NL1031903C2 - Inrichting voor het vernietigen van papier. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het vernietigen van papier.

BESCHRIJVING

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting 5 voor het vernietigen van papier, in het bijzonder waardepapier, omvattende een eerste verkleiningsinrichting voor het verkleinen van het papier, een tweede verkleiningsinrichting stroomafwaarts ten opzichte van de eerste verkleiningsinrichting voor het verder verkleinen van het reeds door de eerste verkleiningsinrichting verkleind papier, scheidingsmiddelen tussen de eerste 10 verkleiningsinrichting en de tweede verkleiningsinrichting voor het scheiden van materiaal afwijkend van het papier van het door de eerste verkleiningsinrichting verkleind papier, verplaatsingsmiddelen met een volgens een transporttraject verlopend transportleidingwerk voor het via het transportleidingwerk onder invloed van luchtdrukverschil verplaatsen van het door de eerste verkleiningsinrichting 15 verkleind papier naar de tweede verkleiningsinrichting tijdens welke verplaatsing het papier wordt onderworpen aan de werkzaamheid van de scheidingsmiddelen.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlands ter inzagelegging 9300706. Bij de hierin beschreven inrichting wordt waardepapier middels een transportband toegevoerd aan een voorverkleiner die het papier in 20 smalle repen snijdt. De voorverkleiner is via een leiding aangesloten op een hoofdverkleiner waarmee de smalle repen papier verder wordt versneden tot zeer kleine delen. Teneinde te verhinderen dat grove bestanddelen terechtkomen in de hoofdverkleiner is een bij de uitlaat van de voorsnijder opgesteld scherm voorzien dat niet nader wordt omschreven in NL 9300706. Een bezwaar dat verbonden is aan 25 de toepassing van een dergelijk scherm is erin gelegen dat deze slechts kan voorkomen dat grove bestanddelen terechtkomen in de hoofdverkleiner. Voor het tegenhouden van kleinere bestanddelen, niet zijnde papier, is een dergelijk scherm ongeschikt waarbij de gaten in het scherm uiteraard in ieder geval geschikt moeten zijn om de repen papiermateriaal afkomstig van de voorsnijder en met een breedte 30 van bijvoorbeeld ± 20 mm, door te laten.

De onderhavige uitvinding beoogt nu een inrichting te verschaffen die beter geschikt is om in ieder geval fijne en voor zover noodzakelijk ook grovere bestanddelen, niet zijnde papier, uit de materiaalstroom tussen de eerste verkleiningsinrichting en tweede verkleiningsinrichting te scheiden, teneinde 1031903 2 dergelijke bestanddelen, met name metalen bestanddelen, zoals (delen van) paperclips, nietjes en binders of andere vreemde objecten uit de materiaalstroom te verwijderen, welke bestanddelen er de oorzaak van zouden kunnen zijn dat de tweede verkleiningsinrïchting beschadigt. Hiertoe omvatten de scheidingsmiddelen 5 een scheidingsdeel, deel uitmakend van het transportleidingwerk, met een toevoerzijde en een afvoerzijde, ter plaatse van welk scheidingsdeel het transporttraject een gekromd verloop heeft, alsmede aftakmiddelen aan de buitenzijde van het gekromde verloop voor het van het transporttraject aftakken van afwijkend materiaal met een hoger soortelijk gewicht dan het soortelijk gewicht van 10 het papier. Door gebruik te maken van aftakmiddelen aan de buitenzijde van een gekromd verloop van het transporttraject is men in staat om in belangrijke mate, eventueel maar niet noodzakelijkerwijs zonder gebruikmaking van een scherm, bestanddelen uit de materiaalstroom tussen de eerste verkleiningsinrïchting en tweede verkleiningsinrïchting te verwijderen die aanleiding zouden kunnen geven tot 15 beschadiging van de tweede verkleiningsinrïchting.

