NL1037282C2

NL1037282C2 - Inrichting voor het om een voorwerp aanbrengen van een hoesvormige folie-omhulling alsmede een spreidelement voor toepassing in een dergelijke inrichting.

Info

Publication number: NL1037282C2
Application number: NL1037282A
Authority: NL
Inventors: Lucas Rijsewijk; Wilhelmus Johannes Franciscus Hoeben; Cs Imre Hadfy-Kova
Original assignee: Fuji Seal Europe Bv
Priority date: 2009-09-14
Filing date: 2009-09-14
Publication date: 2011-03-15
Also published as: US20130061559A1; WO2011031160A1; EP2477896B1; ES2420613T3; MX2012003054A; EP2477896A1

Description

<

Korte aanduiding: Inrichting voor het om een voorwerp aanbrengen van een hoesvormige folie-omhulling alsmede een spreidelement voor toepassing in een dergelijke inrichting.

5 BESCHRIJVING

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het om een voorwerp aanbrengen van een hoesvormige folie-omhulling omvattende toevoermiddelen voor het in een vlakke oriëntatie toevoeren van de hoesvormige folie-omhulling om een spreidelement, alsmede afvoermiddelen voor het uit de 10 inrichting afvoeren en om het voorwerp aanbrengen van de hoesvormige folie-omhulling, waarbij het spreidelement een als vlak elementdeel gevormde invoerzijde, een uitvoerzijde en een tussen de invoerzijde en de uitvoerzijde gelegen overgangsgebied bezit en waarbij het spreidelement zich in de richting van het overgangsgebied in een richting loodrecht op het vlak van het vlakke elementdeel 15 verbreedt, waarbij het spreidelement tenminste in de richting van de invoerzijde naar het overgangsgebied een nagenoeg constante omtrek bezit.

De uitvinding heeft ook betrekking op een spreidelement voor toepassing in een dergelijke inrichting.

Een dergelijke inrichting wordt bijvoorbeeld geopenbaard in de 20 Europese octrooiaanvrage nr. 0763498. Bij deze inrichting is de folie-omhulling reeds vervaardigd in de vorm van een doorlopende strook, die op een voorraad is gewikkeld en die met een inrichting volgens bovengenoemde aanhef op de juiste lengte dient te worden gesneden. De afzonderlijke platte hoesvormige folie-omhullingen dienen vervolgens met behulp van een spreidelement te worden 25 geopend en met enige overmaat om een voorwerp geplaatst te worden, zoals een fles of een verpakking.

Het foliemateriaal is daarbij vervaardigd van een zogenoemd “shrink”-materiaal, waarbij door het toevoeren van warmte het foliemateriaal inkrimpt en zich nauw aansluitend vormt naar de vorm van de fles of verpakking, waarom de 30 hoesvormige folie-omhulling is aangebracht.

Een nadeel van de thans bekende inrichtingen is dat deze enkel geschikt is voor dikke of stugge foliematerialen om zo een hoge verwerkingssnelheid te realiseren. Bij het gebruik van dunnere of meer flexibelere foliematerialen dient de verwerkingssnelheid verlaagd te worden om een onverhoopt 1037282 « 2 t vastlopen van de inrichting te voorkomen. Het vastlopen van de inrichting wordt o.a. veroorzaakt door wrijvings- en knikverschijnselen, die sterker optreden bij het gebruik van dunne folie.

Voorts is gebleken dat bij het toevoeren van de vlakke strook folie-5 materiaal om het spreidelement het folie-materiaal vervormd raakt, waardoor ongewenste materiaalspanningen in het materiaal kunnen optreden, die kunnen leiden tot beschadiging en/of breuk. Voorts kan het folie-materiaal niet adequaat om het product aangebracht worden en anderzijds kunnen de vervormingen in het materiaal tot een blokkering en stilstand van de inrichting leiden.

