek van 90°, zoals dat zonder 10 meer uit figuur 3 blijkt.
Het na aanliggen tegen de tweede uitstulping 21" alleen nog elastisch werkzame deelstuk van het lusdeel 18 is zodanig uitgevoerd, dat de kantelneerhoudkracht daarvan bij een verlangde veerweg van ongeveer 6 mm ten opzichte van de bij normaal spannen verkregen veerkracht meer dan het drievoudige, bij voorbeeld tot ongeveer 4000 kp, stijgt, zonder dat daardoor de toelaatbare spanning in de kritische 15 dwarsdoorsnede van de spanbeugel 17 wordt verhoogd. Daarbij heeft de uitsparing 10 van de glijstoel 8 in zijn eindgebied 11 zodanige afmetingen, dat het lusdeel 18 van de spanbeugel 17 zelfs dan nog niet daartegenaan komt te liggen, wanneer het binnendeel van de railvoet 2 tegen de onderzijde van het uitkragende deel 24 in het gebied van de afrondingsstraal naar de begrenzingskant 23 komt te liggen. Dat geldt niet slechts voor de lasconstructies maar ook voor uit één stuk gegoten en gesmede uitvoerings-20 vormen van glijstoel- en strijkrailsteunbokplaten.
In figuur 4 tot 6 van de tekening is een inwendige rijrail vastzetting weergegeven, die principieel dezelfde opbouw heeft als de in de figuur 1 tot 3 getoonde inwendige tegenrailvastzetting.
De rijrail 31 is ook hier met zijn railvoet 32 op een onderlegplaat 33 geplaatst, die door schroeven op een dwarsligger wordt bevestigd.
25 Op de onderlegplaat 33 is een rib 34 aangebracht, waar tegen de railvoet 32 komt te liggen. Door middel van een in de rib 34 verankerde spanschroef 35 en een moer 36 kan een klemplaat 37 op het aan de rib 34 grenzende deel van de railvoet 32 worden gedrukt.
Aan de tegenover liggende zijde van de rijrail 21 bevindt zich de onderlegplaat 33 een strijkrailsteunbok 38 voor een strijkrail. De strijkrailsteunbok 38 heeft daarbij twee op afstand naast elkaar en symmetrisch ten 30 opzichte van een vertikaal vlak op de onderlegplaat 33 gelaste wangen 38' en 38", waartussen een vrije doorlaat 40 is gevormd, die in de richting naar de railvoet 2 toe tot een afmeting 41 is vernauwd. Aan het van de railvoet 32 afgekeerde einde 42 van de doorlaat 40 sluiten op de wangen 38' en 38" van de strijkrailsteunbok 38 telkens twee achterste steunen 43 aan, die aan hun binnenzijden telkens een ingrijpplaats 44 met steunaanslagen 45 hebben. De ingrijpplaatsen 44 zijn daarbij ten opzichte van de 35 onderlegplaat 33 verhoogd aangebracht, zoals dit bijzonder duidelijk uit figuur 4 blijkt, zodat tussen hen en de onderlegplaat 33 een afstand 46 aanwezig is. Een spanbeugel 47 kan in ontspannen toestand onder de ingrijpplaatsen 44 door in de doorlaat 40 worden geleid, waarbij zijn lusdeel 48 in het nauwste gebied 41 van de doorlaat 40 op het binnendeel van de railvoet 32 glijdt. In deze stand van de spanbeugel 47 liggen de einden 49 van de beugelbenen 50 in het afstandsgebïed 46 onder ingrijpplaatsen 44. Met behulp van 40 een bij voorbeeld tegen de zijstukken 43 steunend hefboomwerktuig kunnen zij dan naar binnen onder de ingrijpplaatsen 34 en daarna naar boven in deze ingrijpplaats 44 worden geschoven. Het lusdeel 48 steunt daarbij op de bovenzijde van de railvoet 32, terwijl de beugelbenen 50 worden opgelicht en tegen de onderzijde van een dwarsstuk 51' komen te liggen, dat tussen de wangen 38' en 38" van de draagbok 38 is geplaatst. Door het brengen van de einden 49 van de beugelbenen 50 in de ingrijpplaatsen 44 worden de 45 beugelbenen 50 via het dwarsstuk 51' onder buigspanning gebracht en dwingen daardoor het lusdeel 48 met aanzienlijke kracht op het binnendeel van de railvoet 32.
De steunaanslagen 45 aan de achterste steunen 43 werken dan met de kopvlakken van de beeneinden 49 samen en verhinderen, dat de spanbeugel 47 door trillingen en/of de horizontale krachtcomponent van de spankracht in langsrichting wordt verschoven en van de railvoet 32 af kan glijden. Ook hier werken de 50 zijvlakken van de steunaanslagen 45 met de buitenzijde van de beeneinden zodanig samen dat de spanbeugel 47 vóór het lusdeel 18 naar de railvoet 32 toe een extra vastzetting nodig heeft.
Het dwarsdeel 51' is in de strijkrailsteunbok 38 respektievelijk de zijwangen 38' en 38" daarvan zodanig geplaatst, dat het op een afstand 52' van een begrenzingskant 53 van de strijkrailsteunbok 38 ligt, die zijdelings naast het binnendeel van de railvoet 32 ligt. De afstand 52' bedraagt daarbij bij voorkeur ongeveer 55 70 mm. In aansluiting op de begrenzingskant 53 heeft de strijkrailsteunbok 38 respektievelijk hebben de zijwangen 38' en 38" daarvan een uitkragend deel 54, dat grijpt over het binnendeel van de railvoet 32 met een speling 55, die ten minste 3 mm bedraagt.