Een optimaal ruimtegebruik in die zin dat de scheidingsmiddelen compact kunnen zijn voorzien, wordt verkregen indien de scheidingsmiddelen recht onder de eerste verkleiningsinrïchting is voorzien. Teneinde de zwaartekracht maximaal te benutten voor het bewerkstelligen van de scheiding van het afwijkende 20 materiaal geniet het verder de voorkeur dat het scheidingsdeel een neerwaarts gerichte bocht in het transportleidingwerk betreft.

Met name indien het scheidingsdeel een neerwaarts gerichte bocht in het transportleidingwerk betreft, maar niet uitsluitend dan, is het voordelig indien de aftakmiddelen aan de buitenzijde van de bocht een opvangbak voor afwijkend 25 materiaal omvatten.

Ter bevordering van een luchtstroom in de richting van de afvoerzijde van het scheidingsdeel, welke luchtstroom in hogere mate papiermateriaal in de richting van de afvoerzijde doet bewegen dan het afwijkend materiaal, geniet het de bijzondere voorkeur dat de scheidingsmiddelen een 30 aanzuigopening omvatten aan een tegenover de afvoerzijde gelegen zijde van het scheidingsdeel, en in het geval van toepassing van een opvangbak volgens de voorgaand besproken voorkeursuitvoeringsvorm aan een tegenover de afvoerzijde gelegen zijde van de opvangbak, voor het via de aanzuigopening aanzuigen van lucht.

3

Voor een goede aanzuiging van lucht vormt de aanzuigopening bij voorkeur de uitmonding van een aanzuigkanaal.

Het aanzuigkanaal is bij verdere voorkeur gericht naar de bodem van de opvangbak waardoor aldus wordt bevorderd dat papiermateriaal dat 5 onverhoopt op de bodem van de opvangbak komt te liggen, daar weer vandaan wordt geblazen naar de afvoerzijde terwijl het afwijkende materiaal vanwege het hogere soortelijke gewicht op de bodem blijft liggen, dan wel om te voorkomen dat papiermateriaal überhaupt de bodem van de opvangbak bereikt.

Ter voorkoming dat papiermateriaal ongewenst in de opvangbak 10 blijft, maar daar juist relatief gemakkelijk weer uit kan worden weggeblazen geniet het in zijn algemeenheid de voorkeur dat de opvangbak tenminste één schuin naar buiten toe verlopende opstaande wand heeft.

Meer in het bijzonder geldt daarbij dat de tenminste ene schuin naar buiten toe verlopende opstaande wand van de opvangbak in lijn is gelegen met een 15 wanddeel van het aanzuigkanaal waardoor de via de aanzuigopening aangezogen lucht zo ongestoord mogelijk de (bodem van) de opvangbak kan bereiken en aldus zo efficiënt mogelijk effectief kan zijn voor het uit de opvangbak blazen / houden van papiermateriaal.

Alternatief of in combinatie ligt de tenminste ene schuin naar buiten 20 toe verlopende opstaande wand van de opvangbak aan de afvoerzijde van het scheidingsdeel in lijn met een wanddeel van het aan de afvoerzijde op het scheidingsdeel aansluitende deel van het transportleidingwerk. Aldus wordt het mede met behulp van de via de aanzuigopening aangezogen lucht vanuit de opvangbak verder het transportleidingwerk in blazen van papier aan de afvoerzijde 25 van het scheidingsdeel vergemakkelijkt.

Teneinde de opvangbak te kunnen legen geniet het de voorkeur dat deze is uitgevoerd als schuiflade en/of dat de opvangbak een wegneembare bodem heeft.

Voor het verwijderen van uitermate klein en licht afwijkend veelal 30 magnetisch materiaal, geniet het de verdere voorkeur dat tussen de scheidings-middelen en de tweede verkleiningsinrichting magnetische scheidingsmiddelen zijn voorzien voor het scheiden van afwijkend ferromagnetisch materiaal dat de scheidingsmiddelen is gepasseerd zonder daardoor te zijn gescheiden van het papier. Aldus kan in de praktijk een volledige of althans vrijwel volledige scheiding 4 van afwijkend materiaal uit een stroom papiermateriaal dat is onderworpen aan de eerste verkleiningsinrichting en nog moet worden onderworpen aan de tweede verkleiningsinrichting, worden bewerkstelligd.