10 De uitvinding beoogt aan deze bezwaren tegemoet te komen en hiertoe is de inrichting gekenmerkt, doordat het spreidelement tenminste in de richting van de invoerzijde naar de uitvoerzijde een nagenoeg constante omtrek bezit, zodanig dat het folie-materiaal tijdens het transport over het spreidelement aan alle zijden van het spreidelement nagenoeg dezelfde afstand aflegt tijdens de 15 omvorming van een vlakke folie-hoes naar een geopende folie-hoes.

Zodoende wordt een effectieve vervorming van het folie-materiaal verkregen, zodat deze vanuit zijn vlakke oriëntatie waarin het folie-materiaal de inrichting wordt ingevoerd omgevormd wordt naar een geopende oriëntatie met minimale vervormingen, zoals kreukels.

20 Met name worden allerlei spanningsconcentraties in het folie- materiaal geminimaliseerd, waardoor met nog dunnere folie-diktes kan worden gewerkt en de inrichting met hogere doorvoersnelheden kan worden bedreven.

Bij een specifieke uitvoeringsvorm overeenkomstig de uitvinding is het spreidelement afsteunbaar op de afvoermiddelen, welke afvoermiddelen in het 25 vlak van het vlakke elementdeel zijn gelegen en waarbij het spreidelement ter plaatse van het overgangsgebied is voorzien van een eerste stel van tegenover elkaar gelegen eerste geleidingsrollen, welk eerste geleidingsrollen afsteunbaar zijn op een van de afvoermiddelen deeluitmakende aandrijfbare eerste aandrijfrol.

Meer specifiek is het spreidelement vrij ophangbaar in de inrichting 30 opneembaar. Dit maakt het mogelijk om de inrichting eenvoudig om te stellen naar een andere type c.q. soort folie-materiaal en bijbehorend spreidelement. De ophanging kan zorgen voor het wegdrukken van de vouw die bij het tot een hoes vormen in het folie-materiaal is aangebracht, waardoor de hoes een rondere vorm verkrijgt en beter over het product kan worden aangebracht.

i 3

Meer specifiek is het spreidelement daarbij afsteunbaar op de afvoermiddelen, waarbij in het bijzonder het spreidelement ter plaatse van het overgangsgebied is voorzien van een eerste stel van tegenover elkaar gelegen eerste geleidingsrollen, welk eerste geleidingsrollen afsteunbaar zijn op een van de 5 afvoermiddelen deel uitmakende aandrijfbare eerste aandrijfrollen.

Daarbij kan het stel van tegenover elkaar gelegen eerste geleidingsrollen uit twee geleidingsrollen bestaan.

Bij een uitvoeringsvorm is het spreidelement nabij zijn uitvoerzijde voorzien van een tweede stel van tegenover elkaar gelegen tweede geleidingsrollen, 10 welke tweede geleidingsrollen afsteunbaar zijn op een van de afvoermiddelen deeluitmakende aandrijfbare tweede aandrijfrollen.

Daarbij kan het tweede stel van tegenover elkaar gelegen tweede geleidingsrollen uit twee geleidingsrollen bestaan.

Alle rollenparen, bestaande uit een aangedreven rol en een 15 geleidingsrol staan doorlopend in contact met de aandrijving, zodat hoge verplaatsingssnelheden c.q. -versnellingen van het foliemateriaal door de inrichting kunnen worden gerealiseerd zonder dat de folie belast wordt door traagheidskrachten. Ook is hiermee een automatisch invoeren van het foliemateriaal in de inrichting mogelijk, hetgeen bij het omstellen efficiënter werkt, daar 20 nu niet langer het folie-materiaal met de hand tussen en langs de verschillende rollen gevoerd dient te worden.

Doordat de geleidingsrollen kunnen zijn opgenomen in in het geleidingselement aangebrachte uitsparingen, resulteert dit in geringe inbouw-afmetingen en een efficiënte en snelle omwisseling van het spreidelement in de 25 inrichting.

Om geen materiaalspanningen in het foliemateriaal te krijgen als gevolg van eventuele snelheidsverschillen tussen de aandrijfrollen en de geleidingsrollen zijn overeenkomstig de uitvinding althans de eerste aandrijfrollen althans gedeeltelijk voorzien van een contactvlak dat een lagere wrijvingscoëfficiënt 30 bezit dan de geleidingsrollen. Bijvoorbeeld kan dit contactvlak van kunststof zijn vervaardigd.

