NL193057C

NL193057C - Snel zetbare klem.

Info

Publication number: NL193057C
Application number: NL8901856A
Authority: NL
Original assignee: Petersen Mfg
Priority date: 1988-08-09
Filing date: 1989-07-18
Publication date: 1998-09-08
Also published as: DK368089A; DE8915949U1; AU3797289A; BR8903624A; FR2635289B1; IE63977B1; IE892111L; IT8948178A0; IT1231639B; DK173524B1; HK134593A; CA1331026C; GB2221641A; NL8901856A; DE3917473A1; AU609367B2; BE1003185A5; CY1745A; CH679215A5; DE3917473C2

Description

1 193057

Snel zetbare klem

De uitvinding heeft betrekking op een snel zetbare klem met: - een vaste klauw; 5 - een beweegbare klauw liggend tegenover de vaste klauw; - een schuifstang waarbij de beweegbare klauw is bevestigd aan één eind van de schuifstang en waarbij de schuifstang heen en weer beweegbaar is om de beweegbare klauw in een richting naar en weg van de vaste klauw te bewegen; - een vaste handgreep die met de vaste klauw is verbonden; 10 - in één richting werkende aandrijfmiddelen omvattende een remhefboom en een met een trekkerhandgreep bedienbare, aandrijfhefboom, waarbij de aandrijf- en de remhefboom elk zijn voorzien van een rand, die door schuinstelling van de respectieve hefboom op de schuifstang kan aangrijpen, waarbij de rand van de remhefboom normaliter in aangrijping met de schuifstang is om het van de vaste klauw weg bewegen van de beweegbare klauw te verhinderen, maar die beweging toelaat wanneer deze met de hand tegen de 15 werking van een veer in uit aangrijping met de schuifstang is gebracht, waarbij die veer werkzaam is in een richting tegengesteld aan de richting van beweging van de schuifstang bij het naar de vaste klauw toe bewegen van de beweegbare klauw, waarbij de rand van de aandrijfhefboom middels de trekkerhandgreep, tegen de werking van een terugstelveer in, in aangrijping met de schuifstang is te brengen om de schuifstang en de daaraan bevestigde beweegbare klauw vanuit een eerste naar een tweede dichter bij de vaste 20 klauw liggende stand te bewegen, waarbij de tekkerhandgreep, de remhefboom en de aandrijfhefboom aan ondersteuningsmiddelen voor het ondersteunen van de schuifstang zijn bevestigd, en waarbij de trekkerhandgreep is aangebracht aan de naar de klauwen toegekeerde voorzijde van de vaste handgreep.

Een dergelijke snel zetbare klem is onder meer bekend uit GB Patent Application 2.178.689. Hierin wordt 25 beschreven een met één hand bedienbare klem. Hierbij is de vaste klauw via een C-vormige draagarm verbonden met de ondersteuningsmiddelen, zodat deze vaste klauw op een door de C-vormige draagarm bepaalde, gefixeerde afstand van de handgreep ligt voor de aan de schuifstang bevestigde beweegbare klauw en gekeerd naar de handgreep. De beweegbare op de schuif aangebrachte klauw wordt bij bediening van de in één richting werkende aandrijving door de als duwstang werkzame schuifstang van de steun-30 middelen weggeduwd naar de vaste klauw toe. Aan de van de beide klauwen afgekeerde achterzijde van de handgreep is een remmende hefboom aangebracht, die in ingeschakelde toestand een beweging van de schuif waarbij de klauwen zich van elkaar verwijderen, verhindert. Om een dergelijk uit elkaar bewegende beweging van de klauwen mogelijk te maken, moet de remhefboom ontgrendeld worden door deze naar de ondersteuningsmiddelen toe te drukken. Hiervoor kan de duim van de handgreep vasthoudende hand 35 worden gebruikt. Om de duim hiervoor echter vrij te maken, moet de handgreep en de trekkerhandgreep omspannende hand echter gedeeltelijk worden geopend, waardoor de grip op de klem vermindert. De bediening met de duim leidt bovendien gemakkelijk tot blessures aan de hand en tot bewegen van de klem.

Een overeenkomstige snel zetbare klem is eveneens uit het Duitse Gebrauchsmuster 87.03379. Uit de Britse Patent Specifications 1.408.886 en 1.555.455 zijn verder met een zelfde aandrukmechanisme 40 uitgeruste inrichtingen bekend. Ook al deze constructies vertonen een aan de achterzijde van de handgreep aangebrachte, minder gemakkelijk bedienbare remhefboom.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel het verschaffen van een verbeterde snel zetbare klem, zoals een lijmklem of -tang, waarbij zowel de klemwerking als het ontgrendelen met één hand tot stand gebracht kunnen worden.