Dergelijke magnetische scheidingsmiddelen functioneren het 5 efficiëntst indien zij zijn voorzien ter plaatse van een verticaal verlopend deel van het transporttraject volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm.

De onderhavige uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm van een inrichting voor het vernietigen van papier volgens de uitvinding onder verwijzing naar de navolgende 10 figuren:

Figuur 1 toont in zijaanzicht een inrichting voor het vernietigen van papier volgens de uitvinding;

Figuur 2 toont de inrichting volgens figuur 1 in zijaanzicht;

Figuren 3a, 3b en 3c tonen respectievelijk in zijaanzicht, 15 bovenaanzicht en vooraanzicht een scheidingsbocht deel uitmakend van de inrichting volgens de figuren 1 en 2.

Onder verwijzing naar de figuren 1 en 2 wordt een inrichting 1 getoond voor het vernietigen van papier. De inrichting 1 omvat een transporteur 3 met een eindloze transportband 2 die is geslagen om omlooprollen 4, 5 waarvan er 20 één wordt aangedreven. In de onderste slag van transportband 3 wordt deze tussen de omlooprollen 4, 5 ondersteund door een aantal op regelmatige afstand van elkaar voorziene ondersteuningsrollen 6. Omlooprol 4 bevindt zich op een hoger niveau dan omlooprol 5 waardoor de transporteur 3 schuin omhoog verloopt vanaf een invoerzijde 7 binnen een eveneens schuin omhoog verlopende tunnel 8. Aan de 25 invoerzijde 7 is tunnel 8 voorzien van een klep 9 die in geopende toestand toegang biedt voor een operator 10 om papier, bijvoorbeeld in bundels en bijvoorbeeld waardepapier, nabij omlooprol 5 te plaatsen op de eindloze transportband 2 teneinde deze in transportrichting 38 met behulp van transporteur 3 te transporteren in de richting van omlooprol 4.

30 Inrichting 1 omvat verder voorzieningen 11 voor het verkleinen van door transporteur 3 toegevoegd papier. Deze voorzieningen 11 bestaan in hoofdzaak uit een eerste verkleiningsinrichting 12 en een tweede verkleiningsinrichting 13 die onderling zijn verbonden via een transportbuis 14. De eerste verkleiningsinrichting 12 is voorzien recht onder de uitmonding 15 van de 5 transporteur 3 en omvat een trechter 16 met daaronder tegen elkaar, om bijbehorende assen samenvallend met de respectievelijke hartlijnen loodrecht op het vlak van tekening in figuur 2, verdraaiende verkleiningsmessen 17, 18 die in hoofdzaak cilindrisch van vorm zijn en op zich bekend zijn. Papier dat vanaf het 5 uiteinde van transporteur 3 in trechter 16 valt, wordt versneden door verkleiningsmessen 17, 18 tot smalle stroken papier van bijvoorbeeld ca. 20 mm breed, afhankelijk van de vormgeving van de verkleiningsmessen 17, 18. Materiaal dat afwijkt van papier, waarbij men kan denken aan kunststof of metalen paperclips, nietjes en binders om papier bijeen te houden of andere vreemde objecten, zal 10 verkleiningsmessen 17, 18 ook passeren en, mede afhankelijk van de afmetingen van het betreffend afwijkend materiaal, al dan niet daardoor worden versneden. Aangezien de verkleiningsmessen 17, 18 hierop zijn geconstrueerd, zullen deze daardoor niet of althans nauwelijks beschadigen.