Verder kunnen de afvoermiddelen zijn voorzien van oriëntatiemiddelen voor het oriënteren van het spreidelement in de inrichting en in het bijzonder haaks op de inrichting. Dit biedt een correcte fixering en oriëntering in 4 de inrichting van het spreidelement terwijl ook het omwisselen snel en zonder aanvullende stelhandelingen kan worden uitgevoerd.

Daarbij kunnen de oriëntatiemiddelen tenminste één op de eerste aandrijfrollen aangebrachte ril omvatten, welke aangrijpt in de eerste geleidings-5 rollen.

In de omgeving van de aangedreven rollenparen heeft de folie een enkel gekromd vlak, waardoor spanningen in de folie minimaal zijn.

Volgens een nadere uitvoeringsvorm bezit het elementdeel een cilinder-, een ovale of polygoonvorm.

10 De uitvinding zal nu aan de hand van een tekening nader worden toegelicht, welke tekening achtereenvolgens toont in:

Figuur 1 een uitvoeringsvorm van een inrichting overeenkomstig de stand van de techniek;

Figuren 2a en 2b aanzichten van een uitvoeringsvorm van een 15 spreidelement overeenkomstig de uitvinding;

Figuren 3a en 3b aanzichten van een ander aspect van een spreidelement overeenkomstig de uitvinding.

Voor een beter begrip van de uitvinding zullen in de navolgende figuurbeschrijving de overeenkomende onderdelen met identieke referentiecijfers 20 worden aangeduid.

In Figuur 1 wordt met het referentiecijfer 10 een inrichting overeenkomstig de stand van de techniek aangeduid. De inrichting 10 bezit toevoer-middelen of verplaatsingsmiddelen 12, opgebouwd uit twee aandrijfbare rollen waartussen een doorlopende strook foliemateriaal 1 voerbaar is. De doorlopende 25 strook folie-materiaal 1 is opgewikkeld op een voorraadspoel 11 en wordt via een span-mechanisme 13 de inrichting ingevoerd. Het spanmechanisme 13 bezit een arm 13a die scharnierbaar met de inrichting is verbonden. De scharnierarm 13a bezit meerdere rollen 13b, waarover de doorlopende strook hoesvormig foliemateriaal 1 is geleid. De strook hoesvormig foliemateriaal 1 is daarbij tevens 30 aangebracht om aanvullende vast opgestelde rollen 13c. Op deze wijze kan in de van de rol 11 afgenomen doorlopende strook hoesvormig foliemateriaal enerzijds een zekere voorraad worden gerealiseerd, maar bovenal een zekere spanning.

De toevoermiddelen 12 voeren de doorlopende strook hoesvormig foliemateriaal 1 langs snijmiddelen 14 voor het op een bepaalde afstand doorsnijden 0 5 van het foliemateriaal 1 ter verkrijging van afzonderlijke hoesvormige folie-omhullingen 1'. De snijmiddelen 14 kunnen allerlei uitvoeringen betreffen, welke bij de gemiddelde vakman als bekend mogen worden verondersteld. Ter plaatse van de snijmiddelen 14 en de afvoerzijde van de inrichting 10 is een spreidelement 19 5 opgenomen, dat als functie heeft om de verkregen afzonderlijke platte hoesvormige folie-omhullingen 1' te openen ten behoeve van het om een verpakking 2 aanbrengen van de geopende hoesvormige folie-omhulling.

Zoals duidelijk getoond in Figuur 1 is het spreidelement 19 in althans het vlak loodrecht op het vlak van de vlakke doorlopende strook 10 foliemateriaal 1 verbreed uitgevoerd. Zodoende worden de afzonderlijke platte hoesvormige folie-omhullingen ... - 1\, - 1'0 - 1’+1 - .... geopend, waardoor deze eenvoudig om een verpakking ... -2^ - 20 - 2+1 - .... kan worden aangebracht. De verpakkingen ... - 2., - 20 - 2+1 - .... worden door middel van op zich bekend veronderstelde transportmiddelen 21 verplaatst, welke transportmiddelen 21 zijn 15 voorzien van een transportdrager 21a, waarop meerdere verpakkingen (flessen, potten of blikken) zijn geplaatst en naar de inrichting 10 worden gevoerd.