45 Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat - de vaste handgreep via de ondersteuningsmiddelen met de vaste klauw is verbonden; - de beweegbare klauw is aangebracht vóór de vaste klauw; - de remhefboom is aangebracht vóór de trekkerhandgreep zodanig dat deze kan worden bediend door de wijs- of middelvinger van de vaste handgreep en de trekkerhandgreep omvattende en verhoudende hand; 50 en - de aandrijfhefboom is aangebracht om bij bediening van de trekkerhandgreep een trekkracht op de schuifstang uit te oefenen. Verder doeleinden en voordelen van de uitvinding zullen gedeeltelijk duidelijk zijn en zullen gedeeltelijk blijken uit de beschrijving.

55 De uitvinding zal thans nader worden uiteengezet aan de hand van de tekening waarin bij wijze van voorbeeld enige uitvoeringsvormen van de klemmen volgens de uitvinding zijn weergegeven.

Figuur 1 geeft een vooraanzicht weer van een snel zetbare lijmklem volgens de uitvinding.

Figuur 2 geeft op vergrote schaal een linker eindaanzicht weer van de snel zetbare lijmklem volgens figuur 1.

Figuur 3 geeft een rechter eindzicht weer op vergrote schaal van een snel zetbare lijmklem volgens figuur 1.

5 Figuur 4 geeft op vergrote schaal een doorsnede weer volgens de lijn IV-IV in figuur 3.

Figuur 5 geeft eenzelfde aanzicht weer als figuur 1 van een gewijzigde uitvoeringsvorm van een snel zetbare lijmklem volgens de uitvinding.

Figuur 6 geeft een doorsnede weer volgens de lijn VI-VI in figuur 5.

Figuur 7 geeft een doorsnede weer volgens de lijn VII—VII in figuur 5.

10

Verwijzend naar figuren 1 tot en met 7, bevat een snelle zetbare lijmklem of -tang 10 een beweegbare klauw 12 die is verbonden met een schuifstang 14. De schuifstang wordt schuifbaar ondersteund in een speel of kanaal 16 (figuur 4) die loopt door een handgreepsamenstel 18.

Het handgreepsamenstel 18 bevat een lijf 19 waar doorheen de spleet loopt, een vaste handgreep 20 die 15 is bevestigd aan het lijf 19 aan een zijde van de spleet 16 en een vaste klauw 22 die is bevestigd aan het lijf 19 aan de andere zijde van de spleet 16. Een trekkerhandgreep 24 is draaibaar bevestigd aan het lijf 19 in de nabijheid van de spleet 16 door middel van een draaipen 26. De beweegbare klauw 12 ligt tegenover de vaste klauw 22.

Zoals het beste is weergegeven in figuur 4, is de handgreep 20 gedeeltelijk hol om de trekkerhandgreep 20 in de holte 28 te ontvangen. Een tweede holte 30 in het lijf 19 verdeelt de boring 16. Een aandrijfhefboom 32 hangt aan de schuifstang 14 die loopt door een gat 24 in de aandrijfhefboom 32. Een veer 36 wordt samengedrukt tussen de aandrijfhefboom 32 en een oppervlak 38 van de holte 30 waardoor de aandrijfhefboom 32 wordt gedrukt tegen het boveneinde 40 van de trekkerhandgreep 24. Het boveneinde 40 van de trekkerhandgreep 24 is gevorkt en ligt schrijlings over de schuifstang 14. Door de veerkracht van de veer 25 36 wordt de trekkerhandgreep 24 gedrukt tegen een binnenoppervlak 42 van het lijf 19, waardoor een ondersteuningstoestand wordt verschaft. In de ondersteuningstoestand is de aandrijfhefboom 32 loodrecht op de bewegingsrichting, aangegeven door de pijl 44, van de schuifstang 14 geplaatst tijdens het bedrijf.

Elke beweging van de handgreep 24 om de draaipen 26 in de richting van de pijl 44 wordt tot stand gebracht tegen de druk van de veer 36 in.