Op korte afstand onder de messen 17, 18 is een zeefscherm 39 15 voorzien, dat de vorm volgt van de verkleiningsmessen 17, 18. Onder het zeefscherm 39 bevindt zich een afvoertrechter 19. De mazen in het zeefscherm 39 zijn dusdanig dat de door verkleiningsmessen 17, 18 verkleinde stroken papier ook het zeefscherm 39 kunnen passeren. Zeefscherm 39 is echter wel in staat om grove, niet-papieren, bestanddelen, die al aan de werkzaamheid van verkleiningsmessen 20 17, 18 zijn onderworpen, tegen te houden. De relatief kleine niet-papieren bestanddelen, zullen echter het zeefscherm 39 wel passeren. Het risico bestaat nu, dat juist deze relatief kleine niet-papieren bestanddelen niet nader getoonde messen, die op zich ook bekend zijn, van de tweede verkleiningsinrichting 13 zullen beschadigen.

25 Het tot smalle stroken versneden papier wordt via transportbuis 14 naar de tweede verkleiningsinrichting 13 toegezogen, waartoe met behulp van een ventilator 20 stroomafwaarts ten opzichte van de tweede verkleiningsinrichting 13 aldaar een verlaagde druk wordt gerealiseerd. Derhalve is het van belang om te voorkomen dat dergelijke ongerechtigheden, zijnde het van papier 30 afwijkend materiaal dat in zijn algemeenheid een hoger soortelijk gewicht heeft dan papier, uit de papiermateriaalstroom te verwijderen alvorens deze de tweede verkleiningsinrichting 13 bereikt. Hiertoe is een scheidingsorgaan 21 voorzien dat in de figuren 3a t/m 3c meer in detail is weergegeven. Het scheidingsorgaan 21 kan worden beschouwd als een neerwaarts gerichte bocht, deel uitmakend van het 6 transportieidingwerk dat zich uitstrekt tussen de eerste verkleiningsinrichting 12 en de tweede verkleiningsinrichting 13, waarvan ook transportbuis 14 deel uitmaakt. Het scheidingsorgaan 21 is recht onder de eerste verkleiningsinrichting 12 voorzien.

Het scheidingsorgaan 21 omvat als basis een hol basislichaam 31 5 met openingen alwaar aansluiting op een resterend deel van de inrichting 1 plaatsvindt dan wel op andere delen van het scheidingsorgaan 21 zoals navolgend wordt toegelicht. Het scheidingsorgaan 21, meer specifiek het basislichaam 31, sluit aan op de onderzijde van afvoertrechter 19 aan een toevoerzijde 22 van het scheidingsorgaan 21. Aan de afvoerzijde 23 van scheidingsorgaan 21 sluit het 10 scheidingsorgaan 21 aan op transportbuis 14. Aan de afvoerzijde 23 omvat het scheidingsorgaan 21 een buisvormig deel 24 die aansluit op het basislichaam 31 en waarvan de hartlijn zich onder een hoek van circa 45° uitstrekt ten opzichte van de horizontaal. Aan de onderzijde van het scheidingsorgaan 21 is het scheidingsorgaan 21 voorzien van een opvangbak 25 die aansluit op de onderzijde van het 15 basislichaam 31. De opvangbak 25 heeft een bodem 26 en schuin naar buiten toe verlopende opstaande wanden 27, 28. Opvangbak 25 is uitgevoerd als uitschuiflade, waarbij het uitschuiven loodrecht op het vlak van de tekening in figuur 3a geschiedt. Door het uitschuiven van de opvangbak 25 komt het inwendige daarvan beschikbaar om te worden geleegd. Alternatief of in combinatie is het ook denkbaar dat bodem 20 26 tijdelijk wegneembaar is, doordat deze bijvoorbeeld weg kan worden geschoven of weg kan klappen, zodat de inhoud van opvangbak 25 uit de aldus ontstane opening valt.