Claims (2)

193248 4 Op een afstand 52" van de begrenzingskant 53 is de strijkrailsteunbok 38 of zijn de wangen 38' en 38" daarvan voorzien van een verder dwarsdeel 51", waarbij de afstand 52" bij voorkeur ligt tussen 20 en 30 mm. Het dwarsdeel 51" is daarbij zodanig aangebracht en uitgevoerd, dat het in de toestand van de normale spanning van de spanbeugel 47 een afstand 56 van het bovenste dekvlak daarvan heeft, die 5 tussen 0,3 en 0,5 mm bedraagt. De beide dwarsdelen 51' en 51" zijn bij voorkeur uitgevoerd als een deel van een vormstuk 51, dat in de wangen 38' en 38" is geplaatst en daaraan vastgelast Wanneer op de rijrail 31 in de pijlrichting 57 volgens figuur 6 een horizontale kracht inwerkt, heeft de rijrail 31 de neiging te kantelen ten opzichte van de onderlegplaat 33 zoals dat in figuur 6 is aangeduid. Het 10 binnendeel van de railvoet 32 werkt dan in op het lusdeel 48 van de spanbeugel 47 en verplaatst dit eerst om het steunpunt van het dwarsdeel 51' heen, over de hefboomarm 59, onder stijgende voorspanning tot het tegen het tweede dwarsdeel 51" komt te liggen. Daarmede ontstaat dan bij het lusdeel 48 van de spanbeugel 47 een aanzienlijk verkorte hefboomarm 58, met het gevolg dat nu de door de spanbeugel 47 opgewekte neerhoudkracht snel stijgt en wel tot een waarde, die ten minste driemaal groter is dan de 15 veerkracht, die de normale spanning van de rijrail 31 bewerkt. Ook in dit geval wordt de kracht, die via het lusdeel 48 van de spanbeugel 47 in het tweede dwarsdeel 51" is aangebracht, niet slechts in één enkel punt maar over een betrekkelijk groot lengtegebied 60 van de lasnaden, die de wangen 38' en 38" van de strijkrailsteunbok 38 met de onderlegplaat 33 verbinden, in de onderlegplaat 33 geleid, zoals de hoek van 90°, die in figuur 6 is aangegeven, verduidelijkt die met zijn top in het steunpunt van het dwarsdeel 51" ligt 20 en wel zodanig dat zijn bisectrice het loodrechte vlak ten opzichte van de onderlegplaat 33 vormt. Hetzelfde geldt overeenkomstig ook voor in één stuk gegoten of gesmeden glijstoel- en strijkrailplaten. Zowel de inwendige tegenrailspanning volgens de figuren 1 tot 3 als de inwendige rijrailspanning volgens de figuren 4 tot 6 is bijzonder geschikt voor gebruik in verbinding met hoog belaste buiten- en binnenboog-wissels, die zijn onderworpen aan een zeer hoge middelpuntvliedende krachten. Met behulp van de 25 elastische overbelastings· of kantelbescherming, die wordt verkregen door de voorgeschreven uitvoering, kan worden verhinderd, dat zowel gelaste als gegoten platen in hun kritisch dwarsdoorsnedegebied breken, Ook overbelastingen van de spanbeugels wordt tegengegaan. Lasnaden worden niet meer op één enkel punt overbelast en hun dwarsdoorsnede kan daarom eventueel worden verminderd. In de figuren 7 en 8 is een spanbeugel 67 weergegeven en wel in het bijzonder het voor de uitvinding 30 belangrijke voorste deel dat voor gebruik geschikt is waar in wissels reeds glijstoelen of strijkrailsteunbok-platen aanwezig zijn, die slechts één uitstulping 21' respektieveiijk 51' bezitten. Deze spanbeugel 67 met zijn lusdeel 68 en de beide beugelbenen 70 is niet slechts ten opzichte van een vertikaal vlak maar ook ten opzichte van een horizontaal vlak symmetrisch uitgevoerd. Hij heeft in de nabijheid van zijn lusdeel 68 zowel op zijn bovenzijde als op zijn onderzijde telkens een bultvormigie 35 uitstulping 71", die zich ribvormig uitstrekt over de beide beugelbenen 70. Op de afstand 72 achter de uitstulping 71" heeft de spanbeugel 67 verder op de boven- en onderzijde weer een plat steunvlak 71', dat als steungebied voor de buitvormige uitstulping 21' respectievelijk 51' op de onderzijde van de glijstoel 8 respectievelijk van de strijkrailsteunbok 38 dient. Gunstig is gebleken, wanneer de afstand 72 tussen de buitvormige uitstulpingen 71" en de platte 40 steunvlakken 71" ongeveer 50 mm bedraagt. Anderzijds zou de hoogte van de buitvormige uitstulping 71" zo groot moeten zijn, dat bij de normale spanning van de spanbeugels 67 tussen hen en de onderzijde van de glijstoel 8 respectievelijk van de strijkrailsteunbok 38 op een afstand van 0,3 tot 0,5 mm overblijft.
45 Conclusie Inrichting voor het vast zetten van een rail, in het bijzonder een bij een wissel toegepast tegenral of rijrail, omvattende een onderlegplaat voor de rail met een daarop aangebrachte glijstoel dan wel steunbok voor de wisseltong respectievelijk de strijkrail, een klemplaat-, spanbeugel- dan wel spanklembevestiging aan de 50 buitenzijde van de railvoet van de tegenrail respectievelijk de rijrail alsmede een in hoofdzaak U-vormige spanbeugel, die in een tot over de binnenzijde van de railvoet lopende doorlaat in het ondervlak van de glijstoel respectievelijk van de strijkrailsteunbok kan worden geschoven voor het omlaag houden van de railvoet op de glijstoel- dan wel de strijkrailsteunbok, waarbij de vrije einden van de spanbeugel, in de gespannen toestand daarvan, worden geborgd door snappende samenwerking met uitstulpingen van de 55 glijstoel dan wel de strijkrailsteunbok en waarbij de doorlaat in het ondervlak van de glijstoel dan wel de strijkrailsteunbok en/of het bovenvlak van de spanbeugel is voorzien van een uitstulping, die bij het spannen van de spanbeugel als steunpunt werkt, met het kenmerk, dat in het gebied (22'; 520 tussen de uitstulping 5 193248 (21'; (510 en de binnenzijde van de railvoet (2, 32) op het ondervlak van de glijstoel (8) respectievelijk van de strijkrailsteunbok (38) dan wel op het bovenvlak van de spanbeugel (17; 47; 67) een verdere uitstulping (21"; 51") is aangebracht, die bij de normale spanning van de spanbeugel een geringe speling (26; 56) heeft ten opzichte van het bovenvlak van de spanbeugel en/of ten opzichte van het steunvlak van de 5 glijstoel (8) respectievelijk van de strijkrailsteunbok (38). Hierbij 5 bladen tekening
NL8304403A 1983-12-22 1983-12-22 Inrichting voor het vastzetten van een, bij een wissel toegepaste, tegenrail of rijrail. NL193248C (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8304403A NL193248C (nl) 1983-12-22 1983-12-22 Inrichting voor het vastzetten van een, bij een wissel toegepaste, tegenrail of rijrail.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8304403 1983-12-22
NL8304403A NL193248C (nl) 1983-12-22 1983-12-22 Inrichting voor het vastzetten van een, bij een wissel toegepaste, tegenrail of rijrail.