30 Een remhefboom 46 hangt aan de schuifstang 14 die loopt door een opening 48 in de remhefboom 46. Een einde 50 van de remhefboom 46 is draaibaar opgesloten in een uitsparing 52 in het lijf 19 zodat de remhefboom 46 kan verdraaien binnen de grenzen die worden bepaald door de oppervlakken van de uitsparing 52 en door klemming van de remhefboom 46 tegen de schuifstang 14 als de randen van de opening 48 in de remhefboom 46 in aangrijping staan met het oppervlak van de schuifstang 14. Een veer 35 54 steunt in een uitsparing 56 in het lijf 19 en drukt het vrije einde van de remhefboom 46 van de trekkerhandgreep 24 af. De positie van de remhefboom 46 waarin deze onder veerdruk staat wordt beperkt door de klemming tussen de rand van de opening 48 van de remhefboom 46 met de schuifstang 14.

Opgemerkt wordt dat in de gereedstaande positie weergegeven in figuur 4, de aandrijfhefboom 32 in hoofdzaak loodrecht staat op de lengteas van de schuifstang 14, terwijl het deel van de remhefboom 46, dat 40 in aangrijping staat met de schuifstang 14, dwars staat op de lengteas van de stang 14 maar niet loodrecht daarop. In deze toestand wordt een kracht uitgeoefend op de beweegbare klauw 12 in de richting aangegeven door de pijl 44, de schuifstang 14 kan vrij door het gat 34 in de aandrijfhefboom 32 en door de veer 36 bewegen. Omdat de remhefboom 46 vrij kan draaien tegen de veerdruk van de veer 54 in als kracht wordt uitgeoefend op de beweegbare klauw 12 in de richting van de pijl 44, verschaft de remhefboom 46 geen 45 hindernis voor deze beweging van de schuifstang en kan de beweegbare klauw 12 continu in de richting van de vaste klauw 22 worden bewogen.

In de gereedstaande positie echter weergegeven in figuur 4, klemmen, als een druk wordt uitgeoefend op de beweegbare klauw 12 in de richting tegengesteld aan de richting aangegeven door de pijl 44, de randen van de opening 48 in de remhefboom 46 tegen het oppervlak van de schuifstang 14 en is het niet mogelijk 50 om zonder verdere werking, de beweegbare klauw 12 verder van de vaste klauw 22 weg te trekken, zoals hierna nader zal worden beschreven. Samendrukking van de veer 56 door het drukken op de remhefboom 46 in de richting van de pijl 44, maakt het wegtrekken van de schuifstang 14 en de beweegbare klauw 12 vanaf de vaste klauw 22 mogelijk. Deze kracht brengt het einde van de remhefboom 46 in een loodrechte stand ten opzichte van de richting van de beoogde beweging van de schuifstang. De schuifstang 14 kan vrij 55 in elke richting door de opening 48 in de remhefboom 46 schuiven.

De trekkerhandgreep 24 wordt samengedrukt in de richting aangegeven door de pijl 44 om de schuifstang 14 stapsgewijs met de daaraan bevestigde beweegbare klauw 12 naar de vaste klauw 22 te o I9JU9/ bewegen. Als de trekkerhandgreep 24 wordt samengedrukt tussen de hand van de gebruikte (niet weergegeven) en de handgreep 20, vindt draaiing plaats om de draaipen 26 en beweegt het einde 40 van de trekkerhandgreep 24 in de richting van de pijl 44. Dit maakt dat de aandrijfhefboom 32 draait om zijn boveneinde (figuur 4), zodat de aandrijfhefboom 32 niet meer loodrecht staat op de richting 44 van de 5 beoogde beweging van de schuifstang 14. Door draaiing van de aandrijfhefboom 32 wordt de veer 36 samengedrukt en wordt ook veroorzaakt dat de randen van het gat 34 door de aandrijfhefboom 32 klemmen tegen het oppervlak van de schuifstang 14. Klemming vindt plaats omdat de aandrijfhefboom 32 niet meer loodrecht staat op de richting 44 van de beoogde beweging van de schuifstang 14. Verdere beweging van de trekkerhandgreep 24 maakt dat de aandrijfhefboom 32 verschuift in de richting van de pijl 44. Door deze 10 beweging wordt de veer 36 verder samengedrukt en tijdens de werkwijze wordt, via de klemming tussen de hefboom 32 en de stang 14, de stang 14 voortbewogen en de daarmee verbonden beweegbare klauw 12 in de richting van de vaste klauw 22. De maximale bewegingsafstand van de beweegbare klauw 12 met een slag van de trekkerhandgreep 24 is begrensd als de veer 36 volledig is samengedrukt of, bij een andere constructie, de handgreep 24 aanslaat tegen het binnenoppervlak 58 van de handgreep 20.