De platte hoesvormige folie-omhulling ... - 1'., - 1'0 - 1'+1 - .... wordt door het spreidelement 19 geopend en door de snijmiddelen 14 van de strook foliemateriaal 1 losgesneden, waarna de aldus geopende hoesvormige folie-20 omhulling eenvoudig over een gereedstaande verpakking ... - 2.y - 20 - 2+1 - .... kan worden aangebracht. De verpakkingen ... - 2A - 20 - 2+1 - .... met de erop aangebrachte geopende hoesvormige folie-omhullingen ... - 1V, - 1'0 - 1’+1 - .... kunnen nu uit de inrichting 10 worden afgevoerd via de transportdrager 21a en elders aan een verwarmingsbehandeling worden onderworpen, zodat de 25 hoesvormige folie-omhulling ... - 1'., - 1'„ - 1'+1 - .... inkrimpt en zich nauw sluitend vormt om de verpakking.

Teneinde het afvoeren van de afzonderlijke folie-omhulling ... - 1V, -1 'o - 1'+1 - .... om de verpakking ... - 2., - 20 - 2+1 - .... te bevorderen, kunnen afvoermiddelen 20 zijn voorzien welke ter plaatse van het spreidelement 19 in de 30 inrichting zijn opgenomen. Daarbij kunnen de afvoermiddelen één of meerdere aandrijfbare rollen 20a omvatten, welke afsteunen op de stationaire rollen 20b en het ertussen opgenomen hoesvormige foliemateriaal 1' versneld uit de inrichting 10 afvoeren, waarbij de afzonderlijke geopende folie-omhulling ... - 1V, - 1'0 - 1'+1 - .... “als het ware” om een verpakking ... - 2A - 20 - 2+1 -.... valt.

t 6

Voor het aanbrengen van een hoesvormige folie-omhulling 1' om een verpakking 2 dient de folie-omhulling door het spreidelement 19 in een open stand te worden gebracht om zo eenvoudig en snel om de verpakking 2 te worden aangebracht.

5 In de figuren 2a en 2b worden uitvoeringsvormen getoond van een spreidelement of doorn 190 overeenkomstig de uitvinding.

Het spreidelement 190 is voorzien van een vlak elementdeel 190a dat is uitgevoerd als een vlakke plaat met randen 193. Het vlakke elementdeel 190a fungeert als invoerzijde voor de hoesvormige folie-omhullingen 1, welke in een 10 vlakke oriëntatie in de inrichting wordt toegevoerd.

Teneinde de afzonderlijke vlakke of platte hoesvormige folie-omhulling 1' te openen ten behoeve van het om een verpakking 2 aanbrengen van de geopende hoesvormige folie-omhulling dient het spreidelement 190 de om het vlakke elementdeel 190a aangebrachte vlakke folie-omhulling 1' te openen. Daarbij 15 is het wenselijk dat folie-materiaal dusdanig vervormd wordt zonder dat spanningsconcentraties in het folie-materiaal tot vervormingen c.q. scheuren leiden, hetgeen voor blokkeringen c.q. stilstand van de inrichting zorgt.

Zoals duidelijk getoond in figuur 2a is het spreidelement 190 voorzien van een overgangsgebied 194 waarbij het spreidelement 190 zich vanaf 20 het vlakke elementdeel 190a in de richting van het overgangsgebied 194 verbreedt in een richting loodrecht op het vlak van het vlakke elementdeel (en derhalve ook van de vlakke hoesvormige folie-omhulling). Dit wordt in de figuur 2b duidelijk weergegeven met behulp van de referentiecijfers 196 welke de verbreding van het vlakke elementdeel 190a in de richting van het overgangsgebied 194 duidelijk toont. 25 Meer specifiek is het vlakke elementdeel 190a dusdanig geconstrueerd dat deze in het vlak van het vlakke elementdeel gezien in de richting van het overgangsgebied 194 versmalt. Dit wordt in de figuren 2a en 2b getoond door middel van de flensranden 193 welke een gekromde doch naar binnen verlopende constructie bezitten.