Het scheidingsorgaan 21 omvat verder tegenover het buisvormig deel 24 een aanzuigkanaal 29 dat aansluit op een rechte zijde 30 van het 25 basislichaam 31 van het scheidingsorgaan 21, daar waar het buisvormig deel 24 aan de afvoerzijde 23 aansluit op een schuine zijde 32 van basislichaam 31. Aanzuigkanaal 29 is gericht naar bodem 26 van opvangbak 25, waarbij de schuin verlopende opstaande wand 27 in lijn ligt met de onderzijde van aanzuigkanaal 29. Aan de tegenover gelegen zijde is de schuin verlopende opstaande wand 28 in lijn 30 gelegen met de onderzijde van het buisvormig deel 24, waarbij tussen deze onderzijde van het buisvormig deel 24 en de schuin verlopende opstaande wand 28 nog een, eveneens in lijn gelegen, schuin verlopende zijde 33 van het basislichaam 31 is voorzien.

Het scheidingsorgaan 21 functioneert als volgt: materiaal dat de 7 verkleiningsmessen 17, 18 is gepasseerd, valt vanuit trechter 19 onder invloed van de zwaartekracht in het scheidingsorgaan 21, meer specifiek aan de toevoerzijde 22 daarvan. De stroken papiermateriaal zullen worden aangezogen vanwege de werkzaamheid van ventilator 20 in de richting van de afvoerzijde 23 van 5 scheidingsorgaan 21, waardoor dit materiaal, ondanks de zwaartekracht, in beginsel niet in de opvangbak 25 zal vallen, maar een transporttraject volgens pijl 34 zal volgen. Van papier afwijkend materiaal zal echter, vanwege het hogere soortelijk gewicht en daardoor de meestal hogere massa ervan, volgens pijl 35 in de opvangbak 25 vallen, omdat de aanzuigende werking vanwege ventilator 20 10 onvoldoende is om dit relatief zware materiaal via afvoerzijde 23 in de transportbuis 14 te doen bewegen, tegen de zwaartekracht in.

Ten behoeve van het stimuleren dat het papieren materiaal bodem 26 niet bereikt maar af wordt gezogen via afvoerzijde 23 volgens pijl 34 is het aanzuigkanaal 29 voorzien via welke, ook vanwege de werkzaamheid van ventilator 15 20, (valse) lucht wordt aangezogen die vanwege de oriëntatie van het aanzuigkanaal 29, en de oriëntatie van opstaande wanden 27, 28, verloopt volgens pijl 36. De stroming van lucht 36 is daarbij in eerste instantie gericht op de bodem 26 van opvangbak 25 en draagt er daarbij zorg voor dat indien papiermateriaal niet volgens pijl 34 naar de afvoerzijde 23 wordt gezogen, maar volgens pijl 35 op de bodem 26 20 van de opvangbak 25 arriveert, bijvoorbeeld doordat de druk ter plaatse van afvoerzijde 23 tijdelijk te hoog is geweest, dit papiermateriaal vanwege luchtstroming 36 toch weer naar de afvoerzijde 23 wordt gezogen, hetgeen niet geldt voor afwijkend materiaal in opvangbak 25 dat daartoe te zwaar is.

Alhoewel het scheidingsorgaan 21 reeds op zeer effectieve wijze in 25 staat is om afwijkend materiaal te scheiden van de papierstroom, blijft het risico aanwezig dat relatief kleine, met name metalen materiaaldelen, toch via de afvoerzijde 23 het scheidingsorgaan 21 zullen verlaten. Voor dergelijk ferromagnetisch materiaal is om een verticaal neerwaarts verlopend deel van de transportbuis 14 een magneetscheider 37 voorzien (figuur 1) die in staat is om ook 30 dergelijke kleine delen af te vangen voordat deze de tweede verkleiningsinrichting 13 bereiken.

Met de bovenstaand omschreven, niet beperkend voor de uitvinding te interpreteren, inrichting voor het verkleinen van papier is het overeenkomstig de uitvinding op zeer effectieve en betrouwbare wijze mogelijk om afwijkend materiaal δ te scheiden van papiermateriaal tussen de eerste verkleiningsinrichting 12 en de tweede verkleiningsinrichting 13, waardoor het risico van beschadiging van verkleiningsmessen deel uitmakend van de tweede verkleiningsinrichting 13 aanzienlijk wordt gereduceerd.