15 De slag van de trekkerhandgreep 24 kan echter plaatsvinden over elke kleinere boog, waardoor de afstand waarover de beweegbare klauw 12 bij een enkele slag beweegt wordt verkleind in evenredigheid met de hoek van de slag van de trekkerhandgreep. Extra slagen van willekeurige grootte kunnen worden medegedeeld aan de trekkerhandgreep 24 zodat de klauwen 12, 22 samenkomen of een werkstuk (niet weergegeven) stevig wordt vastgegrepen tussen deze klauwen.

20 Nadat de trekkerhandgreep 24 volledig is gedraaid in de richting van de pijl 44 om de draaipen 26, maakt losmaking van de trekkerhandgreep 24 dat de trekkerhandgreep 24, de aandrijfhefboom 32 en de veer 36 terugbewegen naar de stand weergegeven in figuur 4 ten gevolge van de samendrukkende krachten in de veer 36 waarmede de onderdelen naar de beweegbare klauw 12 worden gedrukt.

Een dwarspen 60 die loopt door het vrije einde van de schuifstang 14 voorkomt terugtrekking van de 25 schuifstang 14 uit de spleet 16 als de remhefboom 46 wordt gedrukt in de richting van de pijl 44 en de beweegbare klauw 12 met de hand van de vaste klauw 22 wordt weggetrokken. Opgemerkt wordt dat bediening van de trekkerhandgreep 24 niet werkzaam is voor het tot stand brengen van beweging van de schuifstang 14 in de richting tegengesteld aan de pijl 44.

Alleen voor illustratieve doeleinden zijn in de figuur kussens 62 weergegeven die zijn bevestigd aan 30 klauwen 12, 22. Ook zijn bij de weergegeven uitvoeringsvorm de beweegbare klauw 12 en het handgreep-samenstel 18 gevormd uit helften die door schroeven 68 samen worden gehouden. In de weergegeven uitvoeringsvorm (figuur 4) volgens de uitvinding heeft de schuifstang 14 een rechthoekige dwarsdoorsnede 14. De schuifstang 14 kan een andere doorsnedevorm bezitten, bijvoorbeeld vierkant, rond, driehoekig, terwijl de opening 34, 38 in respectievelijk hefbomen 32, 46 op geschikte wijze zijn gevormd voor een goede 35 klemming met de schuifstang 14.

Samengevat kan, als een werkstuk moet worden geklemd tussen de klauwen 12, 22, de beweegbare klauw 12 worden bewogen naar een vaste klauw 26 hetzij volgens een ononderbroken bewegen, door alleen maar te drukken in de richting van de pijl 44 op de beweegbare klauw 12, of door bediening van de trekkerhandgreep 24 in een reeks slagen met een lengte die kan worden bepaald door de gebruiker. Grote 40 slagen kunnen eerst worden gebruikt, terwijl later kleine slagen kunnen worden gebruikt als de gewenste druk op het werkstuk wordt uitgeoefend. Gedurende dit voortbewegen voorkomt de remhefboom 46 elke teruggaande beweging van de schuifstang 14 nadat elke voortgaande beweging tot stand is gebracht.

Terwijl de remhefboom 46 de stang 14 vasthoudt, wordt de trekkerhandgreep 24 losgelaten. De handgreep 24 wordt dan door de veer 36 terugbewogen evenals de aandrijvende hefboom 32, naar de posities 45 weergegeven in figuur 4, gereed voor een andere slag. Te allen tijde dat de gebruiker de beweegbare klauw 12 van de vaste klauw 22 wenst terug te trekken om bijvoorbeeld een werkstuk vrij te maken of om de lijmklem te openen voor het ontvangen van een werkstuk, is het alleen maar nodig om aan de beweegbare klauw 12 te trekken in de richting tegengesteld aan de pijl 44, terwijl tegelijkertijd de veer 54 wordt samengedrukt door het drukken op de remhefboom 46 in de richting van de pijl 44.

50 Opgemerkt wordt dat alle bedieningen van de trekkerhandgreep 24 en de remhefboom 46 tot stand kunnen worden gebracht met dezelfde hand terwijl de lijmklem 10 met die hand wordt vastgehouden. Of de wijsvinger of de middelvinger bevindt zich in een stand voor het bedienen van de bewegende hefboom zoals gewenst, terwijl de vingers de trekkerhandgreep 24 en de handgreep 20 omringen en omvatten.