30 Het spreidelement is overeenkomstig zodanig geconstrueerd dat deze tenminste in de richting van de invoerzijde (of vlakke elementdeel 190a) naar het overgangsgebied 194 een nagenoeg constante omtrek bezit en meer in het bijzonder naar de uitvoerzijde een nagenoeg constante omtrek bezit.

Deze vormgeving van het vlakke elementdeel 190a maakt een o 7 efficiënte vervorming van de vlakke hoesvormige folie-omhulling naar een open hoesvormige folie-omhulling mogelijk zonder nadelige materiaalspanningen, welke om een product 2 kan worden aangebracht.

Zoals duidelijk getoond in de Figuren 2a en 2b bezit het 5 spreidelement 190 ter hoogte van de uitvoerzijde 190b een cilindervorm waarbij opgemerkt wordt dat de uitwendige maatvoering van het spreidelement 190 ter plaatse waar de geopende hoesvormige folie-omhulling 1' om het product 20 wordt aangebracht een grotere maatvoering bezit dan de maatvoering van het spreidelement 190 ter plaatse van het overgangsgebied 194, dat is weergegeven met een 10 vierkant. Het spreidelement 190 kan echter ook andere vormgevingen bezitten zoals een ovale of polygoonvorm, zoals een vierkante, rechthoekige of meerhoekige doorsnede.

Hiertoe is het spreidelement 190 ter plaatse van het overgangsgebied 194 voorzien van twee uitsparingen 195a-195b, welke gevormd worden door 15 weggenomen materiaal uit het spreidelement waarvan de functionaliteit verderop in de beschrijving worden beschreven.

Meer in het bijzonder is het spreidelement 190 vrij ophangbaar in inrichting opneembaar waarbij deze zoals duidelijk getoond in figuur 2a afsteunt op de afvoermiddelen 12. Met het referentiecijfer 12 wordt een eerste stel van twee 20 tegenover elkaar gelegen eerste aandrijfrollen aangeduid, welke vast verbonden zijn met de vaste wereld c.q. de frame-constructie van de inrichting. Het spreidelement 190 is daarbij tussen de aandrijfrollen 12 positioneerbaar en zal daarbij ter plaatse van het overgangsgebied 194 op de beide aandrijfrollen 12 afsteunen.

Het snel en vakkundig positioneren van het spreidelement 190 25 wordt mede mogelijk gemaakt door de uitsparing 195a-195b die hierdoor een speling realiseren die het plaatsen, c.q. positioneren van het spreidelement 190 overeenkomstig de uitvinding tussen de aandrijfrolllen 12 mogelijk maken.

Voor een efficiënt afsteunen van het spreidelement 190 in de inrichting tegen de aandrijfrollen 12, is het spreidelement 190 voorzien van een 30 eerste stel van twee tegenover elkaar gelegen eerste geleidingsrollen 191a-191b, welke eerste geleidingsrollen 191a-191b elk afsteunen op één van de afvoermiddelen deeluitmakende aandrijfbare eerste aandrijfrollen 12.

Hiertoe is elke geleidingsrol 191a-191b aangebracht in sleuven 197a-197b. Voor een vakkundige oriëntatie van het spreidelement 190 in de t' 8 inrichting is het spreidelement 190 nabij zijn uitvoerzijde voorzien een tweede stel van twee tegenover elkaar gelegen tweede geleidingsrollen 192a-192b, welke eveneens in sleuven c.q. uitsparingen 198a-198b in het spreidelement 190 zijn opgenomen. De tweede geleidingsrollen 192a-192b steunen af op aandrijfbare 5 tweede aandrijfdrukrollen 199a-199b.