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8304403A NL8304403A (nl) 1985-07-16
NL193248B NL193248B (nl) 1998-12-01
NL193248C true NL193248C (nl) 1999-04-02

Family

ID=19842911

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8304403A NL193248C (nl) 1983-12-22 1983-12-22 Inrichting voor het vastzetten van een, bij een wissel toegepaste, tegenrail of rijrail.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL193248C (nl)

Also Published As

Publication number Publication date
NL8304403A (nl) 1985-07-16
NL193248B (nl) 1998-12-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7458403B2 (en) Tool stand with support frame
US4770343A (en) Resilient rail fixing device for track installations
CA2282272C (en) Vehicle loading arrangement
US4530483A (en) Side guide for cargo loading system
US4538796A (en) Dolly
NL193248C (nl) Inrichting voor het vastzetten van een, bij een wissel toegepaste, tegenrail of rijrail.
KR950703103A (ko) 레일 고정 장치(Rail fastening device)
NL8100313A (nl) Spanbeugel voor krachtsoverdragende en elastisch meegevende railbevestigingen met zijdelingse vasthouding van spoorbanen.
EP1034969B1 (en) Support for a vehicle seat
JPH054481B2 (nl)
JPH06104034A (ja) ハット型レール用の導体接続部
US4889282A (en) Rail clip assembly
EP0149513A2 (en) Anchorages for rail tracks
JP2653302B2 (ja) 枠組み棚のビーム構造
JP3341185B2 (ja) フロアコンベヤにおける安全装置
JPH11303001A (ja) レールの無螺釘弾性締結装置
HU225556B1 (en) Railway rail clip and rail fastening assembly
EP0467931B1 (en) Stand or separation, especially a book-end
JP4227691B2 (ja) キャリア取付具
JPH058257Y2 (nl)
KR100332005B1 (ko) 레일장치
JPH0747441Y2 (ja) レール締結装置
CA2140973A1 (en) Clamping device for clamping a support beam to a support structure
RU2111306C1 (ru) Нераздельное бесподкладочное скрепление рельсов для железобетонного подрельсового основания
JP6817639B2 (ja) レールブロック

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V4 Lapsed because of reaching the maximum lifetime of a patent

Effective date: 20031222