5 Met nadruk wordt gesteld dat het binnen het kader van de onderhavige uitvinding eveneens mogelijk is om geen gebruik te maken van een zeefscherm als zeefscherm 39 bij de eerste verkleiningsinrichting 12.

10 1031903

Claims (14)

1. Inrichting voor het vernietigen van papier, in het bijzonder waardepapier, omvattende een eerste verkleiningsinrichting voor het verkleinen van 5 het papier, een tweede verkleiningsinrichting stroomafwaarts ten opzichte van de eerste verkleiningsinrichting voor het verder verkleinen van het reeds door de eerste verkleiningsinrichting verkleind papier, scheidingsmiddelen tussen de eerste verkleiningsinrichting en de tweede verkleiningsinrichting voor het scheiden van materiaal afwijkend van het papier van het door de eerste verkleiningsinrichting 10 verkleind papier, verplaatsingsmiddelen met een volgens een transporttraject verlopend transportleidingwerk voor het via het transportleidingwerk onder invloed van luchtdrukverschil verplaatsen van het door de eerste verkleiningsinrichting verkleind papier naar de tweede verkleiningsinrichting tijdens welke verplaatsing het papier wordt onderworpen aan de werkzaamheid van de scheidingsmiddelen, met 15 het kenmerk, dat de scheidingsmiddelen een scheidingsdeel, deel uitmakend van het transportleidingwerk, met een toevoerzijde en een afvoerzijde omvatten ter plaatse van welk scheidingsdeel het transporttraject een gekromd verloop heeft, alsmede aftakmiddelen aan de buitenzijde van het gekromde verloop voor het van het transporttraject aftakken van afwijkend materiaal met een hoger soortelijke 20 gewicht dan het soortelijke gewicht van het papier.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de scheidingsmiddelen recht onder de eerste verkleiningsinrichting is voorzien.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het scheidingsdeel een neerwaarts gerichte bocht in het transportleidingwerk betreft.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de aftakmiddelen aan de buitenzijde van de bocht een opvangbak voor afwijkend materiaal omvatten.

5. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de scheidingsmiddelen een aanzuigopening omvatten aan een 30 tegenover de afvoerzijde gelegen zijde van het scheidingsdeel voor het via de aanzuigopening aanzuigen van lucht.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de aanzuigopening de uitmonding vormt van een aanzuigkanaal.

7. Inrichting volgens conclusie 4 en conclusie 6, met het kenmerk, dat 1 0 3 1 9 0 3 het aanzuigkanaal gericht is naar de bodem van de opvangbak.

8. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de opvangbak tenminste één schuin naar buiten toe verlopende opstaande wand heeft.

9. Inrichting volgens conclusie 6 en conclusie 8, met het kenmerk, dat 5 de tenminste ene schuin naar buiten toe verlopende opstaande wand van de opvangbak in lijn is gelegen met een wanddeel van het aanzuigkanaal.

10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat de tenminste ene schuin naar buiten toe verlopende opstaande wand van de opvangbak aan de afvoerzijde van het scheidingsdeel in lijn ligt met een wanddeel 10 van het aan de afvoerzijde op het scheidingsdeel aansluitende deel van het transportleidingwerk.

11. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de opvangbak is uitgevoerd als schuiflade.

12. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de opvangbak 15 een wegneembare bodem heeft.

13. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen de scheidingsmiddelen en de tweede verkleiningsinrichting magnetische scheidingsmiddelen zijn voorzien voor het scheiden van afwijkend ferromagnetisch materiaal dat de scheidingsmiddelen is gepasseerd zonder 20 daardoor te zijn gescheiden van het papier.

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de magnetische scheidingsmiddelen zijn voorzien ter plaatse van een verticaal verlopend deel van het transporttraject. 25 1031903