Teneinde materiaalspanningen in het folie-materiaal te vermijden welke eventueel kunnen optreden als gevolg van snelheidsverschillen tussen de aandrijfrollen 12 en de geleidingsrollen 191a-191b is overeenkomstig de uitvinding althans de eerste aandrijfrollen 12 gedeeltelijk voorzien van een contactvlak dat een 10 lagere wrijvingscoëfficiënt bezit dan de geleidingsrollen 191 a-191 b. Het contactvlak kan bijvoorbeeld van kunststof zijn vervaardigd.

Doordat meerdere aandrijfrollen in contact zijn met het spreidelement en voort allen worden aangedreven is het mogelijk om de folie-omhulling automatisch in de inrichting op te nemen en zodoende de inrichting automatisch 15 gereed te maken c.q. om te stellen.

Hoewel niet weergegeven in de figuren kunnen de aandrijfrollen zijn voorzien van oriëntatie-middelen voor het nauwkeurig oriënteren en fixeren van het geleidingselement 190 in de juiste oriëntatie in de inrichting. Hiertoe kunnen de oriëntatie-middelen deel uitmaken van de afvoermiddelen en bijvoorbeeld een op de 20 eerste aandrijfrollen 12 aangebrachte ril 12a, welke ril 12a aangrijpt in een groef (niet weergegeven) die in het omtreksoppervlak van de eerste geleidingsrollen 191 a-191b is aangebracht. Dit maakt een correcte fixering en oriëntering in de inrichting mogelijk van het spreidelement 190, terwijl ook het omwisselen van het spreidelement 190 snel en zonder aanvullende stijl handelingen en derhalve zonder 25 onnodig tijdsverlies kan worden aangevoerd.

Het zal duidelijk zijn dat met het spreidelement zoals hiervoor beschreven hoesvormige folie-materialen met een dunnere dikte en nog hogere verwerkingssnelheid in de inrichting kunnen worden verwerkt, hetgeen resulteert in een verhoogde capaciteit van het aantal te verwerken producten per tijdseenheid.

30 Door de effectieve constructie van het spreidelement wordt het vlakke folie-materiaal zonder onnodige vervormingen c.q. beschadigingen vanuit een platte oriëntatie omgevormd tot een geopende hoesvormige folie-omhulling die om een product (zoals een shampoofles) kan worden aangebracht.

Doordat het spreidelement vanaf de invoerzijde tot ten minste het 9 overgangsgebied een nagenoeg constante doorsnede bezit, wordt het hoesvormige folie-materiaal gelijkmatig en met een minimum aan materiaalspanningen vanuitzijn vlakke toegevoerde oriëntatie omgezet naar een geopende vorm, welke plaatsing om een voorwerp mogelijk maakt. Het met een minimum aan materiaalspanningen 5 c.q. vervormingen omzetten van het vlakke folie-materiaal naar een geopende hoesvormige folie-omhulling over het spreidelement wordt geïllustreerd aan de hand van de zijaanzichten in figuur 3(a) en 3(b), waarbij met de referentiecijfers X en Y twee denkbeeldige lijnen zijn aangeduid welke langs de buitenomtrek van het spreidelement lopen.

10 De denkbeeldige lijn X is daarbij gelegen in het vlak gevormd door het vlakke elementdeel 190a (zie figuur 2a en 2b) en is gelegen tussen de denkbeeldige punten A-A’. Het denkbeeldige punt A is gelegen aan de zijrand van het vlakke elementdeel 190a terwijl het denkbeeldige punt A’ gelegen is aan de uitvoerzijde van het spreidelement. De denkbeeldige lijn X loopt langs het spreid- 15 element in het vlak van het vlakke elementdeel en langs c.q. door de uitsparing 195a c.q. 195b. De denkbeeldige lijn Y loopt via de andere zijde van het spreidelement in een rechte lijn tussen de punten B en B’. Het denkbeeldige punt B is gelegen aan de bovenzijde van het elementdeel ter hoogte van het vlakke elementdeel 190a terwijl het denkbeeldige punt B’ aan de uitvoerzijde van het spreidelement is gelegen.