Zoals het best weergegeven in figuren 2 en 3 is de totale snelwerkende lijmtang 10 volgens de uitvinding 55 in principe plat, neemt deze weinig ruimte in, en kan deze worden bediend in nauwe plaatsen. Schuif-stangen 14 van verschillende lengten kunnen worden gebruikt.

In figuren 1 tot en met 4 is het handgreepsamenstel 18 gevormd uit helften die samen worden gehouden

Claims

door schroeven 66 terwijl de trekkerhandgreep 24 massief is en slipt in de holte 28 in de handgreep 20. Volgens een andere uitvoeringsvorm (figuren 5-7) bevat een snelzetbare lijmklem of -tang 110 een uit een stuk bestaand handgreepsamenstel 118, welke een inwendige uitsparing bevat en een in principe U-vormige trekkerhandgreep 124. Als de trekkerhandgreep 124 wordt samengedrukt tegen de handgreep 120, 5 beweegt, zoals duidelijk blijkt uit figuur 7, de handgreep 124 in de richting van de pijl 144 terwijl deze schrijlings ligt over de handgreep 102. Het einde 150 van de remhefboom 146 draait in een uitsparing 152 in het lijf 119 van het samenstel. De trekkerhandgreep 124 draait om een as 126 en bevat half-cirkelvormige platen 170 die liggen in overeenkomstig gevormde spleten 172 in het lijf 119. De werking van de lijmklem volgens figuren 5-7 is dezelfde als die van de uitvoeringsvorm volgens 10 figuren 1 tot en met 4, waarbij wordt opgemerkt dat de verwijzingsgetallen in figuren 5-7 overeenkomen met die verwijzingsgetallen die zijn gebruikt bij het beschrijven van figuren 1 tot en met 4, vermeerderd met 100. 15 Snel zetbare klem met: - een vaste klauw; - een beweegbare klauw liggen tegenover de vaste klauw; - een schuifstang waarbij de beweegbare klauw is bevestigd aan één eind van de schuifstang en waarbij 20 de schuifstang heen en weer beweegbaar is om de beweegbare klauw in een richting naar en weg van de vaste klauw te bewegen; - een vaste handgreep die met de vaste klauw is verbonden; - in één richting werkende aandrijfmiddelen omvattende een remhefboom en een met een trekkerhandgreep bedienbare, aandrijfhefboom, waarbij de aandrijf- en de remhefboom elk zijn voorzien van een 25 rand, die door schuinstelling van de respectieve hefboom op de schuifstang kan aangrijpen, waarbij de rand van de remhefboom normaliter in aangrijping met de schuifstang is om het van de vaste klauw weg bewegen van de beweegbare klauw te verhinderen, maar die beweging toelaat wanneer deze met de hand tegen de werking van een veer in uit aangrijping met de schuifstang is gebracht, waarbij die veer werkzaam is in een richting tegengesteld aan de richting van beweging van de schuifstang bij het 30 naar de vaste klauw toe bewegen van de beweegbare klauw, waarbij de rand van de doorgang door de aandrijfhefboom middels de trekkerhandgreep, tegen de werking van een terugstelveer in, in aangrijping met de schuifstang is te brengen om de schuifstang en de daaraan bevestigde beweegbare klauw vanuit een eerste naar een tweede dichter bij de vaste klauw liggende stand te bewegen, 35 waarbij de trekkerhandgreep, de remhefboom en de aandrijfhefboom aan ondersteuningsmiddelen voor het ondersteunen van de schuifstang zijn bevestigd, en waarbij de trekkerhandgreep is aangebracht aan de naar de klauwen toegekeerde voorzijde van de vaste handgreep, met het kenmerk, 40. dat de vaste handgreep (20, 120) via de ondersteuningsmiddelen (19) met de vaste klauw (22, 122) is verbonden; - dat de beweegbare klauw (12) is aangebracht vóór de vaste klauw (22; 122); - dat de remhefboom (46; 146) is aangebracht vóór de trekkerhandgreep (24; 124) zodanig dat deze kan worden bediend door de wijs- of middelvinger van de vaste handgreep (20; 120) en de trekkerhandgreep 45 (24; 124) omvattende en vasthoudende hand; en - dat de aandrijfhefboom (32; 132) is aangebracht om bij bediening van de trekkerhandgreep (24; 124) een trekkracht op de schuifstang (14; 114) uit te oefenen. Hierbij 3 bladen tekening