20 Het spreidelement is dusdanig geconstrueerd dat de lengte van de denkbeeldige lijn X en de denkbeeldige lijn Y gelijk aan elkaar zijn. Dit betekent dat het folie-materiaal tijdens het transport over het spreidelement aan alle zijden van het spreidelement nagenoeg dezelfde afstand aflegt tijdens de omvorming van een vlakke folie-hoes naar een geopende folie-hoes. Deze specifieke constructie van het 25 spreidelement resulteert in een minimaal optreden van materiaalspanningen in het folie-materiaal, waardoor stilstand van de inrichting zoveel mogelijk wordt vermeden.

30 10 3 7 2 82

Claims

1. Inrichting voor het om een voorwerp aanbrengen van een hoesvormige folie-omhulling omvattende 5 toevoermiddelen voor het in een vlakke oriëntatie toevoeren van de hoesvormige folie-omhulling om een spreidelement, alsmede afvoermiddelen voor het uit de inrichting afvoeren en om het voorwerp aanbrengen van de hoesvormige folie-omhulling, waarbij het spreidelement een als vlak elementdeel gevormde invoerzijde, 10 een uitvoerzijde en een tussen de invoerzijde en de uitvoerzijde gelegen overgangsgebied bezit en waarbij het spreidelement zich in de richting van het overgangsgebied in een richting loodrecht op het vlak van het vlakke elementdeel verbreedt, waarbij het spreidelement tenminste in de richting van de invoerzijde naar 15 het overgangsgebied een nagenoeg constante omtrek bezit, met het kenmerk, dat het spreidelement tenminste in de richting van de invoerzijde naar de uitvoerzijde een nagenoeg constante omtrek bezit, zodanig dat het folie-materiaal tijdens het transport over het spreidelement aan alle zijden van het spreidelement nagenoeg dezelfde afstand aflegt tijdens de omvorming van een vlakke folie-hoes naar een 20 geopende folie-hoes.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het spreidelement afsteunbaar is op de afvoermiddelen, welke afvoermiddelen in het vlak van het vlakke elementdeel zijn gelegen en waarbij het spreidelement ter plaatse van het overgangsgebied is voorzien van een eerste stel van tegenover 25 elkaar gelegen eerste geleidingsrollen, welk eerste geleidingsrollen afsteunbaar zijn op een van de afvoermiddelen deeluitmakende aandrijfbare eerste aandrijfrol.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de geleidingsrollen dusdanig in het overgangsgebied zijn geplaatst, dat de folie in het gebied van de rollen een enkele kromming bezit, zodat materiaalspanningen in het 30 folie-materiaal worden geminimaliseerd.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat het spreidelement vrij ophangbaar in de inrichting opneembaar is.

5. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het 1 0 3 7 2 82 / kenmerk, dat het eerste stel van tegenover elkaar gelegen eerste geleidingsrollen uit twee geleidingsrollen bestaat.

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het spreidelement nabij zijn uitvoerzijde is voorzien van een tweede 5 stel van tegenover elkaar gelegen tweede geleidingsrollen, welk tweede geleidingsrollen afsteunbaar zijn op een van de afvoermiddelen deeluitmakende aandrijfbare tweede aandrijfrol.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het tweede stel van tegenover elkaar gelegen tweede geleidingsrollen uit twee geleidingsrollen 10 bestaat.

8. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geleidingsrollen zijn opgenomen in in het geleidingselement aangebrachte uitsparingen.

9. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met 15 het kenmerk, dat althans de eerste aandrijfrollen althans gedeeltelijk zijn voorzien van een contactvlak dat een lagere wrijvingscoëfficiënt bezit dan de geleidingsrollen.

10. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eerste en/of tweede geleidingsrollen als aandrukrollen 20 fungeren voor het vlak drukken van een in het folie-materiaal aangebrachte vouw.

11. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afvoermiddelen zijn voorzien van oriëntatiemiddelen voor het oriënteren van het spreidelement in de inrichting.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de 25 oriëntatiemiddelen tenminste één op de eerste aandrijfrollen aangebrachte ril omvatten, welke aangrijpt in de eerste geleidingsrollen.

13. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het elementdeel een cilinder-, een ovale of een polygoonvorm bezit.

14. Spreidelement volgens één of meer van de voorgaande conclusies. 1037282